Toen ik op zoek was naar de inspiratiebronnen van Michel Houellebecq (zie mijn blog van 23.04.19) las ik dat hij die vond in de filosoof Schopenhauer en de griezelauteur Howard Phillips Lovecraft (1890-1937). Over beiden schreef hij een essay. Hij debuteerde met zijn werk over Lovecraft in 1991. Ik heb Lovecraft zelf niet gelezen. Ik heb een aangeboren afkeer van horror. Er zijn grenzen. Ik ben H.P. Lovecraft wel eens tegen gekomen toen ik een artikel las over de vertalers van Umberto Eco, die via hem op de gekste paden belandden, waaronder Lovecraft. Ik was wel benieuwd wat Houellebecq over Lovecraft te melden had.
Stephen King
Het essay gaat vooraf van een uitgebreid voorwoord van de befaamde horror- en scenarioauteur Stephen King. Volgens hem moet je het boekje van Houellebecq zien als een liefdesbrief en is dat de al lang overleden pulpbladschrijver zeker waard. King vertelt dat hij in het ‘schimmige, antieke’ 1979 op de World Fantasy Convention was dat toevallig in Providence (Rhode Island) werd gehouden, H.P. Lovecrafts geboorteplaats. Hij stuitte op een pandjeshuis waar ‘meneer Ideeënman vanuit zijn luie stoel achter in mijn hoofd omhoog kwam om wat te zeggen’. Stel dat er een kussen in de etalage lag en dat die van Lovecraft was geweest: “… Later die avond, toen ik in bed lag, dacht ik dus echt aan zijn verhalen, aan de verhalen die in dat lange, smalle hoofd hadden gezeten, aan de gruwelen die alleen door een flinterdun laagje bot van het kussen waren gescheiden…”. Er zou een roman in gezeten hebben, maar hij vond het té eng. Ook horrorschrijvers zijn wel eens bang, zoals mijnwerkers moeten hoesten en gitaristen eelt op hun vingers hebben. Dat is het risico van het vak. Met sommige punten is King het niet met Houellebecq eens: “ … Is het leven inderdaad pijnlijk en teleurstellend? Pijnlijk zou kunnen kloppen, maar alleen zo nu en dan. Teleurstellend zou kunnen kloppen, maar alleen voor sommige mensen. Is het inderdaad zinloos om realistische romans te schrijven? In de afgelopen veertien jaar zijn er ongeveer tweeduizend pagina’s proza geschreven die erop duiden dat Tom Wolfe daar in ieder geval anders over denkt. Prikkelt de mensheid als zodanig onze nieuwsgierigheid inderdaad nog maar matig? O, mijn beste Houellebecq! Ik ontmoet elke dag minstens zestig mensen van wie ik er veertig maar wat graag naar huis zou willen volgen om te kijken wat ze daar doen…”.
Iets gevaarlijkers
Houellebecqs stelling dat Lovecraft een van de belangrijkste Amerikaanse schrijvers van de twintigste eeuw is, valt steeds moeilijker terzijde te schuiven, omdat er elk decennium meer literatuurcolleges over hem worden gegeven. Volgens King biedt de ‘weird fiction’, die altijd al het neefje van de mainstream literatuur is geweest, waardevolle inzichten over waar de samenleving bang voor is. En daardoor komen veel juridische, morele, economische en zelfs militaire besluiten weer haarscherp in beeld. Wat Lovecraft met Houellebecq verbindt is het krachtige ‘nee’ dat ze uitspreken tegen de wereld zoals die is en tegen de werkelijkheid zoals die er volgens de wereld zou móéten uitzien. In tegenstelling tot Christie of Stoker of Rowling was Lovecraft bij leven geen bestsellerauteur. Hij was doodarm. Houellebecq: “ … Lovecraft sterft, zijn oeuvre wordt geboren…”. Houellebecq noemt twee schrijvers die door Lovecraft zijn beïnvloed: Frank Belknap Long en Robert Bloch. King noemt er heel wat meer: Robert E. Howard, Joyce Carol Oates, Clark Ashton Smith, William Hope Hodgson, Fritz Leiber, Harlan Ellison, Jonathan Kellerman, Peter Straub, Charles Willeford, Poppy Z. Brite, James Crumley, John D. MacDonald, Michael Chabon, Ramsey Campbell, Kingsley Amis, Neil Gaiman, Flannery O’Connor en Tennessee Williams. Over de ontwikkeling van een lezer: “ … De meeste lezers krijgen tussen hun dertiende en hun zeventiende met een gevaarlijk ‘dood punt’ te maken, omdat je op die leeftijd de boeken van je kindertijd weglegt, maar nog niet naar volwassen boeken grijpt. En we weten dat veel kinderen er nooit in slagen die kloof te dichten. Zijn ze eenmaal volwassen en neem je een kijkje bij hen thuis, dan tref je daar naar alle waarschijnlijkheid ‘Reader’s Digest, de ‘National Enquirer’ en ‘Het toilet moppenboek’ aan, en dat is het dan ook wel. Sommige kinderen ruilen tijdens die overgangsjaren Nancy Drew en R.L. Stine in voor Agatha Christie en Dean Koontz, en misschíén Stokers ‘Dracula’. Zij worden de lezers die de bestsellers van het moment in huis halen en Danielle Steels pensioen blijven spekken. Maar er is een derde groep - er is altijd een derde groep - die geen genoegen neemt met karige kost en zin heeft in iets… gevaarlijkers…”. Volgens King zijn fantasy en weird fiction als een grot waarin je je kunt verstoppen voor het leven. In die grotten kun je je wonden likken en je voorbereiden op de volgende dag in het echte leven. Daarom “ … zijn ze met name waardevol tijdens die kwetsbare jaren waarin de overgang plaatsvindt van de fantasiewereld van een kind naar de meer verfijnde en geordende van een volwassene. Het moment wanneer, kort gezegd, de creatieve verbeelding vervélt…”. Hoe mooi beschreven!
Oermythe
Vervolgens komt er ook nog een kort voorwoord van Houellebecq zelf, waarin hij vertelt hoe hij op zijn zestiende de verhalen van Lovecraft ontdekte en direct alles verslond wat in het Frans van hem beschikbaar was. Wat hem verbaasde was Lovecrafts volstrekte materialisme: “ … in tegenstelling tot veel van zijn bewonderaars en exegeten heeft hij zijn mythen, theogonieën, en ‘oeroude rassen’ nooit als iets anders dan louter verzinsels beschouwd…”. Houellebecq stond ook versteld van zijn obsessieve, op angst gebaseerde, racisme: “ … De analyse van het racisme in de literatuur richt zich al een halve eeuw vooral op Céline, maar het geval Lovecraft is veel interessanter en kenmerkender…”. Hij zegt onder de indruk te zijn van Lovecrafts visionaire kracht en uitzonderlijke vermogen tot het scheppen van andere werelden. Opmerkelijk is dat een tijdperk dat oorspronkelijkheid in de kunst als hoogste waarde ziet, ruim vijftien schrijvers oplevert die zich hebben gewijd aan de ontwikkeling en verrijking van de mythen die H.P. Lovecraft heeft bedacht, waaronder Frank Belknap Long, Robert Bloch, Lin Carter, Fred Chappell, August Derleth en Donald Wandrei. Lyrisch: “ … Inderdaad is er, zoals Francis Lacassin terecht benadrukt, sinds Homerus en de middeleeuwse heldendichten nooit meer zoiets waargenomen. We hebben hier te maken, dat zullen we nederig moeten erkennen, met datgene wat men een ‘oermythe’ noemt…”. Hij roemt Lovecrafts schrijfstijl dat ook andere registers kent dan het ‘gezwollene en het ijlende’: “ … hij kan ook een uitzonderlijke verfijning en een lumineuze diepgang aan de dag leggen…”. Sommigen hebben het over Lovecrafts zakelijke en journalistieke stijl die zijn verhalen des te echter maken. De meeste fantasy-verhalen beginnen in een banale gewone alledaagse werkelijkheid die gaandeweg wat barstjes begint te vertonen. Zo niet Lovecraft, die aanvalt met een donderslag bij heldere hemel. Zie de frontale inzet van “The Call of Cthullu”: “ … De heilzaamste zaak in de wereld is naar mijn idee de onmacht van de menselijke geest om alles wat die wereld bevat met elkaar in verband te brengen. Wij leven op een vreedzaam eiland van onwetendheid te midden van zwarte zeeën van oneindigheid, en het was niet de bedoeling dat we verre reizen zouden maken. De wetenschappen, die elk hun eigen kant uit gaan, hebben ons tot nog toe weinig schade toegebracht; maar ooit zullen er door de samenvoeging van afzonderlijke stukjes kennis zulke verschrikkelijke uitzichten op de werkelijkheid en op onze beangstigende positie daarin worden geopend, dat we ofwel gek worden van die openbaring, ofwel wegvluchten van het dodelijke licht naar de rust en veiligheid van een nieuw duister tijdperk…”. Toe maar.
Rare vogel
Volgens Houellebecq was Lovecraft een zonderling: “ … Ik schreef indertijd dat Lovecraft iets heeft wat ‘niet echt literair is’. Dat werd me laatst op een bizarre manier bevestigd. Tijdens signeersessies komen er soms jongelui naar me toe voor een handtekening in dit boek. Ze hebben Lovecraft ontdekt via rollenspellen of cd-roms. Ze hebben hem niet gelezen en zijn dat ook niet van plan. Toch willen ze vreemd genoeg – los van de teksten – meer te weten komen over zijn persoon en over de manier waarop hij zijn wereld heeft opgebouwd…”. So do I. Lovecraft was een bijzonder rare vogel. Geen enkele biografie is er in geslaagd het aura van vreemdheid dat hem omgaf weg te nemen: “ … Paradoxaal genoeg is de persoon Lovecraft voor een deel zo fascinerend omdat zijn normen en waarden zo volledig tegengesteld zijn aan de onze. Hij is door en door racistisch, openlijk reactionair, hij verheerlijkt de puriteinse remmingen en acht ‘rechtstreekse erotische uitingen’ ondubbelzinnig weerzinwekkend. Als uitgesproken commerciehater kijkt hij neer op geld, hij beschouwt democratie als een dwaasheid en vooruitgang als een illusie. Het woord ‘vrijheid’, dat de Amerikanen zo dierbaar is, ontlokt hem hoongelach. Zijn hele leven houdt hij vast aan de typisch aristocratische combinatie van minachting voor de mensheid in het algemeen en uitzonderlijke vriendelijkheid tegenover individuele mensen…”. Kortom, hij was het prototype van de ingetogen, gereserveerde, welopgevoede gentleman: “ … Geen brief kan hij onbeantwoord laten, nooit maant hij zijn debiteuren aan wanneer zijn literaire werkzaamheden niet worden betaald, zijn aandeel in verhalen zwakt hij systematisch af…”. Absoluut niet het type om vreselijke dingen te zeggen of en public wartaal uit te slaan: “ … Niemand heeft hem ooit boos zien worden; of zien huilen, of in lachen zien uitbarsten…”. In Lovecrafts hele oeuvre komen maar twee vrouwen voor. Volgens hem voegt seks niets toe aan literatuur. Hoewel hij zelf een droommachine is, vat hij Freuds theorie in twee woorden minachtend samen: ‘infantiel symbolisme’. Volgens Houellebecq maakt juist zijn ‘creatieve beperking’ Lovecraft groot. Lovecrafts grondhouding: “ … Onverzoenlijke haat tegen de wereld in het algemeen, met daarbovenop een bijzondere afkeer van de moderne wereld…”.
Volwassenheid is de hel
In 1908, op zijn achttiende, ziet Lovecraft het niet meer zitten. Hij sluit zich op in huis, praat alleen nog maar met zijn moeder, weigert uit bed te komen en loopt ’s nachts rond te spoken in zijn kamerjas. Tussen zijn achttiende en drieëntwintigste doet hij zo ongeveer niks. Tussen 1913 en 1918 verbetert zijn toestand geleidelijk aan wat. Er is sprake van een lethargie die maar liefst tien jaar duurt, dus. Misschien verklaart dat het een en ander. Het lijkt er op dat Lovecraft niet volwassen kon of wilde worden. In een brief vertelt hij over zijn spoorlijntje met wagons gemaakt van verpakkingsdozen, het koetshuis als onderkomen van zijn poppenhuis, en zijn namaaktuin met een eigenhandig gegraven bevloeiingssysteem, dat hij op zijn zeventiende overdraagt aan een jongere buurjongen, als hij tot de droevige conclusie komt dat ‘grote jongens’ niet meer met zulk soort speelgoed spelen: “… Volwassenheid is de hel…”. Hij ervaart dat hij niets met de wereld gemeen heeft. Hij verliest zijn geloof: “ … Hij beschouwt religies als ‘suikerzoete illusies’ die overbodig worden gemaakt door de vooruitgang in kennis. Als hij in een uitzonderlijk goed humeur is, heeft hij het over de ‘tovercirkel’ van het religieuze geloof; maar het is een cirkel waar hij zich sowieso van buitengesloten voelt…”. Alles wat is zal verdwijnen. “ … Goed, kwaad, moraal, gevoelens? Niets dan ‘victoriaanse fabeltjes’. Alleen zelfzucht bestaat. Koud, onaangetast en stralend…”. Natuurlijk heeft het leven geen zin. Maar de dood ook niet. Misschien gaat er iets schuil achter het gordijn van de werkelijkheid. Iets wat soms tevoorschijn komt. Bij Lovecraft is dat per definitie iets weerzinwekkens. Sommige entiteiten zijn qua intelligentie en kennis waarschijnlijk verreweg onze meerderen en er is geen enkele reden te veronderstellen dat de universele wetten van zelfzucht en boosaardigheid op hen niet van toepassing zijn. Kijk hoe wij met ‘lagere intelligenties’ omgaan als konijnen en kikkers. In het beste geval dienen ze ons tot voedsel. Lovecrafts geesten zijn doodenge demonen. Wat in eerste instantie misschien de diepste indruk maakt als je Lovecrafts verhalen leest, zijn de fabelachtige beschrijvingen van bouwwerken. Lovecraft is een geboren architect. Er gaan nachtmerrieachtige wezens schuil in de fundamenten van de gigantische burchten die H.P. Lovecraft heeft bedacht. De personages van Lovecraft, vaak studenten of wetenschappers, worden bestookt door gruwelijke visuele en auditieve waarnemingen. Het zijn sprakeloze, roerloze, volkomen machteloze, verlamde toeschouwers, die zouden willen vluchten of wegzinken in de verdoving van een barmhartige bezwijming, maar het is ze niet vergunt. Veel fans van Lovecraft zijn op zoek gegaan naar het door hem beschreven duivelsboek ‘Necronomicon’. Helaas, het bestaat niet, al hebben sommige uitgevers voor de lol wel boeken met dezelfde titel op de markt gebracht.
Ontdooien
Lovecraft is zijn leven lang een armoedzaaier gebleven. Hij weigerde iedere consessie: “ … zijn tegelijkertijd hautaine en masochistische, ontembaar anti-commerciële houding zal altijd gelijk blijven: hij weigert zijn teksten uit te typen, verstuurt morsige, gekreukte manuscripten, vermeldt stelselmatig alle eerdere afwijzingen… Negatieve indruk gegarandeerd…”. Hij is zijn eigen vijand. Het onvoorstelbare gebeurt in zijn leven: een zeven jaar oudere, buitengewoon vriendelijke, leuke en ook nog mooie vrouw wordt verliefd op de excentrieke Lovecraft. Sonia Greene. Ze weet hem te ontdooien. Ze is gescheiden, heeft een dochter van zestien en is verkoopster in een New Yorkse kledingzaak. Ze trouwen als Lovecraft tweeëndertig is. De twee opmerkelijkste jaren van zijn leven volgen. Ze gaan in het appartement van Sonia in Brooklyn wonen, waar de misantropische, ietwat sinistere kluizenaar van Providence verandert in een beminnelijke, levendige man, die altijd bereid is uit eten of naar een museum te gaan. Echter, Sonia verliest haar baan waardoor Lovecraft moet gaan werken. Hij solliciteert zich suf. Niemand wil de onaangepaste man hebben. Sonia vindt een nieuwe baan in Cincinnati en later in Cleveland, maar Lovecraft weigert met haar mee te gaan. Elke twee weken komt ze naar New York om haar man het geld te geven dat hij nodig heeft om te overleven. Zijn haat tegen New York en de zwarte immigranten, die wél moeiteloos in de melting-pot opgaan, grenst aan het waanzinnige. Houellebecq wijdt er een heel hoofdstuk aan. Daar lusten de honden geen brood van. Uiteindelijk keert Lovecraft terug naar Providence, waar hij bij een oude tante intrekt (1926). Drie jaar later zal hij van Sonia scheiden, waarna hij nooit meer een andere vrouw zal kennen. Dan beginnen zijn ‘grote teksten’. Op zevenenveertig jarige leeftijd sterft hij aan uitgezaaide darmkanker in een ziekenhuis.
Een puritein in handel en wandel
Volgens Lovecraft is de wereld intrinsiek slecht, en “ … dat is de diepste reden van zijn bewondering voor de puriteinen: wat hij zo mooi aan hen vindt, is dat ze ‘het leven haten en de bewering dat het de moeite waard is een platitude vinden’. We zullen het tranendal doorlopen dat de kinderjaren scheidt van de dood, maar we moeten zuiver blijven. HPL deelt de hoopvolle verwachtingen van de puriteinen absoluut niet, maar hun afwijzingen deelt hij wel...”. In een brief aan Belknap Long: “ … En wat de puriteinse remmingen betreft – die bewonder ik met de dag meer. Het zijn pogingen om van het leven een kunstwerk te maken – om een patroon van schoonheid te vormen in de zwijnenpoel van het dierlijke bestaan – en ze ontspringen aan de goddelijke levenshaat die het kenmerk is van de diepste en gevoeligste ziel. Ik ben het zo beu om oppervlakkige sukkels tegen het puritanisme tekeer te horen gaan, dat ik een puritein wil worden, denk ik. Een theoretische puritein is een dwaas – bijna net zo’n dwaas als een antipuritein – maar een puritein in handel en wandel is de enige soort mens die oprecht respect verdient. Ik heb geen greintje respect of ontzag voor wat voor persoon dan ook die geen sober en zuiver leven leidt…”. Waarvan akte. Het wonderlijke is dan wel weer dat Houellebecq zich in zijn werk juist wél en uitsluitend met de realiteit van de wereld bezig houdt.
Uitgave: De Arbeiderspers – 2015, vertaling Martin de Haan, 112 blz., ISBN 978 902 953 954 8, € 12,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier