Menu

zondag 29 mei 2022

Traumasporen – Prof. dr. Bessel van der Kolk

 

 

Subtitel: Het herstel van lichaam, brein en geest na overweldigende ervaringen

 

Ik kwam op het spoor van “Traumasporen” door het boekenprogramma ‘Brommer op zee’ van 12 december jongstleden, waarin Roxane van Iperen het als ‘levensveranderend’ betitelde. In feite is “Traumasporen” een dikke diepgravende psychologische studie, maar zo fantastisch geschreven dat zelfs een leek als ik het kon volgen. Van der Kolk vertelt hoe trauma je innerlijk fixeert: de tijd staat letterlijk stil. Ook al leef je uiterlijk verder (zie mijn vorige blog waarin Coen de Hoog het heeft over twee parallelle werelden). Je lijf vergeet niets – vandaar de oorspronkelijke titel: “The Body Keeps the Score”.  Trauma verandert je lichaam en hersenen. Werkt veel dieper door dan wat behapbaar is voor de ratio. Vaak helpen praattherapieën dan ook niet. Van der Kolk verheldert inderdaad op een weergaloze manier veel over wat er ín en óm ons gebeurt. “Eleison” lijkt er wel een casestudy bij.

 

Trauma raakt ons allemaal

De Nederlandse psychiater Bessel van der Kolk, die dertig jaar geleden een traumacentrum oprichtte in Boston (V.S.), komt met nog  veel heftiger cijfers dan Coen de Hoog in “Eleison” (zie mijn vorige blog). Uit onderzoek blijkt dat  “... een op de vijf Amerikanen seksueel misbruikt is als kind; een op de vier werd zodanig mishandeld door een ouder of verzorger dat er blijvende schade werd opgelopen; en een op de drie (echt)paren gebruikt fysiek geweld. Een kwart van de Amerikaanse bevolking is opgegroeid met alcoholverslaafde familieleden, en een op de acht is er getuige van geweest dat hun moeder werd afgeranseld of geslagen…”. Traumatische ervaringen drukken een stempel op onze geschiedenis, cultuur en families, waardoor duistere geheimen ongemerkt van generatie op generatie kunnen worden overgedragen. Trauma laat littekens na in onze geest, in onze emoties, in ons vermogen om vreugde en intimiteit te ervaren, in ons gestel en in ons immuunsysteem. “… Trauma raakt niet alleen hen die er rechtstreeks aan worden blootgesteld, maar ook de mensen om hen heen. Militairen die terugkeren uit gevechtzones kunnen hun gezinnen grote schrik aanjagen met hun woede-uitbarstingen, of kunnen hen diep raken door hun emotionele afwezigheid. De echtgenotes van mannen die lijden aan PTSS, vervallen vaak zelf in depressies en de kinderen van depressieve moeders lopen een gerede kans om onzeker en angstig op te groeien. Een kind dat is blootgesteld aan huiselijk geweld, heeft als volwassene vaak grote moeite om stabiele vertrouwensrelaties aan te gaan…”. Het laatste viel me op toen ik naar een uitzending van 'Filemon en de Complotten' keek. Alle mensen die geen enkele fiducie in de overheid zeiden te hebben, vertelden over een moeilijke jeugd, waar Filemon nadrukkelijk naar vroeg – zie hier. Trauma is per definitie niet te hendelen. Trauma brengt schade aan in bepaalde hersengebieden zodat bij de geringste aanwijzing van gevaar enorme hoeveelheden stresshormonen worden geactiveerd. Daarom zijn getraumatiseerde mensen overmatig waakzaam ten koste van het vermogen zich spontaan door het dagelijks leven te begeven, met alle gevolgen van dien (zie Femke in “Eleison” die totaal uit haar plaat gaat als haar dochtertje alleen maar een bekertje melk laat vallen).

 

Vietnamveteranen

Van der Kolks loopbaan als traumaspecialist begon  door zijn werk met Vietnamveteranen, die zichzelf niet meer de baas waren. Hun vermogen tot zelfbeheersing en zelfregulatie bleek finaal naar de knoppen. Hij vertelt over een hoogopgeleide advocaat die af en toe periodes in een motel overnachtte omdat hij bang was dat hij tijdens zijn explosieve woede-uitbarstingen zijn vrouw en kinderen wat aan zou doen. Getraumatiseerde ex-soldaten verzinnen van alles om zichzelf hoe dan ook te kalmeren: van excessief drinken en drugs gebruiken tot zelfbeschadiging en het opzoeken van extreem gevaar, door bijvoorbeeld als een gek op een motor rond te scheuren. Dan voel je tenminste dat je leeft. Allemaal hebben ze last van nachtmerries en onvoorspelbare flashbacks. Sommigen zijn emotioneel zo verdoofd dat ze praten over een ‘bevroren hart’. Hoe kun je dan nog wat voelen voor je geliefden? Mensen die volkomen vast zitten in het verleden zijn met geen mogelijkheid meer in staat in het hier en nu te leven, laat staan van het hier en nu te genieten. 

 

Schaamte

“… Al sinds mensenheugenis reageren strijders vaak op de dood van hun kameraden met afschuwelijke, gewelddadige wraakacties. Denk maar eens aan Achilles in Homerus’ ‘Ilias’…”. Het duurde maanden eer een veteraan Van der Kolk durfde te vertellen dat hij, nadat zijn hele peloton in een paar seconden werd neer gemaaid, in een vlaag van blinde woede in een naburig dorp verschillende kinderen doodde, een onschuldige boer neerschoot en een Vietnamese vrouw verkrachtte. Daarna werd het onmogelijk zijn vrouw in de ogen te kijken of vreugde te voelen bij de eerste stapjes van zijn kind. “… Een van de moeilijkste dingen voor getraumatiseerde mensen is dat ze de schaamte moeten overwinnen die ze voelen over de manier waarop ze zich gedroegen tijdens de traumatische gebeurtenis, of die schaamte nu wel of niet gerechtvaardigd is…”. Hetzelfde geldt voor kinderen die hun misbruiker gunstig probeerden te stemmen om te overleven, en hun verwarring over de vraag of men wel een slachtoffer was of een gewillig deelnemer (zie Femke in “Eleison” die zichzelf de schuld geeft omdat ze nooit ‘nee’ heeft gezegd). Het is ondraaglijk om de werkelijkheid onder ogen te zien. Ook voor omstanders. De meeste mensen zullen deze en mijn vorige blog liever niet willen lezen: “… Wij willen echt niet weten hoeveel kinderen er in onze samenleving worden mishandeld en misbruikt…”. Zie het succes van “De meeste mensen deugen” (wat gelukkig ook zo is, daar niet van):  “… We houden graag vast aan het beeld van het gezin als een veilige haven in een harteloze wereld, van ons eigen land als een plek die enkel bevolkt wordt door rationele, beschaafde mensen…”. De mens is een expert in wensdenken en verbloemen van de waarheid: “… De belangrijkste oorzaak van ons lijden bestaat uit de leugens die wij onszelf vertellen…”.

 

PTSS: een cluster van symptomen

Veel veteranen zoeken hun heil bij elkaar in praatgroepen waar een nieuw gevoel van broederschap ontstaat. Maar daarmee houden ze paradoxaal genoeg hun probleem in stand: “… Trauma creëert een scherpe grens tussen de wereld van mensen die weten hoe het was en de wereld van mensen die dat niet weten. Mensen die de traumatische gebeurtenis niet hebben meegemaakt, kun je niet vertrouwen, omdat zij het simpelweg niet begrijpen…”. Getraumatiseerde mensen zijn geneigd hun trauma op alles en iedereen om hen heen te projecteren, waardoor ze moeite hebben te bevatten wat er voor hun neus gebeurt. Ze worden voortdurend, op dwangmatige wijze, teruggeworpen op hun verleden. In hun hoofden blijft eenvoudigweg steeds dezelfde film afspelen. In de onderzochte veteranengroepen ging het dan ook  nergens anders over dan de belevenissen aan het front: “… Of het trauma nu tien jaar geleden plaatsvond of veertig jaar geleden, het lukte mijn patiënten niet om een brug te slaan tussen hun oorlogservaringen en het huidige leven…”. Gaandeweg werd duidelijk dat de ex-soldaten aan een cluster van symptomen leden: de posttraumatische-stressstoornis (PTSS). Als er maar één symptoom werd aangepakt bleek de behandeling niet te werken of de dingen juist erger te maken. Voor incestslachtoffers gold precies hetzelfde. In de tijd dat Van der Kolk met seksueel misbruik werd geconfronteerd, dacht men nog dat incest uiterst zeldzaam was. In de V.S. zou het slechts één op de miljoen vrouwen treffen. Het psychiatrisch handboek legitimeerde indertijd vader-dochterincest bijna, en leek het zelfs aan te moedigen. Het verminderde psychoses en zorgde voor betere aanpassing aan de buitenwereld, meende men. In werkelijkheid bleek incest echter rampzalige gevolgen te hebben en mensenlevens te ruïneren. Voor kinderen is het nog moeilijker om van angst en pijn te herstellen dan voor soldaten, omdat ze niet beschadigd worden door vijandige strijders, maar door hun eigen verzorgers. Meer dan de helft van alle verkrachtingen gebeurt bij meisjes die jonger zijn dan vijftien jaar. “… Met andere woorden, voor elke militair die in een overzees oorlogsgebied dient, zijn er dertig kinderen die gevaar lopen in hun eigen huis…”.

 

Pillen zijn ook niet alles

De ontdekking van de rol van hormonen en neurotransmitters (chemische boodschappers) in bloed en hersenen, maakte dat de oorzaak van geestesziekten werd beschouwd als een afwijking van de hersenen en chemische onbalans. Met als gevolg de opkomst van antipsychotica, antidepressiva en anxiolytica (angstremmers). Bij patiënten met PTSS bleek het stresshormoon cortisol laag, wat te begrijpen valt als je weet dat cortisol een einde maakt aan de stressreactie door het ‘alles-veilig’-signaal uit te zenden. Daardoor blijven de vecht/vlucht/verstijfsignalen actief nadat het gevaar geweken is, wat op de lange termijn een ravage aanricht qua gezondheid. Mensen kunnen verslaafd raken aan stress, omdat sterke emoties pijn blokkeren en de hersenen morfineachtige stoffen gaan produceren. De farmacologie bracht weliswaar een revolutie binnen het vakgebied van de psychiatrie teweeg, maar deed uiteindelijk misschien wel meer kwaad dan goed, volgens Van der Kolk. “… Het hersenaandoeningsmodel ontneemt mensen de controle over hun eigen lot en maakt artsen en verzekeringsmaatschappijen verantwoordelijk voor het oplossen van hun problemen…”. Geneesmiddelen zijn ook nog eens extreem winstgevend. Daarom publiceren gerenommeerde medische vakbladen zelden studies over alternatieve behandelingen. Pillen lossen de onderliggende problemen niet op: “… Mensen zijn sociale dieren en psychische problemen gaan gepaard met het onvermogen om met anderen om te gaan, nergens bij te passen of toe behoren, en in het algemeen niet in staat zijn om op dezelfde golflengte te komen…”. We vergeten dat “… (1) ons vermogen om een ander te vernietigen even groot is als ons vermogen om anderen te helpen genezen. Het herstellen van relaties en gemeenschappen is een centraal onderdeel van ons gevoel van welzijn; (2) taal geeft ons de mogelijkheid om onszelf en anderen te veranderen door het delen van onze ervaringen; het helpt ons om te bepalen wat we weten en om een betekenis en zingeving te vinden die we met elkaar kunnen delen; (3) we hebben de mogelijkheid om onze eigen fysiologie te reguleren, waaronder een aantal van de zogenoemde onwillekeurige functies van het lichaam en de hersenen, door middel van eenvoudige handelingen zoals ademhalen, bewegen en aanraken; en (4) we kunnen zorgen voor een verandering in onze sociale omgeving teneinde situaties te creëren waarin kinderen en volwassenen zich veilig kunnen voelen en kunnen groeien…”.

 

Woordeloos afgrijzen

Door middel van hersenscans kunnen we de binnenkant van hersenen bekijken. Uit onderzoek blijkt dat het angstcentrum, de amygdala, op tilt slaat als mensen geconfronteerd worden met beelden, geluiden, of gedachten die verband houden met traumatische ervaringen. Al zijn ze van nog zo lang geleden. De activiteit in het centrum van Broca, een spraakcentrum, neemt af: “… Alle trauma is preverbaal…”. De visuele schors licht juist op. Waar woorden tekort schieten nemen kwellende beelden het over, die terugkeren in dromen en herbelevingen. Trauma activeert ook nog eens de tijdloze, emotionele, intuïtieve rechterhersenhelft, en legt de rationele, logische linkerhersenhelft plat: “… Ongeacht hoeveel inzicht en begrip we ontwikkelen met betrekking tot ons verleden, het rationele brein is niet bij machte om de emotionele hersenen over te halen om de eigen werkelijkheid los te laten…”. Trauma ontstaat wanneer we niets kunnen ‘doen’, niet kunnen bewegen, niet kunnen rennen om ons vege lijf te redden. Na trauma wordt de wereld ervaren door een ander zenuwstelsel, dat verkeerde inschattingen maakt van risico’s en veiligheid. Een reset is nodig, want alle energie die het kost om de innerlijke chaos te onderdrukken kan tot een hele reeks lichamelijke symptomen leiden, waaronder slaapproblemen, overgevoeligheid voor licht en geluid, hoge bloeddruk, maagzweren, hoofdpijn, griep, rugklachten, morbide obesitas, long- hart- en leverziektes, kanker, fibromalgie, chronische vermoeidheid en andere auto-immuunziektes (ziekten waarbij het lichaam zichzelf aanvalt). Veel gezondheidsrisico’s op de lange termijn leveren op de korte termijn voordeel op: roken, drinken, drugs, overgewicht (minder kans op verkrachting of in elkaar geslagen worden). Er is berekend dat het uitroeien van kindermisbruik in de V.S. het totale percentage van depressie zou verminderen met meer dan de helft, alcoholisme met twee derde, en zelfmoord, intraveneus drugsgebruik en huiselijk geweld met driekwart.

 

Soepzooitje

Met allerlei plaatjes laat Van der Kolk zien hoe ons brein werkt. Het primitiefste deel bestaat uit de zogenaamde ‘reptielenhersenen’ die reageren op baby-niveau. Daarboven ligt het limbisch systeem, dat bekend staat als de ‘zoogdierhersenen’. Ze worden gevormd door onze ervaringen en hebben te maken met onze emoties en geheugen. De structuren zijn tot op latere leeftijd veranderbaar: “… Ze kunnen bijvoorbeeld ten goede veranderen door een hechte vriendschap of een fantastische eerste liefde, maar ook ten slechte door gebeurtenissen zoals een geweldsmisdrijf, meedogenloos gepest worden of verwaarlozing…”. Samen vormen ze de ‘emotionele hersenen’. De bovenste laag van de hersenen vormen de neocortex, ons rationele brein, dat kan worden uitgeschakeld bij acuut gevaar. Via de thalamus, een gebied in het limbisch systeem, komen onze gewaarwordingen binnen, waar er een goede soep van wordt gekookt. Vervolgens worden ze doorgestuurd (als eerste) naar het emotionele en (een splitting seconde later) rationele brein. Daarbij passeren ze een ‘rookmelder’, de amygdala, die uitmaakt welke gewaarwordingen serieus moeten worden genomen en welke verwaarloosd kunnen worden. Bij PTSS staan alle sluisdeuren echter wijd open. Een door trauma verkeerd afgesteld of defect alarmsysteem kan leiden tot uitbarstingen of teruggetrokkenheid. De frontale hersenkwabben in ons rationele brein functioneren als een wachttoren waardoor we de zaken overzien. Wanneer het remmend vermogen van dit hersengebied wordt verstoord, verliezen mensen iedere notie van betrekkelijkheid: “… ze kunnen bijvoorbeeld enorm schrikken door elk hard geluid, razend worden naar aanleiding van de kleinste tegenslagen, of volledig verstijven als ze worden aangeraakt…”. Bij ‘depersonalisatie’ voelen mensen helemaal niets meer. Het gebeurt vaak dat mensen alle herinneringen aan een traumatische gebeurtenis verliezen, om ze op een veel later tijdstip pas weer in stukjes en beetjes terug te krijgen. Mindfulness, meditatie en yoga kunnen de wachttorenfunctie van het rationele brein versterken. Ademhaling, beweging en aanraking kunnen het emotionele brein herkalibreren. Wanneer er een evenwicht bestaat tussen ons rationele en emotionele brein voelen we ons ‘onszelf’. Wanneer deze gebieden met elkaar in conflict raken ontstaat er een hevige innerlijke strijd die grotendeels wordt uitgevochten in het diepst van ons innerlijk: de buik, het hart, de longen. Overweldigende ervaringen worden afgesplitst en versnipperd, zodat emoties, geluiden, beelden, gedachten en fysieke gewaarwordingen een eigen leven gaan leiden. Kortom: er is geen soep van te trekken.

 

Lichaam en geest

Emoties zijn de onmisbare bron van motivaties die ons aanzetten tot actie. Via ons zenuwstelsel bestaat er een tweerichtingsverkeer tussen lichaam en geest. Vandaar uitdrukkingen als ‘misselijkmakend’ of ‘hartverscheurend’. Ons zenuwstelsel is afgesteld op gas geven of remmen: inademen activeert, uitademen laat ons tot rust komen. Deze emotionele afstemming op onze omgeving wordt geregeld door ons zogeheten ‘arousal-systeem’. Alles draait om wederkerigheid. Wij zijn ‘groepsdieren’. Zonder anderen blijft er weinig van ons over. Zelfs als we alleen zijn, lezen we een boek of luisteren we naar muziek die door derden is gemaakt. Wanneer we ons bedreigd voelen, schakelen we instinctief over op het eerste veiligheidsniveau: sociale betrokkenheid. Wanneer er niemand is die ons te hulp schiet, schakelen we over naar het tweede niveau: vechten of vluchten. Deze paniekerige zoogdierreactie wekt een gevoel van kracht en energie op: zie de agressie in het verkeer. Bij niveau drie is het reptielenbrein aan zet: verstijven of ineenstorting. Het bewustzijn wordt op een laag pitje gezet zodat het zo min mogelijk energie gebruikt. We zien eruit als zombies. Zie de in elkaar gekronkelde, doodstil liggende slangen in de dierentuin. Wanneer onze rookmelders kapot zijn weten we niet meer wanneer we moeten vechten of vluchten. Vandaar dat vrouwen met een vroege geschiedenis van misbruik en verwaarlozing zeven keer meer kans lopen om als volwassenen te worden verkracht. Kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld worden later vaak de slachtoffers.  Mensen die vast komen te zitten in verkeerde veiligheidsmechanismen kunnen geholpen worden door hun sociale-betrokkenheidssystemen als het ware opnieuw uit te vinden (spel, theater, koorzang). “… Als kinderen opstandig, defensief, afgestompt of woedend zijn, is het ook belangrijk te bedenken dat dergelijk ‘slecht gedrag; wellicht een patroon herhaalt van gedragingen waarvan deze kinderen zich bedienden om ernstige gevaren te kunnen overleven, zelfs als die gedragingen zeer verontrustend of onaangenaam zijn…”.

 

De blauwdruk van onze wereld

Van der Kolk beschrijft wat scheiding tussen lichaam en geest met je doet. Wanneer je door middel van introspectie geen zelfgevoel dan wel zelfbewustzijn ontwikkelt, kun je geen heer en meester zijn over jezelf. Soms is introspectie te pijnlijk. Gevoelens kunnen onderdrukt en uitgeschakeld worden, met als ultieme uiting ‘depersonalisatie’. Sommigen herkennen zichzelf niet eens in een spiegel! Trauma schakelt ons innerlijk kompas uit en berooft ons van de verbeelding die nodig is om iets beters te creëren. “… Velen van mijn patiënten reageren niet op stress door die op te merken en te benoemen, maar door migraine of astma-aanvallen te krijgen…”. Bij ‘alexithymie’, Grieks voor ‘geen woorden hebben’, wordt de emotie vervangen door een handeling (bijvoorbeeld schoonmaakwoede). Negatieve emoties worden dan ook vaak geregistreerd als een fysiek probleem in plaats van een signaal dat er iets is wat aandacht verdient: “… Bang zijn betekent dat je in een lichaam leeft dat altijd op zijn hoede is. Boze mensen wonen in boze lichamen…”. Van der Kolk gaat diep in op de veilige dan wel onveilige gehechtheid van kinderen, omdat deze een staalkaart vormt voor latere relaties. “… Als onze ouders of grootouders steeds tegen ons zeggen dat we het schattigste, kostelijkste wezen in de hele wereld zijn, dan stellen we geen vragen bij hun oordeel – we gaan ervan uit dat we dat dan inderdaad wel moeten zijn. Wat we verder ook nog over onszelf leren, diep vanbinnen dragen we dat gevoel voor altijd bij ons: dat we in principe aanbiddelijk zijn. Mochten we later iemand tegenkomen die ons slecht behandelt dan zouden we ons diep verontwaardigd voelen…”.

 

Enorm ontzag

Van der Kolk vindt het verbazingwekkend dat hulpverleners het zelden hebben over de afschuwelijke ervaringen die kinderen hebben meegemaakt, of over het effect van trauma’s op hun gevoelens, gedachten en zelfregulatie. In plaats daarvan staan de medische dossiers bol van diagnostische etiketten als 'bipolaire stoornis', waar we met z’n allen alles van af weten sinds ‘Homeland’ met Carrie Mathison, ‘disruptieve stemmingregulatiestoornis’, wat inhoudt dat het kind last heeft van driftbuien of ‘oppositioneel-opstandige gedragsstoornis’ wat eigenlijk betekent: ‘dit kind heeft een hekel aan me en weigert te doen wat ik hem opdraag’. ADHD is een ‘comorbide’ diagnose voor bijna alles. Wordt het onderliggende trauma niet vertroebeld door deze sneeuwstorm van diagnoses? “… Tegen de tijd dat ze twintig jaar oud zijn, hebben veel patiënten al minstens vier, vijf of zes indrukwekkende maar nietszeggende etiketten opgeplakt gekregen…”. Al deze labels zijn in feite facetten van evenzoveel wanhopige pogingen om te overleven. Als de diagnose niet klopt, klopt de behandeling ook niet. Heel ons leven stoelt op onze kinderjaren: “… Stroufe vertelde me ooit in vertrouwen dat hij dacht dat veerkracht op volwassen leeftijd voorspeld kon worden door hoe lief moeders hun kinderen op tweejarige leeftijd vinden…”. Voor misbruikte kinderen is de hele wereld gevuld met nare triggers die hun bizarre gedrag verklaart. De kernproblemen van chronisch getraumatiseerde kinderen en volwassenen uiten zich in diepgaande biologische en emotionele ontregeling, afwezige of gestoorde gehechtheid, concentratie- en aandachtsproblemen, en een zeer gebrekkig besef van een samenhangende persoonlijke identiteit en competentie. “… Deze kwesties overstijgen en omvatten bijna alle diagnostische categorieën, maar iedere behandeling die ze niet op de eerste plaats zet, zal hoogstwaarschijnlijk falen…”.  Verandering begint wanneer we leren om onze emotionele hersenen te accepteren: “… Alleen als we geleerd hebben om te verdragen wat er vanbinnen gebeurt, kunnen we een begin maken met het omarmen van in plaats van het afsluiten voor de emoties die ervoor zorgen dat onze kaarten zo onwrikbaar en onveranderlijk zijn…”. Even verder: “… Onze grote uitdaging is om de lessen van de neuroplasticiteit, de flexibiliteit van de hersencircuits, toe te passen om zodoende de hersenen opnieuw te ‘bedraden’ en de geest te reorganiseren van mensen die geprogrammeerd zijn door het leven zelf om anderen als een bedreiging te zien en zichzelf als hulpeloos te ervaren…” (zie in dit verband ook wat godsdienstdeskundige Karen Armstrong in “Compassie” zegt over hetzelfde fenomeen). Over zichzelf: “… Ik kwam stilaan tot de conclusie dat het enige wat het mogelijk maakt om dit werk te doen een enorm ontzag is voor het vuur waarmee mijn patiënten probeerden te overleven en het misbruik te doorstaan, om vervolgens de donkere nachten in hun ziel te verdragen die onvermijdelijk optreden op de weg naar hun herstel…”.

 

De genezende kracht van verbondenheid

In het laatste gedeelte schrijft Van der Kolk over het herstellen van trauma. Het rationele brein kan geen emoties, gevoelens of gedachten ongedaan maken. Bij cognitieve gedragstherapie wordt een trauma simpelweg herleefd in plaats van verwerkt. Begrijpen waaróm je iets voelt verandert niet hóe je je voelt: “… hoe uitzinniger we ons voelen, hoe meer het rationele brein wijkt voor emoties…”. De eerste stap om te kunnen veranderen is jezelf openstellen voor je innerlijke ervaring. De tweede stap is om die ervaringen te benoemen. Een simpele manier die heel goed werkt is brieven schrijven aan jezelf. De volgende stap is de wisselwerking tussen je gedachten en je fysieke gewaarwordingen te observeren en te tolereren. Dat kan alleen in een kalme, aandachtige toestand, die eerst gecreëerd moet worden. Therapie is een gezamenlijk proces, een gemeenschappelijke ontdekking van jezelf. Dat gaat niet zonder sympathie voor je therapeut. Wat ons helpt gelijkmoedig en in balans te komen, zijn non-verbale activiteiten als mindfulness, yoga, oosterse vechtsporten, kunst, muziek en dans. Van der Kolk vertelt hoe hij kinderen weer in hun lichaam heeft gekregen door hen onder te dompelen in een ballenbak, te helpen met schommelen en onder verzwaarde dekens te kruipen. Samen spelen levert aansluiting en vreugde op. Belangrijk is dat mensen met trauma zich (opnieuw) leren te verbinden met medemensen. Dat gaat vaak heel goed via honden en paarden. Gemeenschappelijkheid heeft een enorme genezende kracht.

 

Godvergeten eenzaamheid

Verwarring en geen woorden kunnen vinden zijn aan de orde van de dag in therapiepraktijken (en rechtbanken): “… Trauma zorgt dat wij met stomheid worden geslagen, maar de weg ervandaan is geplaveid met woorden, zorgvuldig bij elkaar gesprokkeld, woord voor woord, totdat het hele verhaal kan worden onthuld…”. Zwijgen leidt tot dood van de ziel: “… Zonder taal en context is je bewustzijn waarschijnlijk beperkt tot: ‘Ik ben bang’…”. Trauma ontmenselijkt. Zicht krijgen op je angst en die delen met anderen kan het gevoel herstellen dat je deel uitmaakt van het menselijk ras. Biedt het hoofd aan ‘godvergeten eenzaamheid’. Het ontdekken van je zelf in termen van taal is altijd een openbaring: alsof je opnieuw wordt geboren. Van der Kolk bespreekt de opmerkelijke resultaten van EMDR, waarbij gewerkt wordt met het bewegen van de vingers voor de ogen van de patiënt, terwijl er traumatische gebeurtenissen herinnerd worden. Hoe het werkt weet men niet precies, maar waarschijnlijk heeft een en ander verband met wat er gebeurt in de remslaap, de fase waarin dromen optreden. Tijdens de remslaap flitsen onze ogen ook heen en weer. “… Hoe minder remslaap we krijgen, hoe groter de kans is dat we depressief worden…”. Een hoofdstuk gaat over hoe yoga getraumatiseerde mensen kan helpen om zich op hun gemak te voelen in hun gekwelde lichamen, en wat ademhaling daarbij doet.

 

Op zoek naar het onbeschadigde Zelf

Op een fascinerende manier beschrijft Van der Kolk de ‘meervoudige persoonlijkheid’ oftewel ‘dissociatieve identiteitsstoornis’ (DIS). Wat mij betreft is het mooiste wat hij daarover zegt: “… Onder het oppervlak van de beschermende delen van getraumatiseerde mensen bestaat er nog altijd een onbeschadigde essentie, een Zelf dat zelfverzekerd, nieuwsgierig en kalm is, een Zelf dat beschut is gebleven tegen de verwoesting door de verschillende beschermers die ontstonden in hun poging om te overleven. Zodra de beschermers erop durven vertrouwen dat het veilig is om zich daarvan los te maken, zal het Zelf spontaan tevoorschijn komen en kunnen de delen worden ingezet voor het genezingsproces…”. Dit is precies wat het geloof mij heeft geleerd: dat er ín jou, en in iedereen, een goddelijke kern is. Ik heb altijd het gevoel, dat als we dat vergeten, we de essentie van ons mens-zijn kwijt raken. Van der Kolk heeft het erover dat het Zelf weer de dirigent moet worden van het orkest ín ons. Aangezien maar liefst negentig procent van de menselijke communicatie plaatsvindt in het non-verbale gebied van de rechterhersenhelft, zijn de resultaten van psychosomatische therapie, waarin onder meer gewerkt wordt met rollenspel, ronduit verbluffend: “… Het is alsof je de film van je leven terugspoelt en de belangrijkste scènes herschrijft…”. Wanneer mensen in een veilige groep gespiegeld en bevestigd worden begint zich een nieuwe realiteit te vormen: “… We kunnen natuurlijk nooit ongedaan maken wat er werkelijk is gebeurd, maar we kunnen wel nieuwe emotionele scenario’s bedenken die intens en echt genoeg zijn om de oude te weerleggen en onschadelijk te maken…”. Een en ander deed mij sterk denken aan de ‘bevestigingsleer’ van dr. Anna Terruwe - zie mijn blog over “De frustratieneurose”.

 

Emotionele intelligentie

Hersenactiviteit is afhankelijk van zowel chemische als elektrische signalen. In de hersenen liggen circuits waar elektrische signalen doorheen zoeven om gedachten, gevoelens en gedrag te genereren. ‘Neurofeedback’ is een computertechniek waarbij de hersenen worden gestabiliseerd door ze als het ware opnieuw te bedraden: “… In sommige opzichten is neurofeedback vergelijkbaar  met het kijken naar iemands gezicht tijdens een gesprek. Als je een glimlach ziet of een klein knikje, word je beloond en ga je door met het vertellen van je verhaal of het maken van je punt. Op het moment dat je gesprekspartner er verveeld begint uit te zien, fronst of wegkijkt, maak je daarentegen een einde aan je verhaal of verander je van onderwerp. Bij neurofeedback is de beloning een toon of beweging op het scherm in plaats van een glimlach en bestaat remming uit iets dat veel neutraler is dan een frons – het is simpelweg een ongewenst patroon…”. Verder bespreekt Van der Kolk nog de levensveranderende kracht van toneel voor traumapatiënten: “… Theater biedt een unieke manier om toegang te krijgen tot een compleet scala van emoties en fysieke gewaarwordingen die hen niet alleen in contact brengen met de gebruikelijke ‘verzameling’ die zij hun lichaam noemen, maar hen ook in staat stellen om alternatieve manieren van leven te verkennen…”. Even verder: “… We genezen trauma zonder het woord ooit uit te spreken…”. Van der Kolk eindigt met een hartstochtelijk pleidooi inzake traumabewustwording op politiek- en onderwijsniveau. “… Armoede, werkloosheid, slechte scholen, sociaal isolement, grootschalige beschikbaarheid van vuurwapens en benedenmaatse huizen zijn allemaal broedplaatsen voor trauma. Trauma kweekt verdere traumatisering: gekwetste mensen kwetsen andere mensen…”. Na de zoveelste school shooting van afgelopen week hoef je dat niemand meer uit te leggen, zou je denken. “… Trauma verwoest het sociale-betrokkenheidssysteem en verstoort samenwerking, wederzijdse koestering en het vermogen om als een productief lid van een groep te functioneren…”. Alles draait om gekend en gezien worden: “… Voor zowel volwassenen als kinderen geldt dat we vertrouwd moeten zijn met onze innerlijke wereld en nauwkeurig moeten kunnen bepalen wat ons bang, boos of blij maakt om onszelf te kunnen beheersen. Emotionele intelligentie begint met het benoemen van je eigen gevoelens en het afstemmen op de gevoelens van mensen om je heen…”.

 

Uitgave: Mens! – 2016, 575 blz., ISBN 978 946 316 031 5, 41, 50

Rechtstreeks bestellen: klik hier


dinsdag 17 mei 2022

Eleison – Coen de Hoog

 


Subtitel: Onze worsteling uit een destructief familiesysteem

 

“... Naar schatting is één op de acht Nederlanders slachtoffer van huiselijk geweld en één op de acht vrouwen is ooit, kort of lang geleden, verkracht. Deze statistieken kun je misschien, net als ik destijds, maar moeilijk geloven. Toch is het echt waar. De realiteit is dat onze samenleving overspoeld wordt door een golf van (seksueel) geweld. Met dit boek willen we overlevers steunen, daders inzicht geven in hun daden en omstanders stimuleren hun stem te laten horen…”. Aldus De Hoogs’ uitleg aangaande het doel van het boek dat hij schreef, naar aanleiding van zijn huwelijk met een misbruikte vrouw uit een keurig evangelisch milieu. Hierbij promoot ik een en ander graag. Eén ding zou nu eens voor altijd en eeuwig duidelijk moeten zijn: ‘hét’ gaat nóóit over… Met misbruiktrauma’s valt hoogstens goed, soms minder goed, te leven. Vandaar dat wat mij betreft de meest indringende uitspraak in het verhaal misschien wel uit de mond van een begripvolle medechristen komt, die vanwege zijn homo-zijn óók al heel wat voor zijn kiezen heeft gehad: “… Geloof me, Mike, niets is zo gevaarlijk als een christen die gelooft dat God je leven zal veranderen…”.  “Eleison” is een buitengewoon ‘gewoon’ verhaal, zonder literaire pretenties, voor iedereen leesbaar en komt juist daardoor keihard binnen,

 

Nul empathie

Ieder hoofdstuk begint met een voorval uit het leven van Femke, het misbruikslachtoffer uit “Eleison”, waardoor duidelijk wordt hoe het verleden uitwerkt in het heden. Voorbeeld één maakt al direct helder dat haar vader een akelig agressieve man is met nul empathie. Tijdens een ruzieachtige vakantie in de bergen laat haar moeder huilerig merken dat ze bang is om langs een ravijn te wandelen. Manlief scheldt haar uit voor alles wat mooi en lelijk is, pakt de kleine Femke bij de arm, en voor ze het weet vliegt ze door de lucht: “… Heel even denk ik dat ik de afgrond in stort, dat dit het einde is. Mijn hart klopt in mijn keel en ik knijp mijn ogen dicht, al voel ik me ook opgelucht dat alles nu over zal zijn. Dan voel ik grond onder mijn voeten, ik sta op een richel die ik niet eerder had gezien en kijk naar de diepte onder mij. Hoewel ik hier prima kan staan, kan mama mij niet zien en ik word bang van haar gegil…”.  In plaats van het uit te schreeuwen van doodsangst, roept Femke in een verbijsterend vergaande behoefte te ‘pleasen’: “… Het is hier mooi, mama. Je kan er zelfs picknicken hoor!...”. Wat voor een hork van een kerel bén je dan?!

 

Een heel open gezin

Coen, een wees wiens opa hem een liefdevol thuis geeft, wordt gek op Femke Wagenaar. Hij weet niet wat hem overkomt als hij in het explosieve huishouden van zijn lief belandt, wat ook wel weer tot komische situaties leidt. De eerste keer bij haar thuis planten ze hem naast de tv terwijl Femke tussen haar pa en ma, tegenover hem op de bank, naar het achtuurjournaal kijkt: “… Verbaasd keek ik voor me uit. Recht voor me zaten drie bijna volledig vreemde mensen, waarvan ik de middelste overduidelijk leuk vond, maar zij keken, hoewel ik nog maar net in huis was, naar het televisiescherm naast mij. Ik vroeg me af wat ik moest doen. Even overwoog ik de stoel te verschuiven, maar uiteindelijk koos ik voor een andere oplossing: ik draaide een kwartslag om vervolgens mijn voeten over de leuning te leggen. (Pas later hoorde ik dat mijn stoel antiek was, en dat Femkes moeder bijna een hartverzakking kreeg.)…”. Het huis staat overigens vol met de prachtigste spullen. Geld zat. Maar niemand is gelukkig. Zoals zo vaak. Femke is open over de negatieve sfeer waarin Coen zonder dat hij het wil wordt meegezogen, al heeft ze zo haar vragen bij de veilige en liefdevolle omgeving waarin híj floreert. Wordt hij niet veel te beschermd opgevoed? Wat is ‘normaal’? Coen leert hoe gevaarlijk ‘stilte’ kan zijn in situaties van snijdende spanning: één verkeerde opmerking of beweging zorgt ervoor dat alle woede zich op jou richt. Als je het hebt over ‘op eieren lopen’! De vader van Femke heeft in de gaten dat Coen zich wezenloos schrikt van de manier waarop de familie met elkaar omgaat, maar verkoopt hun wijze van zijn als dat van ‘een heel open gezin’: “… Ik kan me voorstellen dat het anders is dan je gewend bent, maar juist omdat we zoveel van elkaar houden, kunnen we gewoon alles tegen elkaar zeggen, toch Femke?...”. 

 

Bijzondere band

Allengs komt Coen er achter hoe haar ouders Femke hebben mishandeld. Haar moeder sloeg. Haar vader schopte. Haar broer Machiel heeft haar zeven jaar misbruikt. Maar dat is inmiddels uitgepraat, beweert Femke bij hoog en bij laag. Waarom raakt ze dan steeds depressiever en labieler? Is ze bij tijden onaanspreekbaar en soms helemaal van de wereld? Pas als haar moeder ongeneeslijk ziek wordt en binnen de kortste keren op sterven ligt, blijken de gezinsleden wel degelijk in staat zorgzaam en vriendelijk met elkaar om te kunnen gaan. Daarentegen wordt het steeds moeilijker elkaar recht in de ogen te kijken en eerlijk te zijn. “… ‘Ik ben zo dankbaar.’ Jannies stem klonk zacht, vanaf de bank kon ik haar nauwelijks verstaan. Om haar mond lag een glimlach en haar ogen stonden helderder dan in de dagen daarvoor. ‘Mijn man…’. Ze keek Aart liefdevol aan en draaide haar hoofd naar voren. ‘En mijn twee lieve kinderen… Jullie hebben vaak ruzie gemaakt, maar hebben ook altijd een bijzondere band gehad.’ Met bevroren gezichten keken Machiel en Femke hun moeder aan…”. Coen denkt dat het allemaal wel goed komt als ze eenmaal getrouwd zijn. Na het overlijden van hun moeder besluiten Machiel en Femke hun vader te vertellen over wat er is voorgevallen. Geen geheimen meer: “… Hoe naïef en vreemd dit na al die jaren ook lijkt, op dat moment voelde het echt als een nieuw begin, als een nieuwe pagina die omgeslagen was….”. En even verder: “… Femke was vooral opgelucht dat Aart niet boos geworden was. Ze voelde zich schuldig en vies. Zij had immers nooit tegen Machiel gezegd dat hij moest stoppen en ze was diep van binnen bang geweest dat haar vader boos op haar zou zijn geworden. Aart deed wat zijn kinderen hadden gevraagd. Hij nam hun boodschap ter kennisgeving aan en zou er nooit meer over beginnen…”.

 

Tweesporenbeleid

Coen en Femke krijgen samen een dochter: Emma. In de zogeheten ‘peuterpuberteit’ begint het mis te gaan. De instabiele Femke kan haar  dochtertje om het minste of geringste afsnauwen en een tik uitdelen. In paniek belt ze Coen op als Emma vervolgens niet meer stil te krijgen is. Wanneer er vrienden langs komen, gedraagt Femke zich als de liefste moeder van de wereld. Als anderen worstelen met huwelijksproblemen bezweert ze dat het hoe dan ook belangrijk is met elkaar in gesprek te blijven, zoals zij en Coen altijd doen. Het tegendeel is waar. Femke kan ongelooflijk kortaf en sacherijnig zijn. Coen gaat zich steeds ongemakkelijker voelen bij dit tweesporenbeleid. Als hij Femke wijst op het verschil tussen haar uitlatingen en hun echte leven, beticht zij hem ervan dat hij altijd op haar fouten let. Coen: “… Ik begon in te zien dat ze, net als haar ouders, uitstekend in staat was in twee parallelle werelden te leven, werelden die ze zo geraffineerd met elkaar verbond, dat het voor buitenstaanders onmogelijk was om de werkelijke aard van onze relatie en van haar als moeder te zien…”. Uiteindelijk stort Femke totaal in en belandt in therapie. Zonder veel resultaat. Een evangelische vriendin met een messiascomplex betrekt Femke in een geestelijke zoektocht: “… hun Bijbelstudies hadden Femke dichter bij God gebracht, maar ons niet dichter bij elkaar. Sterker nog, onze relatie was juist meer onder druk komen te staan. Hoe vaker Femke Ruth sprak, hoe meer ze de Bijbel lazen en samen baden… hoe meer conflicten ons huwelijk kende en Femke de schuld van onze problemen bij mij neerlegde. God had haar veranderd en volgens haar was het nu mijn beurt om met God aan de slag te gaan…”. Goedbedoelende gemeenteleden gaan zich er ook nog eens tegenaan bemoeien. Ze hebben geen idee! Coen deelt het bed met een houten pop die af en toe gillend en badend in het zweet wakker wordt uit verschrikkelijke nachtmerries. Hoe beter Femke leert met haar vader en zijn nieuwe vrouw om te gaan, hoe meer ze zaken herbeleeft. Alsof een monster uit het verleden springlevend wordt: “… Femke was wispelturig, emotioneel en kon om het minste of geringste gestrest raken. Ze was vaak boos op Emma, al hield ze zelf vol dat ik altijd de kant van onze dochter koos en daarmee haar opvoeding belemmerde. Ondanks onze vele gesprekken kwamen we steeds vaster te zitten en ook de kloof tussen mij en de familie Wagenaar werd alleen maar groter…”.

 

Allemaal houden ze hun mond

Femke trekt gaandeweg steeds meer naar haar broer. Ze gaat zelfs samen met hem naar het café. Een onaangenaam verraste Coen voelt zich hoe langer hoe bozer. Onuitgesproken emoties leiden tot lichamelijke klachten. Nadat Femke’s broer is gescheiden, papt hij aan met een amper volwassen meisje. Coen voelt aan zijn water dat dit niet klopt: “… Machiel, maar ook Aart, had geen idee welke ravage hij in Femkes leven had aangericht. Femke kon nog altijd niet de diepte van haar trauma’s inzien. Machiels keuze voor zijn nieuwe, jonge vriendin was op zijn minst ongemakkelijk gezien hun gezamenlijk verleden…”. Later horen ze dat Machiel al wat met zijn vriendin had voor zijn scheiding en zij dus minderjarig was. Allemaal zitten ze in dezelfde evangelische gemeente. Allemaal houden ze hun mond. Om onrust te voorkomen. Ook de oudsten. Machiel mag zelfs gewoon jeugdleider blijven. Coen: “… hoewel Femke zelf verder wilde met haar leven, greep het verleden juist mij bij de keel. Waar zij met alles dat ze in zich had geloofde dat haar jeugd verleden tijd was, moesten Emma en ik lijdzaam toezien hoe haar trauma’s zich een weg naar buiten vochten. En waar zij mij er hartstochtelijk van probeerde te overtuigen dat ook ik haar vader en broer moest vergeven, voelde ik me wanhopig, omdat ik maar niet duidelijk kon maken dat nog geen fractie van de pijn van haar jeugd besproken was. De waarheid maakt vrij, aldus de Bijbel, maar niet wanneer het verleden te pijnlijk en de waarheid te waar is om onder ogen te kunnen zien. De deur bleef gesloten en de waarheid buiten, wachtend op de dag dat niets haar meer tegen zou kunnen houden…”. Ondertussen wil Emma amper meer alleen met haar moeder thuis zijn.

 

Narcistisch familiesysteem

Als Coen van Emma hoort dat haar broer van plan is bij hen in de straat te komen wonen, raakt Coen pas echt in alle staten: “… ze had het telefoontje voor mij verzwegen en haar broer, de man die haar misbruikt had, die mijn huwelijk tot een hel had gemaakt en die wist dat ik hem niet meer wilde zien, toestemming gegeven. Ze had gekozen voor haar broer. Nog nooit had ik me zo verraden gevoeld…”. Tot overmaat van ramp vindt de rest van de familie dat niet Femke, maar Coen hulp nodig heeft. Op alle fronten is hij de kwaaie pier. Tot bij Coen plotseling de puzzelstukjes op zijn plaats vallen: “… Narcisme, dat was het. De familie Wagenaar was niet zomaar een oppervlakkige groep mensen die vreemde dingen kon doen, het was een familiesysteem dat alleen maar aan zichzelf kon denken. Al die keren dat ze zogenaamd ongelukkig uit de hoek kwamen, alle keren dat ze mij de schuld gaven van wat er misging in de familie: ze konden niet anders dan aan zichzelf denken. En ik had er zo dicht op gestaan, dat ik het niet had kunnen zien. Femke, mijn bloedeigen vrouw, vertoonde niet zozeer vreemd gedrag, zij was onderdeel van het systeem. Ze wist niet beter dan haar pijn door te geven aan de mensen om zich heen…”. Dan begint het gevecht Femke terug te krijgen. Dat lukt, maar haar broer en vader keren zich tegen hen. De kerkgemeenschap neemt het op voor voornoemde heren en hun gladde praatjes. Zelfs hun beste vrienden willen niet luisteren. Coen en Femke moeten stante pede  vergeven en vergeten, en als Coen probeert duidelijk te maken dat ze daar nog lang niet aan toe zijn, wordt Coen zonder pardon uit het muziekteam gezet, waar hij basgitaar speelt. Dat betekent een breuk met de kerk van hun jeugd: “… De plotselinge ommekeer van Femke was voor omstanders moeilijk te volgen. Daarnaast konden de meesten zich vooral geen voorstelling maken van trauma’s die Femke, als sterke vrouw, iedere dag herbeleefde. En met verdriet dat je moeilijk kunt begrijpen, kun je ook moeilijk meeleven, zo realiseerde ik me. Sterker nog, pijn van een ander kan gevaarlijk zijn, omdat het je confronteert met jouw eigen kwetsbaarheid en hulpeloosheid. En niets is zo moeilijk als het gevoel van machteloosheid wanneer je iemand ziet lijden en je die persoon niet kunt helpen…”.

 

God is sinterklaas niet

In feite zeggen de kerkmensen hetzelfde als haar ouders, volgens Femke, die uiteindelijk in een loodzwaar behandeltraject voor PTSS terechtkomt: “… Mijn moeilijke gedrag was míjn schuld, ik was een slecht kind. Marten zegt het ook. Het waren niet de klappen, niet de jarenlange mishandeling en zelfs niet het seksueel misbruik. Ik ben het probleem, ik ben een slecht mens…”. In dit licht bezien is de eerste reactie van John de Mol inzake de The Voive-gate dus volstrekt normaal (om over de affaire Derksen maar te zwijgen). Zo gaat het gewoon. Ondanks onze zogenaamde seksuele vrijheid is er nog een enorme inhaalslag te maken betreffende seksuele bewustwording. Het lijkt wel of we met z’n allen zijn blijven steken op baby-niveau als het gaat over de impact van seks en seksuele grenzen. Soms vraag ik mij af wat voor nut het heeft kinderen kennis te laten maken met seksuele diversiteit als volwassenen niet eens weten hoe seksualiteit basaal werkt. Een fragment over fanatiek geloof: “… ‘Ben je teleurgesteld in God? Eerst je ouders die veel te vroeg overleden en nu de kerk die je laat zitten?’ ‘Goede vraag, Mike, ik weet het niet. Een beetje wel denk ik, al heb ik na de dood van mijn moeder sowieso nooit meer gedacht dat God ons leven hier wel aangenamer zou maken. Ik ben vooral teleurgesteld in mensen, denk ik,’ zei ik peinzend. Opeens wist ik wat ik wilde zeggen. ‘Weet je, ik heb lang gedacht dat het geen kwaad kon wanneer mensen geloven dat God je zal veranderen als je daar oprecht om vraagt, maar dit proces leerde mij dat het gaat schuren wanneer de moeilijkheden in je leven niet zomaar eindigen. Want wat als jij, ondanks al het meeleven en gebed, nog altijd worstelt met het verleden en het zelfs slechter met je gaat? Dan is het jouw schuld en dat zul je horen ook.’…”.

 

Mijn God is de verwonde God

Tot mijn verrassing komt Coen tenslotte uit bij de Tsjechische priester-schrijver Tomáš Halík en zijn uitspraak: “… Mijn God is de verwonde God…” (zie mijn blogs over "Geduld met God", "De nacht van de biechtvader" en "Ik wil dat jij bent"). Er breekt een tijd aan waarin Coen kan zeggen: “… In deze stilte, in de natuur, begon ik me te realiseren dat ons vertrek uit De Fontein niet alleen een einde was, maar ook een nieuw begin. Het verleden had mij niet alleen verdriet gebracht, het had mij ook dieper met het leven verbonden. Het had mijn maskers en schijnzekerheden afgebroken. En alle woede en verdriet hadden geholpen mijn eigenliefde en zelfbeeld de juiste plek te geven. Mijn trots was gebroken en ik zag wie ik werkelijk was…”. Femke leert dat haar echte trauma doodsangst is. Dat ze zo bang voor haar vader is geweest, dat ze vreesde dat hij op een keer zo zou flippen, dat hij haar dood zou slaan. Dat haar echte pijn niet in het seksueel misbruik zelf zit, maar in het zwijgen van haar vader die haar niet heeft beschermd: “… En dat zwijgen duurt tot de dag van vandaag voort…”. Iets van haar vaders gedrag valt te begrijpen als Femke hoort dat haar vader óók geslagen werd. Door haar oma. Alleen sloeg hij terug. “… En opa sloeg hem niet, maar wel de koeien. Hoe bangmakend is dat? Je eigen vader die weerloze koeien mishandelt, welke schade houdt je daaraan over?...”. Puur kwaad bestaat niet, aldus Femke. En zij mag dat zeggen…

 

Wat deze maatschappij mist

Soms zijn dingen zo mis, dat je het zelf niet kunt geloven, laat staan anderen: “… Mensen kunnen de waarheid niet verdragen wanneer deze als een stier op hen af komt stormen, zo verwoordde de schrijver Chaim Potok eens. Nu pas begon ik zijn woorden echt te begrijpen. Wanneer de waarheid op hen af komt stormen, doden mensen de stier om zelf overeind te kunnen blijven…”. Femke, over het opzienbarende feit dat mensen zo makkelijk hun hart bij haar uitstorten - alsof ze voelen dat zij ook het nodige heeft meegemaakt: “… Ik geef aan anderen door dat ik door mijn pijn heen ben gegaan, ik probeer met vallen en opstaan te erkennen dat ik die pijn heb, en daardoor komt er ruimte voor anderen om ook pijn te mogen en kunnen voelen. Dat het er is, dat het oké is. We kunnen ernaar kijken, zonder oordeel, zonder dat de ander er iets mee moet. Dat is denk ik wat deze maatschappij mist: ruimte voor pijn, voor lijden. Dat dingen mis mogen zijn…”. Soms zijn er gewoon geen oplossingen – ook dat mag. We kunnen onze knieën plat bidden en elke therapie volgen die er bestaat, maar volledige genezing is vaak onhaalbaar – dat is niet erg. Sterker nog: zo is het leven. Femke blijft krachtig en breekbaar. De titel van het boek is afgeleid van ‘Kyrie Eleison’ (ontferming van God), een liedje van Herman van Veen.

 

Uitgave: Plateau – 2022, 232 blz., ISBN 978 905 804 192 0, 19,99

Rechtstreeks bestellen: klik hier

 

P.S.: Heb je zelf grensoverschrijdend gedrag meegemaakt dan kun je je verhaal (anoniem) delen met organisaties als www.centrumseksueelgeweld.nl, www.slachtofferhulp.nl en www.veiligekerk.nl

 

zondag 8 mei 2022

Ontluikend christendom – Daniël De Waele

 


Subtitel: Cultuurgeschiedenis van een nieuwe religie in de Grieks-Romeinse wereld

 

Godsdienstwetenschapper Daniël De Waele schreef een onwaarschijnlijk fascinerend boek over de cultuur waarin het christendom ontstond: het immense Romeinse imperium dat door keizer Augustus werd verwezenlijkt. Kennis van deze pluriforme, multireligieuze wereld draagt bij aan de verheldering van een reeks geschriften die in die tijd het licht zagen: het Nieuwe Testament. Uit het voorwoord van prof. dr. Klaas A.D. Smelik: “… Toen het christendom zich in dit rijk verbreidde, kon het niet op zichzelf blijven bestaan als nieuwe Joodse sekte, maar was het onderworpen aan een waterval van invloeden van buitenaf. Dit leidde tot een dubbele beweging binnen de Kerk: men wilde de Joodse erfenis claimen, maar zich tegelijk van het jodendom onderscheiden; men wilde zich afkeren van het heidendom, maar tegelijk de vruchten van deze cultuur plukken en in het christendom opnemen – kerstenen. Om deze hybride religie te begrijpen is het daarom noodzakelijk om zich zowel in het jodendom van die tijd te verdiepen als in het heidendom, met name de Griekse filosofische stromingen uit die periode…”. Ik heb er een uitgebreid essay over geschreven om te gebruiken voor een eigen studie.

 

Over het zoeken naar antaraxia, innerlijke gemoedsrust

Doordat de Romeinse onderdanen zich een beetje verloren begonnen te voelen in het kosmopolitische wereldrijk waarin de heidense goden hun invloed gaandeweg verloren, begonnen ze zich te richten tot ‘persoonlijke verlossers’. Zie de mysterieculten: “… Persoonlijke toewijding, extase, verlichting, maakten het geloof tot iets dat haast tastbaar was, en dus betrouwbaar…”. De Waele: “… Velen zochten hun heil in bescherming van amuletten, in magie, en hielden rekening met allerlei voortekenen die de goden in hun welwillendheid toonden aan de mensen…”. Ook de filosofie kon verlossing brengen aan de vertwijfelden en beangstigden. Het ging om de ‘antaraxia’, de innerlijke gemoedsrust. Maar een en ander was slechts weggelegd voor de elite. In de diaspora, de verstrooide Joodse wereld buiten Palestina, groeide het Jodendom uit tot een wereldgodsdienst. Joden hadden in tegenstelling tot het heidendom maar één God. De wijsheden uit de Thora kwamen wonderlijk overeen met de destijds gangbare Griekse filosofische opvattingen: “… Dat was trouwens niet zo vreemd; men geloofde dat de Griekse filosofen zoals Pythagoras en Plato hun wijsheid bij Mozes vandaan hadden gehaald…”.

 

Simpele lieden

Hoogst opmerkelijk was dat een kleine Joodse beweging zou uitgroeien tot de grootste wereldreligie: het christendom. Christenen zagen in Jezus de lang verwachte Messias en persoonlijke verlosser. Hun aandacht ging uit naar de verschopten der aarde, armen, slaven, vondelingen: “… Christenen, deze simpele lieden, leken wel praktisch uit te werken waarover filosofen alleen maar oeverloos kletsten, bijvoorbeeld in hun door het evangelie geïnspireerde ethiek…”. Dit trok ook steeds meer teleurgestelde intellectuelen aan. Met het groeiende succes nam tevens de kritiek toe: “… Het was immers ongehoord dat christenen weigerden de goden te eren, die toch al eeuwenlang hun weldaden aan het mensengeslacht hadden bewezen. Het christendom was iets nieuwerwets en dus verdacht, het was ook nogal onlogisch en deed een beroep op geloof in plaats van de rede, en wat wellicht nog erger was: christenen vormden met hun sterke organisatie een staat binnen de staat. Dat was ondermijnend voor de Romeinse samenleving…”. De christen Aristides schreef aan keizer Hadrianus dat er drie klassen van mensen waren: Joden, heidenen en christenen. “… In een van zijn preken zou Petrus gezegd hebben: ‘Alles wat Grieken en Joden betreft is oud; wij zijn de christenen die Hem (de enige God) als een derde geslacht op een nieuwe manier vereren…”.

 

Het Joodse huwelijk

De Waele begint met de beschrijving van het dagelijkse leven van de gewone man en vrouw in de eerste eeuwen na Christus – het droogste deel van zijn studie. Hoe zag een gezin eruit? “… Bij heidenen, joden en later ook bij christenen gold een eenvoudige regel: de man is gesteld boven zijn vrouw, zijn kind en zijn slaaf, en dat is een goddelijke orde…”. Zonen bleven thuis wonen, met hun vrouwen en kinderen. Dochters werden uitgehuwelijkt en gingen deel uitmaken van andere families. Polygamie was toegestaan volgens de Mozaïsche wet  en werd pas in de vroege middeleeuwen door Asjkenazische Joden verboden. In de praktijk konden slechts weinig mannen zich financieel meerdere vrouwen veroorloven. Trouwen was voornamelijk een zakelijke aangelegenheid: “… Natuurlijk bestond wel het ideaal van een harmonieuze relatie – het boek Hooglied getuigt daarvan, maar een harmonieuze relatie betekende wel dat de vrouw de autoriteit van haar man accepteerde en zich verder nederig gedroeg…”. De huwelijksceremonie kwam er in feite op neer dat de bruid werd ontvangen in het huis van de bruidegom. Een synagogale liturgie bestond niet. De bruid werd in een bonte stoet opgehaald bij haar ouderlijk huis. Er volgde een feest van zeven dagen die de mannen en vrouwen gescheiden doorbrachten. “… Tijdens de huwelijksviering trok het koppel zich terug in een aparte kamer, de ‘chuppah’ (huwelijkshut), om het huwelijk te consumeren. Later doelde men met ‘chuppah’ op de huwelijksbaldakijn waaronder het huwelijk werd gesloten (zoals vandaag nog het geval is)…”. In de Bijbel lezen we over de ‘bruidsprijs’ (mohar) die door de bruidegom werd betaald aan de familie van de vrouw. In de 1e eeuw was de ‘bruidsschat’, die de bruid meekreeg en eigendom bleef van de vrouw, belangrijker. Bij een scheiding kon zij die weer opvragen. De rabbijnen stelden ook de regeling van de ‘ketubah’ in, een bedrag van 200 zuz, die de bruidegom bij scheiding beloofde te betalen. In de Misjna wordt het huwelijk omschreven als een aankoop van de ‘seksuele functie’ van de vrouw, dus ze was niet in álle opzichten het bezit van de man. Van overspel was alleen sprake als een man iets had met een gehuwde vrouw. Prostitutie was dus geen probleem, maar wel afkeurenswaardig. In Palestina werden Joodse vrouwen niet opgesloten in huis maar konden vrij naar de markt gaan, in een winkel of bedrijfje werken of water halen bij de bron.

 

Schat, jij bent mijn leraar

De Griek Demosthenes (384-322) over het heidense huwelijk: “… Hetaeren houden we voor ons vermaak, concubines voor de ordinaire lichamelijke behoeften, vrouwen om ons wettige kinderen te geven en het huishouden te doen…”. De Romeinen vonden dat de escapades van de getrouwde heren vergeven moesten worden: “… Rond 100 n. Chr. presteerde de Griekse filosoof Plutarchus het om te stellen: ‘Als dus een gewone burger (…) een slippertje maakt met een hoer of een vrouwelijk personeelslid, dan moet zijn echtgenote niet boos worden of vervelend doen, maar denken dat hij uit respect voor haar zijn drankzucht, geilheid en agressie met een ander deelt.’…”. Wettelijk gezien stond een vrouw gelijk aan een dochter, maar gaandeweg emancipeerde de Romeinse vrouw steeds meer. Dit zeer tegen de zin van Plutarchus die stelde dat de vrouw zichzelf moest onderschikken aan de echtgenoot. “… Deze moest gezag uitoefenen over de vrouw, zoals de ziel het lichaam beheerst: ‘Het is een eer om de vrouw te horen zeggen: “Schat, jij bent mijn leraar, mijn filosoof en mijn professor in de mooiste en goddelijkste vakken.”’ Geheel in lijn schreef Paulus de vrouwen in Korinthe voor: ‘Als ze iets willen leren, moeten ze het thuis aan hun man vragen, want het is een schande voor een vrouw als ze tijdens een samenkomst spreekt.’…”. Scheiding kwam in de vroege keizertijd onder de elite zo vaak voor, dat we kunnen spreken van seriële monogamie.

 

Volmaakte maagden

Jezus ging net zo vrij om met vrouwen als mannen. Paulus zegt in eerste instantie in een dooptekst dat alle gelovigen gelijk zijn: “… Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen – u bent allen één in Christus Jezus…”. Tegen het eind van de 1e eeuw werd de invloed van vrouwen in de kerk teruggeschroefd: “… Het woord Gods mag niet gelasterd worden. Men houdt rekening met de buitenwereld…”. In de latere brief aan de Kolossenzen schrijft Paulus: “… Dan is er geen sprake meer van Grieken of Joden, besnedenen of onbesnedenen, barbaren, Skyten, slaven of vrijen, maar dan is Christus alles in allen…”. De gelijkheid tussen man en vrouw is opmerkelijk genoeg verdwenen. De Waele: “… Sociologisch gezien is het zo dat als een oorspronkelijke revolutionaire beweging een gevestigde religie wordt, zij steeds meer de in de maatschappij vigerende patriarchale structuren overneemt…”. Al gauw ontstond er onder de gelovigen een hiërarchie betreffende kuisheid: “… maagden waren het meest volmaakt, dan de weduwen en onderaan bevonden zich de gehuwden. Maagden hadden zich immers niet bezoedeld met seks, weduwen niet langer, maar gehuwden ontkwamen niet aan bezoedeling. Voor vrouwen was maagdelijkheid ook wel een manier om zelfstandig te kunnen blijven…”.

 

Ongewenste kinderen

De helft van de kinderen stierf voordat ze volwassen waren. Ze werden groot gebracht door voedsters en pedagogen. De opvoeding was hard, met veel slaag. Heidenen probeerden nogal eens zwangerschap te vermijden en als dat niet lukte behoorden abortus, kindermoord of het te vondeling leggen van baby’s tot de mogelijkheden. Voor Joden en christenen waren kinderen echter een geschenk van God, die gekoesterd moesten worden. De Britse historicus Tom Holland: “… Overal in de Romeinse wereld trof je door ouders achtergelaten baby’s aan, huilend langs de kant van de weg of op vuilnishopen. Anderen werden in afvoergoten gegooid, waar ze bij honderden stierven…”. Veel baby’s, zowel jongetjes als meisjes, kwamen hierdoor in de prostitutie terecht. Gehandicapte kinderen werden doorgaans verdronken, evenals de ongelukjes van de dochters die een avontuurtje hadden beleefd. De gekste anticonceptie werd geadviseerd. Plinius de Oudere schreef bijvoorbeeld het volgende recept voor een amulet: “… men opene de kop van een harige spin, verwijdere de twee witte wormpjes die daarin zitten en bind deze vast in hertehuid…”. Vanaf een jaar of vijf werden Joodse jongens onderwezen in de Thora. Een formeel onderwijskader voor boven de 13 jaar bestond nog niet, maar wie daar voor voelde kon naar de ‘Beet Midrasj’ (huis van uitleg) om schriftgeleerde, leraar, rechter of hoofd van een synagoge te worden. De meeste Grieks-Romeinse kinderen volgden basisonderwijs, maar dat was niet verplicht. De kinderen van de aristocraten konden doorleren in de ‘ephebeia’, die verbonden was aan een gymnasium.

 

Slavenmaatschappij

In Rome was één op de vijf inwoners slaaf: “… Een voorstel in de senaat om slaven herkenbare kleding te geven werd snel afgewezen omdat de slaven dan zelf zouden zien hoe talrijk ze waren, wat ze op ideeën kon brengen…”. Op de slavenmarkten werden de voeten van ‘nieuwe slaven’ witgekalkt. Zij waren makkelijker te trainen, geloofde men. Grieks-Romeinse slaveneigenaars hadden wettelijk recht op seks met hun ‘eigendom’, man of vrouw. Men had er tenslotte eerlijk voor betaald. De kerk stond open voor slaven, maar kwam niet op het idee slavernij af te schaffen. “… In een brief van Plinius de Jongere aan keizer Trajanes, schrijft hij twee slavinnen te hebben gefolterd om erachter te komen wat christenen zoal uitspookten in hun samenkomsten. Dat viel nogal mee: zij loofden Christus als God en verbonden zich ertoe geen misdaden te plegen…”. Slaven hadden het niet per definitie slecht. Iedereen was er immers bij gebaat dat een slaaf zijn werk goed deed. Het was zelfs zo dat het regelmatig voorkwam dat een plebejer (iemand uit het volk) zichzelf verkocht als slaaf - dan had hij tenminste eten en onderdak. De Bijbel rangschikt de slaven onder het vee dat iemand kon bezitten. Wel behoorde een slaaf goed behandeld worden: “… Wanneer een slaaf een oog of tand werd uitgeslagen, moest hij ter compensatie vrijgelaten worden…”. Veel geboden worden dan ook onderbouwd met de woorden: “… Bedenk dat u zelf slaaf bent geweest in Egypte…”.

 

Aristocraten en plebejers

Uitgebreid gaat De Waele in op de rouw- en begrafenisrituelen tijdens het Romeinse Rijk. Speciale aandacht krijgen de christelijke martelaarsgraven waar rondom wonderen zouden hebben plaatsgevonden. De Waele legt uit hoe de mensen woonden en hoe de aristocratie de samenleving bestuurde. Plebejers stonden tegenover de hogere standen in een patroon-cliëntrelatie. Joden en christenen kenden daarentegen de Bijbelse geboden die opriepen om te zien naar de armen, zonder daarvoor in ruil iets terug te verwachten. Het zogeheten ‘Romeinse burgerschap’ gaf bepaalde privileges, zoals stemrecht (als men in Rome resideerde), geen vernederende straffen ondergaan (zoals geseling en kruisiging) en het recht zich in een rechtszaak te beroepen op de keizer – waarvan Paulus gebruik maakte. Het gaat over de Romeinse legioenen. Een netwerk van kaarsrecht aangelegde wegen door het hele Romeinse Rijk, vooral bedoeld voor snelle troepenverplaatsing, heeft de verspreiding van het evangelie zeer geholpen. Wel was er altijd gevaar voor rovers. Zelfs op zee: “… Ook Julius Caesar was in zijn jonge jaren door piraten ontvoerd. Tot zijn verontwaardiging eisten ze ‘slechts’ twintig talenten losgeld, terwijl hij zelf vond dat hij er zeker vijftig waard was…”. Ze werden niet al te hard aangepakt, want ze voorzagen het vasteland van slaven. Verder behandelt De Waele nog de immense belastingdruk en het werk van de tollenaren. De keizers lieten zich, met titel en al, op munten afbeelden zodat in een tijd zonder media hun onderdanen tenminste wisten hoe ze eruit zagen: “… Op munten van Augustus stond ‘Divi filius’; ‘zoon van God’…”. Kun je  nagaan hoe blasfemisch een en ander op Joden, met hun afbeeldingsverbod, overkwam. Vandaar de geldwisselaars in de tempel. Om status te verwerven kon je lid worden van een ‘vereniging’. Zie de fel protesterende vereniging van zilversmeden tegen Paulus’ prediking van een nieuwe god, die hun ambacht – het vervaardigen van zilveren artemistempeltjes – bedreigde: “… Christelijke kerken moeten in de ogen van heidenen ook een soort vereniging geweest zijn…”. 

 

De navel van de wereld

Overal in het antieke landschap waren tekenen van religieuze activiteit te zien: van enorme tempelcomplexen tot altaartjes bij bronnen, bruggen en kruispunten. Behalve in Israël. De Joden hadden enkel de tempel. Op de berg Sion in Jeruzalem. Want goden verblijven daar, waar hemel en aarde elkaar raken. Op heilige bergen. Waar geen berg voorhanden was, maakte men er zelf één. Zie de tempeltorens, ‘ziggoerats’, op de eindeloze vlakten van Mesopotamië, waarvan de zeven verdiepingen de zeven planeten uitbeelden. De ‘Axis mundi’, de wereldas, kon ook de vorm aannemen van een boom, een paal of een trap. Zie bijvoorbeeld de ladder van Jacob, de koperen slang op de staak van Mozes, de heilige palm waaronder de profetes Deborah recht sprak en de reusachtige eik in het Griekse Dodana waarin Zeus door het geritsel van de bladeren zijn heilige orakels fluisterde. De stad Babel was in zijn geheel een ‘babi-ilani’, een ‘poort van de goden’. De berg Tabor in Palestina betekent mogelijk ‘tabbur’, ‘navel’. Ook de Samaritanen daalden af van de ‘Navel-des-lands’, waarmee de heilige berg Gerizim werd bedoeld. De ‘omphalos’, de steen die volgens de Griekse mythen door Cronus werd uitgebraakt, belandde in Delphi, en duidde ook het middelpunt van de wereld, de ‘navel’ aan. Babylonië was tegelijk de poort van Apsu, ‘bab-apsi’, die toegang gaf tot de duistere chaoswateren van voor de schepping – de onderwereld. Ook volgens de Misjna sloot de tempel de mond van de ‘tehom’, de oerwateren, af. Josephus legde in de 1e eeuw een verband tussen de tabernakel en de kosmos. De voorhof en het heilige waren de twee delen die voor alle mensen toegankelijk waren, zoals de aarde en de zee. Het allerheiligste was voor God en stond voor de hemel. Daar kwam alleen de priester. De twaalf broden stonden voor de twaalf maanden. De zevenarmige kandelaar verwees naar de zeven planeten. De vier stoffen van de tent kwamen overeen met de natuurlijke elementen: aarde, water, lucht, vuur. Volgens de Griekse filosofen de vier bouwstenen waaruit de kosmos was opgebouwd. De hellenistisch georiënteerde Jood Philo bracht vooral de kleding van de hogepriester in verband met het universum; zo vertegenwoordigde de twaalf edelstenen op het borstschild de dierenriem.

 

De tempeldienst

De tempel van Salomo ging in vlammen op onder Nebukadnezar. In de tweede tempel bleef het allerheiligste leeg: de ark was verloren gegaan. Herodus verfraaide de tempel die er vanuit de verte uitzag als een besneeuwde berg, volgens bepaalde reizigers. Alles wat niet met goud was bedekt, was wit. In de tempel gebeurde er ontzettend veel. Een bezoeker vertelt dat 700 priesters zich geruisloos bezig hielden met de offers. De wet werd er onderwezen. De Joodse rechtbank, het sanhedrin, kwam er samen. Er werd gezongen door de Levieten, begeleid door lieren, harpen, cimbalen en bazuinen. Priesters reciteerden de zegeningen, de tien geboden en het sjema. Tempelwachters bewaakten de orde.  Er waren ook publieke administratieve instellingen die onder andere de tempelbelasting inde. Privépersonen gaven er hun kapitaal ter bewaring vanuit de gedachte dat God de tempel behoedde. De verwoesting van de tempel in 70 n. Chr. werd opgevangen door de synagogen. Tien mannen (de ‘minjan’) maakten een dienst mogelijk. Het sanhedrin werd vervangen door de ‘Beth Din’, ‘huis van recht’, met aan het hoofd niet langer de hogepriester, maar de ‘Nasi’: ‘voorzitter of prins’. De sabbat bestond ook bij de Babyloniërs en Assyriërs: “… Op zo’n dag golden bepaalde verboden: op vuur gekookt vlees mocht niet gegeten worden, de kleding van het lichaam mocht niet veranderd worden, witte klederen mocht men niet dragen, een offer mocht niet gebracht worden. Het was de koning verboden te rijden in zijn wagen of in het openbaar te spreken. De augur mocht niet prevelen in een geheime plaats, geen vervloeking uitspreken en mocht geen  medicijnen toedienen…”.

 

Mystiek en magie

De Waele behandelt de Joodse feesten: Pesach (Pasen), Sjavoeot (Wekenfeest, Pinksteren), Soekot (Loofhuttenfeest), Rosj Hasjana (Nieuwjaar), Jom Kippoer (Grote Verzoendag), Chanoeka (Lichtfeest) en Poerim (Joods carnaval). De Joodse wetten komen voorbij. Wat het betekende als volk ‘uitverkoren’ te zijn. De status van de proselieten. Het antisemitisme die de Joodse uitzonderingspositie opriep (de eerste pogrom vond plaats in Alexandrië in 38 n. Chr.). De verschillende visies op de Messias. De gedachten over het leven na de dood. En de Joodse mystiek en magie (zie ook mijn blog over “Joodse mystiek. Een inleiding” van Sjef Laenen). Er ontstond een typisch Joods-mystieke literatuur voor ingewijden die men Hechalot-literatuur noemt. Geliefde onderwerpen waren de letters en getallen van de schepping en de troonwagen (‘Merkawa’) van God uit Ezechiël 1. Er werd altijd in besloten kring gediscussieerd. De mysticus maakte een levensgevaarlijke geestelijke reis (vanwege de vijandige planeetengelen of poortwachters dan wel gnostische archonten, die de gelovige wilden tegenhouden) door de zeven hemelen, om God te ontmoeten: “… De Talmoed vertelt dat er in de 2e eeuw vier rabbi’s waren die ook ‘de tuin waren binnengegaan’, dat is het hemelse paradijs. Eén stierf, een ander werd krankzinnig, een derde verkondigde ketterijen, alleen rabbi Akiva ervoer een diepe vrede…”. De ingewijden binnen de Perzische Avesta, de Mithrasreligie, de Babylonische en Griekse godsdiensten en de Genza, het heilige boek van de mandeeërs, kenden de hemelreis ook. “… In de joodse mystiek is er nooit eenwording met God. De gelovige gaat nooit op in de godheid; men kent geen ‘unio mystica’. Tussen God en de mysticus hing trouwens een voorhangsel. Daarop waren Gods ideeën, de archetypen van al het zijnde, geweven, evenals de geschiedenis, de eindstrijd en de messiaanse verlossing…” (wat betekent het voor christenen dat het voorhangsel in de tempel scheurde toen Jezus stierf aan het kruis?). Mystici stegen op naar de hemelen, apocalyptici verwachtten de hemel op aarde.              

 

Religieuze groepen

Een hoofdstuk gaat over de religieuze groepen in Palestina. In feite bestonden er maar twee klassen: die van de boeren, de ‘amha-arets’- ‘het volk van het land’, en een kleine regerende elite die slechts 1 à 2 procent van de bevolking bedroeg. De regerende klasse liet zich bijstaan door een goed uitgerust leger, religieuze functionarissen (priesters), leraren en bureaucraten zoals schriftgeleerden en tollenaren. Bij elkaar zo’n 5 à 7 procent van de bevolking. Ze waren volledig afhankelijk van hun broodheren. De ‘farizeeën’, nauwkeurige exegeten van de wet, zijn in de Bijbel vaak de kwaaie pier, maar waren geliefd bij het volk. Alleen Lukas is aardig over hen: ze waarschuwen Jezus voor doodsgevaar en Hij wordt regelmatig door hen uitgenodigd voor een maaltijd. De farizeeër Gamaliël neemt het op voor de christenen en sommige farizeeën kiezen in de Hoge Raad de zijde van Paulus. Farizeeën geloofden in engelen en geesten, de opstanding en een laatste oordeel, de ‘voorbeschikking Gods’ en tegelijk in de vrije menselijke wil, wat je bij Paulus terug ziet. Binnen de groep had je de strenge, conservatieve school van Sjammai en de vriendelijker, gematigder school van Hillel. Waarschijnlijk kwamen de ‘zeloten’ uit de school van Sjammai voort, gewelddadige opstandelingen die rond de val van Jeruzalem werden uitgemoord. Uit de school van Hillel sproot het rabbijnse Jodendom. De ‘sadduceeën’ waren aristocratische collaborateurs. Volgens de geschiedschrijver Josephus traden ze grof en onbeschoft op tegen het gewone volk, dat hen meed als de pest. Dood was voor hen dood.  Ze hielden het alleen bij de ‘geschreven’ Thora – en interpreteerden die op zeer tirannieke wijze. Door hen werd Jezus berecht. De groep van de  essenen’ (zie ook de in de Bijbel genoemde ‘herodianen’) vluchtten vanwege politieke troubles, onder leiding van een ‘Leraar der Gerechtigheid’, naar de woestijn van Qumram. Daar schreven ze de beroemde Dode Zeerollen. Ze geloofden dat ze in de Eindtijd leefden en dat er een grote oorlog op het punt stond uit te breken tussen de ‘Zonen des lichts’ en de ‘Zonen der duisternis’. De Joden leefden als kat en hond samen met de ‘Samaritanen’. Zie de gelijkenis van ‘de barmhartige Samaritaan’. De wetgeleerde krijgt het niet over zijn lippen om te zeggen dat de ‘Samaritaan’ de ware naaste is, en noemt hem in plaats daarvan ‘hij die medelijden heeft betoond’. Verder had je nog de vrome enkelingen. ‘Chassidim’. Asceten en wonderdoeners als Johannes de Doper en Jezus. Sinds de tijd van de profeet Elia geloofden de Joden dat heilige mannen hun wil konden opleggen aan natuurlijke fenomenen. Ze lieten het op gebed regenen en genazen zieken. De ‘schriftgeleerden’ vormden geen religieuze maar een beroepsmatige groep - van schrijvers, magistraten, secretarissen, adviseurs, rechters en leraren.

 

De christenen voor de leeuwen

Ongelooflijk intrigerend schrijft De Waele over het best wel tolerante heidendom van de Grieken en Romeinen, al waren er grenzen: “… In de eerste plaats werden bepaalde culten voor staatsambtenaren gemeden omdat ze als on-Romeins werden ervaren. Halfnaakt dansen in een roes, zichzelf tot bloedens toe verwonden (tot zelfcastratie toe), en andere vormen van extase die men aantrof in de dienst aan de godinnen als Cybele en Atargatis, daar waren de meeste Romeinen niet van gediend. Er werden wetten uitgevaardigd tegen verminking, ook tegen vrijwillige verminking in dienst van een bepaalde godheid. Keltische druïden hadden het helemaal verkorven bij de Romeinen. Dat was omdat ze mensenoffers brachten…” (zie mijn blogs over “De druïden en hun rol in de Keltische samenleving” van Peter Berresford Ellis en “Eiland van heiligen en geleerden” van Niek Bakker). “… Sinds het begin van de 1e eeuw v. Chr. werden mensenoffers wettelijk verboden. Onder keizer Tiberius zouden druïden uitgeroeid worden…”. Christenen hadden een ander probleem. Omdat het een nieuwe godsdienst was, werd hen verweten dat ze de goden van weleer de rug toekeerden en daarmee hun toorn opriepen. De christen Tertullianus in zijn ‘Apologie’: “… Als de Tiber buiten zijn oevers treedt, als de Nijl niet overstroomt, de hemel geen regen geeft, als er een aardbeving is, hongersnood of er is droogte of de pest, dan schreeuwt het volk ten hemel: ‘De christenen voor de leeuwen’…”.

 

Superhelden

De goden waren eigenlijk een soort superhelden, die niets menselijks vreemd waren (zie ook: “Circe” van Madeleine Miller). Volgens de christenen waren ze in wezen demonen. Ze werden koest gehouden dan wel om hulp gevraagd door middel van offers: voor wat, hoort wat. De hogere kringen geloofden weliswaar niet zo erg in hen. Daar sprak men liever over het ‘Lot’ of de ‘Voorzienigheid’. De Romeinen geloofden daarnaast ook in ‘numia’: onpersoonlijke machten die je in de natuur kon ervaren. Verder waren er tempels waar je een ‘orakel’ kon raadplegen. De bekendste was het orakel van Apollo te Delphi. De priesteres oftewel Pythia beantwoordde vragen, gezeten op een driepotige stoel in een ondergrondse kamer: “… Waardoor de Pythia in extase raakte is niet bekend. Sommigen vermoeden dat ze drugs gebruikte…”. Er bestonden ook orakelboeken. Er was veel magie en bijgeloof: “… Het gekras van een kraai, een omvergevallen oliekruik, een slang van een tak zien vallen, wijn morsen, het waren allemaal tekenen van mogelijke rampspoed…”. Zogenaamde ‘vloektabletten’ werden in een poel of rivier gegooid, of begraven, dicht bij de chtonische goden van de onderwereld. Om zich te verdedigen tegen magie hoefde je alleen maar menstruatiebloed aan de deurkozijnen te strijken, aldus Plinius de Oudere. Sommige keizers hielden zich bezig met astrologie, divinatie en necromantie. Heliogabalus maakte het wel heel bont, door zich niet alleen te beschermen met duizenden amuletten, maar ook knapen uit de hogere standen te offeren om uit hun ingewanden de toekomst te laten voorspellen. Christenen erkenden de effectiviteit van magie en toverij, maar verwierpen die. In het Jodendom werd een ziek lichaamsdeel ter genezing bespuwd, terwijl men daarbij een Bijbelvers citeerde. Zie ook Jezus genezing van de blinde. Onder de Joden hielden vooral de essenen zich bezig met duiveluitdrijving en genezingen. Ze deden veel onderzoek naar medicinale wortels en de eigenschappen van stenen. Men geloofde bijvoorbeeld dat de Baaraswortel excorciserende kracht had. In de oudheid moesten de doden fatsoenlijk en volgens de juiste riten begraven worden. Anders gingen ze spoken. De keizers werden vaak door hun opvolgers vergoddelijkt, een enkele als Caligula en Nero daargelaten, die zich in hun waanzin al tijdens hun leven goddelijke pretenties aanmaten.

 

De mysterieculten

Eigen aan de mysterieculten die er bestonden was dat ze geheim waren. Snippers informatie hebben het over  ‘inwijdingen’ waarin het niet langer gaat om ‘weten’ maar om ‘ervaren’: “… Wat in de beschrijvingen telkens terugkomt, is het gaan door het donker, en de plotselinge overgang naar het licht…”. Alles draaide om de catharsis of emotionele zuivering van de gelovige: “… De initiatie droeg een geheim karakter en de gelovige ervoer een verandering van geest door confrontatie met het heilige…”. De bekendste waren de ‘Eleusische mysteriën’. “… De deelnemer werd eerst schrik aangejaagd zodat zij met ontzetting vervuld waren (Demeter die haar dochter verliest). Maar in de diepe duisternis waarin zij zich bevonden scheen toen een stralend licht, waarin zij de godin in al haar luister konden aanschouwen (Kore ziet het licht terug)…”. Is iets dergelijks ook de functie van zogeheten ‘hel- en verdoemenispreken’ – zie “Knielen op een bed violen”? Je had de ‘Dionysuscultus’ waar seksuele losbandigheid en rituele moord aan te pas zouden zijn gekomen: “… Sommige bronnen vermelden dat de kandidaten na een vasten zichzelf in een staat van waanzin brachten, waarbij zij rauw vlees aten. Vrouwen, ‘maenaden’ genoemd, droegen een thyrsus – een staf met een dennenappel, omringd met wijnkransen, en dansten wervelend in het rond…”. Bij de ‘Isiscultus’ hoorde een incubatiezaal waar je in een slaap een droom kreeg die door een priester geïnterpreteerd werd. De cultus van de ‘Magna Mater’ ging gepaard met dansende priesters die onder het gehuil van fluiten door razernij gegrepen werden, plotseling hun kleren uitrukten, een zwaard grepen en zichzelf castreerden. “… Hij rende dan door de stad en gooide het afgesnedene in een willekeurig huis en nam uit dat huis de kleren van de daar wonende vrouw. Van toen af behoorde hij de godin toe. Deze Galli waren gehuld in vrouwenkleren en droegen lange haren en epileerden zich.  Ze waren ook herkenbaar aan andere vrouwelijke attributen zoals medaillons op het hoofd, oorhangers en halssnoeren. Zij kerfden met messen in hun armen, een heropvoering van de aarde die door ploegers werd opengewerkt om erin te zaaien en dan te oogsten. Ook kregen zij met hete naalden een teken in de huid ingebrand…” (zie eveneens: "De moedergodin in de oudheid" van dr. C.J. Bleeker). Vandaar de christelijke moeite met transgenderisme? En dan had je nog de ‘Mithrascultus’ die draaide om de ‘Sol Invictus’, de ‘Onoverwonnen Zon’, een rituele maaltijd met brood en wijn kende, en een geduchte concurrent van het christendom was (zie ook:  “Het Pauluslabyrint” van Jeroen Windmeyer). De Waele bespreekt de mythische figuur ‘Hermes Trismegistus’ wiens hermetische gnosis terecht kwam in boeken die de ‘Hermetica’ worden genoemd. Daarin wordt verteld hoe de ziel van de ingewijde door de zeven planetensferen kan opstijgen naar de Oorsprong, het Licht, de Onbegrijpelijke, kortweg: tot God.

 

Hellenistische filosofie in de Bijbel

De invloed van de hellenistische filosofie op het christendom wordt uitgediept (zie ook: “De ziel” van Ole Martin Høystad). De filosoof Whitehead zei eens dat de hele geschiedenis van de Westerse filosofie niet meer dan een reeks voetnoten bij Plato is. Plato gaf onderwijs bij een heilig bos dat gewijd was aan de god Akademos - vandaar dat zijn school de Academie werd genoemd. Van Plato komt het idee dat het lichaam de kerker is van de ziel: “… de eigenlijke wereld is de geestelijke wereld, waarin absolute waarden en normen bestonden, er is een goddelijke voorzienigheid en de ziel is eeuwig…”. Voor Plato’s leerling Aristoteles was God een ‘Onbewogen Beweger’ die alle dingen ‘beweegt’ naar ‘opperste perfectie’. Volgens de ‘middenplatonisten’ was het doel van het menselijk bestaan zich van de wereld der materie te bevrijden, om weer op te gaan in het goddelijke. Apologeten als Justinus Martyr, Tatianus en Clemens van Alexandrië baseerden zich op het middenplatonisme. Gods geest bevatte de eeuwige ideeën, zoals ook doorklinkt in een tekst in Hebreeën over Jezus: “… Deze, de ‘afstraling’ zijner heerlijkheid en de ‘afdruk’ van zijn wezen…”. De God van de Alexandrijnse Joden leek nogal op die van de Alexandrijnse platonisten: Hij was louter transcendent, zonder begin of einde, en met de materiële wereld was er slechts een link via bemiddelaars. De Demiurg (een mindere godheid) of de Logos (het Goddelijke Woord), die de christenen identificeren met Jezus. De ethiek van Plutarchus vertoont grote verwantschap met de Nieuwtestamentische brieven. Bijvoorbeeld over dat de schoonheid van vrouwen niet ligt in opsmuk en versieringen, maar in waardigheid en bescheidenheid. Epictetus, Seneca en Philo van Alexandrië dachten er net zo over. De neoplatonisten wilden de mens terugbrengen naar zijn oorsprong: de Ene. Volgens Plotinus moet je je afwenden van het uiterlijke en je richten op het innerlijke, je goddelijke kern. Elke god had zijn sympathische vertegenwoordiging in een dier, plant of mineraal. In de vroege katholieke kerk waren materiële dingen ook dragers van iets geestelijks. Zie de sacramenten.

 

Overeenstemming en kritiek

De ‘cynici’ waren onafhankelijke individualisten, vertrouwden enkel op zichzelf, en leefden aan de rand van de maatschappij om van daaruit ongenadig af te geven op de gevestigde orde. Zij kozen voor vrijwillige armoede, bekritiseerden rijkdom en aanzien, stelden huichelarij aan de kaak, zagen af van vergelding van spot of aangedaan onrecht, braken familiebanden door en streefden naar de afwezigheid van hartstochten. Allemaal zaken die Jezus ook leerde, alleen had dat te maken met Zijn vertrouwen op God. De ‘stoïcijnen’ zochten hun heil in harmonie. Ze geloofden in het noodlot of de voorzienigheid waardoor alles vaststaat. Daarom heeft het geen zin je te verzetten tegen wat je overkomt - dat maakt het onvermijdelijke alleen nog moeilijker te dragen. “… De onverschilligheid tegenover eigen armoede of rijkdom lijken we ook bij Paulus aan te treffen: ‘Ik weet wat het is om gebrek te lijden, maar ook om in rijkdom te leven. Ik heb alles aan den lijve ondervonden: overvloed en honger, rijkdom en gebrek…”. Evenals Seneca vond Paulus dat Gods grootheid was af te lezen uit de schepping. Paulus haalt de stoïcijn Aratus aan als hij het heeft over dat wij van het ‘geslacht’ van God zijn, alleen heeft Aratus het over Zeus. En hij citeert de stoïcijn Posidonius met “… Want in Hem leven wij, bewegen wij en zijn wij…”. Dan had je nog de ‘epicuristen’ die zweerden bij ‘genot’. Het ging er zeer zeker niet om constant ‘uit je dak te gaan’, maar meer om een positieve leefwijze en tevreden te zijn met wat je hebt. De ‘sceptici’ verwierpen elke overtuiging. Voor de ‘neopythagoreeërs’ waren de getallen heilig. De Waele behandelt ook de filosofen die tegen het christendom ageerden. Celsus vond de evangeliën volkomen ongeloofwaardig. Volgens hem was Jezus verwekt door een Romeinse soldaat die Panthera heette - mogelijk een verbastering van het Griekse ‘parthenos’, ‘maagd’.  Jezus verhuurde zich als knecht in Egypte, waar hij magische krachten leerde gebruiken. Ook ene Porphyrius maakt gehakt van het Nieuwe Testament. Waarom zei Jezus tegen zijn discipelen: “… Vrees hen niet die het lichaam kunnen doden…”, terwijl Hij zélf verging van doodsangst? Hiërocles wijst er op dat de discipelen ruwe en ongeletterde vissers waren, die je van alles kon wijsmaken. En dan had je nog Julianus Apostata (de Afvallige), de keizer die christelijk was opgevoed, maar zich tot het heidendom bekeerde, en alle christenen daarin mee wilde trekken.

 

Verandering van focus

In eerste instantie waren Jezus’ volgelingen trouwe Joden. De aandacht ging uit naar de concrete wandel van de gelovigen (zie de ‘Didache’): je kunt je op de engel van het licht of de engel van de duisternis richten. Aan jou de keuze. Met Paulus veranderde de focus op de wet naar de verzoenende dood van Jezus aan het kruis: “… Paulus was dus woedend op de Jodenchristenen die in door hen gestichte kerken de heidenchristenen de joodse wet wilden opleggen, hij vervloekte ze. Die aandacht voor het kruis maakte dat Paulus nauwelijks belangstelling had voor het leven van Jezus van Nazaret: ‘Indien wij al Christus naar het vlees gekend hebben, thans niet meer’, schreef hij. Mede door Paulus’ prediking, waarin redding werd gekoppeld aan het kruis en niet aan het houden van de joodse wet, werd het christendom een universele godsdienst, open voor alle mensen, slaaf of vrije, man of vrouw, heiden of jood. In de volgende eeuwen zou het christendom tot grote bloei komen, terwijl de Jodenchristenen van het toneel zouden verdwijnen…”. Uit de eerste Jodenchristenen te Jeruzalem duiken in de 2e eeuw een aantal Joodschristelijke groepen op. De Waele noemt de ‘Ebionieten’ die Jezus zien als een gewoon mens, zij het een rechtvaardige. De ‘Nazoreeërs’ die zowel de goddelijke als menselijke natuur van Jezus erkenden en vasthielden aan de wet. De esoterische ‘Elkesaieten’ wiens stichter een boek had ontvangen van een reusachtige, 96 mijl hoge engel. Ze waren gebiologeerd door de wondere kracht van water. 

 

Christelijke asceten

En dan zijn daar nog de ascetische ‘Enkratieten’. Dan moet je denken aan “… heremieten die met zware kettingen rondzeulden (men heeft in Egypte een geraamte gevonden, kettingen incluis), gras aten, of zich als waanzinnig voordeden, het woord van Paulus indachtig: ‘Wanneer iemand van u denkt dat hij in deze wereld wijs is, moet hij eerst dwaas worden; pas dan kan hij wijs worden.’ Sommigen metselden zich in (de ‘reclusi’), in een kleine grot bijvoorbeeld, waarbij een kleine opening werd gelaten waardoor bewonderaars een weinig voedsel konden doorgeven. Ideaal was een ruimte waarin men languit kon staan of liggen. Weer anderen trokken zich terug op een zuil (‘stylieten’), afgezonderd van de wereld. Maar hun ascese bewerkte in hen ook wonderbare krachten: zij genazen, excorciseerden, hielpen armen en joegen belastingambtenaren op de vlucht. Sommigen waren zo succesvol dat ze hele menigten aantrokken, die de arme heremieten of kloosterlingen in hun zo begeerde afzondering kwamen opzoeken. Een zekere Arsenius schrijft hierover dat te vrezen viel dat ‘hele scheepsladingen voorname dames over zee zouden worden aangevoerd om de Egyptische monniken te bewonderen.’ Minder spectaculair waren de vele christelijke weduwen of maagden die zich terugtrokken in hun eigen woonvertrekken..”.

 

De gnostiek

Om de steeds groter wordende kudde tegen de verderfelijke leer van de zogeheten ‘gnostici’ te beschermen, werden de laatsten uit de katholieke kerk gezet. In het Nieuwe Testament wordt al tegen hen gewaarschuwd: zie 1 Tim. 6:20. Er waren maar vier ware evangeliën. De andere, niet-canonnieke geschriften moesten vernietigd worden. De ‘gnostici’ waren radicaal dualistisch: er was een pure, spirituele en goddelijke wereld en er was een duistere, verderfelijke materiële wereld. Ooit vond er een val plaats in Gods’ volheid of ‘Pleroma’. Het resultaat was de materiële wereld, die er nooit had moeten zijn, geschapen door een demonische demiurg of scheppergod: Jahweh. Voor de gnostici was de slang goed: zij was de leraar der wijsheid. De demiurg wilde de mens wijsheid onthouden. Daarom mocht Eva niet van de vrucht eten. Door kennis, ‘gnosis’, werd je je bewust van je goddelijke vonk, die in je lichaam gevangen zit. De demiurg had ook de archonten geschapen, de anti-goddelijke machten die verbonden waren met de zeven planetaire sferen en de twaalf tekenen van de dierenriem. Na je dood kon je ziel opstijgen door de planetensferen om opgenomen te worden in het Pleroma. Via de juiste wachtwoorden kon de ziel de vijandige bewakers van de planetensferen passeren. Het ‘manicheïsme’ was de enige gnostische religie die het tot een wereldkerk bracht. 

 

Kerkvaders

De Waele behandelt de tijd van de apostolische vaders die het christendom voornamelijk beschouwden als een ethische weg tot God, gewezen door de door God gezonden leraar Jezus. De apologeten uit de 2e en 3e eeuw komen voorbij, die het christendom probeerden te verdedigden tegen de absurde kritiek waaraan het werd blootgesteld: Aristides, Justinus de Martelaar, Tatianus, Tertullianus en Minucius Felix. Rond 200 bestond er in Alexandrië al een school voor Bijbelwetenschap waarvan de leiding in handen was van de middenplatonist Clemens van Alexandrië. Clemens geloofde dat God zich, ter voorbereiding van de komst van Christus, aan de Joden had bekend gemaakt door Mozes, en aan de Grieken door hun filosofen. De veelschrijver Tertullianus moest weer niets van filosofie hebben. Daar kwamen alleen maar ketterijen van. Hij kwam tot geloof door de moed van martelaren. Van hem is de bekende uitspraak: ‘het bloed der martelaren is het zaad der kerk’. De meester van de allegorie, Origenes, geloofde in de spirituele ontwikkeling van de ziel. Origenes noemt liefst 42 niveaus van opgang van de ziel van het aardse naar God. Deze spirituele reis gaat na de dood door. De ‘sferen’ van de platonici en hermetici zijn hier vervangen door de nieuwtestamentische ‘kamers’ die Jezus ons bereidt. Ging Hij ook niet de hemelen door? Origenes was ook de eerste die nadacht over de vrije wil: “… De opdracht zich spiritueel te ontwikkelen, zich op het pad te begeven van voortgaande reiniging van de ziel, veronderstelt dat de mens, weliswaar met Gods hulp, dat ook kan…”. Jezus zelf werd steeds minder gezien als Jood. Hij was de pre-existente Zoon van God, de Logos. Vanaf de 2e eeuw ontstond een giftige ‘Adversus Judaeos’ literatuur; Joden werden ervan beticht Jezus, de heiland van de wereld, te hebben gekruisigd. De Waele eindigt met kerkvader Augustinus, waarmee het christendom een heel nieuwe weg in zou slaan. Bij Augustinus is Christus niet zozeer de ‘paedagogos’ maar de ‘verlosser’. Het ging er niet om dat gelovigen flink hun best deden om hun grote voorbeeld Jezus na te volgen om zo de gerechtigheid te verwerven. Het ging erom dat Jezus de zwakke en zondige mens door genade gerechtigheid schonk, en zijn herstellende werk deed in de ziel van de mens. Ook in Augustinus was het verlangen gegroeid zich af te wenden van de aardse werkelijkheid, om op te gaan in het goddelijke rijk van de Waarheid. Wat neoplatoonse filosofen echter niet boden, was de weg ernaartoe. Daarin had Jezus, die de Weg was, voorzien, en dat was waarlijk een blijde boodschap.

 

Toekomstmuziek

Toen keizer Constantijn in de 4e eeuw christen werd, zou het christendom de Romeinse staatsgodsdienst worden. Het volkse heidendom werd simpel in het nieuwe christendom opgenomen. Heiligen kregen hun eigen feestdag en specialiteit zoals vroeger de goden: genezing, bescherming, leiding, een veilige reis, een goede oogst… Beschermende amuletten kregen een christelijke afbeelding – vooral het kruis en de vis waren populair. Christenen kregen hun dromen bij een martelaarsgraf of in kerken, die geheiligd waren door een relikwie. En al moest de beroemde filosofische academie te Athene op last van de christelijke overheid de deuren sluiten, de neoplatoonse filosofie ging in de christelijke theologie, nog een mooie toekomst tegemoet…

 

Uitgave: KokBoekencentrum – 2021, 480 blz., ISBN 978 904 353 661 5, 29,99

Rechtstreeks bestellen: klik hier