Toen psycholoog Edith Eger in “De keuze” – zie mijn vorige blog – een fragment aan de verbluffend vergevingsgezinde Corrie ten Boom (1892-1983) besteedde, die ze een ‘Rechtvaardige onder de Volken’ noemt, wist ik bijna zeker dat zich in de nalatenschap van mijn vader een boek van Corrie ten Boom moest bevinden. Dus toog ik naar de zolder en duikelde ik onder in een doos oude meuk inderdaad een omnibus van deze evangeliste op. Het bevat de volgende titels: “In Hem geborgen”, “Onbegrijpelijke liefde” (een benaming die zich toch ergens in mijn onderbewuste moet hebben opgeslagen, gezien ik die in mijn vorige blog als kop heb gebruikt) en “Marsorders voor de eindstrijd”. Edith Eger, die vertelt hoe ongelooflijk moeilijk ze het vond om de plaatsen Berchtesgaden en Auschwitz te visiteren, hoewel ze dat wel nodig achtte voor haar genezing, heeft niets teveel gezegd. Corrie ten Boom, die het concentratiekamp Ravensbrück overleefde, bracht het op in het totaal kapotgebombardeerde Duitsland lezingen te gaan houden. Ik ben zelden verhalen tegengekomen waarin het gaat over hoe de Duitsers zélf de Tweede Wereldoorlog hebben ondergaan en verwerkt – dit is er één van.
Met Joden de Tenach bestuderen
“In Hem geborgen” is een soort autobiografie. Natuurlijk nogal ouderwets en sentimenteel geschreven, maar schitterend om te lezen (het grappige is dat Corrie het over een oude tante heeft die ook al stichtelijke gedichten en boeken schreef - helaas werden het nooit bestsellers omdat ze in haar ogen veel te zijig en uit de tijd waren). De laatste twee boeken hebben een meer evangeliserende toon. Corrie ten Boom begint te vertellen over haar opa die een horlogemakerswinkel in de Barteljorisstraat in Haarlem heeft. In 1844 vraagt een predikant of hij met andere gelovigen een gebedsgroep wil vormen om voor de Joden, ‘Gods oude volk’, te bidden, waar hij onmiddellijk mee instemt. Een totaal nieuw idee, want Joden worden met afkeer bekeken (trouwens, wie denkt dat dat tegenwoordig anders is hoeft de krant maar open te slaan: zie het Joodse gezin in Hippolytushoef - of all places - dat al jaren wordt getreiterd). Als zijn zoon, die de vader van Corrie zal worden, met haar moeder trouwt, begint het kersverse echtpaar ook een juwelierszaak. In hartje Amsterdam: “… Doordat ze in de Joodse buurt woonden, was het voor vader mogelijk met de Joden in contact te komen. Hij vond het fijn hun Sjabbat en andere feesten mee te maken. Samen met hen bestudeerde hij het oude testament, hun Tenach, in het licht van het nieuwe testament, dat de vervulling is van de Tenach…”. Het gezin heeft geen cent te makken. Corrie’s vader is een expert op het gebied van horloges, schrijft zelfs artikelen in vakbladen, maar geeft niets om de financiën. Soms vergeet hij gewoon geld te vragen voor uitgevoerde reparaties.
Nooit zo gelachen
Corrie vertelt dat een Joodse vrouw, die ziet dat haar zwangere moeder babykleertjes aan het naaien is, geschokt uitroept dat ze ‘God verzoekt’. Corrie (en voor mij is dat ook nieuw): “… Op dat ogenblik begreep ik waarom Maria alleen maar wat doeken voor het kindje Jezus had. Het was geen armoede, maar volgens Joodse gewoonte werd de baby-uitzet niet genaaid voordat het kind ter wereld was gekomen. Ik heb gehoord dat Portugese Joden zich ook nu nog aan deze gewoonte houden…”. Haar moeder vraagt haar ongetrouwde zus Anna of ze wil komen kramen. De afgesproken zes weken worden uiteindelijk veertig jaar! Ik weet nog dat het voor de generatie van mijn grootouders inderdaad heel gewoon was dat alleenstaande familieleden inwoonden. Binnen zeven jaar worden er zeven baby’s geboren, waarvan er eentje sterft. Vroeger, toen vrouwen nog schorten droegen: “… Iedere keer als ik van kou rilde, rolde tante Anna mij in haar schort en bond mij tegen haar lichaam. Daar werd ik warm en stil van…”. Als Corrie een half jaar is neemt haar vader de winkel van zijn ouders in Haarlem over. Omdat haar moeder vaak ziek is, werkt Tante Anna zich een ongeluk om het gezin op poten te houden. Iedere zaterdag geeft haar zwager haar daarvoor een gulden, die hij ’s woensdags meestal terug vraagt, zodat ze weer te eten hebben. Het is armoe troef. Toch zijn ze met z’n allen aperte levensgenieters: “… ‘We hebben nooit zoveel gelachen als toen jullie klein waren,’ zei tante Anna vaak…”. Dat kun je ook wel zien aan het wilskrachtige, vrolijke portret, van een verrassend jonge Corrie die ik in het boek vond – zie hieronder (ik kende eigenlijk alleen de foto’s van een wat oudere vrouw met een grote knot, de onafscheidelijke boodschappentas en soms een wandelstok).
Warm gezin
Corrie schetst het beeld van een enorm warm, vrolijk, levendig en diep-gelovig gezin, waar de deur altijd open staat. Haar vader is een schat van een man die zijn kinderen op handen draagt. Op een foto in het boek (zie hieronder), ziet hij er met zijn lange baard uit als een oude tsaddiek. Corrie zelf heeft iets van een kwajongen. Ze vertelt hoe ze met sneeuwballen de hoge hoeden van de hoofden van heren-passanten kegelt en weggestuurd wordt uit de klas, waarna ze de hoofdonderwijzer gunstig probeert te stemmen door hem de volgende dag een zendingskrantje aan te bieden: “… Ik vind anders niet, dat je je gisteren erg christelijk hebt gedragen…”, zegt hij droog. Er komt nóg een, bepaald niet verpierde, tante in huis wonen, die weduwe is geworden. Het valt niet mee met zoveel opvoedende bemoeials om je heen. De volwassenen organiseren ook nog eens allerlei christelijke clubs - voor kinderen, dienstmeisjes, militairen – om ze van de straat te houden en het goede mee te geven. Corrie: “… Voor ik kon (piano) spelen, moest ik al zingen. Ik herinner me dat ik, toen ik nog jong was, een lied zong over het verloren schaap dat door de herder gevonden werd. De laatste regel was: ‘En dat afgedwaalde schaap was ik.’ Op een avond nam een grote officier mij op zijn knie en vroeg: ‘Hoe ben jij nu verloren geraakt?’ Ik moest hem bekennen dat ik mij niet kon herinneren ooit verdwaald en gevonden te zijn door de goede Herder…”. Ik denk dat het deze zelfspot is waardoor Corrie’s vroomheid eigenlijk nooit irritant wordt. Aan tafel bespreken ze alles. Ook de vriendjes van de meiden: “… In die periode had Nollie veel aanbidders. Een jongen in haar klas was erg verliefd op haar. De hele familie leefde met Nollie mee. Bij het avondeten vertelde ze altijd met veel plezier wat er die dag op school was gebeurd. ‘Henk heeft mij een lok haar gevraagd. Daar zal ik hem eens gelukkig mee maken!’ ’s Avonds knipten wij een dikke pluk grijs haar uit het haardkleedje en pakten die keurig in een papiertje met een rood lint er omheen. Ze gaf het aan Henk op het moment dat hij de klas uitliep. Een week lang heeft hij toen geen woord tegen haar gezegd…”. Nou Henk, daar sta je dan, voor eeuwig in het geheugen gegrift van duizenden christenen, wat we natuurlijk allemaal wel willen, maar het liefst op een andere manier. Al met al vindt Corrie dat ze in het hectische gezin veel geleerd heeft wat haar later van pas is gekomen. Niet in de laatste plaats van haar broer die theologie studeerde in Leiden. Hij kan het vak kerkgeschiedenis pas goed onder de knie krijgen als hij er les in geeft, beweert hij, wat ik wel snap. Ik begrijp een boek pas goed als ik er een blog over schrijf. Hij stelt voor Corrie als leerling te gebruiken, waar ze grif in toestemt. Maar wel ’s morgensvroeg: “… Ik genoot van zijn lessen, maar de ruwe manier waarop Willem me wakker maakte, stelde ik allerminst op prijs. Hij trok eenvoudig de dekens en mijn kussen van mijn bed af en gooide die buiten op de gang…”.
Sadhoe Soendar Singh
Corrie leert van haar vader het juweliersvak, en haalt als eerste Nederlandse vrouw het vakdiploma horlogemaker, wanneer dat verplicht wordt. Volgens haarzelf is ze er echter nooit erg goed in geworden. Het is verbazingwekkend hoeveel ontwikkeling de familie opdoet buiten het reguliere onderwijs om. Een oom is koster, waardoor ze gratis alle concerten in de Grote of St. Bavokerk in Haarlem kunnen meemaken. Corrie vertelt hoe ze als kind met haar nichtje verstoppertje speelt in de immense kerk. Ze zingen met z’n allen cantates van Bach alsof het niks is. Een klant leidt verscheidene winters een filosofiegroep bij hen thuis. Ze lezen elkaar onder het breien en naaien Dickens voor zodat bepaalde uitdrukkingen van de schrijver vaste gezegden worden in het gezin. Als er voor de alledag kerkdienst van een half uur, in de Grote Kerk, geen dominee komt opdagen wordt Corrie opgetrommeld. Ik heb de indruk dat daarmee haar evangeliserende leven min of meer begint. Haar zus levert de preken en zorgt dat ze er netjes uitziet, want Corrie geeft geen zier om kleding: “… ‘Betsie, wat ter wereld kan ik tegen de mensen zeggen?’ Zonder enige aarzeling gaf ze antwoord. Het was alsof ze de hele dag over niets anders gedacht had. Terwijl ze mij de hele preek vertelde, borstelde ze mijn mantel af, kamde mijn haar op en keek kritisch naar mijn japon, daar ik zo uit de werkplaats kwam. ‘Houd je mantel maar aan, je japon is niet zo erg schoon. Neem als onderwerp Psalm 23: ‘De Here is mijn Herder.’ Schapen kunnen soms erg dom zijn. Ze zien het voedsel niet als ze er met de rug naar toe staan. Wij hebben de Heer even hard nodig als de schapen de herder.’…”. Ze nemen allerlei gestrande tieners in huis en zetten een soort van christelijke padvindersclubs op, die weer ter ziele gaan als de oorlog uitbreekt. Ook al blijft ze ongetrouwd, ze is nooit een chagrijnige ‘oude vrijster’ geworden, vindt ze zelf. Het meest verrast ben ik als ze gaat vertellen over een ontmoeting met Sadhoe Soendar Singh, waar ik ooit een boekje van heb besproken dat ik in een kringloopwinkel vond – zie hier.
Heer, help me liegen
Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt de juwelierszaak één groot verzets- en onderduikhol. De familie Ten Boom heeft honderden Joden geholpen uit handen van de Duitsers te blijven. Tegenwoordig is het een museum – zie hier. Corrie vertelt hoe diep het haar bejaarde vader treft als hij Joden de gele ster ziet dragen. Hij wil dat ze er ook een voor hem koopt, om zich met hen te vereenzelvigen. Corrie weigert: “… Vader nam zijn hoed af voor iedere Jood, die hij tegenkwam. De Rabbi van Haarlem was een huisvriend. Betsie had Hebreeuwse les van hem gehad. Vader en hij lazen dikwijls samen de Bijbel en elkaars boeken. Op een dag bracht de Rabbi alle boeken terug; ook gaf hij aan vader zijn sieraden en horloges in bewaring. Vader bad met hem ten afscheid. We hebben hem nooit meer gezien…”. Corrie scheert de Duitsers zeker niet over één kam: “… Het Duitse leger marcheerde door de Barteljorisstraat. Tanks, kanonnen, cavalerie en duizenden, duizenden soldaten. Op een tank zat een officier. Hij had een hoogrode kleur en keek strak voor zich uit. Er was een uitdrukking van schaamte op zijn gezicht. Na de oorlog zei een Duitser eens tegen me: ‘Bij iedere stap die ik in Holland deed, voelde ik me beschaamd. Ik wist dat ik meewerkte aan de bezetting van een neutraal land.’ …”. En even verder: “… Op een keer kwam een Duitse soldaat in de winkel. Hij keek rond en zag dat ik alleen was. ‘Grüss Gott,’ zei hij. ‘Waarom zeg je niet ‘Heil Hitler’?’ ‘Ik geloof niet in Hitler, ik geloof in God.’ ‘Geloof je in Jezus Christus?’ ‘Ja, dat doe ik en veel van mijn compagnie ook.’ ‘Ik hoorde dat er vannacht op de vliegtuigen van de geallieerden geschoten werd. Waar was je toen?’ ‘Ik stond bij het afweergeschut. Ik mikte niet op de vliegtuigen, maar ernaast. Ik bid, dat de geallieerden zullen winnen. Als Hitler zou winnen, zou dat het einde van het christendom betekenen.’ ‘Waarom werk je dan voor hem?’ ‘Ik heb geen keus. Als ik deserteer, wordt mijn hele gezin naar een concentratiekamp gestuurd.’ In die man zag ik een stukje Duitsland, dat ik bijna vergeten was…”. Corrie: “… Het Duitse leger bestond hoofdzakelijk uit gewone mensen. Maar wat dan dat leger volgde… de Gestapo en de SS… waren de schurken die vernietiging en dood brachten…”. De Ten Booms helpen ook soldaten het leger van Hitler uit. Corrie over haar gebed, ‘Heer, zet een wacht voor mijn lippen’: “… Het was een Bijbeltekst, maar in gewoon Hollands kwam het neer op: ‘Heer, help me liegen.’…”. Sommigen zeggen dan ook tegen haar: “… ‘Ik zou nooit zo hebben kunnen liegen als jij.’ Misschien zegt u, die dit leest: ‘U zondigde, want de duivel is de vader van alle leugens,’ U heeft gelijk, dat wil ik niet ontkennen…”. Ze is bepaald niet kleinzielig. Komt aanzetten met verhalen uit de Bijbel waardoor leugens levens redden. Rachab, de hoer, die spionnen in huis verborg. De Egyptische vroedvrouwen die, om Joodse jongetjes te redden, zeiden dat de Israëlitische vrouwen zo sterk waren dat ze al gebaard hadden voor zij er aan te pas kwamen.
Leerschool
Het is niet te geloven, maar de familie Ten Boom wordt verraden door een Nederlander die zegt zeshonderd gulden nodig te hebben om een agent om te kopen. Geld om zijn vrouw uit de gevangenis te bevrijden. Corrie schraapt het bij elkaar: “… Toen de man na een uur terug kwam, gaf ik hem de zeshonderd gulden. Ik bad met hem, dat God het geld zou zegenen en het leven van zijn vrouw zou redden…”. Vijf minuten later staat de Gestapo voor de deur. Maanden van eenzame opsluiting volgen. Corrie’s oude vader sterft tien dagen na de arrestatie. Ook haar broer en neefje overlijden. Als ze overgeplaatst wordt naar kamp Vught ziet ze haar zus Betsie weer. Vandaar gaat het naar concentratiekamp Ravensbrück, waar haar zus sterft. Corrie komt vrij. Ze vertelt hoe een leeuwerik drie weken lang in de lucht, boven hun hoofd begon te zingen, als ze uren lang op appèl moesten staan – wat hen afleidde van de wreedheden die om hen heen gebeurden. Hoe je moeilijke ervaringen ‘vleugels kunt geven’ (en dit is géén reclame voor Red Bull): “… De ene vleugel heet ‘overgave’, de andere ‘vertrouwen’. Als je dat doet, zie je de dingen als het ware vanuit Gods gezichtspunt, je ziet ze niet van de onderkant zoals een rups, maar van bovenaf zoals een vlinder…”. Ze heeft overweldigende mystieke ervaringen in kamp Ravensbrück, waar ze niet heel veel over schrijft: “… De volgende morgen, toen we naar het appèl moesten lopen, gingen we langs een andere weg dan onze medegevangenen. Dus waren we met ons tweeën, nee, met ons drieën! Betsie sprak, ik zei wat en de Heer sprak. Hoe Hij het zei, dat weet ik niet, maar we verstonden het beiden…”. Het doet me denken aan moslims die vaak zeggen in dromen de Heer te hebben ontmoet. Betsie zegt dat ze in visioenen opvanghuizen voor ontheemden heeft gezien die Corrie na de oorlog moet opzetten. Dat alles wat ze in het kamp ondergaat een leerschool is voor later (zie ook “Leerschool” van Tara Westover). Ze voorziet dat Corrie de hele wereld over gaat om lezingen te houden – wat ook echt allemaal zal gaan gebeuren.
Landloper voor God
Na de bevrijding verkoopt Corrie de juwelierszaak inclusief het huis, en zet de Ten Boom Stichting op. Twee panden worden gekocht. Een medewerker: “… ‘Denk je, Corrie, dat het geld uit de hemel komt vallen?’ vroegen ze mij in hun volgende brief. ‘Dat is het enige adres waar ik verwachting van heb,’ antwoordde ik…”. Ex-gevangenen worden opgevangen. Een psychiater zet zich met raad en daad kosteloos in. Corry vindt het prima als cliënten midden in de nacht uit het raam klimmen om een eind te gaan wandelen. Of als horen en zien je vergaat omdat een paar jongens tegelijk én piano, én accordeon spelen, terwijl de radio ook nog eens keihard aanstaat. Is het niet heerlijk om niet meer in de gevangenis te zitten? Ondertussen vraagt de psychiater zich af hoe hij van dit zooitje ongeregeld ooit weer normale mensen moet maken. Corrie wordt overal gevraagd lezingen te houden. Eerst in de Verenigde Staten. Later in Duitsland: “… De mensen voelden zich daar verslagen en hopeloos. Overal zag ik puinhopen: puinhopen van steden en puinhopen van mensen…”. In Duitsland is het vluchtelingenprobleem verschrikkelijk: “… Men spreekt van negen miljoen mensen, die geen fatsoenlijk onderdak hebben. Daar zijn de ‘Umsiedler’ uit de Russische zone en andere Oostelijke landen, zoals Tsjechoslowakije, Polen en Hongarije; en dan de ontelbaren die ‘ausgebombt’ zijn…”. Ze huurt een voormalig concentratiekamp in Darmstad om daklozen op te vangen: “… Terwijl ik met hen praatte, kwam ik in contact met het verwonde Duitsland, zoals nergens anders…”. Corrie: “… De eerste jaren na de oorlog was het alsof vele Duitsers alle energie kwijt waren. Zij hadden overal ter wereld hun gezicht verloren. Hun huizen waren verwoest. Zij waren de wanhoop nabij, toen zij hoorden hoe groot Adolf Hitlers misdaden waren geweest…”. In Manilla op de Filippijnen spreekt ze zevenduizend criminelen in een gevangenis met een tekort aan bewakers toe. In een andere gevangenis waar het kabaal alleen maar toeneemt als ze verschijnt: “… ‘Toen ik vier maanden alleen in een cel was,’ brul ik. Ineens doodse stilte…”. Een gebedskring van filmsterren in Hollywood nodigt haar uit. In Toronto preekt ze op een koude avond voor een groep automobilisten, op een parkeerplaats waar een ‘drive-in-kerk’ is georganiseerd. In Jeruzalem, waar ze terecht komt als één van de ‘righteous gentiles’ (een door de Wereldraad van Joden samengestelde lijst met namen van mensen die in de Tweede Wereldoorlog Joden hebben geholpen), verwelkomt een Rabbi haar met de woorden: “… 'Nu gaat Corrie ten Boom u vertellen over haar grootste vriend, de Jood Jezus.' Wat een merkwaardige introductie!...”. In Australië maakt ze kennis met een aboriginal-moeder die acht mannen heeft gehad, zodat ze niet meer precies weet hoeveel kinderen ze heeft. In ieder geval zijn er achttien (!) in huis. Ze vertelt hoe de chauffeur van een vierpersoons-autootje in Oeganda allerlei lifters oppikt, met het doel het evangelie door te geven. Uiteindelijk zitten ze er met negen man in, waarvan eentje ook nog een groot autowiel bij zich heeft: “… het optimisme van mijn Afrikaanse broeders kende geen grenzen…”. En over een groep uitgelaten jongens van twaalf tot vijftien jaar in Christchurch, Nieuw-Zeeland, waar ze geacht wordt voor te spreken - wel de laatsten waar ze als vrijgezelle tante wat mee heeft – heel eerlijk: “… Toen ik binnenkwam, zag ik een kamer vol jongens. Jongens op de tafel, jongens op de kast, jongens op de grond, overal jongens! Het was net een nare droom en ik was wanhopig…”. Het is allemaal goed gekomen. Bij aankomst in Portland waar Corrie een paasdienst houdt in het openluchttheater: “… Wij hadden de gelegenheid onze omgeving een beetje in ons op te nemen en ik zag mijn naam staan op een groot aanplakbiljet tussen twee evenementen in: Circus / Corrie ten Boom spreekt op Paasmorgen om 6.00 uur / Vlooienmarkt…”. Corrie: “… In Vietnam heb ik de jungleman Tsau ontmoet. Hij kwam naar mij toe nadat ik vijf keer voor zijn Chil-stam gesproken had. Hij zei: ‘Dubbel oude grootmoeder.’ Het zal je gezegd worden als je pas vijfenzeventig jaar bent, maar oud zijn is de grootste eer voor de Chil-stam…”.
Don’t argue with me, argue with the Bible
Overal waar ze gevraagd wordt preekt ze. Ze heeft niets met kerken: “… Ik zeg niet ‘aanvaard een kerk’ maar ik zeg: ‘aanvaard een persoon, Jezus, die u liefheeft’…”. En even verder: “… wordt een biggetje, dat geboren wordt in een paleis, een prins? Zo wordt iemand door het lidmaatschap van een kerk niet een kind van God…”. Op een universiteit zegt een docent: “… Wat u vertelde aan de studenten was wel interessant, maar ik geloof niet dat u gelijk hebt. Neemt u me niet kwalijk, maar ik heb meer gezien dan u. Ik ben in een vereniging, die me over de hele wereld gebracht heeft en ik heb gesproken met vooraanstaande mensen in India, in Arabië, in Japan en in zoveel meer landen. Met Mohammedanen, Brahmanen, Shintoïsten en vele anderen heb ik gesproken over de weg door tijd en eeuwigheid. Er waren beste mensen bij en zij kwamen tot God zonder Jezus Christus. U zei pertinent tot de studenten, dat wij Hem nodig hebben, maar dat is niet zo…”. Dat is ook nog wel een puntje in onze tijd. “… ‘Don’t argue with me, argue with the Bible,’ antwoord ik haar…”. Voor Corrie is het duidelijk: “… Jezus zei: ‘Niemand komt tot de Vader dan door mij’…”. En wat, tenslotte, volgens haar ‘genade’ is: “… Voor een distel een mirteboom. (Jes. 55:13)…”.
Uitgave: Novapres – 2005 (herdruk), 304 blz., ISBN 978 906 318 058 4
Alleen tweedehands verkrijgbaar