Menu

vrijdag 26 juni 2015

Zeevonk – Josha Zwaan


“Zeevonk” is een dieptreurig (en daar blijft het ook in hangen) verhaal over een heel mooi onderwerp: de geschiedenis van het wereldberoemde cruiseschip de Achille Lauro, voorheen de Willem Ruys. Het leuke is dat ik het heb besproken met een leeskring in Vlissingen, waar het schip tijdens de Tweede Wereldoorlog werd gebouwd op de beroemde scheepswerf “De Schelde”. Sommige oudere deelnemers wisten er allerlei bijzonderheden over. Iemand vertelde hoe de bouwers s’ nachts stiekem teruggingen naar de werf om wat ze overdag hadden gemaakt te vernielen: ze wilden het schip koste wat kost uit handen van de Duitsers houden. De schrijfster, Josha Zwaan (1963), reisde zelf op vierjarige leeftijd op de Achille Lauro met haar ouders van Nieuw-Zeeland terug naar Nederland, vertelde ze tijdens een interview met Elsbeth Gruteke in het E.O.-programma ‘Onderweg’.

Een schip met een eigen stem

Het verrassende is dat Josha Zwaan het schip een eigen persoonlijkheid, een eigen stem geeft: “… Ooit was ik een schip in wording. Een geraamte, wachtend op aankleding. Hol en zonder instrumentarium lag ik te wachten op het bestaan dat nu heel snel voorbij zal zijn. De samenwerking tussen mij en de golven is stukgelopen. Wat een illusie te denken dat de waterspiegel mij eeuwig dragen zou. Over een paar uur, een etmaal hooguit, zullen de golven mij toedekken in een zeemansgraf. Ik hoor de camera’s zoemen. Een stervende beroemdheid, daar geniet de wereld van. Het verslag van mijn ondergang zal de wereld overgaan, een korte necrologie zal niet ontbreken. De feiten zullen kloppen, de jaartallen, de plaatsen, maar de hoofdpersoon in mijn bestaan zal niet genoemd worden. De naam van de vrouw die in mij een schuilplaats vond, zal slechts vermeld worden op de lijst van vermiste opvarenden…”. Natuurlijk draait het boek om die vrouw; Freya.

Jij bent een beetje anders
Freya groeit op in de Bollenstreek, als enig kind, bij een moeder waarmee ze het Jappenkamp overleefde. Herinneringen daaraan heeft ze niet. Haar moeder praat er nooit over. Emoties en gevoelens worden verzwegen. Ze is een buitenbeentje. ‘Jij bent een beetje anders’, zegt haar overigens zeer vriendelijke oma. Komt het door haar opvoeding? Heeft het te maken met haar karakter? In ieder geval heeft ze geen aansluiting bij de kinderen op school, en later ook niet bij haar collega’s in het ziekenhuis, waar ze werkt als verpleegkundige. Ze gaat mensen uit de weg. Als ze klein is wil ze niet met anderen buiten spelen, als ze volwassen is verzint ze allerlei excuses wanneer ze gevraagd wordt mee uit te gaan. Af en toe gaat ze wel weer met een dokter naar bed. Maar tot een relatie leidt dat nooit. Ze lijkt haar tijd te verdoen met wachten op het échte leven dat toch ooit, eens, ergens, aan moet breken. Op een dag leest ze in een kerkblaadje een contactadvertentie van een jonge emigrant die in Nieuw-Zeeland succesvol aan het boeren is, maar wel erg eenzaam is zonder vrouw. Ze schrijft, en na vier (!) brieven stapt ze op de boot om met deze wildvreemde te trouwen. De oersaaie, degelijke, stugge, zwijgzame, en vooral erg praktische Herman. Overslaand gelukkig wordt ze niet, maar het is nu ook weer niet zo dat het servies door de kamers vliegt (misschien was het beter geweest als dat juist wél was gebeurd…). Ze raakt zwanger. Een jongetje wordt geboren waar ze niet van kan houden: Volkert. Binnen de kortste keren neemt Herman zijn verzorging in handen. Hij geeft hem de fles, verschoont zijn luiers, en gaat s’ nachts voor hem uit bed. Freya laat het gebeuren. Lijkt het allemaal wel best te vinden. Ook al plaatst ze zichzelf daardoor buiten dit tweemanschap. Dan stapt er een andere man haar leven binnen. David, haar pianoleraar (Freya heeft veel muzikaal talent, maar doet daar weinig mee), waar ze stapelgek op wordt. Herman komt achter de verhouding en ziet maar één oplossing: terug naar Holland. Met de Achille Lauro. Wat gebeurt: ook David heeft zich op de Achille Lauro ingescheept, de minnaars ontmoeten elkaar, Herman krijgt daar wederom lucht van, ziet in dat hij zijn vrouw beter kan laten gaan, maakt met Volkertje rechtsomkeert naar Nieuw-Zeeland, terwijl Freya met haar David aan land gaat. Standplaats: Amsterdam. De armoedige behuizing, de kou, het rare eten, het niet aan de bak komen als concertpianist, zijn ontevredenheid over de onregelmatige diensten die Freya draait, maken van David al gauw een dreinerige zeur. Binnen no time bekoelt de liefde en staat ze er weer alleen voor. Zonder man, zonder kind, en terug bij af.

Alles gaat fout wat er maar fout kan gaan
Als de Achille Lauro ingezet wordt als cruiseschip reist Freya mee als passagier. Iedere dag sluit ze zich stiekem een tijdje op in de leegstaande hut waar ze ooit met Herman en Volkert bivakkeerde. Nog later gaat ze patiënten begeleiden die op het schip meevaren. Als het verhaal een beetje in dreigt te zakken laat de schrijfster Freya weer in de voornoemde hut belanden, die ditmaal wel bezet, maar niet op slot is. Eenmaal binnen hoort ze hoe er toch nog een sleutel omgedraaid wordt aan de buitenkant. Ze heeft last van claustrofobie; in haar brein ontstaat complete kortsluiting. Ze duikt in een kast en tussen de kostuums van de passagier herbeleeft ze allerlei verdrongen situaties uit haar kindertijd in het Jappenkamp. “… Het ademende lichaam in de afgesloten kast leek in niets meer op de Freya die adequaat en rustig haar patiënten verzorgde. Verdwenen was de kordate verpleegster, volwassen, maar nog lang niet oud. Daar in die kast zat een kleuter, verbeten zuigend op haar duim, een liedje neuriënd om zichzelf te kalmeren. Een geluid van buitenaf, iets onverwachts, zou nodig zijn om haar terug te roepen naar de werkelijkheid…”, aldus het schip. Zonder al teveel heisa weet Freya echter uit de hut te ontsnappen als de passagier dronken terugkomt.
Vervolgens gaat zo ongeveer alles fout wat er maar fout kan gaan. Ze zoekt Herman nog een keer op als hun zoon zestien is. Hij is een stuk socialer geworden. Ze zou best wel weer wat met hem willen, maar ze denkt dat hij een vriendin heeft (wat achteraf helemaal niet waar blijkt te zijn), en verdwijnt opnieuw uit zijn leven. Ze maakt de echt gebeurde kaping van de Achille Lauro mee op 7 oktober 1985 door vier leden van het Palestijnse Bevrijdings front, waar Josha Zwaan trouwens zeer genuanceerd over schrijft. Freya’s zoon Volkert verongelukt tijdens een duikactie. Haar moeder raakt steeds verder in de war, waardoor ze meer loslaat over haar Indië-verleden en aardiger wordt. Uiteindelijk overlijdt ze aan een fatale longontsteking. Freya zelf krijgt kanker. Als ze voor de laatste keer scheep gaat op de Achille Lauro breekt er een fatale brand uit op het schip, waardoor het naar de bodem van de Indische Oceaan zinkt. Ze sterft samen met het schip.
Tsja; dat is dan het weliswaar in prachtige taal gegoten, maar verre van vrolijke verhaal over Freya…

Nergens thuis
Josha Zwaan heeft in de hulpverlening gewerkt met zware probleemjongeren. Na een burn-out is ze zich meer op het schrijven gaan toeleggen. Ze vertelt dat ze zelf vaak te kampen heeft met angsten en depressies. Waarschijnlijk heeft ze door middel van Freya willen laten zien wat trauma’s met je doen. Over Freya: “… Ze herinnerde zich hoe de nieuwsgierigheid en levenslust die ze als klein meisje had gehad, werden getemperd door het gevoel van dreiging (niet in de laatste plaats veroorzaakt door haar jong overleden vader die leed aan wat tegenwoordig als P.T.S.S. gediagnosticeerd wordt) dat als een schaduw met haar mee was blijven lopen. Steeds vaker had ze dekking gezocht, achter de piano, nog meer achter het orgel, achter haar minnaar, achter de patiënten. Haar leven lang was ze blijven herhalen wat ze als peuter geleerd had: zich onzichtbaar maken, zwijgen en vooral niet lastig zijn. Ten slotte had ze zich op het schip verscholen, de eerste plek waar ze zich ooit veilig had gevoeld. De reling was het kawat, ze had het kamp nooit verlaten…” en “… Haar leven aan boord was in feite even eentonig als haar leven aan wal, alleen het decor was aangenamer. Hoe overtuigend ze haar rol als vrije vrouw ook speelde, haar vrijheid was schijn, ze zat gevangen in ervaringen die haar belemmerden het leven zonder angst tegemoet te treden. Haar dromen van een leven als musicus waren dromen gebleven, haar angsten hadden haar plannen bevroren nog voor ze ze kon omvormen tot realiteit. Het schip was de enige plek op aarde waar ze kon schuilen voor het besef dat haar leven voorbijgleed zonder duidelijk vorm te krijgen, misschien wel omdat het schip even verdwaald leek als zij. Keasar, zou moeder zeggen. Nergens meer thuis…”.
Het boek is bijna illustrerend voor het werk van Dr. A. ter Ruwe en Else-Marie van den Eerenbeemt, dat ik eerder besprak.

Zweepdiertjes
Dan nog even over de titel. Op de leeskring werd mij verteld dat ‘zeevonk’ veroorzaakt wordt door kleine zweepdiertjes die oplichten in zee. Het zou op een groenachtige weerkaatsing lijken. Ik heb het nooit gezien, maar in de maand augustus moet het fenomeen zich ook voordoen langs de kust van Walcheren, waar ik woon. Dus dat wordt dan over enkele weken s’ avonds even langs het strand wandelen…

Uitgave: Artemis & Co – 2013, 350 blz., ISBN 978 904 720 451 0, € 10,-
Rechtstreeks bestellen: klik hier

maandag 22 juni 2015

The Message of Hope in het Nederlands – Eugene Peterson


Toen ik in verband met “De kellner en de levenden” - zie mijn vorige blog - op internet zocht naar wat anderen over het boek zeiden, kwam ik op scholieren.com nogal wat mensen tegen die het een moeilijk boek vonden omdat ze de Bijbelse verwijzingen niet snapten. Als je niet gelovig bent opgevoed en de Bijbel nooit hebt gelezen denk ik dat je inderdaad over veel dingen heen leest. Dat Jezus Christus de spil is waarom het christendom draait zal een gemiddelde havo of vwo-student nog wel weten, maar met een opmerking van één van de personages dat het nog wel lang zal duren voordat hij van ‘een Saulus verandert in een Paulus’, wordt het al een stuk ingewikkelder.

Toegankelijk

Nu kun je natuurlijk de Bijbel (een boek dat in feite bestaat uit een verzameling van 66 geschriften die in drie oude talen zijn geschreven: het Hebreeuws, het Aramees en het Grieks) gaan lezen, maar in welke vertaling? Eén van de meest toegankelijke die ik ken is van de hand van de Amerikaanse theoloog Eugene Peterson. Hij vertaalde de Bijbel in hedendaags Engels onder de titel “The Message of Hope” (2002). Een werk dat aansloeg bij miljoenen gelovigen over de hele wereld. Twee christelijke uitgevers, Paul Abspoel van Ark Media en Gerhard Rijksen van Uitgeverij Gideon, hebben daarom het plan opgevat “The Message of Hope” in het Nederlands uit te brengen. Ik kreeg alvast een voorproefje: een pilotuitgave dat het hele Marcusevangelie, de hele Jacobusbrief, grote delen uit de Romeinenbrief en Kolossenzen, een aantal Psalmen en 1 Korinthe 15 bevat.

Verlangen naar meer
Peterson vertelt in het voorwoord dat hij bij het vertalen uit de grondtekst twee groepen in gedachten had: zij die de Bijbel nooit gelezen hadden, en zij die de Bijbel zo vaak gelezen hadden dat ze er niet meer door verrast werden. Ik hoor overduidelijk tot de tweede groep.
Over het woord ‘hoop’ in de titel: “… Wat wij najagen in deze wereld – een huis, een baan, een gelukkig gezin en succes – kan goed zijn, maar zal ons nooit helemaal bevredigen. Toch vestigen wij vaak onze hoop op zulke zaken. Maar zelfs als we al deze dingen weten te bereiken, kunnen we ons toch nog leeg en onvoldaan voelen. En verlangen naar meer. Is er iets waar we al onze hoop op kunnen richten en wat werkelijk volledig de moeite van ons leven waard zal blijken te zijn?...”. Volgens de Bijbel is er zeker ‘meer’. En dat ‘meer’ heeft te maken met God.

‘Ervoor’ en ‘erna’
In dit boekje is als eerste het evangelie van Marcus aan de beurt. Mij is wel vaker geadviseerd om, als je voor het eerst de Bijbel gaat lezen, met dit evangelie of in ieder geval het Nieuwe Testament te starten. Begin je bij Genesis, en lees je van kaft tot kaft, dan word je binnen de kortste keren geconfronteerd met buitensporig geweld en verdwaal je in onvoorstelbaar wrede oorlogsverhalen. ISIS is er niets bij, vonden heel wat mensen op facebook met wie ik momenteel binnen een jaar de Bijbel probeer door te lezen (volgend jaar nemen we de Koran, is de bedoeling). Dat is óók de Bijbel.
Marcus vertelt over de gebeurtenis die de geschiedenis in tweeën deelt, in ‘ervoor’ en ‘erna’ en de wereld voor altijd veranderde: het leven, het sterven en de opstanding van Jezus. Het speelt zich allemaal af in Palestina, een kleine uithoek van het Romeinse Rijk. Vrijwel niemand merkte er iets van.

Het leven van Jezus
Het verhaal begint met het optreden van de profeet Johannes de Doper, die gekleed in een mantel van kamelenhaar en levend van sprinkhanen en wilde honing, rondstruint in de wildernis. Hij kondigt de komst van Jezus aan, die zich door hem laat dopen in de Jordaan, waarbij een stem uit de hemel openbaart dat Hij de Zoon van God is. Daarna doet Marcus rechttoe rechtaan verslag van het verloop van het leven van Jezus. Marcus schrijft over de veertig dagen en nachten waarin Hij door Satan op de proef wordt gesteld, over de roeping van de twaalf discipelen, over de verhalen die Jezus vertelt en het onderwijs dat Hij geeft: “… Je kunt jezelf niet hogerop helpen. Je moet jezelf opofferen; dat is de weg, mijn weg, om jezelf, je ware ik, te redden. Wat heb je eraan als je alles bereikt wat je hartje begeert, maar je jezelf, je ware ik, kwijtraakt? Wat is er méér waard dan je ziel?...”. Hij heeft het over de zieken die Jezus geneest en de demonen die Hij uitwerpt: “… De waanzinnige man was niet langer een wandelend gekkenhuis, maar zat rustig, volledig bij zijn verstand en netjes aangekleed bij Jezus…”. Hij vertelt over de wonderen die Jezus doet: vijf broden die Hij in zoveel stukken breekt dat er vijfduizend mensen door gevoed kunnen worden en dan is er nog over, evenzo doet Hij met een paar vissen. Hij gebiedt een storm te gaan liggen en kan over water lopen. Marcus vertelt over de discussies onder de mensen over wie Jezus eigenlijk is:
“… Herodes zei: ‘Dat moet vast Johannes de Doper zijn, die teruggekomen is uit de dood! Daarom kan hij zulke wonderen doen!’ Anderen zeiden: ‘Nee, het is Elia.’ Weer anderen meenden: ‘Hij is een profeet, net als die andere profeten van vroeger.’ Maar Herodes gaf geen krimp: ‘Het is Johannes, zeker weten! Ik heb zijn hoofd afgehakt, maar nu is hij terug – levend en wel.’…”. Het gaat over de godsdienstige leiders uit Jeruzalem die het heiligschennis vinden dat Jezus zich voordoet als de beloofde Messias: “… Zij verspreidden het gerucht dat Jezus zich met zwarte magie bezighield en duivelse trucs gebruikte om indruk te maken op de mensen met zijn geestelijke macht…”. Uiteindelijk brengen ze Hem daarom ter dood. Zoals Hij had voorzegd wordt Hij gekruisigd. Het wonder is dat hij na drie dagen opstaat. Drie vrouwen die met specerijen zijn dode lichaam willen balsemen komen bij zijn lege graf aan, waar een engel hen vertelt dat Hij uit de dood is opgewekt en naar Galilea is gegaan om daar zijn leerlingen te ontmoeten. De vrouwen: “…waren buiten zinnen, hun hoofden vol met vragen. Ze waren zo beduusd dat zij tegen niemand iets zeiden…”.

De betekenis van het leven van Jezus voor ons
Vervolgens gaat de Romeinenbrief (de teksten komen uit de hoofdstukken 1 t/m 8) van een leider van de jonge kerk, Paulus, in op de betekenis van het leven van Jezus voor ons. Paulus identificeert Hem als de Messias: “… De heilige geschriften bevatten verslagen van profeten die vooruitwijzen naar Gods Zoon. Zijn afstamming van David zegt iets over zijn historische wortels; zijn unieke identiteit als Zoon van God werd ons getoond door de Geest, toen Jezus uit de dood tot leven werd gewekt. Daarmee werd Hij geïdentificeerd als de Messias, onze Meester…”. Hij legt uit hoe de zonde de mensen heeft verwijderd van God: “… Jullie kennen het verhaal van Adam, die ons in deze benarde positie heeft gebracht. Eerst was er de zonde, toen de dood, en nu is er niemand die niet met zonde en dood te maken heeft…”. En hoe Jezus is gekomen om het leven te herstellen: “… Hier komt het in een notendop op neer: zoals één enkele persoon de mist in ging en ons in de problemen bracht met zonde en dood, evenzo deed een ander het goed en Hij bevrijdde ons hiervan. Meer nog dan dat: Hij hielp ons niet alleen uit de moeilijkheden, Hij bracht ons in het Leven! Eén man zei ‘nee’ tegen God en stuurde zo heel veel mensen in de fout; en één man zei ‘ja’ tegen God en zette zo velen op het juiste spoor…”. En even verder: “… Toen Jezus stierf, nam Hij de zonde met zich mee de diepte in. Maar nu Hij weer leeft, brengt Hij God bij ons op aarde…”. Hij legt uit dat het geloof niet gaat om het houden van allerlei wetjes en regeltjes. Die leren je eigenlijk alleen maar de ‘verboden vruchten’ van de zonde kennen: “… De wetten, die bedoeld waren als kaders voor mijn leven, werden instrumenten van verleiding…”. Wij moeten op de eerste plaats ons vertrouwen stellen op God, en dan komt de rest vanzelf wel:
“… God reageert niet op wat WIJ doen, wij reageren op wat GOD doet…”. Uitgebreid haalt Paulus het voorbeeld van Abraham aan: “… Hij vertrouwde erop dat God hem op het juiste spoor zou zetten en probeerde niet uit alle macht zelf goed te worden…”. Bekering is in Paulus ogen vooral je richten op God: “… Geobsedeerd zijn door jezelf leidt nergens toe in dit verhaal, maar aandacht voor God, die leidt naar het open, heerlijk ruime, vrije leven. Gericht zijn op jezelf is het tegenovergestelde van gericht zijn op God. Iedereen die helemaal vol is van zichzelf, denkt uiteindelijk meer aan zichzelf dan aan God…”.

Oog in oog met echte grootheid
Kolossenzen is ook een brief van Paulus, waarvan de hoofdstukken 1:13 tot en met 3:17 zijn vertaald. Peterson: “… Er zijn natuurlijk uitzonderingen, maar bijna alle mensen beseffen diep van binnen: heb je met Jezus te maken, dan sta je oog in oog met echte grootheid. Maar mensen die geloven in de grootheid van Jezus willen vaak ook andere namen aan dat lijstje toevoegen, van personen die zij net zo belangrijk vinden. Namen als Boeddha, Mozes, Socrates en Mohammed, en mogelijk nog wat andere, persoonlijke favorieten. Voor deze mensen is Jezus belangrijk, maar niet het allerbelangrijkst. Zijn reputatie is goed, maar niet beter dan die van veel anderen. Sommigen van de christenen in Kolosse leken er ook zo over te denken. Voor hen hadden veel ‘kosmische krachten’ evenveel betekenis als Jezus. Paulus’ boodschap aan deze mensen is dat Jezus Christus werkelijk uniek is. Niets wat niet met Hem verbonden is, heeft blijvende waarde. Maar iedereen die oprecht zijn vertrouwen op Hem stelt, ontvangt een diep, blijvend besef van de zin van het leven…”. Paulus: “… Ik vertel jullie dit, omdat ik niet wil dat iemand jullie kan verleiden gebakken lucht na te jagen, of op jacht te gaan naar andere zogenaamde ‘mysteries’ of het ‘Grote Geheim’…”. Ik moest onmiddellijk denken aan het monumentale werk van Umberto Eco, "De slinger van Foucault", waarin drie vrienden een geheim plan trachten te ontmaskeren dat zich achter de zichtbare werkelijkheid zou schuilhouden waardoor ze verstrikt raken in allerlei complottheorieën en te maken krijgen met onvoorspelbare occulte machten. Uiteindelijk onthult het plan inderdaad ‘niets’.

Leef goed, leef wijs, leef nederig
Naast een aantal psalmen is verder nog de brief van Jacobus, ook een leider van de vroege kerk, in dit boekje opgenomen. Wel een leuk begin: “… Aan de twaalf stammen die verstrooid zijn tot op de dag dat het koninkrijk aanbreekt, schrijf ik: Hallo! …”. Christenen zijn geen heilige boontjes; als christenen samenkomen in kerken, gaat vroeg of laat alles mis wat mis kan gaan. Jacobus vertelt hoe we met elkaar om moeten gaan en hoe we het geloof handen en voeten kunnen geven: “… Leef goed, leef wijs, leef nederig…”. Echte godsdienst, “… van het soort dat voldoet aan de normen van God de Vader, is dit: je bekommeren om mensen die zonder onderdak en zonder liefde door het leven gaan, en jezelf beschermen tegen bederf van deze wereld die van God los is…”. En even verder: “… Geen grote waffel meer tegen elkaar vrienden…”, want “… Vriendelijke ontferming wint het altijd van keiharde veroordeling…”. Volgens Jacobus komen de losers van deze wereld op de eerste plaats bij God. Hij gaat flink tekeer tegen de rijken: “… Nog een laatste woord aan jullie, arrogante rijken: Leer wat klaagliederen uit je hoofd. Jullie zullen emmers nodig hebben om alle tranen op te kunnen vangen als de boel instort. Jullie geld is zwart en jullie kleren stinken. Jullie overdadige luxe vreet aan jullie ingewanden en maakt jullie levens van binnenuit kapot. Jullie dachten misschien dat jullie rijkdommen aan het opstapelen waren, maar in werkelijkheid stapelen jullie aanklachten tegen jezelf op. Al die werknemers die jullie hebben uitgebuit en bedrogen, roepen om een rechtvaardig oordeel. Het gekreun van de arbeiders die jullie hebben ingehuurd en misbruikt, weerklinkt als een luid gebrul in de oren van de Meester-Vergelder. Jullie hebben de aarde leeggeplunderd en opgebruikt. Maar alles wat het jullie uiteindelijk oplevert, is een bovengemiddeld dik lijk. Feitelijk hebben jullie volmaakt onschuldige mensen veroordeeld en vermoord, mensen die dat allemaal maar hebben moeten ondergaan…”.

Opstanding
Het laatste fragment bevat 1 Korinthe 15 waarin Paulus het heeft over de opstanding die het bewijs is van de goddelijkheid van Jezus: “… als er geen opstanding is voor Christus, dan is alles wat wij jullie verteld hebben één grote poppenkast…”. Met de opstanding valt of staat het christelijke geloof: “… Als we uit Christus alleen maar een beetje inspiratie halen voor een paar levensjaren, dan zijn we slechts een zielig zooitje…”. Iedereen die gelooft dat Christus is opgestaan, zal zelf ook opstaan, om eeuwig met Hem te leven, zegt Paulus.
Om nog even terug te komen op de vetgedrukte proloog aan het begin van deze blog: Paulus was in eerste instantie een fanatieke christenvervolger. “… Ik verdien niet om tot de groep van intimi gerekend te worden, omdat ik – zoals jullie weten – gedurende die eerste jaren mijn uiterste best heb gedaan om Gods kerk volledig de grond in te stampen…”. Als hij zich bekeert heet hij niet langer Saulus, maar Paulus.

Uitgave: Gideon en Ark Media – 2015, 128 blz., ISBN 978 903 381 743 4, € 4,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

dinsdag 16 juni 2015

De kellner en de levenden – Simon Vestdijk



“De kellner en de levenden” zou je kunnen duiden als een Harry Potter verhaal voor volwassenen – inclusief het perron waar treinen arriveren die mensen naar een andere wereld brengen – als wel als een moderne versie van het Bijbelboek Job. Simon Vestdijk (1898-1971) schreef tweeënvijftig romans, drieëntwintig essaybundels en duizenden gedichten. Hij was lange tijd de belangrijkste Nederlandse kandidaat voor de Nobelprijs voor de literatuur. Hij ontving de P.C. Hooftprijs en de Prijs der Nederlandse letterkunde. Jaap Goedegebuure schreef in “Apocalyps in kunst. Ondergang als loutering?” – zie mijn vorige blog – zo intrigerend over “De kellner en de levenden” dat ik vanzelf zin kreeg om het te herlezen.

Opgepakt

Op een herfstavond dwingen in een Nederlands stadje vier zwijgende politieagenten twaalf flatbewoners in een busje, om met ze door de verlaten straten naar een bioscoop te rijden. Tegen de tijd dat ze daar arriveren zien ze af en toe een menigte mensen lopen, en bij de bioscoop is het al helemaal een drukte van belang. Ze horen trompetgeschal, klokgelui en gewijde muziek. De flatgroep vraagt zich af wat er aan de hand is. Worden ze verdacht van een misdrijf? Is er sprake van een misplaatste grap? Een uit de hand gelopen reclamestunt? Of bewegen ze zich met z’n allen in elkaars droom? Ze worden naar een kassa gedirigeerd waar ze kaarten krijgen waarop een reeks cijfers en letters de route aanwijst die ze moeten volgen. Er ontstaat wat geharrewar omdat iedereen witte kleren aanheeft, behalve zij. Vervolgens belanden ze in een lift, die met ijzingwekkende snelheid alle kanten op raast, hen uitspuugt in een enorm rotsachtig gangenstelsel met hier en daar kriskras over duistere afgronden gelegde smalle stalen bruggen, waarover schimmige stoeten mensen bewegen. Uiteindelijk voert hun tocht naar een enorm druk spoorwegemplacement.

“Wie hier binnengaat, late alle hoop varen”
Voor wie een beetje thuis is in het christendom zijn de Bijbelse aanwijzingen niet van de lucht. Trompetten en witte klederen komen rechtstreeks uit de Openbaring van Johannes. Als iemand een opmerking maakt tegen een ordebewaker krijgt hij misprijzend te horen dat hij duidelijk nog een ‘oud mens’ is: ‘nieuwe mensen’ zijn bekeerde gelovigen. Onderweg vraagt een verpleegster bij een hulppost of ze een Bijbel bij zich hebben. Ze hadden er één mee moeten nemen van de boekenplanken waar ze langs zijn gelopen: “… Er staan duidelijke aanwijzingen in de bibliotheek, maar u bent natuurlijk doorgelopen, als een troep schapen, al geloof ik niet, dat u tot de schapen zult blijken te behoren. Welke eeuw? Ik zie het al, negentiende en twintigste eeuw, inderdaad! Het is niet voor het eerst, dat deze eeuw zich het slechtst gedraagt…”. In de Bijbel wordt de mensheid verdeeld in gelovige schapen en ongelovige bokken. De tijd bestaat niet meer; alle horloges en klokken zijn kapot of verdwenen. De twaalf flatbewoners lijken te corresponderen met de twaalf discipelen. Het gaat onder andere om een vrijgezelle journalist, een overspelige tandarts, een gepensioneerde dominee, een homoseksuele acteur en een ziekelijke, hoesterige puber die zijn doodgewaande hond tegenkomt. Hoewel hun karakters breed worden uitgesponnen heb ik er nooit het prototype van een ongelovige Thomas, een zachtaardige Johannes, een verraderlijke Judas of een driftige Petrus in kunnen ontdekken. Bovendien zijn er drie vrouwen bij. Goedegebuure komt met het gegeven dat de karakters terug zijn te voeren op de twaalf sterrenbeelden van het Babylonische jaar; dus het verhaal is niet alleen gebaseerd op de Bijbel (voor wie het interessant vindt: op internet vond ik een uitreksel bij scholieren.com van ene Philippe Zwietering, waar hij maar liefst een tien (!) voor in de wacht sleepte, die hier dieper op ingaat). Dat het om een soort hellevaart draait, is eigenlijk al direct bij het betreden van de bioscoop op te maken uit een opmerking van een flatbewoner, die gekscherend een citaat uit het “Inferno” van Dante citeert: “… Wie hier binnengaat, late alle hoop varen…”. Goedegebuure stelt dat een en ander te maken zou kunnen hebben met de Duitse bezetting die Vestdijk aan den lijve meemaakte: “… In 1942 werd hij zelfs enige maanden geïnterneerd in het gijzelaarskamp te Sint-Michielsgestel. Het is heel goed mogelijk dat die ervaring mede de achtergrond vormt van zijn in 1949 gepubliceerde roman “De kellner en de levenden”. Volgens zijn eigen opgave begon Vestdijk er in november 1940 aan te schrijven. Al gauw liet hij het liggen, om het pas in 1948 weer op te pakken en binnen twee maanden te voltooien…”. Hij vergelijkt de beginsituatie met Kafka’s roman “Der Prozess”: “… Iemand moest Jozef K. belasterd hebben, want zonder dat hij iets kwaads had gedaan, werd hij op een morgen gearresteerd.’…”. En verder: “… Wie de jaren ’40-’45 heeft meegemaakt of er grondig over is geïnformeerd krijgt een nog veel reëler associatie opgedrongen: de deportatie van de joodse Amsterdammers die tijdens de bezetting werden opgepakt en in eerste instantie terecht kwamen in de Hollandse Schouwburg aan de Plantage Middenlaan, de eerste statie op weg naar de gaskamers en verbrandingsovens…”.

Bad trip
De twaalf flatbewoners ontvluchten de heksenketel op de perrons door een wachtkamer in te duiken. Ondertussen zijn ze er achter dat de mensen die ze hebben gezien soms al eeuwen dood zijn. Terwijl ze debatteren over de vraag of ze misschien met Het Laatste Oordeel te maken hebben vult een vriendelijke kellner herhaaldelijk hun glazen bij uit een onuitputtelijke waterkan die wijn blijkt te bevatten. Een verwijzing naar het eerste wonder van Jezus: het veranderen van water in wijn op de bruiloft te Kana? Hij is nogal bang voor zijn baas, de vette ober Leenders, die een stuk van zijn achterhoofd – verstand? - lijkt te missen. Al gauw wordt de situatie absurder. De homo knijpt er tussen uit om de aartsengel Michaël te gaan zoeken die op een trein langs het perron is gereden, en verdacht veel op hem lijkt, wat uitloopt op een confrontatie met zijn eigen schuld en angst. Hij ontmoet onder andere een aantal doodgravers met narrenkoppen die hem opzadelen met skeletresten van een actrice die ooit zelfmoord pleegde omdat ze verliefd was op hem. Hij kan niet tegen bloed. Een geagiteerde man gooit er een varkensblaas vol mee naar hem. Hij komt onder een trein maar staat gewoon weer op. Als hij teruggaat naar de wachtkamer zijn de flatbewoners ter voorbereiding op Het Laatste Oordeel elkaar hun zonden aan het belijden. Er wordt druk gesoebat over welke zonden strafwaardig zijn en welke worden vergeven. En wat houdt de hel precies in: een toestand van eeuwig berouw of eeuwige angst? En of God, als Hij al bestaat, ook ter verantwoording kan worden geroepen, want zo’n volmaakte wereld heeft Hij nu ook weer niet geschapen. Als het op het perron zo’n puinhoop wordt dat er monsters naartoe worden gestuurd om orde op zaken te stellen, opent de aardige kellner een luik achter de tapkast waardoor de flatbewoners kunnen ontvluchten. De tocht gaat verder en verandert evenwel in een nogal lugubere ‘bad trip’. De twaalf doorwaden een zuigend bloedmoeras en komen uiteindelijk voor Leenders te staan die als een soort antichrist annex duivel op zijn door afzichtelijke dieren gedragen troon zit. Bij hoog en laag houdt hij vol dat God is verslagen en Satan nu de baas is. Op allerlei blasfemische manieren probeert hij de flatbewoners zover te krijgen dat ze zo niet God, dan ten minste het door Hem geschapen bestaan, vervloeken. Hij vertelt wat er met hen zal gebeuren als ze dat niet doen - niet veel fraais -, toont hen zijn martelwerktuigen en uiteindelijk drie kruisen waaraan in het midden, tussen twee collega’s, de vriendelijke kellner hangt met zijn waterkruik. De twaalf weigeren en gaan niet overstag. Als Leenders via een intercom wordt opgeroepen om te komen helpen bedienen bij een feestje breekt de ban, en zijn de flatbewoners weer terug in hun stadje, dat echter een vreemd voorkomen heeft. De huizen maken lawaai, op de achtergrond woedt een uitslaande brand (Armageddon?), de asdeeltjes bestaan uit minuscule witte heksen op bezemsteeltjes. De groep blijkt zelf in de lucht te kunnen zweven waar ze zonder voorbehoud hun onderdrukte driften uitleven. Even lijkt het verhaal te ontaarden in een Jungiaans theater. Sommige interpretaties stellen dat Leenders de macht van de kerk symboliseert. Als hij verdwijnt kunnen de flatbewoners doen wat ze willen (wat mij dan weer doet denken aan veel protestantse reformatoren die de rooms katholieke kerk aanwezen als antichrist).
Als de twaalf tegen het ochtendgloren bij hun flat aankomen maakt er zich uit de nissen een gedaante los: de vriendelijke kellner. Hij openbaart zich als Gods zoon. Alle flatbewoners knielen voor Hem neer. Hij vertelt dat ze onderdeel van een weddenschap met God zijn geweest, die dacht dat als ze maar genoeg beproevingen ondervonden, ze God wel zouden verloochenen. Dat gebeurde niet. Zelfs de ongelovigen gingen daar niet toe over. Dat maakt het tot een metafysisch Jobsverhaal, die hetzelfde overkwam. Het boek eindigt diep ontroerend. De zieke jongen wil niet scheiden van zijn hond, die mee moet naar het hiernamaals: het dier is immers dood?! Dan nodigt Christus de jongen uit ook met hem mee te gaan. Gedrieën lopen ze weg.

Positief
Uiteindelijk is de visie van Vestdijk op de mensheid, ondanks alle horror, opmerkelijk positief. Dwars door alle ontberingen heen, en ook al hebben ze elkaars donkere kanten van haver tot gort leren kennen, zijn de flatbewoners alleen maar nader tot elkaar gekomen. Eensgezind keerden ze zich tegen de kwade machten. Ze doen een beetje denken aan een peloton soldaten die tijdens gevechten elkaar nooit laat vallen. Of vervolgde christenen die des te sterker worden: ‘Het bloed der martelaren is het zaad der kerk’. Als ik “De kellner en de levenden” zou moeten definiëren, komt bij mij vooral het woord ‘imposant’ op. Het valt buiten alle kaders. Pieter Steinz noemde het een ‘theologisch gedachtenexperiment’. Dat is het zeker. Goedegebuure wijst daarnaast op de verwantschap met de existentiefilosofie die in de eerste naoorlogse jaren uit Parijs kwam overwaaien: “… In de grenssituatie die hun bestaan zo onverwacht bereikt, zien de personages zich gesteld voor de vraag waarom ze hun leven hebben geleid zoals ze deden, en voor de nog veel prangender vraag of ze daarvoor ook de verantwoordelijkheid willen aanvaarden. Het Laatste Oordeel wordt zo een moreel zelfgericht ten overstaan van een ongrijpbare dreiging…”. De sfeer van het boek doet me tevens sterk aan "Op weg naar Zoar" van Liesbeth Labeur denken.

Uitgave: Meulenhoff – 2005, 285 blz., ISBN 902 907 654 2, € 12, -
Rechtstreeks bestellen: klik hier

vrijdag 12 juni 2015

Apocalyps in kunst – Marcel Barnard en Wessel Stoker (red.)


Subtitel: Ondergang als loutering?

Terwijl ik bezig was met verhalen die draaien rond de ondergang van de wereld (zie “Weerwater” van Renate Dorrestein en “Station Elf” van Emily St. John Mandel) kwam ik de fascinerende bundel “Apocalyps in kunst” tegen. Het is geschreven door een groep academici die onder de titel “Figura Divina” aandacht vraagt voor de verbinding tussen kunst en religie. Dat doen ze door het organiseren van symposia en het uitgeven van boeken. Namen: Hans Alma, Marcel Barnard, Sylvain De Bleeckere, Merijn Bolink, Frank G. Bosman, Jaap Goedegebuure, Johan Goud, Bob G.J. de Graaff, Marcel Poorthuis, Oane Reitsma en Wessel Stoker.


Het ongewone
Vorige week liep ik langs een tattoo shop in Alanya waar ik een wonderlijk verfijnde afbeelding zag van Jezus die armpje drukte met de duivel. Jezus was het gevecht duidelijk aan het winnen. Hij glimlachte geamuseerd terwijl het bezwete gezicht van de duivel verwrongen was van inspanning. ‘Wie gaat er in vredesnaam met zo’n afbeelding op zijn lijf rondlopen?’, dacht ik. Het was in ieder geval origineel. Ik moest echt even slikken. Het zette mij stil. Dat is wat kunst doet.
Zoals ik al eerder opmerkte: religie mág weer. Dat stellen ook Barnard en Stoker in de introductie van “Apocalyps in kunst”: “… De verlegenheid die religie tot voor kort opriep – als was ze een taboe – lijkt voorbij. Religie en kunst staan verdiepend of kritisch tegenover het dagelijkse leven. Steeds vaker duikt – onverwacht als een openbaring – religieuze symboliek op in taal, in heilige ruimtes, rituelen en lichaamspraktijken in de kunst. Kunst en religie tonen iets anders dan het gewone. Vervreemding, schokeffect, blootstelling van intimiteit, confrontatie met eindigheid en dood, het zijn slechts enkele wegen die de kunst bewandelt. Kunst en religie gaan beide over het leven in zijn diepte en hoogte. Ze kennen beide de verwondering en de verbijstering, de eerbied en de huiver, het mysterie en de afgrond. Ze hebben elkaar nodig en ze moeten elkaar vrijlaten…”. Kunst en religie zijn verwanten - zie bijvoorbeeld de dichtkunst (Dante) en de schilderkunst - al heeft ieder haar eigen terrein. Pas laat in de geschiedenis van het Westen groeiden ze uit elkaar. Na de Renaissance en de Reformatie verloor de kunst in de kerk haar grote opdrachtgever. Religieuze kunst raakte minder herkenbaar en onbekend met het te kerkelijk geworden christendom. En toch zijn kunst en religie soulmates. Beiden tonen een andere dan de dagelijkse wereld. Ze doen dat in de taal van de verbeelding. Kunst en religie wijzen naar het ongewone, dat verrast of schokt. Die andere wereld hoeft niet altijd religieus te zijn, ook al zijn haar wortels dat wel. In de Bijbelse en traditionele apocalyptiek gaat het om het vrederijk van God, om een nieuwe hemel en aarde, dwars door een periode van verschrikking heen. Vaak is apocalyptiek echter seculier. In “Weerwater” van Renate Dorrestein en “Station Elf” van Emily St. John Mandel draait het om een Apocalyps zonder God.

Heilige strijd
Bob de Graaff - auteur van "Op weg naar Armageddon" - beschrijft in een hoofdstuk de gewelddadige eindtijdverwachtingen binnen het christendom en de islam. Beiden kennen een lange apocalyptische traditie, vertelt hij. Sommige wetenschappers menen zelfs dat voornoemde wereldreligies hun oorsprong vinden in het gevoel dat de eindtijd voor de deur stond.
De Graaff onderscheidt vier varianten van eindtijdverwachtingen: de deterministische (alleen God of Allah bepaalt het einde der tijden), de reformistische (door devotie of goede daden kan de komst van Gods eindrijk bespoedigd worden), de kolonistische (de wereld is slecht, maar een minisamenleving van gelijkgezinden kunnen de condities van het eindrijk benaderen) - alle drie vreedzame bewegingen - en de voluntaristische stroming. De laatste wil met zaligmakend geweld de eindtijd teweeg brengen en daarbij Gods hand forceren. Deze apocalyptici zien zichzelf als de gesel Gods die dood en verderf zaait.
In Europa is de laatste variant met het aanbreken van de achttiende eeuwse Verlichting verlaten. Onttovering en defanatisering deden hun intrede. Althans in de godsdienst, want binnen no time ontstonden er nieuwe heilsrijken, gebaseerd op het communisme, nationaalsocialisme en in mindere mate anarchisme en fascisme. Lenin en Hitler waren supervoluntaristen die hun eigen gewelddadige Apocalyps produceerden.

Christelijke milities
Terwijl Europa seculariseerde, bleef in de dominant-christelijke Verenigde Staten een sterk apocalyptisch bewustzijn opgeld doen, waarin elementen als de bedelingenleer (Gods heilsplan zou zich in zeven stadia voltrekken, de mensheid bevindt zich inmiddels in het laatste) en de rapture (de opname van de geloofsgemeenschap in de hemel aan het begin van de eindtijd, voordat een zeven jaar durende Grote Verdrukking begint, die de wederkomst van Christus inluidt) een belangrijke rol spelen. Tevens was de vestiging van de staat Israël van belang. Daar zal de eindstrijd zich afspelen. De nieuwe wereldorde die president George Bush sr. indertijd proclameerde werd door deze groep als zeer bedreigend ervaren. Achter de schermen zouden de Verenigde Staten geregeerd worden door de Verenigde Naties of de joden (ZOG: Zionist Ocupation Government).
De Graaff: “… Tegen deze achtergrond bereikten geromantiseerde boeken over de eindtijd, waarin hedendaagse verschijnselen als natuurrampen, atoomwapens, de millenniumbug, satellieten en ufo’s in verband werden gebracht met passages in de Bijbel, oplagen van tientallen miljoenen…”. De Graaff noemt in dit verband Hal Lindsey en de immens populaire romanserie “Left Behind” van Tim Lahaye. Veel schrijvers probeerden op het succes van deze auteurs mee te liften. “… Na de ineenstorting van de Sovjet-Unie fungeerde dit gebied niet langer als representant van de Antichrist, maar werd die plaats ingenomen door de islam, bijvoorbeeld in de populaire serie “Left Behind Militarily” van Mel Odom en de boeken van Joel Richardson en de ‘bekeerling’ Walid Shoebat, die stellen dat de islamitische verlosser, de Mahdi, feitelijk de antichrist is…” (zie bijvoorbeeld ook John Preacher).
Nederlandse internetsites als “Wees waakzaam”, de boeken van Robin de Ruiter en het Nederlands Katholiek Persbureau, dat uit reformatorische SGP-kringen lijkt te zijn opgekomen, leunen sterk tegen dit gedachtegoed aan.
Gevoed door deze atmosfeer rezen eind twintigste eeuw tal van gewapende milities als paddestoelen uit de Amerikaanse grond. Sommigen keerden zich tegen de federale overheid, etnische minderheden, seksueel anders geaarden, ‘communisten’ en personeel van abortusklinieken. In dit verband noemt De Graaff de sterk extreem-rechtse, racistische, antisemitische en soms gewelddadige Christian Identity-beweging (met aanhangers als Wesley Swift, Richard Butler, James Ellison, Robert Mathews, Randy Weaver, David Koresh, William Pierce en Timothey McVeigh). Een deel van de apocalyptische verwachting verdween toen er niets gebeurde tijdens de verschuiving van het tweede naar het derde millennium. Vanaf 2004 laaide de militiebeweging echter weer op vanwege de verslechterde economische omstandigheden en het aantreden van de zwarte president Obama, die al spoedig werd afgeschilderd als de antichrist. Sommige evangelicale voorgangers baden zelfs om zijn dood. Veteranen van de Amerikaanse oorlogen in Afghanistan en Irak werden als rekruten binnengehaald. Waren in 2008 nog maar 42 milities bekend, een jaar later waren dat er alweer 129.

Islamitische apocalyptischi
Armageddon komt in de Koran niet voor. Wel biedt de Hadith (overleveringen aangaande het leven van Mohammed) apocalyptische vergezichten. De Mahdi (Messias) zal, al dan niet vergezeld door de profeet Isa (Jezus), aan het eind der tijden de islam over de hele wereld vestigen. Er is ook een antichrist: de Dajjal of misleider. De finale eindstrijd vindt plaats rond Jeruzalem. Uitgebreid staat De Graaff stil bij de apocalyptische verwachtingen binnen al-Qaida en Isis. Het conflict tussen de sjiieten en soennieten lijkt de apocalyptische dromen alleen maar op te zwepen.
De Graaff vertelt dat veel islamitische apocalyptischi sterk beïnvloed zijn door het moderne westerse denken. Sommigen halen de Bijbelboeken Daniël, Ezechiël, Jesaja en Openbaring aan om hun beweringen te staven. Of verwijzen naar Amerikaanse dominees als Billy Graham, Jerry Falwell, Jimmy Swaggart, Pat Robinson, Hal Lindsey en zelfs de presidenten Nixon en Reagan. “… Ook Nostradamus en tal van samenzweringstheorieën over joden en vrijmetselaars worden als gezaghebbend aangevoerd. De gelijkenis tussen de angst van deze auteurs voor de ‘nieuwe wereldorde’ of voor de Verenigde Naties als wereldregering en diezelfde angst van Amerikaanse apocalyptische auteurs is frappant. Tot de bekendere verspreiders van het nieuwe apocalyptische gedachtegoed behoort Mohammed Isa Dawud, die mysteries als de Bermudadriehoek (woonplaats van de antichrist) en ufo’s (instrumenten of verschijningen van de Dajjal) in verband brengt met klassieke islamitische teksten. Hij is niet de enige die, net als de moderne Amerikaanse christelijke apocalyptici, eeuwenoude religieuze teksten voorziet van een hedendaags militair-technische verklaring. Het is dan ook een misvatting te denken dat het islamitisch-apocalyptische denken een terugkeer betekent naar de Middeleeuwen, zoals het christelijk Europa die gekend heeft…”.

Beeldende kunst
Ik heb de bijdrage van Bob de Graaff uitgebreid besproken omdat het mij helpt om veel (Amerikaanse) christelijke romans - en films: het is echt verbijsterend wat er op dit gebied op YouTube te vinden is - in een kader te plaatsen. Het is dan ook ongemeen spannende materie. Ik vlieg even in vogelvlucht door de rest van het boek omdat mijn verhaal anders veel te lang wordt.
Hans Alma schrijft over de apocalyptische visie van de Duitse expressionistische schilder Franz Marc (1880-1916) die ervan overtuigd was dat alleen oorlog de weg vrij zou maken voor een Europese geestelijke hergeboorte. Veel kunstenaars trokken tijdens de Eerste Wereldoorlog ongelooflijk naïef ten strijde.
Wessel Stoker beschrijft werk van Max Beckmann (1844-1950) en Gerhard Richter (1932) die de Apocalyps als ondergang laten zien. Beckmann maakte o.a. 27 litho’s bij de Openbaring van Johannes die zijn toegespitst op zijn eigen moeilijke oorlogsjaren in Amsterdam. Richter verbeeldt in “Bommenwerpers”(1963) het bombardement van Dresden door de geallieerden, maakte een serie over het extreme geweld van de Rote Armee Fraktion (RAF) “18 Oktober 1977” en het abstracte schilderij “September” dat als onderwerp 9/11 heeft, waarbij hij niet het sensationele maar het droevige heeft willen benadrukken.
Merijn Bolink haalt een aantal kunstuitingen voor het voetlicht die een link met de Apocalyps hebben. Onder andere “Het Grote Gebeuren” (1975) - een film van Jaap Drupsteen naar het gelijknamige verhaal van Belcampo. De tentoonstelling “Apocalypse: Beauty and Horror in Contemporary Art” (2000) in the Royal College in Londen. “La Nona Ora” (Het negende uur – 1999) van de Italiaanse kunstenaar Maurizio: een beeld van de door een meteoriet getroffen paus Johannes Paulus. “Hij” (2001) van dezelfde kunstenaar: een miniatuurversie van een geknielde, biddende Adolf Hitler, dat hij ook nog eens in het voormalige getto van Warschau plaatste. Het gigantische labyrinth “Simply Botiful” dat de puinhopen van een postapocalyptische wereld uitbeeldt door de Zwitser Christoph Büchel. Evenals “Odessa” door Christian Boltanski. En zijn eigen werk “Oraly & Magaly Seffini” (spreek uit: C’est fini) dat twee meisjes toont van wie één gemaakt is van konijnenvacht en de ander van runderleer; ter nagedachtenis van zijn veel te vroeg gestorven zus.
Marcel Barnard laat zich uit over het werk van de gelovige kunstenaar Marc Mulders (1958, Tilburg). Hij heeft het onder andere over wat Mulders ‘tegen het licht in’ schilderen noemt aan de hand van “Het laatste oordeel”, zijn glas in lood raam in de Sint Janskathedraal van Den Bosch, en zijn glossy “Apokalyps”.

Film en videogames
Aan de hand van de triptiek “Antichrist”(2009), “Melancholia”(2011) en “Nymphomaniac”(2014) van regisseur Lars von Trier, en dan met name “Melancholia”, heeft Sylvain De Bleeckere het over de apocalyptische motieven in deze films.
Frank G. Bosman schrijft over de bijbelse verwijzingen in verschillende (post)apocalyptische shooter/rpg-videogames als "Metro 2033" (2010), "Metro 2033: Last Light" (2013), "Half-Life" (1998), "Half-Life 2" (2004), "Half-Life 2. Episode One" (2006), "Half-Life 2. Episode Two" (2006), "Bioshock" (2007), de trilogie “S.T.A.L.K.E.R.” bestaande uit "Shadow of Chernobyl" (2007), "Clear Sky" (2008) en "Call of Pripyat" (2010), de "Mass Effect Trilogie" (2007, 2010 en 2012), "Fallout 3" (2008) en "Brink" (2011). In deze games gaat het natuurlijk nooit om de totale ondergang; anders zou je niet meer in het verhaal mee kunnen spelen.

Literatuur

Jaap Goedegebuure wijst op de apocalyptische tendenzen in het "Verzameld werk" van H. Marsman (1899-1940), "De kellner en de levenden" van Simon Vestdijk (1898-1971), "Het zwarte licht" van Harry Mulisch (1927-2010) en “De os op de klokketoren” van Gerrit Komrij (1944-2012).
Johan Goud’s thema is ‘Schrijvers en de Apocalyps’ waarin hij o.a. put uit het werk van Arnon Grunberg (1970); "De joodse messias" uit 2006 en zijn in 2013 verschenen bundel "Apocalyps", waarin alle eenentwintig verhalen eindigen in ondergang, wreedheid, mislukking en doodslag. Verder haalt hij de deels autobiografie, deels roman, deels essay "Ragnarok. De ondergang van de goden" van de Britse schrijfster A.S. Byatt (1936) en de bestseller "Oorlog en terpentijn" van Stefan Hertmans (1951) aan.

Muziek
Tenslotte weiden Marcel Poorthuis en Oane Reitsma uit over apocalyptische structuren in muziek waarbij de nadruk vooral ligt op het werk van Olivier Messiaen (1908-1992). De interessante vraag rijst of muziek de plaats van religie heeft ingenomen als het om de hang naar verlossing gaat (zie bijvoorbeeld ook mijn blog over "Station Elf").

Aankomend najaar wordt er aan de Vrije Universiteit van Amsterdam een cursus naar aanleiding van dit boek verzorgd: zie hier.

Uitgave: Meinema – 2014, 160 blz., ISBN 978 902 114 365 1, € 17,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier