Menu

zaterdag 27 september 2014

Alzheimer. Biografie van een ziekte – Koos Neuvel


Doordat zijn moeder door de ziekte van Alzheimer werd getroffen kwam wetenschapjournalist Koos Neuvel (1958) er toe een boek over deze vorm van dementie te schrijven. Het is niet alleen een stralend portret geworden van een sterke, onafhankelijke vrouw die ondanks haar ondermijnde geestelijke vermogens de touwtjes van haar leven strak in handen wenste te houden, maar ook een zoektocht naar de manier waarop alzheimer opdook in de geschiedenis en hoe er in de loop der tijd tegen deze ziekte werd aangekeken. Neuvel schrijft snel, prikkelend en boeiend. Niet in de laatste plaats doordat hij in zijn verhaal allerlei films en boeken aanhaalt: ik zou ze één voor één willen zien en lezen!

Zombie
Al gelijk in het begin wordt schrijfster Susan Sontag voor het voetlicht gehaald, die opperde dat sommige ziekten zich ontwikkelen tot het prototype van periodieke maatschappelijke angsten, waardoor ze een eigen en vaak onrealistisch leven gaan leiden. Zo joeg tuberculose de mensen de stuipen op het lijf in een tijd van zuinigheid en spaarzaamheid: je kwijnde weg, je werd er door verteerd. Na de tweede wereldoorlog gebeurde het omgekeerde. In een periode waarin de hele economie in het teken stond van ongebreidelde groei was iedereen ‘als de dood’ voor kanker. Aids werd gezien als ‘straf’ voor de seksuele losbandigheid die hoogtij leek te vieren na de wilde jaren ’60; en in onze tijd, waarin autonomie en zelfstandigheid op een onaantastbare troon zitten, is dementie zo’n beetje het meest gruwelijke wat een persoon kan overkomen. Je verandert in een zombie en dat degradeert je tot paria, is de algemene mening. In de roman "Ik mis mezelf" laat schrijfster Lisa Genova iemand verzuchten liever kanker dan alzheimer te hebben. Tegen kanker kun je ten minste vechten, en je omgeving vind je dapper. Niets vernederender dan de onomkeerbare ontluistering van alzheimer.
Koos Neuvel gaat deze mythe te lijf.

Somatici versus psychici
Alzheimer is nog een vrij ‘jonge’ ziekte. In 1910 beschrijft de vooraanstaande wetenschapper Emil Kraepelin de aandoening voor het eerst in zijn psychiatrisch compendium – de voorloper van de DSM (Diagnostic and Statustical Manual of Mental Disorders). Hij heeft de stoornis naar zijn medewerker Alois Alzheimer genoemd die ontdekte dat in de hersenen van mensen met alzheimer afwijkingen te zien waren: de zogenaamde plaques en tangles (tegenwoordig weten we dat er ook ouderen met dit manco rondlopen zonder ergens last van te hebben!). Ze vormen een neerslag van eiwitachtig afval, dat de communicatie tussen de hersencellen belemmert en het denken en het geheugen aantast. Sommige delen van de hersenen houden daardoor op te functioneren en sterven af.
Kraepelin stond midden in het spervuur van somatici en psychici: zij die de oorzaken van gedragsontsporingen zochten in een defect in het brein en zij die de kern van geestelijke problemen in het levensverhaal van de patiënt dachten te vinden. Met Freud natuurlijk als krachtigste vertegenwoordiger van de laatste visie (“… Geestelijke stoornissen ontstaan wanneer een mens problemen verdringt, waarna ze in het onbewuste kwalijk gaan woekeren. Genezing vindt plaats wanneer inzicht in de oorzaak ontstaat, wanneer datgene wat verdrongen is een ordentelijke en opvallend zichtbare plaats in het bewustzijn krijgt…”). De tegenpolen konden elkaar niet luchten of zien. Een intrigerende strijd ontbrandde die tot op de dag van vandaag onbeslist is gebleven: zie b.v. “Wij zijn ons brein” van Dick Swaab.
Nu is het wel zo dat Kraepelin zich voornamelijk bezig hield met psychosen, ernstige stoornissen die vaak de dood tot gevolg hadden, en Freud met neurosen, die meer te maken hadden met het alledaagse levensongeluk: terreinen die elkaar maar zeer gedeeltelijk overlappen. Tot de jaren ’70 kreeg de visie van Freud de overhand, waardoor de ziekte van Alzheimer in de schaduw verdween. De ouderdom kwam met gebreken. Als je maatschappelijk op een zijspoor belandde, achter de geraniums kwam te zitten en geen uitdagingen meer had , was het niet zo gek dat je geestelijk achteruit kachelde – vond men. Prachtig beschrijft Neuvel het leven van schrijver en psychiater Frederik van Eeden, die zijn aftakeling ontroerend onder woorden bracht in zijn dagboeken, zonder het ooit over alzheimer te hebben. Hij was dan ook een uitgesproken aanhanger van het kamp der psychici: zie zijn roman "Van de koele meren des doods" met de gekwelde Hedwig – moeder overleden, vader alcoholist, kind sterft, enzovoort.

Metamorfose van een ziekte
Neuvel staat uitgebreid stil bij de maatschappelijke metamorfose die de ziekte van Alzheimer in de loop der tijd onderging: van onlosmakelijk bij de ouderdom horende geestelijke achteruitgang waar niemand zich druk om maakte, tot het inmiddels gemeengoed geworden inzicht dat het om iets vreselijks gaat.
Je zou te veel intellectuele energie hebben verbruikt. Je zou te weinig intellectuele energie hebben verbruikt...
In de jaren ’80 kreeg alzheimer de status terug van ‘echte ziekte’. De hersenbank werd opgericht en het werd mogelijk MRI-scans te maken – waardoor het hersenonderzoek een enorme boost kreeg.
Neuvel behandelt allerlei beroemdheden die met dementie werden geconfronteerd, van prinses Juliana tot president Reagen, en van de beroemde actrice Rita Hayworth tot de bekende filosofe en schrijfster Iris Murdoch.
Hij vertelt hoe de Alzheimer Stichting op poten werd gezet, die zich ten doel stelde binnen vijf jaar heel Nederland bekend te maken met de ziekte van Alzheimer – wat niet helemaal lukte, maar alzheimer werd wel uit de taboesfeer gehaald; en hoe in de jaren negentig de Alzheimer Cafés uit de grond werden gestampt, waar niet alleen het lijden van de naasten maar ook het lijden van de dementerende zélf een stem kreeg.
Prachtig analyseert hij de volgens mij enige Nederlandse roman die vanuit het perspectief van een dementerende werd geschreven: "Hersenschimmen" van J. Bernlef.

De weg naar persoonsgerichte zorg
Voor zijn boek heeft Koos Neuvel zelfs een tijdje stage gelopen in een verpleeghuis. Hij beschrijft de ontwikkeling van de dementenzorg, te beginnen met het beeld dat wordt geschetst in de roman "De grote zaal" van Jacoba van Velde uit 1953, tot aan de manier waarop ‘een thuisgevoel’ wordt gecreëerd, nu.
De patiënt werd bewoner, en de witte uniformen van de begeleiders verdwenen.
Diverse deskundigen voeren ruim het woord. Ook de voetangels en klemmen rond euthanasie komen ter sprake.
Aangrijpend zijn de verhalen over verzorgenden die alles in het werk stellen om dementerenden een goed gevoel te geven en met hen te communiceren. Dat kan ook non-verbaal: door contact te maken op ooghoogte, de bewoner aan te kijken, te glimlachen. Over een bewoner die zich rot schaamt omdat hij voor de eerste keer in zijn broek heeft gepoept: “… Franc Scholten buigt zich naar hem toe en zegt op samenzweerderige toon: ‘Mag ik u een geheim vertellen?’ ‘Dat is goed, hoor.’ ’Dan moet u wel beloven het niet verder te vertellen.’ ’Dat beloof ik. ’ ’Ik zal u zeggen: de koningin heeft er ook last van.’ En opgelucht schaterend loopt de bewoner de badkamer uit…”.
Het is duidelijk dat niet iedereen talent heeft om met dementerenden om te gaan. Het is een bepaald soort mensen dat goed is in dit werk en het leuk vindt om te doen.
Franc Scholten: “… Van elke bewoner wil ik weten waar het knopje zit, of dit bij wijze van spreken op de linkerteen dan wel op de rechterhand zit. Daarom is het ook zo belangrijk dat ik altijd met dezelfde bewoners werk. Ik kan niet bij een willekeurig iemand met dementie mijn werk doen. Ik heb tijd nodig om te weten hoe iemand in elkaar steekt. Voor mij is de moeilijkste tijd direct na de opname van een nieuwe bewoner. Dan ken ik zo’n iemand nog niet…”. Dat is andere taal dan die van de beruchte ‘pyamadagen’, of het niet-wassen en niet-aankleden waarmee verpleeghuizen af en toe in het nieuws komen. Het mooiste wat ik ooit ben tegengekomen rond alzheimerzorg is een koor dat het nummer 'Follow me' zong tijdens een concert van Muse in de Sporthal van Antwerpen - 2012, waar mijn dochter bij was. Kippevel. Voor deze mensen neem ik mijn hoed af, hoor!

Worden als een kind
Tot nog toe heeft medisch onderzoek naar alzheimer weinig resultaat opgeleverd:
“… Wie met de bril van de genezing naar dementie kijkt, zal mopperen dat er in al die tijd helemaal niets is bereikt; wie vanuit het oogmerk van zorg en preventie observeert, staat te kijken van de in slechts korte tijd geboekte vooruitgang…”.
Prachtig beschrijft Neuvel de ontwikkeling van alzheimerpatiënten als een terugkeer naar de baarmoeder. Vroeger zeiden ze dat iemand ‘kinds’ werd. Ze zaten er niet zo heel ver naast. Uiteindelijk ligt de dementerende weer met zijn duim in zijn mond in bed:
“… Baby’s en dementerende ouderen bewandelen hetzelfde pad, alleen in tegengestelde richting. Ergens onderweg kruisen ze elkaar…”. Misschien kunnen baby’s en peuters ons wel het meest leren over hoe om te gaan met alzheimer. Erwin Mortier schrijft op de laatste bladzijde van zijn roman "Gestameld liedboek" over zijn dementerende moeder: “… ‘s Ochtends liep ik de tuin in. De sneeuw was geweken. Het was een vroege lentedag. Tussen de naakte boomstammen en de bloeiende helwitte bosanemonen zag ik kinderen die tegelijk piepjong en oeroud over de paden ravotten. Ze kirden en joelden, en ze hadden identieke witte kamerjassen aan. Eentje danste uitgelaten langs me heen en brabbelde iets. Ik wist dat het mijn moeder was. Ik zag haar met die andere kinderen in het onderhout verdwijnen, hoorde hun gelach vervagen en ik dacht; het is goed zo…”.
Neuvel: “… Het perspectief van de kindwording geeft het dementeren hier daadwerkelijk iets geruststellends. Begonnen als kind, eindigend als kind. Zoals het cliché zegt: de cirkel is rond…”.
Het bijzondere van Koos Neuvel is dat hij naast alle angst en verwarring die inherent zijn aan de ziekte van Alzheimer, laat zien dat er ook een vorm van hele kwetsbare schoonheid in kan schuilen.

Uitgave: Podium – 2014, 352 blz., ISBN 978 905 759 664 3, €22,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

vrijdag 19 september 2014

Het geluid van vallende dingen – Juan Gabriel Vásquez


De Colombiaanse schrijver Juan Gabriel Vásquez (1975) won van de zomer met zijn derde, door Brigitte Coopmans in het Nederlands vertaalde roman “Het geluid van vallende dingen”, de Impac Dublin Award 2014. Een prijs van maar liefst 100.000 euro, waarmee hij zelfs de Scandinavische cultschrijver Karl Ove Knausgård en onze eigen Gerbrand Bakker achter zich liet.

Save the hippos
Nicole Krauss noemt hem ‘een meesterlijk auteur'. Anderen hebben hem met Maria Vargas Losa en Philip Roth vergeleken. Misschien een beetje overdreven, maar zelf waande ik mij in het eerste hoofdstuk van het boek even terug in de wereld van Eco’s “De slinger van Foucault” - oh, heerlijkheid! -, al zeg ik er direct bij dat Vásquez deze stijl niet volhoudt (geeft niks: er kan er maar één de beste zijn…).
De start van het boek deed me denken aan de heisa in Nederland over het doodschieten van de net uit het water geredde Limburgse everzwijntjes, op het journaal van afgelopen zondag. Oftewel: hoe een gewetenloos systeem een stel onschuldige wezens belaagt. Ik moet zeggen: ik stond wel even met mijn ogen te knipperen. Ik had net het filmcollege van “Film by the Sea” in Vlissingen achter de rug – maar dit sloeg alles. De echte wereld is nog altijd veel gekker dan de fictieve: absurder kun je het toch niet bedenken!
Goed, wat dit te maken heeft met Vásquez: hij heeft het over een toonaangevend tijdschrift met daarin een foto van een afgeschoten nijlpaard. De scherpschutters staan trots naast hun buit. Wat wil het geval? Het nijlpaard is een losgebroken exemplaar uit de voormalige dierentuin van Pablo Escobar; en Escobar was in de jaren tachtig de beruchtste (direkt verantwoordelijk voor 8000 moorden!), en één van de rijkste (op het hoogtepunt van zijn macht verdiende hij met zijn cocaïnehandel een miljoen dollar per dag!) drugsbaronnen van Colombia. Een soort Robin Hood–figuur, want met zijn geld hielp hij de armen in de sloppenwijken. Daarmee is de achtergrond van het verhaal getekend.
Ik vond een interview van Adriaan van Dis met Vásquez waarin de laatste vertelt hoe de foto van het neergeschoten nijlpaard weer lijkt op de foto van de neergeschoten Escobar, tijdens zijn arrestatie in 1993. Hij laat de foto’s ook zien in het filmpje. Vásquez vertelt in zijn boek dat er indertijd T-shirts in het straatbeeld opdoken met het opschrift SAVE THE HIPPOS; ik heb tot nog toe geen shirts kunnen ontwaren met REDT DE ZWIJNEN.

Hij zal wel wat gedaan hebben
De foto van het neergeschoten nijlpaard maakt herinneringen los bij Antonio Yammara - een jonge rechtendocent in Bogotá en de ik-verteller in het boek - aan een geheimzinnige biljartvriend op leeftijd, Ricardo Laverde, die al gauw de vorm van een obsessie aannemen.
Laverde is een verlopen, in zichzelf gekeerde ex-piloot, waarvan anderen vertellen dat hij twintig jaar in de gevangenis heeft gezeten – waarom weet niemand (‘hij zal wel wat gedaan hebben’, is over het algemeen het apathische commentaar van de stadsbewoners die gewend zijn aan een zeer gewelddadige samenleving).
Op een avond voor kerst vertelt Laverde dat zijn vrouw, van wie hij gescheiden leeft, hem met een bezoek komt vereren. Pas na oud en nieuw, als Antonio het nieuws te verwerken heeft gekregen dat zijn vriendin zwanger is - waar hij niet over uit kan! - ziet hij Laverde weer. Hij houdt een cassettebandje omhoog, en vraagt aan Antonio of hij een plek weet waar hij die kan afdraaien. Antonio neemt hem mee naar een cultuurcentrum. Terwijl hij zelf een koptelefoon opzet om naar wat anders te luisteren, ziet hij dat Laverde langs zijn ogen veegt. Antonio sluit de zijne om het huilen van een andere man niet te hoeven zien. Als hij zijn ogen opent is Laverde verdwenen. Antonio rent de straat op om hem te zoeken, vindt hem vlak bij het biljartcafé, en net op het moment dat hij zijn schouder wil aanraken, komt er een brommer met twee gehelmde figuren op hen af, waarvan één een pistool op hen richt, en schiet: Laverde is dood, Antonio ernstig gewond.

Odyssee
Het opknappen duurt lang en is pijnlijk. Als zijn dochter geboren wordt is Antonio nog steeds niet de oude. Hij komt niet over de gebeurtenis heen, raakt bij het minste of geringste overweldigd door angst, ontwikkelt paranoia, lijdt aan slapeloosheid, en barst te pas en meestal te onpas in tranen uit. Zijn omgeving wordt hem zat. Zijn psychiater constateert PTSS, en draagt hem op zijn leven onder ogen te zien door er over te schrijven (kijk aan, dat moet toch wel een hele effectieve methode zijn, zie mijn blogs over “Mijn tijdperk van de angst” van Scott Stoffel en “Toen ik zweeg…” van Nicky Robinson). Dit terugblikken geeft de aanzet tot een bezoek aan de voormalige hospita van Laverde, die nota bene in het bezit is van het cassettebandje dat Laverde bij zich had, en waar Antonio naar mag luisteren. Het blijkt een copy te zijn van de opnames van de zwarte doos van een neergestort vliegtuig, waar de vrouw van Laverde in zat.
Negen maanden na dit voorval wordt Antonio opgebeld door ene Maya Fritts, die via de hospita aan zijn telefoonnummer is gekomen, en zichzelf voorstelt als de enige dochter van Laverde. Of hij een dag naar haar toe wil komen om over haar vader te praten, want zelf kan ze niet naar hem komen. Ze woont diep in het platteland. Is bijenhoudster.
Zo begint Antonio aan een reis waar hij totaal door verandert – en dat was ook het thema van het college van “Film by the Sea”, waar ik het al even over had. Dit jaar draaide het om ‘roadmovies’. Een roadmovie gaat niet alleen over een uiterlijke reis of odyssee (alles gaat altijd weer terug op Homerus), maar ook over een innerlijke. Met andere woorden, en heel banaal: de hoofdpersoon ‘groeit’. De kijker en/of lezer maakt ook een reis. Elke film en elk boek is eigenlijk een odyssee, en als jij daar ‘verandert’ uit te voorschijn komt, is het – in mijn ogen – een goede film en/of een goed boek geweest. Die verandering kan gevaarlijk zijn. Hoe ‘kom je thuis’? Frodo kan in “The Lord of the Rings” niet meer aarden in zijn dorp: hij heeft te veel meegemaakt. Totalitaire regimes hebben schrijvers op een zwarte lijst gezet, de Nazi’s hebben boeken verbrandt, de Katholieke Kerk heeft het kerkvolk eeuwenlang verboden zelfstandig de Bijbel te lezen. Onderdanen mogen niet lastig worden. Om mensen in de hand te houden moeten ze klein blijven, en zeker geen onafhankelijke denkers worden…

Zwart-wit

Een hele nacht blijven Maya en Antonio, terwijl ze ieder in een hangmat op de veranda liggen met tussen hen in een tafeltje waarop een fles cola en een fles rum, praten over Laverde en de moeder van Maya: Elaine - een gringo. Maya komt aanzetten met een rieten koffer vol foto’s en brieven.
Vervolgens vertelt Antonio de geschiedenis van Elaine zoals die hem ter ore is gekomen. Hoe ze ooit als vrijwilligster van het z.g. Peace Corps, opgericht door president Kennedy, vol idealen naar Colombia is gekomen om de armoede te bestrijden. Hoe ze in een aan lager wal geraakt gastgezin terecht kwam, waar ze hopeloos verliefd werd op de zoon des huizes. Juist: Laverde, die als vliegenier allerlei klusjes opknapte. Uiteindelijk marihuana en later cocaïne van de ene naar de andere plek bracht en, terwijl president Nixon ‘The War on Drugs’ afkondigde, steeds grotere bakken met geld ging verdienen. Ze trouwde met hem, kreeg een kind van hem, belandde in een prachtig landhuis. Het wrange is dat juist de bevlogen collega’s van Elaine de boeren hielpen betere landbouw te bedrijven, en dus ook betere marihuana te telen. En later de nog lucratievere cocapasta te bewerken. Het wrange is ook dat juist deze Amerikanen de smokkelroutes voor marihuana, en later cocaïne, naar het buitenland op touw zetten. Laverde hielp zijn vrouw weer, door toen een vaccinatieprogramma tegen polio leek te mislukken, de dienstdoende ambtenaren wat geld in de hand te duwen – wat wonderbaarlijke effecten heeft in een land als Colombia. Had Elaine daar tegenop moeten komen? Maar de kinderen dan? Het gaat toch om de kinderen? Het is allemaal niet zo zwart-wit als je denkt. Enfin; op een dag liep Laverde dus tegen de lamp…

Vallende dingen

Als kind kreeg Maya te horen dat haar vader dood was. Voor Colombianen is het een grote schande om een drugskoerier in de familie te hebben. Ook Antonio zegt dat hij zijn gezin wil beschermen tegen de maffia waar hij zich mee ‘besmet’ voelt. Thuis vertelt hij niets.
Indrukwekkend en voor ons bijna onvoorstelbaar beschrijft Vásquez wat terreur met je doet: “… En toen kwam de rest, de andere aanslagen, de andere bommen. De aanslag op het DAS-gebouw, met honderd doden. Op een winkelcentrum, met vijftien doden. Daarna op een ander winkelcentrum, met hoeveel doden het ook waren. Een bijzondere tijd, nietwaar? Niet weten wanneer je aan de beurt bent. Je zorgen maken als iemand niet op tijd thuiskomt. Weten waar de dichtstbijzijnde telefooncel staat om even te bellen dat je ongedeerd bent. En als er geen telefooncellen zijn, weten dat je overal wel even een telefoon mag gebruiken, dat je alleen maar ergens hoeft aan te bellen. Altijd levend met de gedachte dat een ander ons misschien ontvallen is, altijd klaarstaand om een ander gerust te stellen zodat hij niet denkt dat jij je onder de doden bevindt. We waren altijd bij iemand thuis, weet je nog? We meden openbare plekken. Huizen van vrienden, van vrienden van vrienden, huizen van vage kennissen, elk huis liever dan een openbare plek…”.
“Het geluid van vallende dingen” slaat op het inzicht dat Antonio zich gaandeweg zijn odyssee verwerft: de meeste dingen in het leven overkomen ons buiten onze wil om. We hebben niet zo veel in de melk te brokkelen: “… De volwassen leeftijd brengt de funeste illusie van controle met zich mee en is er misschien zelfs wel afhankelijk van. Ik bedoel te zeggen dat juist dat waandenkbeeld van macht over ons eigen leven ons in staat stelt ons volwassen te voelen, want we associëren volwassenheid met autonomie en met het soevereine recht om te bepalen wat ons te gebeuren staat. Vroeg of laat komt de ontnuchtering, maar komen zal ze, nog nooit heeft ze het laten afweten. En als het dan zover is, mag het voor wie lang genoeg geleefd heeft nauwelijks verbazing wekken dat zijn levensloop vorm heeft gekregen door gebeurtenissen van buitenaf, door dingen waar hij geen grip op had, waar zijn eigen beslissingen weinig tot geen aandeel in hebben gehad. Deze langdurige processen, die ergens in ons leven de kop op zullen steken – soms om het net een duwtje in de rug te geven, soms om onze prachtigste plannen uiteen te laten spatten – zijn veelal verborgen aanwezig, als ondergrondse stromingen, als subtiele tektonische verschuivingen, en wanneer de aardschok zich dan eindelijk voordoet, vallen we terug op bezwerende woorden die we hebben leren gebruiken om onszelf gerust te stellen, zoals ‘ongeluk’, ‘toeval’, soms ‘lot’…”. Ik ben opgegroeid in de biblebelt; daar heeft men het over de ‘Goddelijke Voorzienigheid’ of, in theologisch jargon, de ‘Providentia Dei’. Geloof ik daarin? Zeker. Op Prinsjesdag botsten er op de A58 bij Vlissingen in dichte mist 150 auto’s op elkaar. Die ochtend was mijn man vroeg wakker en vertrok hij tien minuten eerder dan normaal naar zijn werk. Hij ontsprong de dans…

Uitgave: Signatuur – 2012, 272 blz., ISBN 978 905 672 438 2, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

vrijdag 12 september 2014

De klokkenmaker – Mitch Albom


Met “De klokkenmaker” schreef Mitch Albom (1958, Michigan - VS), die de meeste lezers waarschijnlijk zullen kennen van zijn wereldberoemde doorbraak "Mijn dinsdagen met Morrie" - waarin Albom vertelt over de inspirerende gesprekken die hij voerde met een oude man die niet lang meer te leven heeft - een sprookjesachtige roman over ‘tijd’:
“… Denk eens na over het woord ‘tijd’. We gebruiken het in ontzettend veel uitdrukkingen. De tijd verdrijven. Tijd verspillen. De tijd doden. Geen tijd verliezen. In goede en slechte tijden. Dat werd tijd. Neem de tijd. Tijd besparen. Een lange tijd. Precies op tijd. Geen tijd meer hebben. Denk aan de tijd. Wees op tijd. Bespaar je de tijd. De tijd bijhouden. Tijdrekken…”.


Vader(tje) Tijd
In zijn boek voert Albom ‘Vader Tijd’op (Nederlanders hebben het trouwens meestal over ‘VaderTJE Tijd’). We denken vaak dat Vader Tijd heel oud is, maar onder zijn warrige baard en lange haar is zijn lichaam jong gebleven. Voor Vader Tijd staat de tijd namelijk stil, want hij heeft God boos gemaakt.
Heel lang geleden, aan het begin van de wereld, was Vader Tijd een jongetje dat Dor heette, die samen met zijn vriendinnetje Alli en vriendje Nim op een heuvel woonde. Terwijl hij groter en ouder werd, werd Alli mooier en zachter: “… hij voelde zich helemaal slap worden als ze haar ogen opsloeg om hem aan te kijken. Hij had het gevoel dat hij omver werd geduwd…”. Dor trouwde met Alli en stichtte een gezin. Nim werd een trotse koning die de goden wilde verslaan en het hoogste bouwwerk tot stand bracht dat de mens ooit heeft gemaakt: de toren van Babel. Omdat Dor weigerde Nim als slaaf te dienen, werden Alli en Dor met hun kinderen uit de stad verbannen. Vervelend natuurlijk, maar Dor zat er niet écht mee. Hij werd opgezogen door een andere obsessie: het meten van de tijd. Hij vergat God en leerde tellen en instrumenten maken die de tijd aangaven. Hij vond de kalender uit. Dit alles verwijderde de mensen van het eenvoudige licht van het bestaan. Voordat Dor ter wereld kwam bestond de tijd niet eens…
Toen Alli ernstig ziek werd en op sterven lag, rende Dor ten einde raad de toren van Babel op, om de goden uit te dagen en de tijd stil te zetten. De toren stortte in, de mensen gingen in allerlei vreemde talen spreken, en als straf belandde Dor in een tijdloze grot waar hij hete tranen huilde, die een plas vormden waaruit een eindeloze hoeveelheid stemmen opsteeg, waarnaar hij verplicht moest luisteren. Bijna allemaal bedelden ze om ‘meer tijd’.

Eén die te veel en één die te weinig tijd wil
Daar bleef het niet bij. Na zesduizend jaar wordt Dor terug gestuurd naar onze wereld, met de opdracht twee mensen te zoeken: één die te veel en één die te weinig tijd wil. Hij moet hen leren wat hij zelf heeft geleerd. Hij krijgt een magische zandloper mee. Hij kan er de tijd mee versnellen of vertragen, en daardoor pakken wat voor handen is, maar ach, voor iemand voor wie alles voor het oprapen ligt is bijna niets de moeite waard.
Prachtig wordt verteld hoe hij leert zichzelf in de moderne wereld te handhaven. Hij vindt werk in een klokkenwinkel - hoe kan het anders?! Daar ontmoet hij de mensen waar het om begonnen is: Victor, een steenrijke tachtiger die dood zal gaan aan kanker, maar zich wil laten invriezen zodat hij ontdooid kan worden als er een middel tegen zijn ziekte is gevonden ; en Sarah, een hoogbegaafde, te dikke tiener, die afgewezen wordt door zowel haar klas als de jongen waar ze stapelverliefd op is, en alleen nog maar dood wil. Victor koopt een antiek horloge die hij stil wil zetten op het moment dat hij ingevroren wordt, en Sarah koopt een prachtig driehoekig horloge als kerstkadootje voor degene die ze - schrijnend genoeg - bestempelt als ‘de man van haar leven’: “… Als ze haar verstand had gebruikt, zou Sarah bij Ethan uit de buurt zijn gebleven. Maar voor het verstand is bij een eerste liefde geen plaats, dat is altijd zo geweest…”.
Om hun levens te begrijpen achtervolgt en observeert Dor zijn klanten dagenlang. Hij verbaast zich grenzeloos over de snelheid van hun bestaan; die nog eens extra gestimuleerd wordt door de moderne communicatiemiddelen. Hij is verdrietig omdat de medische machines waarmee tegenwoordig levens gerekt kunnen worden nog niet bestonden toen Alli overleed.

Alles heeft zijn tijd
Als Victor en Sarah op oudejaarsavond allebei uit het leven willen stappen, grijpt Dor in, en zet de tijd stil: “… En wat er toen gebeurde… Van Los Angeles tot Tripoli kwamen krullende golven voor de kust tot stilstand. Wolken bewogen niet meer. Het weer bleef zoals het was. In Mexico hingen regendruppels in de lucht, en een zandstorm in Tunesië veranderde in een permanente zee van zandkorrels. Er klonk geen enkel geluid op aarde. Vliegtuigen hingen geluidloos boven landingsbanen. Sigarettenrook bleef roerloos om de rokers hangen. Telefoonlijnen waren dood. Schermen waren leeg. Niemand zei iets. Niemand haalde adem. Zonlicht en duister verdeelden de planeet en het oudejaarsvuurwerk bleef in de donkere luchten hangen, in een regen van paars en groen, alsof kinderen het firmament hadden gekleurd en vervolgens waren weggerend. Er werd niemand geboren. Er ging niemand dood. Niets kwam dichterbij. Niets verdween…”.
Als in een bijna-dood-ervaring krijgen Victor en Sarah de kans om de gevolgen te zien van hun besluit. Victor blijkt honderden jaren in de toekomst een verschrompeld wezen te zijn wiens hersenen worden aangesloten op een monitor. Niet helemaal meer menselijke mensen kijken met open mond naar de projectie van zijn gevoelens op een beeldscherm; want zelf zijn ze geëvolueerd tot lege hulzen die geen emoties kennen. Zo leuk is dat dus allemaal niet.
Sarah, die dacht dat haar ex-vriendje wel erg geschokt en zeer veel spijt zou hebben van zijn gedrag als hij zou horen over haar vroegtijdige dood, ziet dat hij haar af doet als een gestoorde freak terwijl hij vrolijk verder gaat met zijn leven. Juist de mensen waar ze nooit een gedachte aan heeft gewijd, blijken het meest om haar te geven.
Sprookjes lopen goed af. Weer terug in het hier en nu geeft Victor een van te voren afgesproken teken aan zijn begeleider waardoor het invriezingsproces wordt gecanceld; en ook Sarah wordt op het nippertje gered. Victor wijzigt in de tijd die hem rest zijn testament. Met zijn geld kan de slimme Sarah aan een prestigieuze medische opleiding beginnen, en vindt zij op den duur een middel uit tegen de meest gevreesde ziekte van onze tijd. Het zal miljoenen mensen het leven redden. Dor heeft aan zijn opdracht voldaan en kan eindelijk sterven. Hij leefde lang maar ongelukkig. Victor leeft nog kort, maar gelukkig. En Sarah leeft nog lang én gelukkig.
‘Alles heeft zijn tijd’
; Prediker 3 : 1 – 15.

Vakmanschap is meesterschap
“De klokkenmaker” is wonderlijk mooi geschreven. Zelf zegt Mitch Albom in het dankwoord dat het ene boek ‘lastiger’ is dan het andere. Ik heb nog eens een stukje uit "Mijn dinsdagen met Morrie" gelezen: het verschil is inderdaad fenomenaal. Zo vloeibaar als het laatste uit zijn pen lijkt te zijn gerold, zo moeizaam lijkt het eerste tot stand te zijn gekomen. Zelfs in de vertaling – van Ralph van der Aa – staat ieder woord op zijn plaats: alsof er ik-weet-niet-hoelang over is nagedacht. Dat bedoel ik niet als kritiek. Integendeel. Het resultaat nadert de perfectie: vakmanschap is meesterschap. Zelden heb ik een verhaal gelezen dat zo in balans is. Schitterend!

Uitgave: De Barbaar – 2014, 240 blz., ISBN 978 905 999 904 6, €17,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

vrijdag 5 september 2014

Hoe duur was de suiker? – Cynthia Mc Leod


Het nieuwe leeskring-seizoen zijn we gestart met “Hoe duur was de suiker?”, een historische roman die speelt in Suriname, tweede helft van de 18de eeuw, zo’n beetje de periode die bij ons bekend staat als ‘de pruikentijd’, dus. Decor van het verhaal: het slavernijverleden.
Cynthia Mc Load (1936, Paramaribo, dochter van een onderwijzer die het bracht tot eerste president van Suriname: Johan Ferrier – na de Bouterse-coup verliet hij het land) schreef het boek in 1987. Vorig jaar werd het verfilmd in het kader van de viering van 150 jaar afschaffing van de slavernij (waaraan ik aandacht heb besteed door “Het negerboek” van Lawrence Hill te bespreken). Van de winter zond de Vara het uit als vierdelige tv- serie.
We hebben er maar gelijk een heel project van gemaakt. Zaterdag gaat een gids ons langs de plekken die te maken hebben met slavernij in Middelburg loodsen: de geschiedenis ligt op straat!


Melodrama
“Hoe duur was de suiker?” evolueerde tot de populairste roman binnen de Nederlands-Surinaamse literatuur: één op de vijftig Surinamers schafte het aan. En dat terwijl ik het toch een vrij ouderwets, ontiegelijk melodramatisch verhaal vind, met zowel letterlijk als figuurlijk erg zwart-wit neergezette karakters. Zo zie je maar weer: een boek hoeft echt geen literair hoogtepunt te zijn om lekker weg te lezen.
In de roman volgen we het wel en wee van twee dochters uit een joodse plantersfamilie: de halfzusjes Sarith en Elza (nooit geweten, maar voordat Suriname in 1667 een Nederlandse kolonie werd, woonden er al meer dan honderd jaar blanke joden, die om geloofsredenen Portugal hadden moeten verlaten en via Brazilië in Suriname terecht kwamen, waar ze het dorp Joden-Savanna stichtten: een nieuw Jeruzalem aan de rivier).
Sarith is een waanzinnig mooi, maar uiterst geraffineerd, verwend nest, die alle mannen het hoofd op hol brengt. Elza is heel gewoontjes en de goedheid zelve. Toch is Sarith op haar twintigste nog steeds een ‘oude vrijster’ (!) terwijl Elza getrouwd is met de in alle opzichten deugdzame Amsterdamse assistent-administrateur Rutger le Chasseur. Hij vindt het allemaal maar niets: de onmenselijke werksituaties die hij tegenkomt, de leegloperij van de hoge heren, de wrede straffen die de slaven te verduren krijgen, de verkrachtingen die doorlopend en overal plaatsvinden.
“… Hij had al gemerkt, dat de voornaamste bezigheden van de kolonisten , bij de mannen, bestonden uit drinken, eten, kaart- en hazardspelen, bij verschillende vrouwen slapen en zogenaamd zwaarwichtige gesprekken voeren, die altijd gingen over geld, de gouverneur, aanvallen van de bosnegers en hun eigen kleine kringetje. Bij de vrouwen was het niet anders, babbelen, roddelen, klagen over luiheid van slavinnen, over gedrag van echtgenoten, snoepen en nog eens roddelen. En verder werd er gepronkt, gefeest, geprobeerd elkaar te overtroeven in het tentoonstellen van weelde en pracht…”.
Rutger weet dat de meeste suikerplantages teren op krediet dat nooit terug betaald kan worden (wat de beurskrach van de Amsterdamse banken in 1773 tot gevolg heeft). De dubbele moraal van de blanken die bijna allemaal een mulattin als bijzit of concubine hebben, maar de verwekte kinderen niet erkennen, zit hem dwars. Hij ergert zich groen en geel aan de manier waarop mijnheer en mevrouw zondags ter kerke gaan: op z’n minst vergezeld door twee lijfslaven, één om een parasol omhoog te houden en één met het kerkboek op de hand (‘God heeft in Zijn onmetelijke wijsheid de zwarten geschapen om voor de blanken te werken’). Rutger vindt dat de marrons, de weggelopen slaven, die onder leiding van ene Boni voortdurend aanslagen plegen op de plantages (de z.g. Boni-oorlogen), niet opgejaagd moeten worden, maar de vrijheid gegeven. Dan zul je geen last meer van ze hebben: ze redden zich immers prima in de rimboe. Natuurlijk is bijna niemand het met hem eens.

Liefde is oorlog

Diezelfde Rutger vraagt aan Elza echter, nog vóór ze getrouwd zijn, of ze niet jaloers zal zijn als hij onverhoopt een avontuurtje met een ander zou hebben - je weet maar nooit waar je tegen aan loopt, wel? (Meid, dacht ik, waar begin je aan…)
Goed. Die Rutger kan dan een hart van goud hebben; ik vind hem maar een lapzwans. Hij laat zich als een willoos slachtoffer door Sarith verleiden, in zijn eigen huis, terwijl Elza - zwanger en wel - met lede ogen toekijkt. Uiteindelijk lukt het hem toch zichzelf te bevrijden uit Sarith’s tentakels, en wordt zijn huwelijk meer dan gelukkig. Sarith wil ook getrouwd zijn, en huwt na diverse affaires een ouwe vent, waar ze niets om geeft. Achter zijn rug om papt ze aan met een knappe legerofficier. Als dat uitkomt, krijst ze alles aan elkaar over dat mannen wel vreemd mogen gaan en vrouwen niet, en daarin heeft ze natuurlijk volkomen gelijk - vind ik. Ondertussen wordt Sarith’s ega stapelgek op haar lijfslavin: Mini-mini. Sarith probeert haar nog te verkopen, maar manlief is haar te vlug af.
Enfin; zijn alle onderlinge verhoudingen nog een beetje te volgen in mijn verhaaltje? Over de vele kinderen die het resultaat zijn van het e.e.a. zwijg ik maar bij voorbaat!
In ieder geval is één ding duidelijk: liefde is oorlog…

Bepaald niet kinderachtig

Toch schrijft Cynthia Mc Load buiten de liefde om – “… Die lieve vingers die over zijn rug gingen, die lieve stem die daar zo zacht en melodieus vertelde en zong, heerlijk was het. Die Mini-mini toch, wat was ze lief. Nadat de massage voorbij was, moest hij de hele verdere avond denken aan hoe lief die vingers over zijn rug gegaan waren en hoe lief haar stem had geklonken…” (toe maar) – bepaald niet kinderachtig. Zonder er al te veel woorden aan vuil te maken vertelt ze over een zekere Basdow, die van een slaaf één voor één de vingers laat afhakken om hem vervolgens te dwingen, voor hij hem verbrandt, diezelfde vingers op te eten. Als het hout niet vlug genoeg vlam vat, begraaft hij hem levend. Ene Susanna Dupleiss laat een kind verdrinken voor de ogen van haar moeder. De plantage-eigenaar Daniël Jeremiah slaat een slavenopstand neer, en steekt het hoofd van de doodgeschoten aanvoerder op een stok die hij als afschrikmiddel midden in een slavengemeenschap plaatst. Sarith laat een oude huisslavin, die het gewaagd heeft commentaar te leveren op haar losbandige gedrag, dood ranselen.
“… Kwasiba vertelde: ‘Soldaten hebben onze kinderen in een vijzel gestampt zoals je bananen stampt, tot ze dood waren’…”. En dit zijn nog niet eens de ergste verhalen.
Honderden ‘onschuldige’ Europese huursoldaten, die worden ingezet om gevluchte bosnegers te vangen, vinden de dood in het Surinaamse oerwoud. Ze sterven voornamelijk aan ziekten (waaronder de beruchte, en zeer besmettelijke ‘gele koorts’), honger en uitputting. Ze hebben geen idee waar ze aan beginnen. Een verhaallijn gaat over ‘Jan’ die inscheept naar Suriname en daar ook nog eens goud hoopt te vinden. Hij blijft zijn ruwe collega’s zoveel mogelijk uit de buurt: “… Eén van de soldaten die met een mes gestoken had tijdens een vechtpartij met een matroos, werd hiermee aan de grote mast gespijkerd. Hij moest er blijven tot hij zichzelf had bevrijd, daarna werden beiden gekielhaald en verloren zes maanden soldij en gage. Twee matrozen die men betrapt had op homoseksuele praktijken had men gewoon overboord gegooid…”. Hij overleeft scheurbuik en buikloop, om zich in het oerwoud over te leveren aan muskieten, grasluizen, giftige slangen en de regentijd. Binnen de kortste keren zit hij vanwege het krabben onder de geïnfecteerde zweren. De marrons lokken de soldaten het moeras in. Graven valkuilen waarin ze speren steken met een dot haren aan de punt die dodelijke ontstekingen veroorzaken. “… Ving men een stel negers, dan moesten die direct doodgeschoten worden; hand afkappen om als bewijs mee te brengen naar de stad. Voor elke hand kreeg de soldaat een premie. Mocht men een hoofdman vangen, dan moest men het hoofd afhakken om in de stad te tonen…”. Mc Leod: “… In april 1778 verliet Fourgeod met het overschot van zijn troepen het land. Van de ongeveer vijftienhonderd man waren er nog slechts honderd over…”.
We vinden het geweld van ISIS onvoorstelbaar, maar een paar eeuwen geleden gedroegen sommige vertegenwoordigers van onze o zo christelijke natie zich geen haar beter. De suiker heeft ontelbare mensenlevens gekost.

Afhankelijk
Toch bestonden er ook goede relaties tussen zwarten en blanken. In het boek zijn de blanken volledig afhankelijk van hun slaven (de volwassen Sarith kan zich niet eens zelf aankleden of haar eigen haar opsteken). De slaven weten hoe ze met hun handen moeten werken, bestieren de huishoudens, tikken alle spullen die nodig zijn op de kop, koken en voeden de kinderen op; de blanken kunnen niks. Wie zijn er eigenlijk zieliger: de zwaar mishandelde, maar sterke en stoere zwarten of de blanken met hun gefrustreerde, lege, onbevredigende levens?
Waar ik me nog het meest over heb verbaasd is het feit dat de joden, die zelf zo ontzettend hebben geleden onder antisemitisme, zonder met hun ogen te knipperen hun zwarte slaven ook weer discrimineren.
Een verhaal gaat over de satirische dichter Hendrik Schouten, die het vreselijk vindt dat zijn gekleurde vrouw niet wordt geaccepteerd in de voorname kringen van Paramaribo, maar die wel weer een schouwburg begint waar joden niet welkom zijn (waarop de joden een jaar later trouwens een eigen schouwburg uit de grond stampen).
Maar ja; ik kijk natuurlijk met 21ste eeuwse ogen. De ongelijkheid lijkt zo in de kolonistencultuur ingebakken, dat het niemand meer opvalt. Sterker; de Surinaamse slaven lachen zich een stuip als ze horen dat in Holland blanken stoepjes schrobben en ramen lappen. Misschien is ongelijkheid wel nooit helemaal uit te bannen: kijk alleen maar eens naar onze tv-reclames over verzekeringen en datingsites 'alleen voor hogeropgeleiden'.
Wel leuk: in mei kwam bij Walburg Pers "Reize naar Surinamen" uit, een verslag van een avontuurlijke beroepsmilitair in Suriname. Dus, als je uit de eerste hand wil weten hoe het er destijds aan toeging…

Uitgave: Conserve – 2013 (filmeditie), 304 blz., ISBN 978 905 429 348 4, €12,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier