“Zeevonk” is een dieptreurig (en daar blijft het ook in hangen) verhaal over een heel mooi onderwerp: de geschiedenis van het wereldberoemde cruiseschip de Achille Lauro, voorheen de Willem Ruys. Het leuke is dat ik het heb besproken met een leeskring in Vlissingen, waar het schip tijdens de Tweede Wereldoorlog werd gebouwd op de beroemde scheepswerf “De Schelde”. Sommige oudere deelnemers wisten er allerlei bijzonderheden over. Iemand vertelde hoe de bouwers s’ nachts stiekem teruggingen naar de werf om wat ze overdag hadden gemaakt te vernielen: ze wilden het schip koste wat kost uit handen van de Duitsers houden. De schrijfster, Josha Zwaan (1963), reisde zelf op vierjarige leeftijd op de Achille Lauro met haar ouders van Nieuw-Zeeland terug naar Nederland, vertelde ze tijdens een interview met Elsbeth Gruteke in het E.O.-programma ‘Onderweg’.
Een schip met een eigen stem
Het verrassende is dat Josha Zwaan het schip een eigen persoonlijkheid, een eigen stem geeft: “… Ooit was ik een schip in wording. Een geraamte, wachtend op aankleding. Hol en zonder instrumentarium lag ik te wachten op het bestaan dat nu heel snel voorbij zal zijn. De samenwerking tussen mij en de golven is stukgelopen. Wat een illusie te denken dat de waterspiegel mij eeuwig dragen zou. Over een paar uur, een etmaal hooguit, zullen de golven mij toedekken in een zeemansgraf. Ik hoor de camera’s zoemen. Een stervende beroemdheid, daar geniet de wereld van. Het verslag van mijn ondergang zal de wereld overgaan, een korte necrologie zal niet ontbreken. De feiten zullen kloppen, de jaartallen, de plaatsen, maar de hoofdpersoon in mijn bestaan zal niet genoemd worden. De naam van de vrouw die in mij een schuilplaats vond, zal slechts vermeld worden op de lijst van vermiste opvarenden…”. Natuurlijk draait het boek om die vrouw; Freya.
Jij bent een beetje anders
Freya groeit op in de Bollenstreek, als enig kind, bij een moeder waarmee ze het Jappenkamp overleefde. Herinneringen daaraan heeft ze niet. Haar moeder praat er nooit over. Emoties en gevoelens worden verzwegen. Ze is een buitenbeentje. ‘Jij bent een beetje anders’, zegt haar overigens zeer vriendelijke oma. Komt het door haar opvoeding? Heeft het te maken met haar karakter? In ieder geval heeft ze geen aansluiting bij de kinderen op school, en later ook niet bij haar collega’s in het ziekenhuis, waar ze werkt als verpleegkundige. Ze gaat mensen uit de weg. Als ze klein is wil ze niet met anderen buiten spelen, als ze volwassen is verzint ze allerlei excuses wanneer ze gevraagd wordt mee uit te gaan. Af en toe gaat ze wel weer met een dokter naar bed. Maar tot een relatie leidt dat nooit. Ze lijkt haar tijd te verdoen met wachten op het échte leven dat toch ooit, eens, ergens, aan moet breken. Op een dag leest ze in een kerkblaadje een contactadvertentie van een jonge emigrant die in Nieuw-Zeeland succesvol aan het boeren is, maar wel erg eenzaam is zonder vrouw. Ze schrijft, en na vier (!) brieven stapt ze op de boot om met deze wildvreemde te trouwen. De oersaaie, degelijke, stugge, zwijgzame, en vooral erg praktische Herman. Overslaand gelukkig wordt ze niet, maar het is nu ook weer niet zo dat het servies door de kamers vliegt (misschien was het beter geweest als dat juist wél was gebeurd…). Ze raakt zwanger. Een jongetje wordt geboren waar ze niet van kan houden: Volkert. Binnen de kortste keren neemt Herman zijn verzorging in handen. Hij geeft hem de fles, verschoont zijn luiers, en gaat s’ nachts voor hem uit bed. Freya laat het gebeuren. Lijkt het allemaal wel best te vinden. Ook al plaatst ze zichzelf daardoor buiten dit tweemanschap. Dan stapt er een andere man haar leven binnen. David, haar pianoleraar (Freya heeft veel muzikaal talent, maar doet daar weinig mee), waar ze stapelgek op wordt. Herman komt achter de verhouding en ziet maar één oplossing: terug naar Holland. Met de Achille Lauro. Wat gebeurt: ook David heeft zich op de Achille Lauro ingescheept, de minnaars ontmoeten elkaar, Herman krijgt daar wederom lucht van, ziet in dat hij zijn vrouw beter kan laten gaan, maakt met Volkertje rechtsomkeert naar Nieuw-Zeeland, terwijl Freya met haar David aan land gaat. Standplaats: Amsterdam. De armoedige behuizing, de kou, het rare eten, het niet aan de bak komen als concertpianist, zijn ontevredenheid over de onregelmatige diensten die Freya draait, maken van David al gauw een dreinerige zeur. Binnen no time bekoelt de liefde en staat ze er weer alleen voor. Zonder man, zonder kind, en terug bij af.
Alles gaat fout wat er maar fout kan gaan
Als de Achille Lauro ingezet wordt als cruiseschip reist Freya mee als passagier. Iedere dag sluit ze zich stiekem een tijdje op in de leegstaande hut waar ze ooit met Herman en Volkert bivakkeerde. Nog later gaat ze patiënten begeleiden die op het schip meevaren. Als het verhaal een beetje in dreigt te zakken laat de schrijfster Freya weer in de voornoemde hut belanden, die ditmaal wel bezet, maar niet op slot is. Eenmaal binnen hoort ze hoe er toch nog een sleutel omgedraaid wordt aan de buitenkant. Ze heeft last van claustrofobie; in haar brein ontstaat complete kortsluiting. Ze duikt in een kast en tussen de kostuums van de passagier herbeleeft ze allerlei verdrongen situaties uit haar kindertijd in het Jappenkamp. “… Het ademende lichaam in de afgesloten kast leek in niets meer op de Freya die adequaat en rustig haar patiënten verzorgde. Verdwenen was de kordate verpleegster, volwassen, maar nog lang niet oud. Daar in die kast zat een kleuter, verbeten zuigend op haar duim, een liedje neuriënd om zichzelf te kalmeren. Een geluid van buitenaf, iets onverwachts, zou nodig zijn om haar terug te roepen naar de werkelijkheid…”, aldus het schip. Zonder al teveel heisa weet Freya echter uit de hut te ontsnappen als de passagier dronken terugkomt.
Vervolgens gaat zo ongeveer alles fout wat er maar fout kan gaan. Ze zoekt Herman nog een keer op als hun zoon zestien is. Hij is een stuk socialer geworden. Ze zou best wel weer wat met hem willen, maar ze denkt dat hij een vriendin heeft (wat achteraf helemaal niet waar blijkt te zijn), en verdwijnt opnieuw uit zijn leven. Ze maakt de echt gebeurde kaping van de Achille Lauro mee op 7 oktober 1985 door vier leden van het Palestijnse Bevrijdings front, waar Josha Zwaan trouwens zeer genuanceerd over schrijft. Freya’s zoon Volkert verongelukt tijdens een duikactie. Haar moeder raakt steeds verder in de war, waardoor ze meer loslaat over haar Indië-verleden en aardiger wordt. Uiteindelijk overlijdt ze aan een fatale longontsteking. Freya zelf krijgt kanker. Als ze voor de laatste keer scheep gaat op de Achille Lauro breekt er een fatale brand uit op het schip, waardoor het naar de bodem van de Indische Oceaan zinkt. Ze sterft samen met het schip.
Tsja; dat is dan het weliswaar in prachtige taal gegoten, maar verre van vrolijke verhaal over Freya…
Nergens thuis
Josha Zwaan heeft in de hulpverlening gewerkt met zware probleemjongeren. Na een burn-out is ze zich meer op het schrijven gaan toeleggen. Ze vertelt dat ze zelf vaak te kampen heeft met angsten en depressies. Waarschijnlijk heeft ze door middel van Freya willen laten zien wat trauma’s met je doen. Over Freya: “… Ze herinnerde zich hoe de nieuwsgierigheid en levenslust die ze als klein meisje had gehad, werden getemperd door het gevoel van dreiging (niet in de laatste plaats veroorzaakt door haar jong overleden vader die leed aan wat tegenwoordig als P.T.S.S. gediagnosticeerd wordt) dat als een schaduw met haar mee was blijven lopen. Steeds vaker had ze dekking gezocht, achter de piano, nog meer achter het orgel, achter haar minnaar, achter de patiënten. Haar leven lang was ze blijven herhalen wat ze als peuter geleerd had: zich onzichtbaar maken, zwijgen en vooral niet lastig zijn. Ten slotte had ze zich op het schip verscholen, de eerste plek waar ze zich ooit veilig had gevoeld. De reling was het kawat, ze had het kamp nooit verlaten…” en “… Haar leven aan boord was in feite even eentonig als haar leven aan wal, alleen het decor was aangenamer. Hoe overtuigend ze haar rol als vrije vrouw ook speelde, haar vrijheid was schijn, ze zat gevangen in ervaringen die haar belemmerden het leven zonder angst tegemoet te treden. Haar dromen van een leven als musicus waren dromen gebleven, haar angsten hadden haar plannen bevroren nog voor ze ze kon omvormen tot realiteit. Het schip was de enige plek op aarde waar ze kon schuilen voor het besef dat haar leven voorbijgleed zonder duidelijk vorm te krijgen, misschien wel omdat het schip even verdwaald leek als zij. Keasar, zou moeder zeggen. Nergens meer thuis…”.
Het boek is bijna illustrerend voor het werk van Dr. A. ter Ruwe en Else-Marie van den Eerenbeemt, dat ik eerder besprak.
Zweepdiertjes
Dan nog even over de titel. Op de leeskring werd mij verteld dat ‘zeevonk’ veroorzaakt wordt door kleine zweepdiertjes die oplichten in zee. Het zou op een groenachtige weerkaatsing lijken. Ik heb het nooit gezien, maar in de maand augustus moet het fenomeen zich ook voordoen langs de kust van Walcheren, waar ik woon. Dus dat wordt dan over enkele weken s’ avonds even langs het strand wandelen…
Uitgave: Artemis & Co – 2013, 350 blz., ISBN 978 904 720 451 0, € 10,-
Rechtstreeks bestellen: klik hier