Menu

dinsdag 27 februari 2024

Vita contemplativa – Byung-Chul Han

 


Een van de belangrijkste denkers van dit moment, de Koreaans-Duitse filosoof Buying-Chul Han (1959), brak in 2010 internationaal door met “De vermoeide samenleving”, waarin hij betoogt dat de westerse mens een ‘prestatiesubject’ is geworden dat zichzelf uitbuit. Sindsdien schreef Han veel boeken over de problemen van de moderne westerse maatschappij, waaronder “De transparante samenleving”, “De terugkeer van Eros”, “Psychopolitiek: Neoliberalisme en de nieuwe machtstechnieken”, “De palliatieve maatschappij” en “Infocratie”. Han is hoogleraar aan de Universiteit voor de kunsten in Berlijn.

 

Burn-outs en depressies

Ik kwam Han op het spoor doordat filosoof Jelle van Baardewijk van het YouTubekanaal ‘De Nieuwe Wereld’, op zijn eindejaarslijstje inzake de beste boeken van 2023,  “Vita contemplativa” op nummer 1 zette. Tegelijk gaf recensent Fleur Jongepier het in Trouw maar één ster! Hoog tijd dat ik het zelf eens las. Als leek was dat goed te doen. Ik schreef al eens dat de cultuur waarin wij leven mij aan  een vastdraaiende centrifuge doet denken. Onze hyperactieve, postmoderne maatschappij vraagt van ons constant te presteren en onszelf efficiënt en permanent te optimaliseren, waarop de commercie ook nog eens handig inspeelt, met als gevolg een tsunami aan burn-outs en depressies. Waarom doen we dit onszelf aan? En hoe komen we hier weer uit? Dat zijn de vragen die Han stelt. Hij bepleit het spreekwoordelijke ‘stapje terug’. Misschien moet Jongepier daar niet aan denken. Of krijgt ze rillingen van alleen al het idee van iets als contemplatie. Ik vind Han fascinerend, omdat zijn gedachtegoed direct aansluit bij denkers als Henk Vreekamp en F. de Graaff, over wie ik eerder schreef. Mijns inziens heeft Han het echt over een ‘andere dimensie van zijn’. Het leven dat overschakelt naar zijn ‘contemplatieve modus’ pendelt terug naar zijn ‘geheime zijnsgrond’. Zijn ‘kern’.  

 

Overleven

“… Waar alleen het schema van stimulus en respons, van behoefte en bevrediging, van probleem en oplossing, van vooropgezet doel en handeling heerst, verkommert het leven tot overleven…”. Zijn we niet meer dan dieren. Arbeid en presteren horen thuis in de orde van het overleven. Inactiviteit verheft het leven, volgens Han. Zonder dat functioneren we als machines. Reageren we enkel reflexmatig, aldus F. de Graaff. Het ware leven begint pas als de zorg en stress van het overleven ten einde komt. “… Niet de oorlog, maar het feest, niet het wapen maar het sieraad is de oorsprong van de cultuur…”. Zaken die niet noodzakelijk zijn. “… De kern van de cultuur is ‘ornamenteel’. Zij heeft haar domicilie buiten functionaliteit en nuttigheid…”. Zie de barok. Zie de versiering. Het leven krijgt pas zijn ‘goddelijke glans’ als het het overleven overstijgt. We kunnen zelfs niet meer ‘feesten’: onze feesten zijn verworden tot consumptieve ‘events’ en ‘spektakels’, die geen gemeenschap stichten. Consumptie isoleert en separeert. Consumenten zijn eenzaam. Sociale media versnellen de afbraak van de gemeenschap. Feesten hadden eertijds iets te maken met luxe en intensiteit oftewel ‘opgevoerde levendigheid’ (zie ook “Het jaar van Vivaldi” van Henk Vreekamp): “… In een leven dat verkommert tot overleven, verdwijnt de luxe…”. Luxe neemt in het kapitalisme de vorm aan van ‘waar’. Het geluk is echter te vinden in het doelloze, het nutteloze, het omslachtige, het overbodige, het buitensporige, het onproductieve, de omweg, de fraaie vormen en gestes. Zie de handen die niet ‘grijpen’ maar ‘spelen’. Zie het ‘flaneren’ in plaats van ‘marcheren’. Haast ontneemt de mens alle gratie. Zie hoe het vuur de fantasie aanspoort: “… Het door de haard omsloten vuur was voor de mens ongetwijfeld het eerste object van dromerijen, het symbool van rust, de uitnodiging om te pauzeren…”.

 

Droomvogel

Inactiviteit is eigenlijk een ‘geestelijk vasten’. Inactiviteit is de ‘vroedvrouw van het nieuwe’. Activiteiten en handelingen zijn waarheidsblind, zij raken slechts de oppervlakte der dingen. De slaap is een ‘medium van de waarheid’: “… Slaap en droom zijn favoriete oorden van de waarheid. Zij heffen scheidingen en grenzen op, die de waaktoestand beheersen…”. Ook de ‘verveling’ is een ‘droomvogel’. Verveling is de drempel tot grote daden. Zonder die drempel herhaalt zich steeds hetzelfde. “… Wachten is de geesteshouding van de contemplatief inactieve mens. Aan hem openbaart zich een heel andere werkelijkheid, waar geen activiteit, geen handeling toegang heeft…”.  Het ‘niet-weten’ als inactiviteit blaast ons bestaan ‘nieuw leven’ in. Nietzsche prijst de onwetendheid als ‘kiem van het leven’: “… er moet een grote stolp van onwetendheid om je heen staan…”. Han: “… De vastbesloten wil tot weten mist het meest innerlijke en diepste van het leven. Hij verlamt de vitaliteit…”. Daarom is het ook zo verwerpelijk als de wetenschap op de stoel van de waarheid gaat zitten. De meester ‘oefent de wil’ weg. Het meesterschap bestaat in een ‘niet-doen’: “… De schilder schildert ‘zichzelf’ weg, verliest ‘zichzelf’ in het landschap…”. De wil maakt blind voor wat zich voordoet: “… Wie echt inactief is, loopt niet met ‘zichzelf’ te koop. Hij legt zijn naam af en wordt ‘niemand’. ‘Naamloos en zonder oogmerk’ geeft hij zich over aan dat wat ‘gebeurt’…”. Pas het zwijgen stelt ons in staat iets ‘ongehoords’ te zeggen. De ‘vriendelijkheid van de glimlach’ is een ‘toestand van onzelfzuchtigheid’ waarin een speelse ‘overgang naar de ander’ lukt.

 

Hemel op aarde

“… Omdat er geen tijd is om na te denken, neemt men afwijkende meningen niet meer in overweging: men volstaat ermee ze te haten…”, aldus Nietzsche. “… Zonder tijd, zonder diep adem te halen, blijft alles bij het oude. De vrije geest sterft uit…”. Krijgt de dwang tot productie de taal in haar greep dan verkommert ze tot drager van informatie: “… In de dichtkunst schakelt de taal over op de modus van contemplatie…”. Volgens de Franse schrijver Michel Butor gebeurt er de laatste tien tot twintig jaar dan ook niets meer in de literatuur: “… Er is een vloed van publicaties, maar geestelijke stilstand…”. De immanentie duidt op een leven dat zichzelf toebehoort, dat zichzelf genoeg is. In “Der Mann ohne Eigenschaften” heeft Musil het over een ‘tovergeest van inactiviteit’, waarbij je ‘je verstand moet uitschakelen en je heel stil gedragen’: “… Je moet je beheersen, net zo lang tot hoofd, hart en ledematen louter zwijgen zijn. Maar als je zo het hoogste stadium van onzelfzuchtigheid bereikt, zullen buiten en binnen elkaar uiteindelijk raken, alsof er een wig was losgeschoten die de wereld verdeeld heeft…!...”. Musils ‘mystiek bij klaarlichte dag’ brengt een ‘andere toestand’ teweeg: “… Zij heft de scheidingen op die de dingen van elkaar isoleren. De dingen vervloeien in elkaar als in een ‘droomtoestand’…”. Han voert het werk van Paul Cézanne aan om zich te verduidelijken: “… de boom wordt regen, de lucht wordt steen…” en “… Alle tinten dringen in elkaar door, alle vormen grijpen draaiend in elkaar…”. Han: “… Op sommige schilderijen vervloeien de baadsters volledig met het landschap. Geen enkele handeling, geen enkele intentie scheidt mens en natuur…”. Het gekke is dat juist in de blik van de ‘vermoeide’ de wereld zich als een toestand van verzoening openbaart. Lorentz Dittmann over een serie schilderijen met de titel ‘De kaartspelers’: “… Cézanne toont de boeren tijdens het spel dan wel ‘werkeloos, de handen in de schoot’. Hij laat het oppervlakkige (…) socialisme achter zich en wijst vooruit naar een uiteindelijke bevrijding van de mens van arbeid, vermoeienis en last…”. Hoewel Han het nergens over het christendom heeft, bedacht ik dat ‘Satan’ in de Bijbel letterlijk wordt voorgesteld als de ‘diabolos’, de ‘uiteenwerper’. Van innerlijk en uiterlijk? De ‘hemel’ is een plek ‘zonder moeite en verdriet’ (Openbaring 21). Oftewel: zonder stress.

 

Pathos

Han schrijft buitengewoon ontroerend over een schilderij van Paul Klee: “Angelus Novus”: “… zo moet de engel van de geschiedenis eruitzien…”. De storm uit het paradijs drijft hem achterstevoren de toekomst in terwijl hij naar het paradijs staart. Hij krijgt zijn vleugels niet meer dicht vanwege de orkaankracht. Voor zijn voeten ziet hij een aaneenschakeling van catastrofale puinhopen opdoemen. Dat is wat wij ‘vooruitgang’ noemen: “… De menselijke geschiedenis is één aanhoudende Apocalyps…”. Even verder: “… de hel is niet iets wat ons te wachten staat – maar dit leven hier…”. In ieder geval voor sommigen, denk ik dan. Volgens Han kan deze constante ‘hel van vooruitgang’ gestopt worden door een ‘radicale onderbreking van het nu’. Door een ‘engel van inactiviteit’ die in staat is het menselijk handelen, dat onverbiddelijk op het apocalyptische afstevent, een halt toe te roepen. Han uit scherpe kritiek op het idee van ‘handelen’ waardoor wij de geschiedenis ‘maken’, van filosoof Hannah Arendt. Zie hoe de mens met de natuur omgaat. Wij overzien de konsekwenties niet van wat wij aanrichten. Han pleit voor inactieve ‘bezinning’. Bezinning is een vermogen dat ‘niet handelt’. Het impliceert ‘stil-blijven-staan’. De ‘stille macht’ van ‘onderbreking’. De ‘betovering’ van het simpele ‘er-zijn’. Van ‘verwijlen’, waar we in al onze activiteit onvermijdelijk aan voorbij gaan. Onze handelingen en activiteiten zijn nooit vrij of spontaan. Dat beseffen we ons zelden. We reageren. We ‘beantwoorden-aan’. We ‘openen ons oor’. Onze ‘stemming’ gaat aan ons denken vooraf. Ons denken is ten diepste een ‘pathos’. ‘Paschein’ duidt op lijden, dulden, verdragen. “… Kunstmatige intelligentie kan alleen al niet denken omdat ze niet in staat is tot ‘pathos’. Lijden en verduren zijn toestanden die niet door enige machine bereikt kunnen worden. Men name contemplatieve inactiviteit is de machine vreemd. Zij kent slechts twee toestanden: ingeschakeld en uitgeschakeld…”. Activiteit en inactiviteit verhouden zich tot elkaar als licht en schaduw. Veronderstellen elkaar. Het denken ontspint zich uit licht en schaduw. De machinale intelligentie kent alleen ‘transparantie’.

 

Iemand of iets ‘mogen’

Han: “… Heideggers ‘bezinning’ verzet zich tegen de totale beschikbaarheid, die alles bereikbaar, berekenbaar, controleerbaar, stuurbaar, beheersbaar en consumeerbaar maakt…”. Het devies van de digitale orde luidt: ‘zijn is informatie’. “… Is alles snel beschikbaar en consumeerbaar, dan vormt zich geen diepe, contemplatieve aandacht. De blik zwerft rond als die van een jager…”. Alles richt zich op de kortetermijnbehoeften, waarin geen notie bestaat van ‘afzien’, het ‘afstand doen’ en het ‘onbeschikbare’. Han trekt een en ander op een prachtige manier door naar het ‘vermogen’ lief te hebben. Iemand ‘mogen’ is iemands ‘wezen’ accepteren en laten staan. Iemand helemaal vrij laten om zichzelf te zijn. Op die manier zouden wij ook met de aarde om moeten gaan. Door ons menselijk handelen hebben wij ons nietsontziend meester gemaakt van de natuur. We exploiteren haar.

 

Gebruiks- en werkvee

De ‘zijnsvergetelheid’ door gebrek aan bezinning beneemt ons de adem: “… De dwang tot activiteit, de productie- en prestatiedwang leidt tot ademloosheid. De mens stikt in wat hij zelf aan het doen is. Pas in de bezinning wordt het ‘ruim, luchtig rond de mens’…”. Een ‘politiek van bezinning’ moet de dwangmatigheden die mensen tot ‘gebruiks- en werkvee’ africhten, opheffen: “… Zij degradeert de mens tot ‘animal laborans’…”. De filosoof Heidegger bestempelt zijn zogeheten ‘ommekeer’ als de ‘overgang van handelen naar zijn’, wat misschien ook wel raakvlakken heeft met het christelijke idee van ‘bekering’. Hij ziet het conformisme aan het publieke ‘men’ als ‘alledaagsheid’. Het verlost je van de last beslissingen te moeten nemen en verantwoordelijkheid te aanvaarden: “… Het ‘men’ stelt het erzijn een kant-en-klare wereld ter beschikking, waarin alles al geïnterpreteerd en beslist is. De alledaagsheid met haar door iedereen als vanzelfsprekend aanvaarde denk- en gedragspatronen is het construct van het ‘men’…”. Maar het men is een ‘niemand’ en belet je een ‘iemand’ te zijn, die in zijn handelen uitdrukkelijk de verantwoordelijkheid neemt voor zijn ‘zelf’: “… Het ‘men’ weert elke zelfstandige kijk op de wereld af…”. Heidegger duidt de ‘angst’ en de ‘verveling’ als ‘mogelijkheden’ om het eigen zelf op te pakken. Angst en verveling openbaren evenals liefde en vreugde het verbazingwekkende ‘zijn’. Het ‘pure bestaan’. Heidegger spreekt ook over de ‘aarzelende schroom voor het niet maakbare’: “… Wie door schroom is bevangen, wijdt zich aan het ‘andere dan zichzelf’. In de schroom ontwaakt een bijzondere aandacht, een ‘vriendelijke ontvankelijkheid’ voor de ander. Zij leert ons ‘luisteren’…”.  Als je het hebt over ‘respect’!

 

Ratrace

Volgens Han heeft de crisis waarin wij verkeren te maken met de teloorgang van alles wat het leven zin en oriëntatie zou kunnen geven. Er is niets wat houvast biedt. Wat het leven draagt. De ‘onvergankelijkheid’ is uit het zicht verdwenen. Alles is vluchtig, voorlopig, kortstondig, onbestendig en sterfelijk geworden. In het digitale tijdperk hebben we geen ‘hart’ meer. De ‘geraamtes’ van de tijd, rituelen en feesten, eroderen omdat ze de steeds snellere kringloop van informatie en kapitaal hinderen. Het ‘zijn’ valt uiteen in informatie waarvan we per definitie vluchtig kennis nemen. Informatie heeft maar een hele korte actualiteitswaarde. Het leeft van destabiliserende prikkels die ons in een ‘actualiteitsduizeling’ storten. Er is geen verbindend narratief of verhaal meer. Dat maakt ons stuurloos. Data en informatiestromen hebben geen ‘symbolische kracht’. Via het symbolische, dat te maken heeft met ‘herkenning’ en ‘herhaling’, ontstaat het ‘saamhorigheidsgevoel’. Het ‘sym-pathos’ of ‘com-passie’. Het ‘wij’ versplintert daardoor tot er alleen indifferente individuen overblijven. In de neoliberale prestatiemaatschappij bestaat geen ‘wij’: “… Het neoliberale regime verhoogt de productiviteit door de mensen te isoleren en aan een felle wedijver te onderwerpen. Het verandert het leven in een overlevingsstrijd, in een hel van ontketende concurrentie. Succes, prestatiedruk en concurrentie zijn overlevingsvormen…”. Ook de digitalisering sloopt het samenzijn. Digitale netwerken maken van de ander , “… van het ‘jij’ een beschikbaar ‘het’, wat tot ‘primordiale eenzaamheid’ leidt. Een consumeerbaar object, dat onze behoeften bevredigt, laat geen intensieve relatie toe…”. Een intensieve binding ontstaat doordat we een object bezetten met libidineuze energie. Als deze libidineuze energie niet naar buiten vloeit, naar het andere, stroomt deze terug naar het ik, wat ons angstig maakt: “… Angst ontstaat bij het uitblijven van een objectbinding…”. Alleen Eros kan angst en depressie overwinnen.

 

Schoonheid

Wij produceren tegen het gevoelde gebrek in. Materiële groei als compensatie. Het kapitaal is een overlevingsvorm. Een gevoel van gebrek zet aan tot handelen. Maar de volheid van het zijn wordt in het ‘schouwen’ van ‘schoonheid’ bereikt: “… Niet om te handelen, maar om te kijken slaat het pasgeboren mensenkind de ogen op…”. Het actieve leven heeft zeker zijn eigen geldigheid en bestaansrecht, maar het uiteindelijke doel ervan is de inactiviteit. Het geluk van het louter beschouwen van wat is verricht. Ook het politieke leven is gericht op ‘vrede’, die gesticht en bewaard moet worden (kom daar nog maar eens om in onze huidige oorlogssituaties in Oekraïne en Gaza). Tegenover het volmaakte zijn, dat geen gebreken kent, zijn alleen ‘schouwen en lofprijzen’ mogelijk. Zie “De civate Dei” van Augustinus. Oorspronkelijk gebeurde dat op religieuze feesten, de ‘Hoch-Zeit’, bloeitijd en bruiloft ineen: “… Het schouwen van het goddelijke is ‘theoría’. ‘Theorós’ is de afgezant bij de heilige spelen. ‘Theoroi’ zijn bezielde Godzieners…”. De mens is in staat tot de ‘bíos theoretikós’, omdat hij ‘iets goddelijks in zich heeft’, volgens de oude Grieken.

 

De Joodse Sabbat

Han spiegelt zijn “Vita contemplativa” aan het Joodse begrip van de ‘Sabbat’: “… De Sabbat is een ‘paleis in de tijd’, dat de mensen bevrijdt van de vergankelijke wereld en laat binnentreden in die ‘wereld die komen zal’…”. Sabbat is verlossing. Pas de sabbatsrust voltooit de schepping. “… De in zes dagen geschapen wereld is als het ware het bruidsvertrek. Maar de bruid ontbreekt nog. Pas met de sabbat komt de bruid. Het sabbatfeest is een bruiloft, in het Duits ‘Hoch-Zeit’, een tijd die stilstaat...”. God hoeft niet op adem te komen van al zijn scheppingswerk. De rust vormt eerder de essentie, de kern, het doel van de schepping. De rust, de inactiviteit is goddelijk: ‘Mijn vrede geef ik u’. Han zet zijn visie tegenover die van Hannah Arendt. Ze concludeert in “Revolution und Freiheit” dan ook: “… We beleven genoegen aan het handelen en niet aan de rust…”. Het is niet zo dat Han haar zonder meer afwijst, denk ik. Hij gaat eerder verder waar Arendt stopt. Haar filosofie mist de dimensie van de Sabbat. Haar denken is bezield door het messianisme van vrijheid en handeling. Volgens haar wordt de mens een ‘iemand’ voor zover hij handelt. Voor de schepping was er niet ‘niets’, maar ‘niemand’. Arendt elimineert de contemplatieve dimensie ook uit de Griekse wereld. Ze richt zich voornamelijk op de politieke sfeer die op de ‘agora’ heerste, waar iemand ‘onsterfelijke roem’ kon vergaren, door in het openbaar via zijn woorden en/of daden zoiets ‘unieks’ en ‘buitengewoons’ te presteren, dat het iedereen van de sokken blies. Haar polis als ‘eeuwigdurend toneel’ heeft een ondertoon van ‘verlossing’. Het streven naar onsterfelijke roem is volgens haar de motor van de geschiedenis.

 

Een kind dat sterft van de honger wordt vermoord

De ‘Temenos’, de van het publieke domein afgesneden sacrale ruimte die aan de godheden is voorbehouden en waar een hogere werkelijkheid wordt ervaren, is Arendt vreemd. Het woord ‘contemplatie’ stamt van ‘templun’: tempel. De ‘temenos’ is het rijk van de onvergankelijke ideeën. De ‘temenos’ zweeft en troont boven de polis. Daarom ligt zij vaak op een heuvel. De Akropolis is allesbehalve het ‘toneel’ voor ‘iemand’. Tegenover de goden versmelten de mensen tot een collectief. “… Het zijn de goden die in de ‘temenos’ tevoorschijn treden en het voor het zeggen hebben…”. Wat zich in het geheiligde politieke domein afspeelde blijft een mysterie. Arendt legt haar eigen politieke droom op de polis. Plato brengt Arendts ideaalbeeld aan het wankelen. Socrates veegt de vloer aan met het conformisme dat er in het publieke domein heerst: iemand die zich verzet tegen de massa brengt het er niet levend af. Het was gevaarlijk vrijuit en vrijmoedig de waarheid te spreken. Bovendien heeft Arendt het over de polis als een ‘omheinde’ ruimte van vrijheid. Echter, alleen de ‘temenos’ was omheind. Arendt meent dat de mens pas het rijk van de vrijheid bereikt als hij zich uit de ‘knechtschap van het biologische levensproces’ bevrijdt, dus ‘buitenshuis’ begeeft, dat niets minder dan een ‘tweede geboorte’ zou inhouden, met de ‘revolutie’ als hoogtepunt. De utopie van het ‘nieuwe begin’: zie de geboorte van Jezus. Vrijheid. Daar horen volgens haar geen sociale en economische vraagstukken bij betreffende nood, ellende, honger, armoede, onrechtvaardigheid en onderdrukking. De politiek moet zich daarvan distantiëren. “… Sociale nood en armoede zijn technische, geen politieke problemen. Arendt negeert het feit dat in Europa armoede en ellende in de achttiende en negentiende eeuw juist door het industriële kapitalisme extreem zijn toegenomen, dat industrialisatie die aan zichzelf wordt overgelaten en aan elke politieke controle wordt onttrokken, tot terreur leidt…”. Arendt bestrijdt dat er een verband bestaat tussen armoede en politiek: “… Om te zien dat slavernij, honger en ellende in eerste instantie tot politieke en economische oorzaken te herleiden zijn, dat sociale vraagstukken van politieke aard zijn, dat mensen die vandaag de dag worden uitgebuit of verhongeren slachtoffers zijn van structureel geweld in een door het globale kapitalisme overheerst systeem, zou Arendt afscheid moeten nemen van dat verheven idee van het politieke. Zo schrijft Jean Ziegler kort en kernachtig: ‘Een kind dat sterft van de honger wordt vermoord’…”.

 

Gehoorzame lichamen

Contemplatie is herhaling. Onder de voorwaarde van ‘het nieuwe’ is geen contemplatief leven mogelijk. ‘Het nieuwe’ brengt altijd veel onrust met zich mee. Iemand als Nietzsche wijst de blinde nadruk op ‘het nieuwe’ af. ‘Het nieuwe’ heeft de geest van comtemplatie, die ons volledig heeft verlaten, nodig. Anders krijgt het destructieve trekken. Volgens Arendt bereikt de cultuur haar hoogtepunt in de moderne massamaatschappij: de ‘heerschappij van niemand’ oftewel de ‘dictatuur van het men’. Dan komt voor het handelen echter een ‘je gedragen’ in de plaats: “… een gedragswijze die de maatschappij op allerlei gebieden van al haar leden verwacht en waarvoor ze talloze regels opstelt, die er allemaal op neerkomen dat ze de individuen in het keurslijf persen van het maatschappelijk aanvaarde gedrag en een hindernis opwerpen voor het spontane handelen en voor het leveren van buitengewone prestaties…”. Daar zijn we mijns inziens al aardig naar op weg. De meest kenmerkende karaktertrek van zo’n maatschappij is het ‘nivelleren’. En wel tot het ‘middelmatige’. Aan elke heerschappij liggen niettemin machtsstructuren ten grondslag. Een regime dat de mens tot ‘subject’, dat wil zeggen tot ‘onderworpene’ maakt. Het industriële kapitalisme wil ‘gehoorzame lichamen’.  Zie hoe de huidige digitalisering via algoritmen en kunstmatige intelligentie ons handelen stuurt en controleert. Toch zweert men bij creativiteit en authenticiteit. Iedereen beschouwt zichzelf als uniek. Iedereen heeft zijn eigen verhaal te vertellen. Iedereen levert een ‘performence’ van zichzelf. Arendt past bij de huidige tijdgeest. Maar Arendts massamaatschappij totaliseert de doorsnee. De macht van de prestatiemaatschappij heeft weliswaar een ‘smart form’ aangenomen en wordt als een surplus van vrijheid verkocht. Het klootjesvolk buit zichzelf uit, doordat het in de ‘waan’ wordt gebracht dat ze ‘zichzelf verwerkelijkt’. Iedereen produceert zichzelf. We zijn beneveld door de ‘communicatieroes’ die de massamedia mogelijk maakt: “… We huldigen de cultus, de godsdienst van het zelf, waarin iedereen zijn eigen priester is…”. We geloven in onze unieke eigenheid, maar hebben helemaal geen reële kijk op onszelf. Dat heeft alleen onze medemens die ons handelen ziet. We blijven onszelf ten enenmale een raadsel.

 

Genius

Han schrijft op een intrigerende manier over de Griekse ‘daimon’ die correspondeert met de Romeinse ‘genius’. Als schutsengel is hij aanwezig bij iedere geboorte. Hij begeleidt ons tot de dood: “… Hij is ons het meest nabij, maar tegelijk is hij het onpersoonlijkste in ons…”. Zie Eric-Emmanuell Schmitt die in zijn roman “Het evangelie volgens Pilatus” een kind laat zeggen: ‘Mama, diep in mezelf vind ik niet mezelf’. “… Op de genius loopt de ‘pretentie van het ik zichzelf genoeg te zijn’ stuk…”. We ontmoeten de genius als we de maskers, die we op het toneel dragen, afleggen. Wanneer we onszelf vergeten. Niemand zijn. In de inactiviteit dus. Met de genius leven betekent een relatie onderhouden met het gebied van niet-weten. De omgang met de genius is een ‘mystiek bij klaarlichte dag’. Als we in de greep zijn van de genius, ‘geïnspireerd’ zijn, sluiten we onszelf niet meer op in ons ego. In de toestand van bezieling komen we los van onszelf. Staan we náást onszelf. Dát is de formulering van geluk. Het gaat om een volstrekt andere, tijdloze levensvorm. Geen mens kan langdurig in de ervaring van het eeuwige verblijven, aldus Arendt. Hij moet weer terugkeren naar de wereld van de medemensen. Plato leert volgens Han met de allegorie van de grot dat men ‘eerst de waarheid moet zien’ als men wijs wil handelen: “… ‘Vita activa’ zonder ‘vita contemplativa’ is blind…”. Op de laatste bladzijden van haar “Vita activa” maakt Arendt het denken dan ook tot de meest actieve van alle menselijke activiteiten. Onbedoeld rondt ze haar boek dus toch af met een lofzang op de ‘vita comtemplativa’. Het menselijk bestaan komt alleen tot zijn recht in het samenwerken van ‘vita activa’ en ‘vita contemplativa’: “… Als de ‘vita activa’ de ‘vita contemplativa’ niet in zich opneemt, ontaardt ze in hyperactiviteit en eindigt ze in ‘burn-out’, niet alleen van de ziel, maar ook van de planeet…”.

 

Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend

In het laatste hoofdstuk houdt Han een pleidooi voor de Romantiek aan de hand van de dichter Novalis. Hij heeft het over een komende ‘nieuwe wereld’. De huidige crisis van de religie wordt niet veroorzaakt door het verliezen van elk geloof in God of het wantrouwen richting geloofsregels. Het heeft volgens Han alles te maken met het verlies van contemplatieve vermogens: “… Vandaag de dag ‘bidt’ de ziel niet meer…”. De dwang tot productie en communicatie verandert ons in hyperactieve robotjes zonder voelsprieten voor aanschouwing en gevoel. Religie heeft iets te maken met het ‘luisteren’ naar het ‘universum’, het ‘geheel’. Met het verlangen naar het ‘oneindige’. Eén te zijn met alles. Wie met ‘zichzelf’ te koop loopt, kan zichzelf niet verliezen in het ‘onbegrensde’. In het tijdperk van permanente narcistische zelfproductie en zelfenscenering verliest de religie haar fundament. De Romantiek streeft naar een verzoening tussen mens en natuur. “… De natuur is ‘het ene gedicht van de godheid, waarvan ook wij deel uitmaken en waarvan ook wij een bloem zijn’…”, aldus Novalis. De romantici spreken de natuur aan als een ‘jij’. Voor Novalis vervloeit en verglijdt alles in elkaar, is alles met elkaar verbonden: “… Het individu is een ‘orgaan van het geheel’…”.  De romantisering van de wereld geeft haar de betovering, de magie, het mysterie en de waardigheid terug. De huidige informatisering en digitalisering van de wereld drijven de profanatie op de spits. Desondanks ziet Novalis overal tekenen van een komende ‘heilige tijd van eeuwige vrede’, een ‘nieuwe gouden tijd’. Volgens de chassidim zal in de komende wereld alles net zo zijn als nu – alleen een ‘klein beetje’ anders. In de komende wereld staat niets op zichzelf, niets is geïsoleerd, aldus Novalis. De dingen ‘openen zich voor elkaar’: “… We kunnen ook zeggen: ze worden ‘vriendelijk’ voor elkaar. Hun ‘vriendelijke glimlach’ maakt de ‘klemmen van de identiteit’ losser. Zij vervloeien en vermengen zich met elkaar. De wereld straalt in een ‘vriendelijke wirwar’, in die ‘verstandige chaos’…”. De komende maatschappij van Novalis berust op een ‘ethos van vriendelijkheid’, dat isolement, verdeeldheid en bevreemding opheft: 'Alle Menschen werden Brüder'.

Uitgave: De Nieuw Wereld/Ten Have – 2023, vertaling Mark Wildschut, 96 blz., ISBN 978 902 591 170 6, 14,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier

vrijdag 16 februari 2024

Kom, roep het van de bergen – James Baldwin


Bij ons in de Jumbo staat een boekenkast vol tweedehands spul. Ik kijk er altijd even in als ik boodschappen doe. Tot mijn verrassing kwam ik het debuut van de Afro-Amerikaanse schrijver James Baldwin (1924 – 1987) tegen: “Go Tell It on the Mountain”, uit 1953, dat in 1984 werd uitgegeven door De Bezige Bij als “Verkondig het op de bergen”, in de vertaling van Wijmie Fijn van Draat. Tegenwoordig is het alleen nog te koop als “Kom, roep het van de bergen”, in 2019 uitgegeven door De Geus, in de vertaling van Reintje Ghoos en Jan Pieter van de Sterre. Ik houd er van af en toe een klassieker te lezen. “Go Tell It on the Mountain” beschrijft de veertiende verjaardag van John Grimes, het alter ego van James Baldwin, en evenals hij de stiefzoon van een zwarte fundamentalistische en charismatische prediker in Harlem-New York. De homoseksuele James Baldwin was de oudste van negen kinderen. In 1948 verkaste hij naar Parijs, waar de vrijheid lonkte. Het fascinerende is dat “Go Tell It on the Mountain” eigenlijk een ‘bekeringsverhaal’ is . Zeker in een tijd waarin de westerse kerken leeglopen, vind ik het bijzonder dat dit soort boeken óók in de canon van de wereldliteratuur voorkomen. Zo gaan spirituele ervaringen als deze niet verloren. Het verhaal heeft raakvlakken met “Knielen op een bed violen” van Jan Siebelink. John Grimes maakt eveneens iets als een 'Godsopenbaring' mee. Althans, hij beleeft dat zo. Alleen beschrijft Jan Siebelink, wiens leven wordt getekend door de vraag wat er in die ‘punt des tijds’ op de kwekerij plaatsvond, zoals hij ooit in een interview zei, dit gebeuren van buitenaf. James Baldwin van binnenuit. Dat maakt het werk alleen maar nóg authentieker.

 

Een ‘hels’ spektakel

John Grimes begint het eerste deel van zijn verhaal met te vertellen hoe in de zwarte pinkstergemeente ‘Tempel van de Vuurdopers’, waar zijn vader op dat moment hoofdouderling is, de zondag verloopt. Het hele boek door verraadt John een ontzagwekkende Bijbelkennis. Geen wonder, want iedereen gaat voordat de ochtenddienst begint naar de zondagsschool. Johns ouders met zijn babyzusje naar de klas voor volwassenen. Zijn andere zusje naar de kinderklas. En hij en zijn zondige broer Roy naar de tussenklas die onderwezen wordt door broeder Elisha, een zeventienjarige neef van de voorganger, waar John enorm tegenop kijkt. Wanneer Elisha na een korte pauze achter de piano kruipt, start de dienst met gezang. Vrouwen begeleiden hem met tamboerijnen. Al gauw zorgt de opzwepende muziek dat de mensen niet meer stil kunnen staan. Sommigen dansen tot ze er bij neervallen. De Heilige Geest ‘rijdt door de lucht’. Anderen worden aangeraakt door ‘de Kracht’ en schreeuwen in extase boven het geluid van de klappende handen en stampende voeten uit. Voorwaar een ‘hels’ spektakel. Het doet me een beetje aan Aretha Franklin denken: de schitterende manier waarop ze  ‘(You Make Me Feel Like) A Natural Woman’ vertolkt, waarbij het natuurlijk net zo goed over een lief als over God kan gaan. John beschrijft hoe zijn vaders ‘alledaagse verbolgenheid’ verandert in een gezicht vol ‘profetische toorn’ en zijn moeder een en al, maar desalniettemin moeilijk te geloven, ‘geduldig lijden’ uitstraalt. De voorganger ontziet het niet ten aanschouwen van iedereen Elisha overdonderend te waarschuwen voor het te ver gaan in zijn gevrij met zijn aanstaande: niets erger dan seks buiten het huwelijk. Dat zal het verhaal nog wel leren. 

 

De brede en de smalle weg

John’s verjaardag valt op een maartse zaterdag in 1935. Iedereen lijkt die te zijn vergeten. Hij haat zijn vader die hem mishandelt. Hij droomt van een wereld waar hij lekker eten krijgt en mooie kleren draagt en zo vaak naar de film gaat als hij wil, en waarin hij niet de kleinste jongen van de klas is zonder vrienden. Hij zou knap, lang en populair willen worden. Een dichter, een president van een college of een filmheld zijn. Dure whisky drinken en Lucky Strike sigaretten uit een groene verpakking roken. Toch maakt hij zich ook weer zorgen over zijn zonden. Zijn vader zegt dat hij lelijk is. Het gezicht van Satan heeft. Hij leeft voor de dag dat zijn vader dood gaat: hij zal hem op zijn sterfbed vervloeken. Hij koestert zijn superieure intelligentie, waar zijn vader niet aan kan tippen. Zijn moeder vraagt hem het kleed in de voorkamer te vegen en de houten meubels te stoffen. Na dat karwei roept ze hem bij zich en duwt wat kleingeld in zijn hand, waarmee hij mag doen wat hij wil. Omdat hij jarig is. Dus toch. Ze zegt dat ze in hem gelooft en dat hij moet maken dat hij wegkomt voordat zijn vader thuis is. Hij houdt zielsveel van haar. Buiten rent hij door het besneeuwde Central Park. Bedenkt dat Broadway ongetwijfeld de brede weg naar de dood voorstelt, waar desondanks aardige witte mensen lopen die zijn vader allemaal bestempelt als monsters. Aan de overkant van Sixth Avenue belandt hij voor het eerst van zijn leven in een bioscoop. Hij vreest dat het dak in zal storten vanwege Gods woede, maar er gebeurt niets. De film gaat over een slechte vrouw waarmee het helemaal verkeerd afloopt. Als het geen godslastering was, zou hij bijna denken dat de Heer hem naar deze plek geleid heeft om hem te laten zien wat het loon der zonde is. Hij voelt zich voor een haast onrechtvaardige en wrede keuze gesteld: de brede of de smalle weg.

 

Een heilig factotum

Als John naar huis terugkeert, staat de deur open en ziet hij een spoor van bloeddruppels naar de woonkamer lopen, waar zijn broer Roy op de bank ligt met een jaap in zijn gezicht. Zijn vader bijt John toe dat een paar blanken, waar hij zo dol op is, geprobeerd hebben zijn broer de nek af te snijden. Alsof John daar wat aan kan doen. Tante Florence, de zus van zijn vader, is ook gearriveerd. Zijn vader beschuldigt zijn moeder dat ze haar eigen vlees en bloed de straat op laat gaan om ‘half afgeslacht’ thuis te komen. Tante Florence geeft haar broer een grote bek, waarop er een ruzie ontstaat die zo hoog oploopt dat papa vrouwlief in het gezicht slaat en Roy zijn vader uitscheldt voor vuile, vieze smeerlap. Papa gespt zijn riem af om Roy op zijn flikker te slaan, waarop tante Florence haar broer van achteren vastgrijpt en hem tegenhoudt. Volgens haar is hij even vreselijk als zijn oogappel van een zoon. Het is niet te geloven dat deze man ooit een enorme reputatie als prediker had. Voordat hij vanuit het Zuiden naar het Noorden kwam om een gezin te stichten, had hij grote opwekkingsbijeenkomsten geleid. Inmiddels is hij niet meer dan een soort invaller, een ‘heilig factotum’ dan wel koster. Toch zinspeelt nooit iemand op zijn alles behalve smetteloze leven. Om zes uur die avond gaat John de deur uit om zoals gewoonlijk de kerk schoon te maken. Een paar uur later zal er, zoals blijkbaar elke avond, een bijeenkomst zijn. Na een tijdje komt Elisha binnenwaaien om hem te helpen, wat uitloopt in een vriendschappelijk partijtje worstelen. Uiteindelijk vraagt Elisha aan John of het niet eens tijd wordt aan zijn ziel te denken. Wil hij niet ‘gered’ worden? Als de Heer je verlost, aldus Elisha, geeft Hij je een nieuwe geest en een nieuw hart zodat niets in de wereld je meer kan schelen. In de theologie van de ‘Tempel van de Vuurdopers’ draait alles om een transformerende ‘bekering’. Maar zijn vader staat tussen John en God in. Ondertussen druppelen er langzaam wat anderen binnen. John is in shock als hij ziet dat zijn tante met zijn ouders is meegekomen. Ze gaat nooit naar de kerk.

 

Tot slaaf gemaakten

Deel twee bestaat uit de ‘gebeden van de heiligen’: Florence, Gabriel en Elizabeth. Oftewel de levensverhalen van John’s tante, vader en moeder. Hoe zijn ze geworden die ze zijn? Tante Florence blijkt ziek: “… toen de dokters haar niet helpen konden, was ze trappen opgeklommen, de hele stad door, naar kamers waar wierook brandde en waar mannen en vrouwen die een verbond met de duivel hadden, haar witte poeders gaven of kruiden om thee van te zetten; zij spraken toverspreuken over haar uit om de ziekte te verdrijven. Het branden in haar ingewanden hield niet op…”. Terwijl ze bidt, trekt haar leven aan haar voorbij. Ze herinnert zich de dag waarop haar zestienjarige buurmeisje Deborah meegenomen werd door een stel witte mannen. De velden in. Deborah’s vader was naar het huis van een van hen gegaan om te vertellen dat hij ze een voor een zou vermoorden. Die avond had haar moeder de grote tafel tegen de deur geschoven en was midden in de kamer op haar knieën gevallen om te bidden. Ze was op een plantage geboren. Gabriel en Florence waren de kinderen van haar oude dag. De kinderen vóór hen werden allemaal verkocht of gingen dood. “… Ze wist dat het grote huis, het huis van trots, waar de blanke mensen woonden, vallen zou: dat stond geschreven in het woord van God. Zij die nu zo trots wandelden, hadden voor zichzelf noch voor hun kinderen een fundament gelegd, zo vast als het hare. Zij wandelden op de rand. Zij wandelden op de rand van een afgrond en hun ogen waren verblind – God zou hen doen neerstorten zoals eens de kudde zwijnen was neergestort in de zee…”. En dat was ook gebeurd. Brandende en plunderende legers uit het Noorden kwamen de slaven bevrijden. Zoals ooit de kinderen Israëls in Egypte.

 

Alle mannen zijn zo

Omdat Gabriel een jongen was, verwende zijn moeder hem tot en met. Volgens zijn zus was hij een onmogelijk  rotjong dat nergens naar luisterde, ook al sloeg mama hem als dat nodig was bont en blauw met een tak die ze eerst zorgvuldig van een boom sneed. Zelfs toen hij op twaalfjarige leeftijd gedoopt werd, trapte hij van zich af en spartelde hij tegen. Florence en Deborah, die dikke vriendinnen waren, haatten alle mannen. De verkrachting beroofde Deborah van haar eerbaarheid. Niemand wilde haar meer hebben. Florence “… versterkte in Deborah het verschrikkelijke geloof, waar nooit een bewijs tegen geleverd was: dat alle mannen zo waren, dat hun gedachten niet hoger reikten en dat zij alleen bestonden om hun dierlijke en vernederende lusten op de lichamen van de vrouwen uit te leven…”. Even verder: “… Jaren later stonden Florence en Deborah ’s nachts op de veranda bij Deborah en ze keken naar een met braaksel bedekte Gabriel die de weg kwam opzwaaien en Florence had uitgeroepen: ‘Ik haat hem! Ik haat hem! Die dikke zwarte krolse kater van een neger!’ En Deborah had op die zwaarmoedige manier van haar gezegd: ‘Je weet, liefje, dat het Woord ons zegt de zonde te haten, maar de zondaar niet.’…”. Op haar zesentwintigste liep Florence weg van huis. Gabriel smeekte haar te blijven. Ze kon hem toch niet alleen achter laten met zijn oude moeder?! Ze heeft jou toch? – antwoordde ze sarcastisch. In New York trouwde ze met een vrolijke maar onverantwoordelijke flapdrol die al het geld dat hij verdiende verzoop. Ze zette hem de deur uit, waarna  hij stierf als soldaat in Frankrijk.

 

William James

Ondertussen over John: “… Er was een verschrikkelijke stilte in het diepst van John’s gemoed, een verschrikkelijke druk, een verschrikkelijk vermoeden. En zelfs niet een vermoeden maar een diepe, diepe kentering alsof iets dat al eeuwen door op de bodem van de oceaan gelegen had, iets, enorm, zwart en vormeloos, zich nu in zijn rust verstoord voelde door een zwakke, verre wind die gebood: ‘Sta op.’ En dit gewicht begon in het diepst van John’s geest te bewegen in een stilte als die van de leegte vóór de schepping, en hij voelde een verschrikking zoals hij nog nooit tevoren gevoeld had…”. Eigenlijk zou je William James moeten lezen om een beetje te begrijpen wat er in die kerkdienst gebeurt. Uit mijn blog over “Vormen van religieuze ervaring”:  “… In het kort gezegd ziet hij bekering als het verschuiven van denkbeeldengroepen die zich in ons innerlijk ophouden, waardoor sommigen naar het warme energiecentrum bewegen en anderen naar de koudere perifere gebieden vertrekken. Psychische opwinding is daar vaak verantwoordelijk voor… “. James: “… Emotionele gebeurtenissen, vooral die van hevige aard, hebben een uitermate sterk vermogen om geestelijke reorganisaties te versnellen…”.

 

Theater

De vader van John, Gabriel, blijkt krachtdadig bekeerd te zijn toen hij op een keer terug kwam van de hoeren, waarna hij begon te preken. Tijdens een grote opwekkingsbijeenkomst van evangelisten overal vandaan, werd Gabriel ook gevraagd te preken. Op de laatste avond kregen ze een diner voorgeschoteld. Hij voelde zich niet erg op zijn gemak tussen zijn oudere en wijzere broeders: “… Ze schenen hem zo verwaterd en bijna verwereldlijk in hun geloof; ze waren niet als de heilige profeten uit de oudheid die verteerd werden in hun dienst aan God. Deze dienaren Gods waren dik geworden en hun kleding was rijk en afwisselend…”. Even verder: “… Het scheen of ieder van hun een bundel preken had, die zij vaak gehouden hadden, en met één oogopslag wisten ze welke preek ze bij welke bijeenkomst moesten houden…”. Eigenlijk was het allemaal ook een beetje theater: “… Gabriel dacht dat zij net zo goed zwaar betaalde circusartiesten hadden kunnen zijn, elk met zijn eigen bijzondere, verbazingwekkende begaafdheid. Gabriel ontdekte dat ze schertsend het aantal zielen vergeleken dat ieder van hen gered had, alsof ze de stand van een spel bijhielden…”. Toen iemand een laatdunkende opmerking over de supergelovige Deborah maakte die hen van eten voorzag, liet Gabriel dat niet over zijn kant gaan. Plotseling wist hij wat hij doen moest, hij zou met Deborah trouwen: de verstotene. Het werd geen gelukkig huwelijk. Ze praatten niet. Bekeerd of niet, Deborah’s trauma stond huizenhoog tussen hen in. Hij werd verliefd op de dienstbode van de blanke familie waar hij werkte. Ze kwam zelfs naar hem luisteren in de kerk. Jaren later “… herinnerden de mensen zich deze preek nog en de magere, bezeten jonge man die hem uitgesproken had…”. Hij geloofde dat de Heer haar als een last op zijn hart had gelegd. Ze meende dat hij echt niet met de ogen van een dominee naar haar loerde: “… Je keek gewoon naar me als een man, als een man die nog nooit van de Heilige Geest gehoord heeft...”. Hij  bad voor haar. Hij vermaande haar. En hij maakte haar zwanger.

 

Schuld

Gabriel peinsde er niet over bij Deborah weg te gaan. Hij moest aan zijn reputatie denken. Hij jatte het geld dat Deborah in een blikken doosje had opgespaard en gaf het aan zijn minnares die er mee naar Chicago verdween. Zelf ging hij drie maanden het ‘veld’ in als zendeling, om de gestolen poen weer bij elkaar te preken en terug te leggen. Deborah werd stiller dan ooit. Wist ze er van? Hij kreeg een brief waarin zijn ex-minnares schreef dat ze niet heilig was zoals hij, maar wel wist wat goed en slecht was: “… Ik zal mijn kind krijgen en ik zal hem tot een man opvoeden. Ik zal hem uit geen enkele Bijbel voorlezen en ik zal hem niet meenemen om een preek te horen. Als hij alle dagen van zijn leven niets anders drinkt dan zelfgestookte jenever zal hij nog een beter mens zijn dan zijn vader…”. Gabriel werd verteerd door schuldgevoel. Toch bleef hij gelovig: “… eens zou God hem een teken geven en dan zou de duisternis ten einde zijn – eens zou God hem opheffen, die had toegestaan dat hij zo diep viel…”. Zo kun je het natuurlijk ook bekijken: uiteindelijk is het allemaal de schuld van God. Zijn ex-minnares stierf tijdens de geboorte van hun zoon die ze Royal noemde: hij had haar ooit verteld dat als de Heer hem een kind zou geven, hij hem Royal zou noemen, omdat het geslacht van gelovigen een koninklijk geslacht is, en zijn zoon dus een koninklijk kind zou zijn. Toe maar. Gabriel zag zijn zoon voor galg en rad opgroeien bij haar heidense familie. Royal zou tijdens een ruzie in een kroeg in Chicago sterven. Gabriel raakte hier zo door ondersteboven dat hij alles opbiechtte aan de onvruchtbare, ziekelijke Deborah, die er niet van opkeek. Ze stierf eveneens. Zijn zus Florence noemt hem dan ook een tweevoudige moordenaar.

 

Bevrijding

Voor James Baldwin betekent geloven vooral ‘bevrijding’. Van racisme en onderdrukking. Van tirannie en autoriteiten. Van minachting en uitbuiting. Terwijl John bidt, dringt het tot hem door dat zijn ‘wedergeboorte’ zal maken dat hij niet langer de zoon van zijn vader, maar de zoon van de Hemelse Vader is. De Vader die hem liefheeft. Voor God zijn vader en zoon gelijk: “… Dan kon zijn vader hem nooit meer slaan en hem nooit meer verafschuwen en hem nooit meer bespotten – hij, John, de gezalfde des Heren…”. Dat maakt alles anders: “… Hij kon dan tegen zijn vader spreken als mannen tegen elkaar spreken – als zonen spreken tot hun vaders, niet in vrezen maar in zacht vertrouwen, niet in haat, maar in liefde. Zijn vader kon hem niet uitwerpen, als God hem had binnengehaald…”. Hij weet niet dat zijn moeder ook een geheim met zich meedraagt. John blijkt een zogeheten ‘voorkind’. Zijn moeder werd op achtjarige leeftijd door een degelijke tante bij zijn opa weggehaald toen zijn oma stierf. Zijn opa runde een hoerenkast en een kroeg; voorwaar geen omgeving voor een kind. Zijn moeder haatte haar tante. Zo gauw ze kon vluchtte ze naar New York. Met haar lief, die in de metro zonder iets misdaan te hebben, werd opgepakt met een stel zwarte criminelen. In het politiebureau takelden ze hem zo toe dat hij zich er niet overheen kon zetten. Hij pleegde zelfmoord. Zij was zwanger. Ze ging ’s nachts kantoren schoonmaken zodat ze overdag voor haar baby kon zorgen. Haar collega was Florence. Via haar maakte ze kennis met de prediker Gabriel, die na de dood van zijn vrouw ook naar New York was gekomen. Voor ze het wist, was ze met hem getrouwd. Wilde Gabriel voor God goedmaken wat hij had verstierd in zijn leven?

 

Dorsvloer vol confetti

Deel drie, “De dorsvloer”, is de moeilijkste tekst in “ Go Tell it on the Mountain”. Het bevat een bijna psychotisch aandoende ervaring die John overkomt als hij voor het altaar in de kerk knielt. Op veel plaatsen in de Bijbel wordt de ‘dorsvloer’ genoemd. Het is de plek waar het kaf van het koren wordt gescheiden. In de Bijbelse symboliek staat het ook voor een plaats van zuivering en verootmoediging. Daar wordt het hart gereinigd door het werk van de Heilige Geest. Een zuiver hart kan God ontmoeten en Zijn stem verstaan, zoals Jesaja profeteert (Jesaja 21: 10). Toen David gezondigd had en zich verootmoedigde voor God, bouwde hij een altaar op de dorsvloer (2 Sam. 24:18). Er beweegt zich iets in John’s lichaam dat hij niet kent. Er is iets in hem ‘binnengedrongen’. Hij voelt zich ‘bezeten’: “… Deze macht had John getroffen in zijn hoofd of in zijn hart; en had hem in een oogwenk, terwijl het hem vervulde met een angst, die hij zeker niet kon verdragen en die hij zelfs nu nog niet kon geloven, geheel opengemaakt…”. Hij kronkelt over de stoffige vloer, “… alsof Gods teen hem licht had aangeraakt…”. Het lijkt op een krachtmeting tussen zijn gevoelens voor Elisha en de afkeer van zijn vader: “… In zijn hart was plotseling een verlangende tederheid voor de heilige Elisha; een verlangen, scherp en verschrikkelijk als een tweesnijdend mes, om zich meester te maken van het lichaam van Elisha en om te liggen waar Elisha lag; om in tongen te spreken zoals Elisha sprak en met die macht zijn vader te vernietigen…”. Freud zou er wel raad mee weten. Terwijl John zijn vader vervloekt en Elisha liefheeft, valt hij terug in een diepe, grondeloze duisternis. Hij herinnert zich zijn vaders naaktheid die hij heeft gezien toen hij in het badhuis zijn rug moest schrobben. Daarom voelt hij zich verdoemd, zoals alle zwarten verdoemd waren vanwege Cham, de zoon van Noach die zijn vader had uitgelachen. “… En toen begreep hij dat hij zich bewegen moest; want ergens was een licht…”. Dan ziet John de Heer: “… een ogenblik slechts; en het duister, voor een ogenblik slechts, werd vervuld van een licht dat hij niet kon verdragen…”. Mystici zeggen altijd dat spirituele ervaringen heel kort duren. Even verder: “… Het licht en de duisternis hadden elkander gekust, en waren nu voor altijd gehuwd in het leven en in het visioen van John’s ziel…”. Als hij bijkomt, verwelkomen de andere gelovigen hem als een van de hunnen. Hij is ‘verlost’.

 

Ik ben ‘daar’ geweest

Zijn vader is de enige die hem niet gelooft: “… ‘Je mond spreekt het,’ zei zijn vader toen. ‘Ik wil je er naar zien leven. Het is meer dan zomaar een begrip.’…”. Toch begint er tussen al de blije anderen die hem kussen en aanraken terwijl er tranen vallen en de muziek opstijgt “… iets te kloppen in dat luisterende, pasgeboren, en broze hart van hem…”. Het is intussen al ochtend geworden. De ‘rode sandaal van de zon’ komt op als ze met z’n allen opbreken om naar huis te gaan. Florence loopt naast haar broer en bedreigt hem met een brief van Deborah, die ze altijd heeft bewaard, waarin zijn zondige leven aan het licht komt: “… Van alle mensen die ik ooit gekend heb, ben jij de man die de meeste reden heeft om te hopen dat de Bijbel één grote leugen is – want als de bazuin ooit weerklinkt, zul je de eeuwigheid nodig hebben om je schoon te praten…”. John denkt ondertussen aan ‘het wiel van Ezechiël’: “… Waar vreugde was, daar volgde kracht; waar kracht was, kwam het verdriet – eeuwig? Eeuwig en eeuwig, zei de arm van Elisha, die zwaar op zijn schouder lag…”. Als hij bij de voordeur afscheid neemt: “… ‘Elisha,’ zei hij, ‘wat er ook met me gebeurt, waar ik ook ga, wat de mensen ook van me zullen zeggen – onthoud alsjeblieft – dat ik gered ben. Ik ben ‘daar’ geweest…”.

 

Uitgave: De Geus – 2019, vertaling Reintje Ghoos en Jan Pieter van der Sterre, 312 blz., ISBN 978 904 454 189 2, 23,99

Rechtstreeks bestellen bij bol: klik hier