Menu

vrijdag 22 augustus 2014

Augustus – John Williams

Subtitel:

Een tijdloos verhaal over vriendschap, loyaliteit en de mechanismen van de macht


Na “Stoner” en “Butcher’s Crossing” – waarvan er samen alleen al in Nederland meer dan 300.000 exemplaren over de toonbank gingen – kwam deze maand “Augustus” uit, de derde vertaalde roman van de wereldwijd herontdekte Amerikaanse auteur John Williams (1922-1994). Als hoofdpersoon figureert de eerste keizer van het Romeinse Rijk, die de meesten vooral zullen kennen uit het begin van het kerstevangelie: “… En het geschiedde in diezelfde dagen, dat er een gebod uitging van den keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zou worden…”, Lukas 2:1. Die dus. De dag waarop ik aan deze blog begon, dinsdag 19 augustus 2014, was het precies 2000 jaar geleden dat ‘Caesar Augustus’ overleed: de Latijnse eretitel die imperator Gaius Julius Caesar Octavianus (63 voor Chr. – 14 na Chr.) zichzelf aanmat, en waarnaar de zesde maand, voorheen ‘sextilis’, werd genoemd. Augustus betekent zoveel als ‘gezegend, geheiligd, verheven’. Niet dat Augustus zich als een god liet vereren: daar was hij veels te nuchter voor. Zijn opvolgers dachten daar anders over.


Roddelpers
“Augustus”, waarmee John Willliams in 1973 de National Book Award won, is weer een heel ander en veel moeilijker boek dan “Stoner” en “Butcher’s Crossing”. Het is geen historische roman waarin netjes wordt verteld hoe het allemaal precies zit met de keizer. Enige voorkennis is wel handig. De ene keer wordt hij bijvoorbeeld Augustus en de andere keer Octavius genoemd, dus is het belangrijk dat je weet dat het om één en dezelfde persoon gaat. Ik heb veel gehad aan de special over Augustus van ‘EO Door de Week’ die de avond voor zijn sterfdag te horen was op Radio 5. Hierdoor kon ik het verhaal veel beter in zijn context plaatsen. Wat Williams namelijk heeft gedaan is via allerlei gefingeerde brieven, dagboekaantekeningen, memoires en reisverslagen van verzonnen en historische figuren rond de keizer – inclusief natuurlijk ook die van Augustus zelf – een beeld van hem scheppen. Boven elk fragment staat wie aan wie schrijft en wanneer: “… Brief: Julius Caesar aan Atia (45 v. Chr.)…”, “… Quintes Salvidienus Rufus: Aantekeningen voor een dagboek, in Apollonia (maart, 44 v. Chr.)…”, “… Een pamflet: Verspreid onder de Macedonische legioenen, in Brindisi (44 v. Chr.)…”, enzovoort. Ik moest mijn kop er echt goed bij houden, want er kwamen zoveel namen voorbij - Cicero, Maecenas, Agrippa, Cleopatra, Marcus Antonius, Horatius, Herodus, ik noem er maar een paar - dat ik in het begin steeds dacht: ‘wie is dát nou weer’. Maar toen ik er eenmaal aan was gewend, werkte het zo verslavend, dat ik absoluut wilde weten hoe het iedereen verging. Alsof ik de plaatselijke roddelpers van 2000 jaar terug zat te lezen! Die van Rome, welteverstaan…

Wie denkt dat ventje wel niet dat hij is
“Augustus” bestaat uit drie delen, waarvan het eerste gaat over de opkomst van Octavius; de tengere, ziekelijke, bedeesde, soms radeloos verlegen neef van Julius Caesar, die zulke indringende blauwe ogen heeft dat mensen voor hem terugdeinzen. Als Caesar op 15 maart van het jaar 44 v. Chr. wordt vermoord wijst zijn testament hem aan als geadopteerde zoon en wettige erfgenaam. De dan negentienjarige Octavius vertrekt met zijn drie beste vrienden naar Rome, om zijn rechten op te eisen en zijn oom te wreken. De senaat, die voor het grootste deel op de hand is van de ‘tirannenmoordenaars’, lacht hem bij voorbaat uit. De machtigste consul, Marcus Antonius, ontvangt hem met de hoogst mogelijke minachting. Wie denkt dat ventje wel niet dat hij is?! Maar dat ventje weet wel het vertrouwen van het volk en de soldaten te winnen; zich een weg te banen door de corrupte, losbandige, wetteloze, van eigenbelang en onderlinge rivaliteit vergeven politieke chaos in Rome; alle macht naar zich toe te trekken; en een einde te maken aan een eeuw van, in wreedheid absoluut niet voor onze tijd onderdoende, burgeroorlogen. Het lijkt wel of je één of ander gruwelijk verslag over ISIS zit te lezen: “… Brief: Gaius Cilnius Meacenas aan Titus Livius (13 v. Chr.) … De huizen van de rijken en armen waren zonder onderscheid en reden in brand gestoken; honderden onschuldige inwoners van de stad, die niets anders hadden misdaan dan dat ze de pech hadden dat hun stad door de legioenen van Pompeius waren bezet – oude mannen, vrouwen en zelfs kinderen -, waren door de soldaten gemarteld en afgeslacht. Agrippa vertelde dat, toen hij en onze keizer laat op de ochtend na het bloedbad de stad in reden, ze het gekreun en gehuil van de gewonden en stervenden als één geluid uit de stad hoorden opstijgen…”. Over de dood van de beroemde filosoof Cicero: “… De geschiedenis van Rome. Titus Livius: Fragment (13 n. Chr.) … ‘Laat me sterven,’ zei hij, ‘in mijn eigen land, dat ik vaak heb gered.’ Bekend is dat zijn slaven bereid waren moedig en loyaal voor hem te vechten: maar hij gaf hun de opdracht de draagstoel neer te zetten en de harde noodzaak van het lot rustig te ondergaan. Terwijl hij uit de draagstoel naar buiten leunde en zijn nek stilhield, werd zijn hoofd eraf gehakt. Maar daarmee was de bruutheid van de soldaten nog niet afgelopen: ze hakten ook zijn handen af, die ze vervloekten omdat ze tegen Antonius hadden geschreven. Aldus werd het hoofd naar Antonius gebracht en op zijn bevel tussen de twee handen geplaatst op de rostra waar hij als consul en consularis te horen was geweest, waar zijn welsprekende smaadredes tegen Antonius in datzelfde jaar ongekende bewondering hadden gewekt. Volwassen mannen waren nauwelijks in staat om met hun betraande ogen een blik te werpen op de verminkte overblijfselen van hun landgenoot…”. En: “… De memoires van Marcus Agrippa: Fragmenten (13 v. Chr.) … Ik was bij hem in Actium, toen de zwaarden de vonken van het metaal lieten spatten, het bloed van de soldaten over het dek stroomde en de blauwe Ionische Zee rood kleurde, de speren door de lucht suisden, de brandende scheepsrompen op het water sisten, en het gekrijs klonk van mannen van wie het vlees verschroeide in het harnas dat ze niet konden afwerpen…”.

Pax Augusta

Gaat het eerste deel over oorlog; het tweede deel gaat over vrede. Want daar is Augustus beroemd mee geworden: de Pax Augusta. Onder heerschappij van Augustus vangt een langdurige tijd - bijna twee eeuwen (!) - van Romeinse vrede aan. Natuurlijk is er politiek genoeg gedraai en gekonkel om boeken te vullen. Augustus weet nooit wie zijn vrienden of vijanden zijn. Het pad van de macht is glibberig. Hij eist van iedereen om hem heen dat hij of zij zijn of haar bestaan opoffert voor de welvaart van Rome: je went vanzelf wel aan je rotleven. Degene die daar het ergste slachtoffer van wordt, is degene die hem het meest aan het hart gaat: Julia, zijn enige dochter, zijn meest-geliefde. Hij dwingt haar drie keer te trouwen met mannen waar ze niet van houdt: “… In de wereld waaruit ik kwam, was alles macht en deed alles ertoe. Men bedreef er zelfs de liefde voor macht, en het doel van de liefde werd niet het eigen genot, maar de talloze geneugten van de macht…”. Als haar laatste echtgenoot in het buitenland zit, zet Julia in Rome de bloemetjes buiten, terwijl haar vader de andere kant opkijkt. Maar de kerels waar ze mee aanpapt blijken een samenzwering op touw te zetten tegen de keizer. Om zijn dochter van executie wegens hoogverraad te vrijwaren kan Augustus niet anders dan haar zogenaamd beschuldigen van overtreding van de strenge Romeinse huwelijkswetten (die hij jaren daarvoor afvaardigde omdat er meer getrouwden scheidden dan bij elkaar bleven; waar vervolgens niemand zich aan hield, laat staan hijzelf – er is echt niets nieuws onder de zon), en wordt ze verbannen naar een afgelegen eiland. Hij ziet haar nooit meer. Waarschijnlijk heeft ze zichzelf doodgehongerd.
In een interview achterin het boek vertelt Williams hoe een historicus hem op het spoor zette van deze Julia, die min of meer uit de geschiedenisverhalen is weggeschreven. Hij ging zich steeds meer voor haar interesseren, las alles wat hij te pakken kon krijgen over de Romeinse wereld, en kende die tegen de tijd dat hij aan zijn roman begon door en door.

Macht, liefde en het absolute

In het derde deel kijkt de oud geworden keizer terug op zijn leven. Is het allemaal de moeite waard geweest?
Wat mij betreft stijgt John Williams hier ver boven zichzelf uit. Dit is zo onvoorstelbaar mooi geschreven, dat je jezelf bijna tekort doet, als je het niet leest. Ik zou zelfs willen aanraden om, als je geen tijd hebt voor het hele boek, alleen dit laatste (en kortste) gedeelte te lezen.
Hoe Augustus mijmert over zijn gespletenheid: “… En toch waren ze mijn vrienden, die het meest voor me betekenden juist op het moment dat ik ze in mijn hart opgaf. Wat is een mens toch een tegenstrijdig wezen, dat het meest waardeert wat hij afwijst of verlaat!...”. Hij zegt dat als je oud wordt de dood van je vijanden even erg is als de dood van je vrienden. Hij heeft het over zijn “… sterfelijke ziel…” die zich tijdens het leven “… niet kon afscheiden van het dier dat zijn gast was…”.
Hij zegt dat hij meer het gevoel heeft dat hij werd overheerst, dan dat hij zelf een heerser was. Dat het veroveren van de wereld niets voorstelde. En die wereld regeren al helemáál niets: “… Rome is niet eeuwig; dat doet er niet toe. Rome zal ten onder gaan; dat doet er niet toe. De barbaar zal het veroveren; dat doet er niet toe…”. Heeft Williams de Bijbel gelezen? “… Want de schepping is ten prooi aan zinloosheid…”, (Brief aan de
Romeinen, 8:20).
Hij denkt vaker en vaker dat de Romeinse deugden – van stand, prestige, eer, plicht en trouw – “… de mensen eenvoudigweg van hun menselijkheid hebben beroofd…”.
Hij heeft het over macht en liefde: “… Horatius vertelde me ooit dat wetten niets in te brengen hadden tegen de passies van het menselijk hart, en dat alleen degene die er geen macht over heeft, zoals de dichter of de filosoof, de menselijke geest tot deugdzaamheid kan aanzetten… ”. Hij zegt dat hij nooit zo dom is geweest om te denken dat zijn onderdanen zich aan zijn wetten zouden houden, maar dat ze ook niet zozeer bedoeld waren om zich er aan te onderwerpen, maar om zich er door te laten leiden:
“… Ik dacht dat het zonder het idee van deugdzaamheid niet mogelijk was deugdzaam te zijn, en er geen idee van deugdzaamheid kon zijn zonder het in de wet vast te leggen. Ik had het natuurlijk mis, de wereld is geen gedicht, en de wetten brachten niet tot stand waarvoor ze bestemd waren…”. Een conclusie die ook in de Bijbel wordt getrokken.
Volgens Augustus maken de goden zich beslist niet druk om het arme schepsel dat met veel inspanning zijn lot tegemoet gaat, “… en ze spreken hem zo zijdelings toe, dat hij ten slotte zelf moet uitmaken wat ze bedoelen…”. Vandaar al die verschillende kerken en eindeloze preken? Toch zegt hij dat hij in zijn leven heeft overwogen “… of het mogelijk is een theologisch systeem te maken, of zelfs een godsdienst, rond het idee van liefde…”, wat m.i. heel dicht in de buurt komt van het christendom, waarin de liefde verpersoonlijkt wordt in Christus Jezus, die in plaats van de wet is gekomen. Prachtig schrijft Augustus over de liefde als “… ontsnapping aan jezelf…”, en dat hij tot de conclusie is gekomen dat er “… een soort liefde bestaat die sterker en duurzamer is dan de verbintenis met die ander die ons met dat sensuele genot verleidt, en sterker en duurzamer dan de platonische variant…”. Dat is de liefde voor de idee. Daarmee krijgen de filosofen en de dichters macht over het hart van hun toehoorders. Dat nadert het absolute (en als het absolute ‘God’ is, dan ben ik alwéér terug bij het christendom).
Ik las op Nu.nl dat uitgeverij Lebowski de rechten heeft gekocht van de biografie over John Williams, die geschreven gaat worden door Charles Shields. Ik kijk daar reikhalzend naar uit, want ik snap niet dat Williams niet knettergek is geworden van die keizer Augustus, waar je toch met huid en haar door opgeslokt moet zijn, wil je een boek als dit afleveren. Hij is hem bijna gewórden. Je zou verdorie bijna niet meer weten wie je zélf bent…!

Uitgave: Lebowski – 2014, vertaling Edzard Krol, 448 blz,. ISBN 978 904 882 060 3, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

vrijdag 15 augustus 2014

Toen ik zweeg … - Nicky Robinson


Subtitel: een andere kijk op rugpijn en lichamelijke klachten

Had ik amper een punt gezet achter de laatste zin van mijn vorige blog over “Mijn tijdperk van de angst” van Scott Stossel, kwam ik in contact met Nicky Robinson (Amsterdam, 1950, woonde een tijdje in Canada en tegenwoordig in Middelburg), een pastoraal hulpverleenster die haar eindscriptie wijdde aan stress en psychosomatische klachten. Daaruit ontstond dit boek. Je kunt het bijna lezen als een illustratie bij “Mijn tijdperk van de angst”, of misschien zelfs wel als een voortzetting daarvan, want Stossel bespreekt heel veel, maar geeft uiteindelijk geen handvaten. Dat doet Nicky Robinson wel. Een verrassende overeenkomst: Scott Stossel schreef zijn boek op aanraden van de therapeut waarbij hij al meer dan dertig jaar in behandeling is. Misschien zou ‘de dingen van hem afschrijven’ een goede remedie zijn. Nicky Robinson adviseert dezelfde methode.


Het raadsel pijn
Evenals Stossel begint Robinson met het vertellen over haar persoonlijke levensgeschiedenis die overloopt van lichamelijke klachten waar eigenlijk nooit aanwijsbare oorzaken voor te vinden waren. Robinson was áltijd ziek – oorpijn, keelpijn, spierpijn, rugpijn, blaas- en nierontstekingen, maag- en darmklachten, zo’n beetje de hele rataplan waar Stossel het ook over heeft. Het beperkte haar enorm in haar vrijheid. Op zoek naar genezing kwam ze bij ene Dr. Sarno terecht, een professor in de klinische revalidatiegeneeskunde en docent aan The New York University School of Medicine. In zijn boeken, “The Mind Body Presception, Healing Back Pain” en “The Divided Mind”, beschrijft hij het Mind Body-syndroom: het gegeven dat verdrukte en onbewuste emoties lichamelijke pijn kunnen veroorzaken. Het was wat je noemt ‘een eyeopener’ voor Nicky Robinson. In haar boek betrekt ze Dr. Sarno’s theorie en behandelwijze op wat er in de Bijbel staat over geestelijke gezondheid. Dat gaat absoluut niet op de manier van ‘als je maar genoeg bidt word je vanzelf wel weer beter’, maar heel genuanceerd. Direct in het begin meldt ze dat haar boek niet gaat over aanwijsbare ziekten waarbij er sprake is van pathologische veranderingen in het lichaam, maar over psychosomatische klachten waarbij ‘het’ wat je noemt ‘tussen de oren’ zit. Niet als iets wat mensen zich inbeelden, maar als reacties in de hersenen die echte pijnprikkels tot gevolg hebben:
“… Volgens dr. Sarno fungeren lichamelijke klachten van ongemak en pijn als een afleidingsmanoeuvre. Door deze afleidingsmanoeuvre wordt de aandacht weggeleid van onze emotionele gevoelens en conflicten en in plaats daarvan op het lichaam gericht…”. Als de ziel zwijgt, spreekt het lichaam. Hij gaat zelfs nog verder: “… Wanneer wij een verdrietige, stressvolle of angstige situatie meemaken, kan dat in het onderbewustzijn aanwezige trauma’s en onverdraaglijke gedachten ‘triggeren’ (aanraken)…”.
Wat mij betreft gaat het meest verbazingwekkende onderzoek dat Robinson aanhaalt over rugpijn. In negentig (!) procent van de gevallen is er geen oorzaak te vinden. Andersom en sterker nog: toen men een aantal mensen zonder rugklachten vroeg om voor onderzoek mee te werken aan een vrijwillige MRI-scan, bleek dat 20 tot 25 % van hen met een hernia rondliep, zonder daar ook maar iets van te voelen. Het raadsel pijn. Overigens raadt Robinson vooral aan met ieder medisch probleem éérst naar een dokter te gaan.

Christelijk
In eerste instantie was Nicky Robinson helemaal niet christelijk. Dat werd ze pas door een ingrijpende spirituele ervaring na een knallende ruzie met haar man. Dit zegt ze erover: “… Terwijl ik in de melk roerde, keek ik vanuit mijn ooghoeken naar de keukenvloer en zag daar opeens een uitnodigend zwart gat in. Ja, daar moet ik in, dacht ik. Ik moet weg, weg van alles, weg van de pijn en die vreselijke spanning. Toen, uit het niets, kreeg ik de gedachte: maar ik heb God nog! Op datzelfde moment had ik het gevoel of ik helemaal onder stroom stond. Het was of er een lichtflits door me heen ging, die mij voor mijn gevoel tot het plafond van de keuken en zelfs door de hele benedenverdieping heen blies. Zelfs nu weet ik niet of dit alles een minuut duurde, of dat er een half uur was voorbijgegaan, of zelfs nog langer. Toen ik weer ‘bijkwam’, voelde ik me totaal vernieuwd!...”. Met vallen en opstaan begon ze aan een christelijke levenswandel. Als ze jaren later op het punt staat apart te gaan wonen vanwege haar voortdurende huwelijksproblemen, heeft ze weer zo’n soort ervaring: “… Het leek of ik omgeven was door licht, wit licht, alsof ik middenin een cocon van licht liep…”. Het veranderde haar kijk op het leven totaal.
Ze schrijft trouwens prachtig over het huwelijk: “… Wanneer mensen seksueel contact hebben, maken ze dopamine aan. Hierdoor blijft het verlangen naar elkaar bestaan en wordt de band sterker. Zo heeft God het in Zijn grote wijsheid bedoeld. Een band voor het leven, een band die steviger wordt. Mannen en vrouwen maken tijdens het lichamelijk contact stoffen aan die hen in hun ziel als het ware samenbinden. Door deze sterke chemische binding kan echtscheiding of ‘uit elkaar gaan’ nooit zonder psychische gevolgen of zelfs lichamelijke pijn gebeuren. Het is wel mogelijk om je via lichamelijk contact weer aan een andere partner te hechten, maar de hechting zal steeds minder sterk zijn. Vergelijk het met een plakbandje dat steeds wordt hergebruikt. Uit onderzoek blijkt dat mensen die meerdere relaties hebben gehad zich steeds minder goed kunnen hechten aan iemand…”.
Ze vertelt over het ‘moederhormoon’ of ‘knuffelhormoon’ oxytocine dat vrij komt als een vrouw een baby baart of borstvoeding geeft en als we vrijen: “… Uit onderzoek blijkt dat in de hersenen van iemand die wordt geknuffeld al na twintig seconden oxytocine vrijkomt…”. Het zorgt voor gevoelens van vertrouwen en verbondenheid. Met name bij mannen komt er bij lichamelijk contact ook nog eens het stofje vasopressine vrij, dat zorgt dat hij zich hecht aan zijn partner en kinderen.

De Bijbel over emoties
Robinson vertelt heel veel over o.a. stress en emoties als oorzaak van psychosomatische klachten, over de invloed van een positief dan wel negatief zelfbeeld, over de manier waarop pijn werkt en pijnbestrijding, over de ‘psychosomatische carrière’ die kinderen tegemoet gaan als ze heel jong beginnen met psychosomatische klachten, over psychosomatische klachten als gedrag (b.v. de z.g. ‘ziektewinst’ die het je kan opleveren, de aandacht die je daardoor krijgt - door zichzelf als voorbeeld te nemen spaart ze zich bepaald niet).
Eén hoofdstuk gaat over wat ze in de Bijbel heeft gevonden aan teksten over psychosomatische aangelegenheden, wat ik heel bijzonder vind, omdat het maar weer eens aangeeft dat er ‘niets nieuws is onder de zon’: al duizenden jaren houden psyche en gezondheid mensen bezig.
Ik citeer: “… Het is een wijdverbreide misvatting dat woede of boosheid zonde is. Wel waarschuwt de Bijbel ons niet te zondigen wanneer we vol emoties zitten: ‘Als u boos bent, zondig dan niet: laat de zon niet ondergaan over uw boosheid’. (Efeze 4:26). Dit zijn wijze woorden. Bij boosheid en woede worden grote hoeveelheden adrenaline aangemaakt. Adrenaline is een stresshormoon, maar ook een neurotransmitter: een stof die informatie overdraagt. Deze stof laat je hart sneller kloppen en verhoogt je bloeddruk. De stof maakt je lichaam klaar om te vluchten of te vechten. Niet het juiste recept voor een goede nachtrust! De Psalmist schrijft: ‘Wind je niet op, laat je woede varen, erger je niet: dat brengt maar onheil.’(Psalm 37:8)…”.
Over jaloezie: “… ‘Een tevreden geest geeft een goede gezondheid, jaloezie knaagt aan je botten,’(Spreuken 14:30). Jaloezie knaagt aan je botten? Wanneer je jaloersheid ervaart, kan dat inderdaad veel stress veroorzaken. Wanneer dit een chronische toestand wordt, loopt je gezondheid gevaar. De stresshormonen, waaronder cortisol, zijn als een zuur voor ons lichaam. Jaloezie is te vergelijken met woede, afgunst en nijd. Een van de synoniemen van jaloezie is nijd. Shakespeare noemde jaloezie ‘het groenogige monster’- niet erg aantrekkelijk, dus. In Jacobus 3:16 staat: ‘Waar jaloezie en egoïsme heersen, vieren wanorde en kwaad hoogtij’…”. Vervolgens legt Robinson uit dat jaloezie ontstaat door onzekerheid. Uit onderzoek is gebleken dat chronisch verhoogde adrenaline- en cortisolspiegels letterlijk botontkalking veroorzaken. Heel frappant: als David in de Bijbel wordt verteerd door schuldgevoel zegt hij: “… Zolang ik zweeg, teerden mijn botten weg, kreunend leed ik, de hele dag. Zwaar drukte uw hand op mij, dag en nacht, mijn kracht smolt weg als in de zomerhitte…”.
Over bezorgdheid: “…‘Wie van jullie kan zich door zich zorgen te maken ook maar één el aan zijn levensduur toevoegen?’ (Matteus 6:27)…”. Robinson vertelt hoe door bezorgdheid maag- en darmproblemen ontstaan (Stossel schrijft daar ook uitgebreid over). De darmen werken bijna als ‘tweede hersenen’; vandaar de medische uitspraak ‘de darmen kijken mee’: “… Tachtig procent van het immuunsysteem bevindt zich in de darmen. In onze darmen worden ook veel neuropeptiden en neurotransmitters aangemaakt, zoals serotonine, een stof die een belangrijke werking heeft in verband met onze stemmingen. In de hersenen worden juist ook stoffen aangemaakt die zorgen voor een goede spijsvertering. Door deze stoffen zien we dat er communicatie is tussen de darmen, het brein en het immuunsysteem…”.
Over bitterheid: “… ‘Zorg dat niemand zich de genade van God laat ontgaan, dat er geen giftige kiem opschiet die onrust veroorzaakt en met zijn bitterheid velen besmet.’ (Hebreeën 12:15) …”. Robinson: “… Bitterheid zorgt ervoor dat je langdurig gestrest blijft. Bitterheid, die zich bijvoorbeeld uit in het niet kunnen vergeven of erg kritisch zijn, is daarom een gevaarlijke emotie…”. Ze haalt de kritische en negatieve houding van de Bijbelse Mirjam aan die roddelde over haar broer Mozes, de leider van het volk Israël ten tijde van de uittocht uit Egypte: “… Omdat negativiteit en kwaadsprekerij besmettelijk zijn moest Mirjam uit de gemeenschap worden geplaatst…”.
Het gaat niet alleen over negatieve, maar ook positieve emoties in de Bijbel. “... Negatieve woorden die je spreekt, zullen jezelf en anderen: verwonden, vergiftigen, ontmoedigen, beschadigen. Positieve woorden die je spreekt, zullen jezelf en anderen: bemoedigen, vertroosten, versterken, opbouwen…”. Allerlei teksten haalt Robinson aan over vreugde, zachtmoedigheid, vriendelijkheid, wijsheid, kalmte, en het gedachteleven. We hebben onze emoties niet in de hand, maar wél onze gedachten: “… De Bijbel zegt dat we hervormd kunnen worden ‘door onze gedachten te vernieuwen’…”. Hier stoelt heel de cognitieve psychologie op!

Therapeutisch schrijven
Nicky Robinson vertelt met veel voorbeelden hoe ze door middel van schrijven allerlei verborgen emoties en trauma’s op het spoor kwam: “… Doordat emoties verborgen zijn en zich in het onderbewuste bevinden, krijg je niet zomaar toegang tot deze informatie. Je moet als het ware je brein toestemming geven om dingen naar boven te laten komen, zodat de informatie naar het bewuste deel van je brein kan komen…”.
Ze geeft veel informatie over boeken, artikelen en websites die over deze therapie gaan.
“… Een effectieve manier om met trauma’s en negatieve herinneringen om te gaan is het zogenaamde ‘therapeutisch schrijven’. Dit houdt in dat je dagelijks zo’n twintig tot dertig minuten gaat schrijven over stressvolle en emotioneel beladen onderwerpen. De grondlegger van deze methode is psycholoog en onderzoeker dr. J. Pennebaker. Hij ontdekte dat lichamelijke en psychische klachten die mensen ervaren verminderen als ze regelmatig hun problemen verwoorden op papier. Door het schrijven word je geconfronteerd met gebeurtenissen uit het verleden. Het schrijven maakt dat de herinneringen uiteindelijk minder bedreigend worden. Ook blijkt dat er meer herinneringen boven komen wanneer je vaker schrijft. Door het lezen en toepassen van het boek ‘Unlean Your Pain’ van dr. H. Schubenir (gebaseerd op onderwijs van dr. Pennebaker), waarin veel van deze schrijfopdrachten staan, heb ik afgelopen zomer veel aan ‘therapeutisch schrijven’ gedaan. De schrijfoefeningen brachten zowel verdrietige als verrassende herinneringen boven en ik heb het geheel ervaren alsof ik af en toe werkelijk terug was in de tijd. Door de intensieve therapie die dit boek bood, werd ik eigenlijk binnenstebuiten gekeerd. Soms was het behoorlijk intensief, maar ik maakte het programma af. Het doel van het boek is leren schrijven over zoveel mogelijk trauma’s en gebeurtenissen in je leven. Hierdoor kun je je er van bewust worden en ze gaan verwerken. Door deze methode verminderen psychosomatische klachten en zullen ze uiteindelijk volledig verdwijnen. De opdrachten in het boek bestaan uit schrijven over onderwerpen die jij zelf kiest. Dr. Schubenir raadt aan het boek in 28 dagen door te werken. Dat is een hele klus; het vergt veel van je, maar je maakt wel schoon schip met gedeelten van je verleden. Ik kan dit boek dan ook aanraden, maar ook een paar keer per week schrijven is werkelijk al heel heilzaam en effectief…”.
Een voorbeeld van zo’n opdracht: “… Schrijf met potlood (dan kun je het later uitgummen) zoveel mogelijk negatief geladen woorden op die je ooit tegen jou hebt horen uitspreken. Schrijf er ook bij wie deze dingen tegen je zei: een leraar, een ouder, een broer of een vriend. Schrijf boven deze uitspraken: ‘dit zijn leugens over mij’…”.

Nicky Robinson heeft het aangedurfd zich in “Toen ik zweeg…” uiterst kwetsbaar op te stellen. Ik vind het een prachtig, authentiek, aanstekelijk, hoopvol en vooral ook heel moedig verhaal.

Uitgave: Editions l’Oasis – 2014, 144 blz., ISBN 978 908 603 073 6, €14,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

vrijdag 8 augustus 2014

Mijn tijdperk van de angst – Scott Stossel


Subtitel: Angst, hoop en vrees en de zoektocht naar gemoedsrust

Zondagavond zag ik de uitzending van “Zomergasten” met de populaire thrilllerauteur Saskia Noort. Vaak kwam het thema ‘angst’ aan bot, wat natuurlijk niet zo vreemd is, want thrillers zijn per definitie gebaseerd op angst. Best belangrijk dus dat mensen die wat met boeken hebben iets weten over wat verschillende psychiaters, in een in het programma getoond filmpje uit de serie “Kijken in de ziel”, unaniem, ‘de belangrijkste menselijke emotie’ noemden. Ik heb in mijn leven legio boeken over angst gelezen. Ik kan wel zeggen dat daarvan wat mij betreft “Mijn tijdperk van de angst” zo ongeveer het beste is dat ik tot nu toe ben tegengekomen. Ik sloeg het dicht met het gevoel dat ik als leek eindelijk álles wist van wat er over te weten viel!


Ervaringsdeskundige
Het punt is dat Scott Stossel (1969) geen wetenschapper is, en zich dus niet vastbijt in zijn eigen discipline - er zijn oneindig veel verschillende theorieën over het ontstaan en behandelen van angststoornissen -, maar een Amerikaanse journalist (redacteur van het culturele magazine The Atlantic; schrijft verder o.a. voor The New Yorker, The New York Times en The Washington Post). Hij is derhalve onbevooroordeeld, geeft een uitgebreid totaaloverzicht, belicht het thema van alle kanten, duikt diep in de geschiedenis, is op een bijna ‘beangstigende’ manier belezen – alleen al de index met verwijzingen naar secundaire literatuur bevat 100 bladzijden (!), schrijft ongewoon levendig – de tekst wordt steeds onderbroken door allerlei citaten (ik ben dol op citaten, maar dat wist je natuurlijk al), en dat vooral – denk ik – omdat hij als geen ander weet waar hij het over heeft. Hij lijdt zelf van jongs-af-aan aan allerlei angsten en fobieën, waar hij ongeremd en soms bijna hilarisch over vertelt. Hij rende weg bij het eerste meisje dat hem wilde kussen omdat hij moest overgeven, trilde en zweette en shakete zich door zijn trouwerij, hij ging onderuit bij de geboorte van zijn kind, hij klapte dicht tijdens openbare lezingen en presentaties, stortte in tijdens examens, sollicitatiegesprekken, vlieg- en treinreizen, hij verloor met opzet sportwedstrijden om ondraaglijke angstgevoelens te vermijden, kreeg op de onmogelijkste momenten last van darmkrampen, en werd soms zomaar op straat overvallen door doodsangst: “… Zelfs wanneer ik niet actief door zulke acute episodes wordt getroffen, pieker ik: over mijn gezondheid en die van mijn familieleden, over geld, over werk, over het rammelende geluidje in mijn auto en het gedruppel in mijn kelder, over de naderende ouderdom en de onvermijdelijke dood – over alles en niets. Soms wordt dat gepieker omgezet in mild lichamelijk ongemak – buikpijn, hoofdpijn, duizeligheid, pijnen in armen en benen – of een algehele malaise, alsof ik de ziekte van Pheiffer heb of de griep. Op allerlei momenten heb ik door angstgevoelens moeite gehad met ademhalen, slikken en zelfs lopen; die problemen groeien vervolgens uit tot obsessies die mijn denken volledig in beslag nemen…”.
Eerst dacht ik: hij overdrijft – we zijn allemaal wel eens bang. Maar: “… Ik heb ook een paar specifieke angsten of fobieën. Ik zal er een paar noemen: voor afgesloten ruimtes (claustrofobie), hoogten (acrofobie), flauwvallen (asthenofobie), ver van huis vast komen te zitten (een vorm van pleinvrees), bacillen (bacillofobie), kaas (turofobie), spreken in het openbaar (een subcategorie van sociale fobie), vliegen (aerofobie), overgeven (emtofobie of braakangst) en uiteraard voor overgeven in vliegtuigen (aeronausifobie)…”.
Dit is niet leuk meer. Dit is echt heel erg.
Een journalist die Scott Stossel interviewde bij hem thuis, vertelt dat er overal kotszakjes liggen en dat hij met een papieren zakdoekje de keukenkastjes open maakt.
Zijn handicap heeft Stossel echter niet tegengehouden om carriére te maken, een gezin te stichten, en een succesvol schrijver te worden. In mijn ogen is hij een enorm moedige kerel; want zeg nu zelf – als je nergens bang voor bent is het niet zo moeilijk om krokodillenvanger of gevechtspiloot te worden, toch?!
“… Mensen die geen angstgevoelens ervaren, zijn doorgaans ernstiger gestoord – en vormen een groter gevaar voor de samenleving – dan mensen die aan acute of irrationele angsten lijden; dat zijn psychopaten…”.

Niets helpt
Wat deed de z.g. ‘hoogfunctionerende’ Scott Stossel aan zijn problemen? Zo’n beetje álles: “… Individuele psychotherapie (dertig jaar lang), gezinstherapie, groepstherapie, cognitieve gedragstherapie (CGT), rationeel-emotieve therapie (RET), acceptatie- en commitmenttherapie (CGT), hypnose. Meditatie, rollenspel, interoceptieve blootstellingstherapie, in-vivo-blootstellingstherapie, ondersteunend-expressieve therapie, eye movement desensitization and reprocessing (EMDR), zelfhulpboeken, massagetherapie, bidden, acupunctuur, yoga, stoïcijnse filosofie en audiocassettes die ik heb besteld naar aanleiding van een infomercial die ’s avonds laat op tv was. En medicijnen, heel veel medicijnen: chloorpromazine, imipramine, desipramine, chloorfeniramine, Nardil, buspiron, prozac, Zoloft, paroxetine, Wellbutrin, Effexor, Cipramil, Lexapro, Cymbalta, fluvoxamine, Trazodone, levothyroxine, Propranolol, traxene, oxazepam, prazepam, sint-janskruid, zolpedem, valium, librium, Temesta, Xanax en clozepam. En ook bier, wijn, gin, bourbon, wodka en whisky. En weet je wat hielp? Niets. Nou ja dat is niet helemaal waar. Sommige medicijnen hebben mij kortere tijd een beetje geholpen…”. Vervolgens licht hij alle remedies stuk voor stuk door (in het ND van 26 juli 2014 adviseerde Marcus Huibers, hoogleraar klinische en experimentele psychologie aan de Amsterdamse VU, dan ook maar eens te stoppen met het bedenken van wéér een nieuwe therapie, en eerst eens te onderzoeken waarom de oude wel of niet werken, omdat blijkt dat psychotherapie bij 50 procent van de patiënten geen baat heeft: “… Nieuw is sexy. Met iets nieuws haal je de publiciteit. En we willen als wetenschappers allemaal graag duizend keer geciteerd worden. Ego’s spelen een grote rol. De verleiding is groot…” – verheugend is dan wel weer het nieuws dat tegenwoordig met een hersenscan bekeken kan worden of een patiënt positief zal reageren op elektroschocktherapie.

Geen of-of, maar en-en
Søren Kierkegaard (1813-1855) en Sigmund Freud (1856-1939) waren de eersten die een heel boek aan ‘angst’ wijdden. Ondertussen is er een enorme vooruitgang geboekt op het gebied van de neurochemie en neuroanatomie inzake angst. Toch bestaat er nog steeds een controverse tussen de psychiaters en psychofarmacologen die zweren dat geneesmiddelen angstgevoelens wegnemen, en cognitieve psychologen en gedragstherapeuten die zeggen dat door middel van ‘praten’ je denkpatroon verandert en je onjuiste waarnemingen kunt corrigeren (een mooi voorbeeld kwam ik tegen toen ik van de week luisterde naar Oba Live op radio 5, waarin de twintigjarige Ami Gest, die politiek actief is voor de SP in Landsmeer, vertelde hoe hij van zijn angstgevoelens en fobieën afkwam door in het boeddhisme te duiken). En die controverse bestaat al eeuwen. Volgens de joods-Nederlandse filosoof Baruch Spinoza (1632-1677) zorgen onlogische denkpatronen ervoor dat je dingen vreest die je niet kunt beïnvloeden, en zestienhonderd jaar vóór Spinoza schreef de stoïcijnse filosoof Epictetus: “… Mensen worden niet verontrust door zaken, maar door hun opvattingen erover…”. Nóg eerder: volgens Hippocrates, Aristoteles en Galenus waren angsten en andere psychiatrische stoornissen een medisch en biologisch probleem dat het best kon worden verholpen door de balans tussen de verschillende lichaamssappen te herstellen. Plato vond dat echter weer grote onzin: de geest staat los van het lichaam - de geest is uit balans.
Even terzijde: “… De oude Grieken geloofden dat Pan, de god van het woud, de patroon van herders en hun grazende kuddes was. Pan was geen edele god: hij was kort en lelijk, rende rond op geitenpootjes en deed graag een tukje in grotten of struiken langs de weg. Wanneer hij door passanten werd gewekt, slaakte hij een bloedstollende kreet die ieder die hem hoorde de haren te berge deed rijzen. De schreeuw van Pan, zei men, deed reizigers van schrik dood neervallen. Pan boezemde zelfs de andere goden angst in. Toen de Titanen de Olympus bestormden (zoals de mythe vertelt), bezorgde Pan hun een nederlaag door angst en verwarring in hun gelederen te zaaien. De Grieken gaven Pan ook alle eer van hun zege tijdens de slag bij Marathon in 490 voor Christus, waar hij volgens de overlevering de Perzische vijand angst had ingeboezemd. De ervaring van plotselinge schrik, vooral op plaatsen waar het druk is, werd ‘paniek’ genoemd (naar het griekse woord panikos, letterlijk ‘van Pan’)…”.
Moderne schrijvers als W.H. Auden, David Riesman, Erich Fromm, en Albert Camus oreerden dat angstgevoelens veroorzaakt worden door de cultuur (zie b.v. ook Paul Verhaeghe in zijn boek “Identiteit”).
Volgens Scott Stossel heeft iedereen een beetje gelijk en is het geen kwestie van of-of maar en-en: “… In werkelijkheid is angst een weerspiegeling van biologische aanleg én levensbeschouwing, van lichaam én geest, van instinct én rede, van persoonlijkheid én cultuur. Angstgevoelens die op een spiritueel en psychisch plan worden ervaren, kunnen op een moleculair en fysiologische niveau wetenschappelijk worden gemeten. Angst komt voort uit aanleg en opvoeding. Ze is zowel een psychisch als sociaal verschijnsel. Om in computerterminologie te spreken: angst is zowel een hardwareprobleem (mijn bedrading is ondeugdelijk) als een softwareprobleem (ik gebruik programma’s met kromme logica die ervoor zorgen dat ik angstige gedachten krijg)…”.

Totale kalmering
In de VS zijn angststoornissen op dit moment de meest voorkomende psychische aandoening, en bij ons zal dat wel niet veel anders zijn. Bijna één op de zeven personen is wat je noemt ‘klinisch angstig’. Het gaat alleen om degenen die gediagnosticeerd zijn; dit beeld is dus nogal rooskleurig! Eén op de vier Amerikanen kan er op rekenen een keer door ‘verlammende angst’ te worden getroffen. Een onderzoek uit 1986 meldt dat één op de drie patiënten bij de huisarts over ‘ernstige angstgevoelens’ klaagt.
Angst hoort bij het leven. Dertig jaar geleden bestond angstgevoel niet eens als behandelbare ziekte. Pas in 1980 werden angststoornissen voor het eerst opgenomen in de derde editie van het ‘Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders’ - ter vervanging van de freudiaanse neurosen: “… De DSM kent aan elk plakje waanzin een naam en een nummer toe. Zo is paniekstoornis ziekte nummer 330.21, een diagnostische code. (…) Maar is ze ook echt een ziekte, alleen omdat ze een naam heeft? – Daniel Carlat in ‘Unhinged: The Trouble with Psychiatry – A Doctor’s Revelations about a Profession in Crises (2010) …”.
De vraag speelt op of je met gedrag dat tegenwoordig door medici ‘gestoord’ of ‘ziek’ wordt genoemd - terwijl je vroeger alleen maar ‘problemen’ had (en wie heeft daar af en toe geen last van?) - niet vooral de farmaceutische industrie aan het spekken bent, die voor steeds meer mensen geneesmiddelen ontwikkelt en fabriceert: “… Met het huidige niveau van valiumgebruik, zou de komst van het millennium samenvallen met de totale kalmering van Amerika – uit ‘Benzodiazepines: Use, Overuse, Misuse, Abuse’, hoofdartikel in The Lancet (19 mei 1973)…”.
Ondertussen zijn de cultuur en het milieu van de Verenigde Staten doordrenkt van antidepressia: “… Boeken als ‘Prozac Nation’, ‘Prozac Diary’ en ‘Listening to Prozac’( en uiteraard ‘Talking Back to Prozac) prijkten in de jaren negentig op de bestsellerslijsten, en in Hollywoodfilms en spotprenten in de ‘New Yorker’ duiken nog steeds met enige regelmaat grappen over prozac en Lexapro op. Er zijn sporenelementen van prozac, paroxetine, Zoloft en Cipramil aangetroffen in de ecosystemen van Amerikaanse kikkers (bij wie ze ontwikkelingsvertraging en –afwijkingen hebben veroorzaakt), in de hersenen en levers van vissen in het noorden van Texas en in Lake Mead, het grootste waterreservoir van Amerika, dat Las Vegas, Los Angeles, San Diego en Phoenix van drinkwater voorziet…”.
En dan heb ik het nog maar niet over de verslavings- en ontwenningsproblemen, de bijwerkingen, en het placebo-effect. Sommige SSRI’s blijken even werkzaam te zijn als suikerpillen: “… Als we over honderdvijftig jaar op deze periode terugkijken, zullen we antidepressia misschien beschouwen als een gevaarlijk en sinister experiment – Joseph Glenmuller, in ‘Prozac Backlash’ (2001)…”.
Bovendien: raken we door het chemisch wegwerken van gevoelens als zelfbewustzijn, schaamte, verdriet, schuld en angst niet vervreemd van onszelf?

Worriers can be Winners
Eén troost: angststoornissen zorgen gelukkig niet alleen maar voor kommer en kwel. Uit het verleden blijkt dat angstgevoel gekoppeld kan zijn aan groot artistiek en creatief talent. Emily Dickinson, Franz Kafka, Woody Allen, T.S. Eliot, Marcel Proust, Charles Darwin en Isaac Newton werden allemaal verteerd door angst. Romanschrijfster Jeanette Winterson had het ooit over ‘de naburigheid van wond en gave’. Hoe meer je geneigd bent te tobben, hoe hoger je IQ.

Uitgave: De Bezige Bij – 2014, vertaling Aad Jansen & Jan Willem Reitsma, 432 blz., ISBN 978 902 348 449 3, €29,90
Rechtstreeks bestellen: klik hier

vrijdag 1 augustus 2014

Gevallen land – Patrick Flanery


“Gevallen land” werd – wat mij betreft volkomen terecht! - door Nu.nl uitgeroepen tot het beste boek van 2013.
Patrick Flanery (Californië, 1975 – woont tegenwoordig in Londen – maakte naam met zijn alom geprezen Zuid-Afrika roman "Absolutie") beschrijft in zijn tweede boek een tot in de puntjes gecontroleerde samenleving, die in haar tomeloze efficiëntie zo verontrustend en bedreigend overkomt, dat het zweet je uitbreekt. Is dit toekomstmuziek? Of zitten we hier misschien al middenin? Zijn we langzamerhand, en zonder dat ons iets wordt gevraagd, met z’n allen aan het veranderen in van hogerhand bestuurde marionetten? En willen we dat eigenlijk wel? Hoeveel persoonlijke vrijheid zijn we geneigd in te leveren tegen een vermeend gevoel van veiligheid? Bestaat er een alternatief? Leidt de weg die we zijn ingeslagen niet naar een moeras van verstikkende regeltjes waarin ieder privé-initiatief wordt gesmoord? Hoeveel ruimte is er nog om te falen? Hoeveel ruimte is er om ‘anders’ te zijn? Allemaal vragen die bij het lezen van “Gevallen Land” opkomen.
In de trant van Egger’s "De cirkel". Alleen beter.


Een goddeloze pietà
Evenals in “En uit de bergen kwam de echo” begint Patrick Flanery zijn verhaal met een proloog. Amerika. In de ‘Rode Zomer’ van 1919 worden twee homoseksuele mannen – waarvan één in vrouwenkleren – door een uitzinnige meute opgehangen in een meer dan tien meter hoge populier. Het is de zomer van de rassenrellen. Het gaat om een blanke herenboer op leeftijd, die het als burgemeester opgenomen heeft voor een paar ten onrechte veroordeelde zwarten. Plus zijn jonge, zwarte pachter. Het onderkomen van de herenboer wordt in de fik gestoken; de boerderij van de pachter blijft gespaard. Tijdens een daaropvolgende onweersbui barst de aarde als door een godsoordeel open en verdwijnt de boom met zijn last in de grond (twee granieten gedenkplaten markeren tegenwoordig het met puin volgestorte gat). Het testament van de herenboer verordineert dat zijn eigendom aan de pachter of zijn familie moet worden gegeven. Zo komt het landgoed in bezit van kinderen van zwarte slaven.
Vervolgens zoomt het verhaal naar het heden. De bejaarde Louise, laatste erfgename van de vervallen boerenbedoening – wat je kunt zien als een metafoor voor het verval van de beschaving - gaat op bezoek bij een ter dood veroordeelde buurman in de gevangenis. Het verhaal is steeds weer in prachtige woorden gegoten: “… Paul is groot genoeg en sterk genoeg om haar met twee handen te kunnen oppakken en meenemen, een goddeloze pietà…”. In een machtige cirkelredenering wordt verteld wat Louise te maken heeft met deze Paul.

Illegalen
Als de man van Louise sterft redt ze het niet om in haar eentje door te boeren en ziet ze zich genoodzaakt het land, waarmee ze is vergroeid, te verkopen aan een megalomane projectontwikkelaar: Paul Krovnik. In eerste instantie mag ze nog in haar huis blijven wonen. Paul is van plan een hele nieuwe stadswijk uit de grond te stampen: 200 luxe villa’s. Zijn eigen utopia. Louise: “… Soms werkte Krovik alleen, maar meestal waren er ook anderen bij: vlezige, half blote mannen wier huid vreselijk verbrandde en vervolgens donker werd als leder: ruggen van schoenleer, dierenhuid in plaats van mensenhuid, met bilspleten die roze-wit boven een broekband van vuile spijkerstof uit piepten. Zijn slungelige vrouw kwam erbij toen het echt warm werd en stond dan tegen de auto geleund met een stille baby in de armen allerlei vragen te roepen en bevelen te schreeuwen…”. Al gauw komt Paul op het idee een weg met voorsorteerstrook aan te leggen op de plek waar Louise woont en krijgt hij het voor elkaar haar te onteigenen. Als mensen van de gemeente vergeten de achterdeur van haar geliefde onderkomen te vergrendelen, blijft Louise zich er illegaal schuilhouden.
Ook met Paul gaat het niet goed. Hij heeft nog geen 21 woningen afgebouwd of de woningmarkt stort in. De huizen die klaar zijn zakken van ellende in elkaar; het hout trekt krom, de muren scheuren, de daken lekken. De eigenaars eisen kosteloze reparaties. Al het geld van Paul gaat op aan rechtszaken. Black Jack: de bank wint. Uiteindelijk moet Paul zijn eigen woning, die hij op de fundamenten van de afgebrande bouwval van de herenboer heeft opgetrokken, verkopen. Zijn vrouw laat hem in de steek. Neemt zijn twee zoontjes mee. Niemand weet echter dat hij, om zich tegen eventuele apocalyptische rampen te beveiligen, onder zijn villa een ondergrondse bunker heeft ingericht die via een geheime gang vanuit de kelder bereikbaar is en een uitgang heeft in het nabijgelegen bos. En daar trekt Paul zich in terug.

Big Brother is watching you
Dan komt het gezin in zicht waar heel het boek om draait. Het neemt zijn intrek in het huis van Paul. Nathaniel, die flink carriére maakt bij een beveiligingsmultinational: EKK. Zijn vrouw Julie, een wetenschapper, verbonden aan een universitair laboratorium. En hun zoontje Copley, die bepaald niet lijkt te kunnen wennen aan zijn nieuwe omgeving: hij maakt rare geluiden en loopt rond als een tinnen soldaatje.
Al gauw blijkt dat het bedrijf waar Nathaniel werkt macht heeft over zo ongeveer heel hun leven. Copley moet naar een school waar hij het totaal niet naar zijn zin heeft. Maar ja; het is een school van het bedrijf. De marktwerking is zo ver doorgevoerd dat elke overtreding van de schoolregels bestraft wordt met een geldboete. Aan het plafond van het gebouw hangen overal bollen met camera’s die alle bewegingen van de leerlingen registreren. Als er op het schoolplein wordt gevochten hebben speciale EKK-surveillanten toestemming om op de kinderen te schieten. Trouwens; ook de nieuwbouwwijk wordt bewaakt door particuliere bewapende EKK-beveiligers.
Nathaniel’s taak is om van het geprivatiseerde gevangeniswezen een goudmijn te maken. Winst te genereren door de criminele onderklasse als een modern slavenlegioen aan het werk te zetten. Hoe meer delinquenten, hoe beter, natuurlijk – dus alle EKK’ers worden gepusht om ook privé vooral goed om zich heen te kijken of er niet ergens iemand misschien iets fout doet. Nathaniel’s bazen zeuren aan zijn kop dat zijn vrouw ook bij hen moet komen werken: een gezin hoort in de schoot van het bedrijf. Ondertussen is Julia in haar vrije tijd in de kelder bezig een menselijke robot in elkaar te zetten. De machine lijkt belangrijker dan de daklozen die op een, tijdens verschrikkelijke hoosbuien ingestort viaduct, bivakkeren.
En Copley wordt steeds gekker. Hij beweert dat er ‘s nachts een man door het huis rondstruint. Zijn ouders geloven hem niet, gaan met hem naar een psychiater, die hem drogeert met pillen. Er gebeuren vreemde dingen: de meubels verplaatsen zich, ramen staan open die dicht zouden moeten zitten, muren worden beklad. Copley krijgt overal de schuld van. Hij zou de werkelijkheid niet van fantasie kunnen onderscheiden. Natuurlijk heeft Copley gelijk: Paul probeert de bewoners weg te pesten uit zijn huis.
Als Louise met grof geweld door EKK-mensen uit haar woning wordt gezet nemen Julia en Nathaniel haar in huis om voor Copley te zorgen. Ze is de enige volwassene die hij vertrouwd en waar hij goed mee op kan schieten. Nathaniel, die zelf een traumatische jeugd achter de rug heeft, met een vader die hem mishandelde en een moeder die de andere kant op keek – een vermaard kinderpsycholoog, dus niemand die ook maar een greintje vermoeden had dat er iets mis kon zijn bij hen - weet zich geen raad met Copley. Tenslotte draait hij, evenals Paul, helemaal door.
Zwart-wit gesteld: alle mannen in het boek gaan ten onder aan hun ieder-voor-zich-mentaliteit, winstbejag en geweld. Alle vrouwen redden zich door naastenliefde, zorgzaamheid en altruïsme.

Veiligheid
“Gevallen land” wordt gepresenteerd als een ‘post 9/11’ roman: “… Als het niet al gebeurd is, staat de mensheid op het punt een nieuw tijdperk binnen te gaan, waarin veiligheid van groter belang zal zijn dan al het andere, niet alleen veiligheid van eigen lijf en goed, maar ook van voedsel, water, gezondheid, medicijnen, het milieu. Veiligheid zal het belangrijkste issue en de belangrijkste zorg zijn voor het menselijk bestaan op deze planeet en elders; om de veiligheid van de menselijke soort op langere termijn te kunnen garanderen (als het voortbestaan van de mensheid tenminste gewenst is), zullen we de aarde moeten verlaten. Hawking heeft dat gezegd, en anderen zijn het daar mee eens. Nathaniel gelooft er ook in, maar hij gelooft ook in het werk dat zijn concern doet om de wereld in toenemende mate veilig te maken – niet alleen voor naties en multinationals, maar ook voor mensen als hij, zijn vrouw en zijn kind…”.
Na een week waarin de tv-journaals gedomineerd werden door de neergestorte MH17, het onmenselijke geweld van ISIS, en de uitzichtloze strijd in Gaza, kun je je daar alles bij voorstellen.
Een hoofdstuk begint met een donker citaat van Gerard Manley Hopkins: “… Alle geveld, geveld, zijn alle geveld… niet gespaard, niet een…”. En ergens zegt Louise: “… Dus ik verkocht het land in het jaar dat Donald overleed, een paar maanden nadat hij de grond inging en na de brand van de Fourth of July. Krankzinnige tijd, duistere tijd, die in de plaats kwam van een korte, kalme tijd die te mooi was om te duren. Een afgrijselijk jaar van kabaal: het verlies van Donald, de verkoop van het land, een wereld die nog steeds doldraaide, een tijd van sirenes en alarmen en geraas van vliegtuigen waar je darmen van ineenkrompen. Ik vind het vreselijk dat ik de rest van mijn leven zal doorbrengen in een wereld vol angst, een wereld waarin angst het enige is waar de mensen over praten en waar de taal van de kruistochten in het discours van nieuwslezers en politici doordringt: een aan de bodem ontsproten ziekte als Macrophomina phaseolina en de houtskoolrot die eruit voortkomt, en waar de taal grijs van uitslaat, een schimmel die zich verspreidt in de droogte van onze tijd, door de droogte van onze spraak, omstandigheden die elke groei fnuiken, elk debat in de kiem smoren: een tijd waarin alleen de parasiet, de schimmel, of de plant het overleeft en alles overwoekert wat redelijk en doordacht en wat goed is…”.
Het is alsof het over ons, en nu en hier gaat. Maar net als in dit boek geeft het altruïsme, dat zich heeft laten zien in de waardige stilte en het ceremonieel waarmee de vliegtuigen uit Oekraïne werden ontvangen, al die duizenden mensen die langs de snelwegen stonden te kijken naar de ellenlange stoet van teruggekomen slachtoffers en de heftige verontwaardiging waarmee is opgekomen tegen het wegkijken van antisemitisme in Den Haag, hoop. Ik heb mij nooit zo patriottisch gevoeld, maar op dit moment ben ik met minister Timmermans bijna ‘trots’ op mijn land.
“… Misschien…”, zegt Louise op het eind van het boek, “… zijn wij slechts de prehistorie van een toekomstige beschaving, verschrikkelijke apen die de grond met ons eigen bloed doordrenken…”. Ik zei het al: “Gevallen land” zet aan tot nadenken…


Uitgave: De Bezige Bij 2013, vertaling Auke Leistra, 463 blz., ISBN978 902 348 441 7, €24,90
Rechtstreeks bestellen: klik hier