Subtitel: De monnik, de sporter en de weg naar verlichting
“Wild”, het boek van Cheryl Strayed (zie mijn vorige blog) inspireerde mij om me eens wat meer te verdiepen in het fenomeen lopen.
“… Lopen, hetzij wandelen, hetzij rennen, is niet zomaar een beweging om van de ene plaats naar de andere te geraken. Lopen lijkt voor de mens intrinsieke kwaliteiten te bezitten die veel dieper gaan dan de mogelijkheid zich te verplaatsen. Volgens de verslagen werkt het als een geneesmiddel, als een drug, als meditatie, als verwerkeling van het ‘goede leven’, als antidepressivum, als verhalenmachine en als een retraite. Of ze zichzelf nu beschouwen als een pelgrim op weg met een spirituele queeste, als een langeafstandswandelaar die onderweg tot filosofische bespiegelingen komt, of als een hardloper die werkt aan zijn fysieke en psychische gezondheid, allen bezingen ze de spirituele effecten van het lopen in religieuze metaforen en in teksten die af en toe die van de psalmdichters naar de kroon steken…”.
Ik ben zelf een loper; ik word er ook hartstikke ‘high’ van. Is dat gevoel zichtbaar in de hersenen? En raken lopen en religie elkaar ergens? Ineke Albers (1948) schreef er een boek over.
Japan
Ze studeerde theologie en neuropsychologie aan de universiteit van Tilburg en promoveerde op een studie over het lopen in religieuze rituelen. Ze is ook nog freelance fotograaf. Dat leverde een reisverslag op vol prachtig zwart-wit fotomateriaal. Albers kreeg het namelijk voor elkaar de enige geestelijke orde die nog een religieus onderbouwde looptraditie onderhoudt van dichtbij mee te maken: die van de geheimzinnige boeddhistische kaihõgyõmonniken in Japan. Ze lopen 100 nachten achtereen, 35 kilometer over een berg, om een staat van verlichting te bereiken. De echte diehards onder hen doen het zelfs duizend nachten en promoveren hiermee tot ‘levende boeddha’. Albers kreeg de lopende monniken wel te zien, maar niet te spreken – dus uiteindelijk keerde ze zonder inside-informatie huiswaarts…
Heilige kracht
In premoderne culturen bestonden veel meer religieuze groeperingen waarin lopen een spirituele betekenis had. Denk b.v. aan de rooms-katholieke pelgrimages, maar ook de Soemerische en Egyptische beschaving en veel indianenvolken - zoals de Hopi, Apaches, Navaho, Inca’s, Azteken en Maya’s - kenden spirituele looptradities: “… Tot aan de twintigste eeuw hebben antropologen deze rituelen waargenomen, maar nu lijken ze te zijn verdwenen…”. Albers vertelt hier uitgebreid over:“… De indiaan rende voor wolken, regen en rijping van het gewas en wie (de hardloopwedstrijden) won, had daar het meest aan bijgedragen…”. Waarschijnlijk duidden de lopers de kracht die ze tijdens het lopen door hun lijf voelden kolken als de heilige kracht van god.
Albers noemt het opmerkelijk dat parallel aan de Europese ontkerkelijking steeds meer mensen zijn gaan lopen en daar ook nog eens in religieuze termen over spreken: “… Zijn de monniken moderne duursporters in een religieus jasje? Of – en dat is de vraag waarop ik eigenlijk een antwoord zoek – voltrekken de postmoderne lopers in feite een religieus ritueel in een seculier jasje?...”. Dat vind ik een hele verrassende vraag, gekoppeld aan een hele wijze opmerking: “… De huidige kerkverlaters zijn meestal niet op de eerste plaats lieden die van iets weglopen, maar lieden die naar iets op zoek zijn…”.
Babylonische spraakverwarring
Het contact leggen met de kaihõgyõmonniken was niet makkelijk. Ze leven in complete afzondering en willen dat graag zo houden. Er bestond maar één wetenschappelijk artikel in het Engels over hen, uit 1987!, en de auteur daarvan - hoogleraar in Kyoto - introduceerde Albers bij de monniken. In een hilarisch stuk vertelt ze over haar bezoek aan een beroemde abt (hij had net onder veel mediaspektakel de status van ‘levende boeddha’ bereikt, maar wist zij veel, ze kon geen Japanse kranten lezen): “… Met veel gestuntel en geblunder en verontschuldigingen voor mijn gestuntel en geblunder werkte ik me onder leiding van Kikuko (tolk) door een uitgebreid ceremonieel: eerst geknield over de drempel, dan de handen plat op de grond en buigen, naar de zitkussens lopen en weer knielen…". Wat zich toen ontvouwde, kan niet anders worden omschreven als "...een Babylonische spraakverwarring…". De abt “… antwoordde welwillend en zeer uitvoerig op mijn vragen; hij bleek een grage prater te zijn, maar ik had geen idee waar hij het over had en het omgekeerde was waarschijnlijk ook het geval. Hij hoorde vermoedelijk vragen die alleen konden opkomen in een verwarde geest, en ik hoorde de antwoorden die daarbij pasten…”. Na en uur ‘gevouwen’ (geknield met de billen op de hielen) zitten was ze gaar van pijn. Eindelijk “… rees Kikuko in een vloeiende beweging op van haar kussen en ik slaagde er warempel ook in om overeind te komen zonder meteen weer in mijn volle lengte voorover te klappen en midden tussen het theegerei te belanden, zoals ik vreesde. Het lukte me zelfs om naar de uitgang te strompelen…”.
Albers: “… Omdat Japan een modern land is, heb ik vanzelfsprekend aangenomen dat ik een metafysica zou aantreffen die min of meer westers zou zijn, maar dan aangemaakt met wat boeddhistische kruiden. Die kruiden zou ik dan, als verre nazaat van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, invoeren in het christendom en daarmee een nieuw theologisch gerecht bereiden waarmee het bijgerecht ‘lopen’ zou samengaan…”. Maar zoals het eten dat ze in haar hotel voorgeschoteld kreeg geen eten was met een exotisch smaakje, maar “… eten dat ik buiten de context van een restaurant waarschijnlijk nauwelijks als eten herkend zou hebben. En zo uitheems als het eten voor me was, zo uitheems was het wereldbeeld. Alles wat ik proefde was vreemdheid, niets bood enig aanknopingspunt met het bekende…”. Alsof ze een vegetarische oosterse monnik vroeg welk soort rookworst hij bij zijn boerenkool wilde, en ook nog verwachtte daar een zinnig antwoord op te krijgen.
Lichaam en geest
“… Lichaam en geest vormen in het Japanse wereldbeeld zoiets als twee delen van een ritssluiting, die door de gerichte toepassing van energie tot een eenheid kunnen worden gesmeed…”. Je moet er dus wel wat voor doen. Technieken daarvoor zijn o.a. mediteren, poëzie, kalligraferen, schilderen, no-theater, tuinieren, pottenbakken, papierscheppen, wierookbranden, judo, akido. En lopen, natuurlijk.
Ze vertelt over het dualisme in ons eigen denken. De scheiding tussen lichaam en geest die sinds Descartes onze westerse cultuur kenmerkt (zie ons verschil tussen hoog- en laagopgeleid!), en waardoor wij niets van het oosterse wereldbeeld snappen. In het christendom werd het lichaam vaak als iets minderwaardigs beschouwd. Het christendom is een zaak van de geest.
Syncretisme
Om het Japanse boeddhisme te begrijpen, moet je iets van de geschiedenis weten. Ineke Albers doet uitgebreid verslag over de eeuwen van politieke conflicten en oorlogen: “… Geweld lijkt in het boeddhisme, net als in het christendom, niet te billijken op grond van de leer. Dat heeft boeddhisten, net als christenen, er niet van weerhouden op grote schaal geweld te gebruiken en het achteraf met vrome smoesjes te rechtvaardigen…”. De Nederlandse protestantse koopvaardij en de Portugese rooms-katholieke jezuïeten hebben van alles gedaan om voet aan wal te krijgen in Japan, maar dat is nooit echt gelukt: “… In hoeverre (dat te maken had met) het onvermogen van de tolken om de christelijke leer adequaat in het Japans te vertalen, is niet meer te achterhalen, maar een feit is dat de Japanners te horen kregen dat de christelijke Deus in feite de Japanse Dainichi, de kosmische boeddha, was…”. En zo ontstond er een soort onuitroeibaar syncretisme (met als toppunt misschien wel christelijke kerken die huwelijkceremonies voor niet-christelijke bruidsparen aanbieden). Dat ging trouwens ook zo met het Japanse boeddhisme; het nam de goden van het oorspronkelijke shintoisme, de ‘kami’ (die lijken op die uit de Griekse oudheid: onvoorspelbaar, wispelturig, soms kwaadaardig, en ronduit gevaarlijk voor mensen wanneer ze worden beledigd met onreinheid) gewoon in zich op. Het Japanse boeddhisme is een mix van religieuze tradities waarin kami, boeddha’s, bodhisattva’s, hindoegodheden, demonen en de geesten van doden vredig naast elkaar bestaan – een samensmelting die voor monotheïsten onvoorstelbaar is.
Daar komt bij dat de gemiddelde Japanner totaal onverschillig tegenover dogma’s staat; sterker, hij zegt vaak dat hij niets met religie heeft, terwijl hij voor elk heiligdom dat hij passeert even buigt of klapt. De spirituele tradities zijn zo in het leven ingebakken dat niemand er bij stil staat. Het ‘hoort gewoon zo’.
Vrouwonvriendelijk
Met geweldige kennis van zaken legt Ineke Albers van alles uit over de betekenis van de Japanse tempeltjes, mandala’s, de Lotus Soetra, de bomen die er uitzien alsof ze op krukken lopen omdat ze in heilige groeirichtingen worden gedwongen, de ‘seppuka’: zelfmoord om gezichtsverlies te voorkomen, de pelgrimages die naar verschillende stadia van inzicht voeren, de plek die heilige bergen en heilige tuinen en heilige stenen en heilige vijvers in het Japanse boeddhisme innemen, dat aards gericht is en waarin iedereen tot verlichting kan komen - maar waarin vrouwen toch een tweederangs positie innemen, en daarom eerst moeten veranderen in een man. Met enige onderdrukte maar onmiskenbare woede - die mij wel bevalt - vertelt Albers over de prachtige, intelligente, succesvolle, maar vaak depressieve prinses Masako, die gereduceerd is tot een disfunctionele baarmoeder omdat ze geen zoon baart (ik zag haar voor het eerst tijdens de inhuldiging van koning Willem-Alexander, op tv). Ze kreeg wel een dochter, maar een vrouw op de Chrysantentroon is uitgesloten: “… Wanneer zij regerend keizerin wordt en tijdens haar studies in het buitenland een blauwogige vreemdeling leert kennen en met hem trouwt, dan wordt hun kind de volgende keizer. Dat mogen we nooit laten gebeuren…”.
Albers: “… Het risico dat een Japanse man bij zijn volle verstand zou willen trouwen met zo’n lelijk bologig en vlasharig mormel op ooievaarsbenen en met handen als kolenschoppen, wordt kennelijk nihil geacht…”.
In de zevende hemel
Tussen haar Japan-ervaringen door behandelt Albers het lopen van allerlei kanten. Ze vertelt hoe mensen van wandelaars in renners evolueerden doordat hun grote teen beweeglijk werd en over het navigatiesysteem in onze hersenen. Een stuk gaat over wat moderne auteurs als Dirk van Weelden, Roger Joslin, Bruce Chatwin en Haruki Murakami over het lopen schrijven. Ze vertelt over filosofen als Hegel, Goethe, Schiller, Kleist, Schopenhauer, Kierkegaard, Nietsche en Jean-Jacques Rousseau die allemaal aan de wandel gingen om goed na te kunnen denken.
Uit neurologisch onderzoek blijkt dat bewegingsproblemen bij kinderen vaak duiden op psychiatrische problemen: “… Het lopen heeft een positieve uitwerking op stemming en cognitie, het stilt de geestelijke en lichamelijke pijn, die uiteindelijk dezelfde pijn zijn, en met een beetje geluk brengt het je in de zevende hemel…”. En even verder: “… Het lopen draagt bij aan het (zelf)vertrouwen, het intellect en de ethische vorming van de persoon. Dat is niet niks, maar nog geen religie…”.
Alleen een westerse wetenschapper kan natuurlijk opwerpen dat “… de formidabele krachten waartoe de kaihõgyõmonniken toegang krijgen misschien ook wel iets te maken hebben met de formidabele inspanning die ze iedere nacht plegen en de formidabele hoeveelheden dopamine die daarbij door hun lichamen worden geproduceerd…”.
Wat een ‘adembenemend’ loopboek!
Uitgave: Atlas Contact - 2013, 320 blz., ISBN 978 904 502 204 8, €21,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier