Subtitel: Een nieuw avontuur van Suske en Wiske – deel 285
Alle goede dingen bestaan in drieën. Van de poten van een barkruk, tot zon en maan en sterren, tot de Veluwe-trilogie van Henk Vreekamp. Hierbij het laatste deel van mijn eigen Veluwe-drieluik. Met Suske en Wiske als basis, van heel wat lichtzinniger kaliber dan dat van Vreekamp, geef ik direct toe, maar hij is er zelf mee begonnen (zie de index van “De tovenaar en de dominee”). Dit avontuur speelt zich af in Nationaal Park “De Hoge Veluwe” (Gelderland), dat grotendeels onder mijn geboorteplaats, de gemeente Ede valt.
Logeren in een jachthuis
De jonge directeur van “De Hoge Veluwe”, baron van Voorst tot Voorst, heeft Lambik, Jerom, tante Sidonia en Suske en Wiske uitgenodigd om een paar dagen in zijn optrekje, het Nationale Jachthuis Sint-Hubertus, te komen logeren. Op witte fietsen, die de bezoekers overal in het park gratis kunnen gebruiken, krijgen ze een rondleiding. Hij vertelt dat er 150 moeflons, 200 edelherten, 175 reeën en 50 wilde zwijnen leven, die Anton Kröller - een rijke ondernemer die een jachtterrein wilde hebben - zelf in het park, dat hij tussen 1909 en 1921 bijeenkocht, heeft uitgezet. Zijn vrouw, Helene Müller, hield van kunst en liet er een museum bouwen.
De grond is schraal. Er is niet genoeg voedsel voor alle dieren. De jagers van het Hubertus-gilde, die alles van het wild weten, schieten de oude en zieke dieren af, om de populatie in de hand te houden en te voorkomen dat er dieren omkomen van de honger.
“De Hoge Veluwe” is het grootste laaglandnatuurterrein van Noordwest-Europa dat tegenwoordig circa 5400 hectare groot is en ongeveer vijf procent van de Veluwe beslaat. In 1432 karakteriseerde Hertog Arnoud van Gelre de gouw Felua als “een wild en bijster land, dair vele auergrepen (misdrijven) geschien lehen”. Veluwe is een afleiding van het Germaanse falwa (vaal, bleek). In de zin van ‘braakliggend land’ heeft het woord een Engelse tegenhanger in ‘fallow lands’. Dit in tegenstelling tot de Betuwe, het vruchtbare ‘goede land’, bhad is ‘goed’, in het zuiden.
De Vale Ouwe
Als Suske en Wiske ’s avonds met de rest gezellig zitten te borrelen valt eensklaps het licht uit en wordt de baron neergeslagen en met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Een miserabel stropertje sluipt rondom het jachthuis: Jonker Joost Junior. Hij wil het gebied dat zijn voorouders ooit aan de Hoge Veluwe hebben verkocht, “De Pampel”, terug. Op zolder houdt hij een elfje gevangen, dat hij een recept heeft ontfutseld waarmee hij de boze woudgeest Vale Ouwe tot leven kan wekken.
Als Wiske het raam van haar slaapkamer open laat staan, komt er plotseling een rukwind naar binnen die haar popje, Schanulleke, meeneemt. Suske en Wiske vliegen achter elkaar aan naar buiten, zien in het donker een elfje met Schanulleke wegzweven - waar Wiske achteraan gaat, en het rare stropertje rennen - waar Suske op af stormt. Het verdrietige elfje vraagt of Wiske wil helpen om haar gevangen zusje te bevrijden en vertelt haar over de Vale Ouwe, een boosaardige kobold die vroeger met zijn leger dwergen de streek onveilig maakte. De boeren die er woonden vroegen elfenkoningin Amforia om hulp. Ze bereidde een magische vloeistof waarin de elfjes de pijlen doopten, waarmee ze de dwergen bestookten. Als ze daarmee werden getroffen veranderden ze in levenloze boomstronken. De vier belangrijkste boeren van de Veluwe drongen de grot waar de Vale Ouwe zijn hoofdkwartier had binnen, maar werden door hem betoverd in een pratende moeflon, edelhert, everzwijn en ree. Amforia probeerde de Vale Ouwe te bewegen zijn vloek ongedaan te maken. Toen hij weigerde schoot ze een pijl in zijn borst. Net voor hij veranderde in een stronk, slingerde hij zijn staf de lucht in, die neerkwam op Amforia’s hoofd. Ze veranderde in een glanzende kever en vloog weg. Nooit werd ze meer gezien. De elfjes durfden de koboldenstaf niet aan te raken en sloten de grot af met takken en struiken. Een instorting zorgde dat de grot eeuwenlang onbereikbaar was. Tot onlangs een geheimzinnige trappenmaker een nieuwe ingang maakte. Het stropertje natuurlijk. Suske volgt hem, en is er getuige van hoe de Vale Ouwe tot leven wordt gewekt. Samen slaan de snoodaards een pact dat het einde van het natuurpark betekent. Na heel veel gedoe lukt het de Vale Ouwe zijn trollenleger weer op de been te krijgen. Barbaren die alleen op de vlucht slaan als ze door de ramen van het museum moderne kunststukken ontwaren: “… Dat werk van demonen zijn… Schilderijen lelijke wezens… Beelden misvormd! Werk van duivel zijn… Krollemolle zwarte magie! Wij afblijven!...”. Door middel van veel heen en weer getover, en een lange strijd met ups en downs, krijgen de vakantiegangers met de elfjes het trollenleger er onder, wordt het elfenzusje bevrijd, verandert de Vale Ouwe wederom in een houtstronk, de vier pratende dieren in vier vrolijke Veluwse boertjes, een kever in de elfenkoningin en de dwergen in kleine houten beeldjes die aan de bezoekers van het park getoond kunnen worden als herinnering aan dit avontuur. Zelfs de baron komt op de been. Pfff… dat is weer goed afgelopen.
Kröller-Müller Museum
Het Kröller-Müller Museum bevat schilderijen, met name van Vincent van Gogh (88 schilderijen en 182 tekeningen!), Pablo Picasso, Fernand Leger, en Piet Mondriaan.
Het er naast gelegen beeldenpark is een van de grootste van Europa, en bevat werken van onder andere Auguste Rodin, Henry Moore, Richard Serra en Oldenburg.
Dan is er nog het Museonder: het eerste ondergrondse museum ter wereld. Het is gevestigd in het Bezoekerscentrum en geeft een verrassend beeld van alles wat er onder het oppervlak leeft en geleefd heeft (er liggen botten van dieren die al duizenden jaren zijn uitgestorven). De tentoonstelling neemt je mee, steeds dieper en dieper de bodem in, tot je zelfs in het middelpunt van de aarde belandt. Onderweg zijn de meest curieuze dingen te ontdekken: een compleet wortelstelsel van een 135 jaar oude boom, stenen die hun verhaal van herkomst vertellen als je er je hand op legt en een waterlaboratorium.
Hubertus legende
Het jachthuis is tussen 1915 en 1920 gebouwd door de beroemde architect Berlage. De legende van Sint Hubertus heeft als leidraad voor het ontwerp gediend. De heer Kröller jaagde en vooral mevrouw Kröller was in het mystieke aspect van de Hubertuslegende geïnteresseerd. Deze legende vertelt het verhaal van de bekering van Hubertus die in zijn jeugd een fanatiek jager was. Hij kwam tot inkeer, vooral onder invloed van een visioen van een edelhert met een lichtend kruis in het gewei en een stem die hem zei dat hij zijn leven zou moeten beteren, want anders kwam hij in de hel terecht. Nadat hij het kruis uit het gewei van het hert - overdrachtelijk gesproken - op zich had genomen trok Hubertus zich terug in een klooster. Hubertus stierf tenslotte in 727 als bisschop van Luik en Maastricht en is later in de Katholieke kerk de beschermheilige van de jacht geworden. De legende is door Berlage en de met hem samenwerkende kunstenaars in het jachthuis met veel symboliek tot uitdrukking gebracht.
In zijn boek “Veluwsche sagen” heeft Gustaaf Wall Perné (1877-1911) een aantal fraaie volksverhalen over de ‘Vale Ouwe’ verzameld; zie http://www.nederlandsheidendom.nl/webstek/veluwsesagen.html.
De Veluwe is in godsdienstig opzicht een protestantse streek. Er is een tweedeling zichtbaar tussen enerzijds de noordelijke en westelijke helft van de Veluwe die een overwegend reformatorisch karakter heeft, en anderzijds de oostelijke en zuidelijke helft van de Veluwe die overwegend gematigd tot niet-gelovig is. Het noorden en westen van de Veluwe maken deel uit van de Bijbelgordel of Biblebelt die zich uitstrekt van Overijssel tot in Zeeland.
Uitgave: Standaard Uitgeverij Antwerpen - 2008, 48 blz., ISBN 978 900 223 121 6, €5,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier