Iemand die zo niet zijn ziel, dan toch tenminste zichzelf zocht, is de Franse filosoof en reisschrijver Sylvain Tesson (26 april 1972). Voor zijn veertigste wilde hij een tijdje als kluizenaar in een bos wonen. Het werd niet zomaar een bos. Hij trok zich zes maanden terug in een Siberische blokhut aan de oever van het Bajkalmeer: “… Het eerste dorp op honderdtwintig kilometer afstand, geen buren, geen toegangswegen, sporadisch bezoek. ’s Winters - 30ᴼC, s’ zomers beren in de buurt. Kortom, het paradijs. Ik had boeken (een stuk of zestig: om de leegte in te vullen mocht zijn innerlijk leven weinig voorstellen), sigaren en wodka meegenomen. De rest – ruimte, stilte en eenzaamheid – was daar al…”. En even verder: “… Diep in de taiga ben ik een ander mens geworden…”. Met dank aan degene die mij wees op dit prachtige boek.
De landingsplaats van mijn leven
Zijn dagboek “Zes maanden in de Siberische wouden” noemt Tesson ‘een commandoactie tegen het absurde’. De start: “… Die neiging om rechtsomkeert te maken wanneer je bijna krijgt wat je hebben wil. Sommige mensen doen dat: op cruciale momenten haken ze plotseling af. Ik ben bang dat ik ook zo ben…”. Niet zo gek. Hij begint aan iets dat totaal niet strookt met zijn aard, lijkt mij. Tesson haalde het nieuws door onder andere de Eiffeltoren en de Notre Dame te beklimmen. In 2014 lag hij tien dagen in coma na een val van de gevel van een huis van zijn vriend, las ik op internet. Een beklimming ter ere van de voltooiing van een boek. Zo’n iemand als representant van slowlife?!
De eerste dag rijdt hij vijf uur met een chauffeur die niets zegt - “… Ik bewonder zwijgzame mensen, ik vul hun gedachten in…” - in een vrachtwagen over de verijsde steppe en dan tuffen ze gewoon het ijs op: “… Onder de wielen is het een kilometer diep. Als we in een spleet rijden, zal de auto in de duisternis verdwijnen. Onze lichamen zullen geruisloos vallen. Drenkelingen die als sneeuwvlokken naar beneden dwarrelen. Het meer is de ideale grafkelder voor wie bang is te verrotten. James Dean wilde na zijn dood een ‘mooi kadaver’ achterlaten. Er zijn hier kreeftjes, de Epischura baikalensis, die de lichamen binnen vierentwintig uur schoonmaken en alleen witte botten op de bodem van het meer achterlaten…”. Min 32 graden. Een reis van drie dagen: “… Over een meer rijden is een soort heiligschennis. Alleen goden en spinnen wandelen over het water. Ik heb drie keer in mijn leven het gevoel gehad dat ik een taboe doorbrak. De eerste keer toen ik de bodem aanschouwde van het door de mensen drooggelegde Aralmeer. De tweede keer toen ik het dagboek van een vrouw las. En nu de derde keer terwijl ik over het water van het Bajkalmeer rijd. Telkens het gevoel alsof ik een sluier wegtrek. Met mijn oog door het sleutelgat tuur. Dat zeg ik tegen Misjna. Hij geeft geen antwoord…”.
Over de mensen waar hij op stuit als hij midden in de rimboe overnacht in een wetenschappelijk station: “… Sasja en Joera, Sibirische vissers die twee dostojevskiaanse types belichamen. Sasja is sanguinisch, blozend, vitaal. Zijn Mongoolse ogen hebben een norse blik. Joera is een duistere figuur, een soort Raspoetin die alleen maar slijkvis eet. Hij heeft de vale huid van de bewoners van Mordor uit de boeken van Tolkien. De eerste is een man van sterke staaltjes, de ander van samenzweringen. Joera is al vijftien jaar niet meer in de stad geweest…”.
Tesson strijkt neer in het onderkomen van een boswachter die met zijn zieke vrouw terug moet naar de stad voor een behandeling. Het eerste wat hij doet is onder de verbijsterde ogen van de man het linoleum, het wasdoek, de polyester dekzeilen, het plastic behang en de kartonnen betimmering uit het interieur verwijderen: “… Zeventig jaar historisch materialisme hebben ieder gevoel voor esthetiek bij de Russen vernietigd. Waar komt die slechte smaak vandaan? Waarom ligt er linoleum in plaats van gewoon niets? Hoe heeft kitsch de wereld kunnen veroveren? De algehele voorliefde voor lelijkheid was het voornaamste verschijnsel van de globalisering. Om dat te beseffen hoef je alleen maar door een Chinese stad te lopen, te kijken naar de nieuwe huisstijl van de Franse posterijen of naar de outfit van toeristen. Slechte smaak is de gemene deler van de mensheid…”. De boswachter ziet gewoon niet dat het kale, amberkleurige hout veel mooier is. Vervolgens is Tesson nog eens tien uur bezig om alle rotzooi in de omgeving van de hut op te ruimen: “… Veel Russen leven op plaatsen die het midden houden tussen een bouwput en een autosloop…”. Als ze hem alleen achter laten: “… Ik heb de landingsplaats van mijn leven bereikt. Eindelijk zal ik weten of ik een innerlijk leven heb…”.
Plantaardige trekjes
De tijd verandert. De schoonheid van de natuur overweldigt. De vreemdste gedachten spoken door zijn kop: “… Zoals elke ochtend ga ik, terwijl de kachel warm wordt, naar het watergat dat ik op dertig meter van de oever in het ijs heb uitgehakt. s’ Nachts komt er een nieuwe ijslaag op, die ik kapot moet prikken om water te kunnen putten. Ik blijf even staan om naar de taiga te kijken. Dan duikt er uit het gat een witte hand op (dit water heeft zoveel drenkelingen verzwolgen) die mijn enkel wil grijpen. De illusie is zo sterk dat ik een stap naar achteren doe en mijn ijspriem laat vallen. Mijn hart bonst. Stilstaand water is niet pluis…”.
Als hij bij zijn buurman, 15 kilometer verderop, de jachtopziener Valodja op bezoek wil gaan, is hij twintig minuten bezig om zich aan te kleden: Canadian Goose-jas die op -40ᴼC is berekend, neopreen gezichtsmasker, skibril, poolexpeditiewanten. Er mag geen centimeter van de huid aan de buitenlucht worden bloot gesteld: “… Ik sla mijn stijgijzers in de ijsvloer. Als ik die niet aan zou hebben, zou ik door de wind het meer op worden geblazen…”. De rukwinden die van de bergen komen denderen bereiken snelheden van honderdtwintig kilometer per uur, vertelt Valodja later. Boeiende gesprekken met bekvechtende vissers die hij bij zijn buurman aantreft en er niet tegen kunnen op elkaars lip te zitten: “… waarin naar voren komt dat de Joden de wereld beheersen (maar in Frankrijk zijn dat de Arabieren), dat Stalin een echte leider was, dat de Russen onoverwinnelijk zijn (die dwerg van een Hitler heeft zijn tanden erop stuk gebeten), dat het communisme een uitstekend systeem was, dat de aardbeving in Haïti door de schokgolf van een Amerikaanse bom is veroorzaakt, dat Nostradamus gelijk had, dat de yankees zelf achter 11 september zitten, dat de historici die over de goelag hebben geschreven anti-Russisch zijn, en alle Franse homo’s. Ik denk dat ik de frequentie van mijn bezoekjes ga terug brengen…” wisselen af met introverte bespiegelingen over het kluizenaarsleven – waar ik eerlijk gezegd nou niet direct van achterover sla. “… De consumptiemaatschappij biedt ons de keus of we ons eraan willen conformeren. In de welvaartssamenleving staat het iedereen vrij om als een papzak te leven of te doen als de monniken en je in soberheid tussen ritselende boeken op te houden…”.
Hij leest nogal wat, en levert daar vervolgens commentaar op. Hout hakken, vuur maken, thee zetten, alles gaat langzaam en wordt terug gebracht tot zijn essentie: “… Het sneeuwt nog steeds. Ik blijf zitten waar ik zit. Voorheen ging ik steeds op pad, als een pijl uit de boog. Nu ben ik een paal in de grond. Ik krijg trouwens plantaardige trekjes. Mijn wezen begint te wortelen. Mijn gebaren worden trager, ik drink veel thee, ik word overgevoelig voor lichtschakeringen, ik eet geen vlees meer. Mijn hut is een kas…”. Over de solitaire mens: “… De blokhut vervult de moederrol. Het gevaar bestaat dat hij zich zo prettig voelt in zijn hol dat hij er in een soort winterslaap gaat vegeteren. Veel Siberiërs hebben die neiging en dan komen ze hun blokhut niet meer uit. Ze keren terug tot de embryonale staat en vervangen het vruchtwater door wodka…”.
Schoonheid omzetten in woorden
Met Russen die aan komen lopen slaat hij liters alcohol achterover, waardoor je af en toe de indruk krijgt dat hij permanent bezopen is. Ook een manier om het uit te houden. Terwijl ze vissen praten ze over de subtiele verschillen tussen het Russische nihilisme, de boeddhistische aanvaarding en de stoïcijnse zielsrust. Hij kampeert boven de boomgrens op een berg bij temperaturen tussen de min twintig en min vijfentwintig graden. “… Ik loop door de taart van een poolgod…”. Rond zijn tent sporen van hazen, vossen, marters, een veelvraat en een lynx.
De eerste lentedag, -2ᴼC: “… Bedwelmd door de warmte fladderen de meesjes in het rond…”. De natuur ontwaakt, het water begint te smelten, dieren komen bij uit hun winterslaap. Verhalen over wolven. Een boswachter die klaagt dat hij in zijn theepot moet pissen, omdat er een beer rond zijn hut sluipt. “… Bij een weerstation op een eiland in de Laptevzee zijn de viltlaarzen van een meteoroloog teruggevonden, waaruit men heeft afgeleid dat ijsberen wol niet verteren…”. Het alomtegenwoordig ongedierte:
“… De lucht zit vol insecten. Bij het eerste ochtendgloren stijgt er een gegons op dat pas s’ nachts weer verstomt. Mestkevers beklimmen de balken van mijn hut, boktorren bevolken mijn boekenplanken. Dazen met griezelige ogen werken mijn honden (Tesson heeft twee puppies van iemand gekregen) op de zenuwen. Als die insecten vijf of tien kilo zouden wegen, zouden de mensen een toontje lager zingen…”. Hij vertelt wat het meisje dat hem op het eind van het boek via een satelliettelefoon de bons geeft - ook dat nog - ooit zei: “… ‘Ik hou van muggen. Ze steken, maar we hebben ze nodig. Dankzij hen heeft de mens gebieden die door muggen geteisterd worden, ongemoeid gelaten, waardoor andere dieren er ongestoord konden leven.’…”. Tesson: “… Ik heb de mooiste momenten van mijn leven beleefd, totdat ik een bepaald bericht kreeg, en daarna de verdrietigste. Ik heb de aarde doordrenkt met mijn tranen. Ik heb me afgevraagd of je de Russische nationaliteit niet op grond van bloedbanden, maar vanwege de hoeveelheid vergoten tranen zou kunnen krijgen. Ik heb mijn wangen drooggewreven aan het mos…”.
Bij Tesson moet je het niet zozeer van de psychologische diepgang hebben. Maar hij heeft wel een ongekend vermogen om schoonheid om te zetten in woorden. Niet voor niets won dit boek in 2011 de Prix Médicis.
Uitgave: Singel Uitgeverijen – 2014 (eerste uitgave 2012), vertaling Eef Gratema, 256 blz., ISBN 978 902 958 913 0, € 12,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier