Subtitel: Een rondgang om het waarom van het lijden
“… Our little systems have their day / They have their day and cease to be / They are but broken lights of Thee / And Thou o Lord art more than they…” - Tennyson
Morgen zal het écht Pasen zijn: dus een toepasselijker titel kon ik niet bedenken. Zo’n twintig jaar geleden las ik dit lijdensverhaal voor het eerst. Een tijdje geleden kwam ik het tweedehands tegen, heb het nog een keer gelezen, en was ik weer net zo onder de indruk als toen. Dr. A.F. Troost (1948), een protestantse pastor, maakt aan de hand van het Bijbelboek Job een rondgang langs allerlei christelijke antwoorden die er door de tijd heen zijn gegeven op de vraag naar de zin van het lijden. Hij doet dat op een overrompelend eerlijke manier. Als er iemand recht van spreken heeft is hij dat: de schrijver verloor zelf een dochtertje van vijf. Er ís geen bevredigende verklaring te vinden voor het lijden dat ons overkomt, ook al hebben gelovigen daar altijd naar gezocht. Net zo goed als dat wij, kleine mensjes, God - als Hij al bestaat, en ik ben ongeneeslijk religieus, dus ik geloof dat met heel mijn hart - rationeel niet kunnen bevatten, denk ik. Het goddelijke speelt zich in een andere dimensie af dan dat van ons pietepeuterige verstandje. Wat weten wij nu helemaal?! Theoloog Willem Ouweneel zei ooit: geloof is niet zozeer irrationeel als wel buiten- of boven-rationeel. Dat vind ik mooi gezegd. Het geloof sluit de ratio dan ook niet uit, maar in. Natuurlijk mag je je hoofd breken over de visies waarmee allerlei theologen en filosofen op de proppen zijn gekomen. Misschien brengt het je dichter bij God. André Troost doet een beetje aan Henk Vreekamp (zie hier) denken: hij neemt je eveneens mee op een wandeling over de Veluwe. Het taalgebruik is hier en daar wat ouderwets - het gaat dan ook om een boekje uit de vorige eeuw.
De demonische natuur
Volgens Guido de Brès, auteur van de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB), kunnen we God kennen uit de Bijbel en uit de natuur. Daar denkt Troost anders over. De schepping een permanente expositie van onze Schepper? “… Wist jij dat graafwespen bij hun eieren een rups of een kever of een spin lévend begraven? Dat doen ze nadat ze die dieren eerst lam hebben gestoken door een paar zenuwknopen kapot te prikken…”. De graafwesplarf moet namelijk fris, levend vlees te eten krijgen. Sluipwespen leggen hun eitjes in wat grotere beesten zodat de larf niet direct aan de vitale delen begint te knagen. Dan gaat de gastheer of -dame te snel dood. Het slachtoffer moet levend en wel worden uitgevreten. En even verder: “… Een sprinkhaan-vrouwtje heeft de kop van het mannetje verorberd en doet zich nu te goed aan het bovenlijf, terwijl zijn onderlijf haar bevrucht…”. Bioloog Midas Dekkers: “… Angst. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. Moord en doodslag, ziekten, opvreterij. Er wordt in de natuur duizendmaal zoveel gestorven als er wordt geleefd. Dus al dat hoogdravende geklets over de natuur waar altijd de zon schijnt en de vogeltjes zingen, is onzin. We hebben een volslagen verknipte, kinderlijke kijk op de natuur…”. Aristoteles beweerde al: “… Niet goddelijk, maar demonisch is de natuur…”. Troost vraagt zich af of hij werkelijk moet geloven dat achter al die wreedheid de hand van een goede God schuil gaat. Het argument dat na de zondeval alles anders is geworden vindt hij veel te kort door de bocht. Zouden Adam en Eva, toen ze door het paradijs liepen, nooit eens op een torretje of een kevertje hebben getrapt? Hij gelooft er niets van dat roofdieren in het paradijs alleen maar bloempjes en grassprietjes aten. Kijk naar het antwoord dat God aan Job geeft in de storm: “… Kunt gij een prooi jagen voor de leeuwin en de begeerte der jonge leeuwen vervullen, wanneer ze wegduiken in hun holen, in het struikgewas op de loer liggen?...” en “… Gaat op een bevel van jou de gier de lucht in, om hoog daarboven zijn nest te bouwen, zich in de rotsen te vestigen en er de nacht door te brengen; op rotspunten heeft hij zijn nest. Van daaruit speurt hij naar voedsel. Van ver af loeren zijn ogen rond; zijn jongen slurpen bloed, en als er ergens gesneuvelden liggen is hij present…”. Hier komt God toch welzeker over als ook de Schepper van roofdieren.
Not we, but he / ate of the tree
Ook al zou door de ongehoorzaamheid van Adam en Eva alle ellende de wereld in zijn gekomen, is dan de straf niet veel en veel te hoog (“… Not we, but he / ate of the tree…” – The Day of Doom, Michael Wigglesworth 1662)? Is het lijden niet hartstikke onredelijk verdeeld? Als God de zonde straft, waarom straft Hij dan zo vaak onschuldigen? Waarom moeten kinderen lijden? En hoeveel lijden is genoeg – is daar een maat voor? Als God alles heeft voorbeschikt moet God dan worden voorgesteld als een Groot Organisator van Ongelukken? Waarom heeft de Architect van de wereld niet gelijk gezorgd voor een betere constructie? W.F. Hermans in “Nooit meer slapen”: “… Ether bestond al driehonderd jaar, voor iemand de narcose ontdekte. Had God vergeten in de Bijbel te openbaren…”. Rudolf Bierman over zijn verblijf in het concentratiekamp Natzweiler: “… De bewakers van het kamp waren sadisten: tijdens kerstmis 1943 hadden de Duitsers een grote kerstboom neergezet. We moesten allemaal op appel komen. Onder het zingen van kerstliederen hingen de bewakers mensen op in de kerstboom. Toen heb ik mijn geloof verloren. Ik ben christelijk opgevoed, maar in een God die dit alles toeliet, kon ik niet meer geloven…”. Hoe vaak is er geen sprake geweest van onrecht dat notabene in Gods naam werd gedaan? “… Neem nu Filips II. Die presteerde het om uit pure dankbaarheid aan God voor zijn behouden thuiskomst na een zeereis in 1559 een groot aantal ‘ketters’ te laten verbranden!...”. Jeroen Brouwers in een interview: “… Mijn echte trauma is niet het Jappenkamp, maar die kostschooljaren. Toen is er voorgoed iets in mij kapotgemaakt. Katholieke dril: de opvoeding op die scholen bestond uit knechting en morele terreur. Je sliep op grote zalen, zonder enige privacy. En dan die nadruk op kuisheid. Ik ken geen ander geloof dat zo geobsedeerd is door seks. Al die broeders en paters waren ingesnoerde mensen, niet gericht op ontplooiing. Kostschool is een kanker, het ettert in mij voort en is niet weg te branden. Als ik van mijn tiende tot mijn zestiende jaar thuis had gewoond, wat toch had gekund, want zo’n kreng van een jongen was ik niet, dan was ik nu een harmonische persoonlijkheid geweest. Nee, géén schrijver. Maar liever een harmonisch mens dan een schrijver. Ik wil al mijn boeken geven voor een gelukkig bestaan als klerk op het postkantoor van Purmerend…”. Wat is de oorsprong van het kwaad? En waarom zorgt God er niet voor dat het verdwijnt? Zit God achter alle lichamelijke en geestelijke pijn?
Dus zó is God
Troost vertelt over de oplossing die de Gnosis bedacht (een soort New Age-geloof in de eerste eeuwen van onze jaartelling): de wereld zou geschapen zijn door een boosaardige demiurg - de maker van de materie. “… Het lijkt wel erg aanlokkelijk om te zeggen dat het kwaad bij een andere, lagere god vandaan komt, maar je blijft dan natuurlijk wel zitten met de vraag waar die andere god vandaan komt…”. Over de idee dat Satan achter het kwaad zit: “… Dan praat ik weliswaar niet over een lagere god, maar wel over een zwarte engel die blijkbaar behoorlijk vrij is om zijn gang te gaan. En dan komt direct toch ook weer de vraag boven hoe het mogelijk is dat de goede God die duivel een kans geeft om zoveel onheil aan te richten in zijn schepping…”. Mary Baker Eddy (1821-1910, Amerika), de stichter van ‘Christian Science’, meende dat alle ellende pure inbeelding was, veroorzaakt door vrees: “… In de eerste plaats is het allemaal toch wel heel jammer voor al die mensen die blijkbaar niet in staat zijn om zich gezond te dénken…”. Er zijn gelovigen die beweren dat het lijden een beproeving van God is: “… Maar moet ik nu echt geloven dat God er zulke testprogramma’s op na houdt?...”. Even verder: “… En dat God Abraham beproefde mag waar zijn, maar als je dat prachtige verhaal zet in de lijst van die tijd, dan ontdek je al gauw wat er achter die beproeving zat: in een wereld waarin allerhande natuurreligies vereisten dat mensen hun kinderen als offers aan de goden zouden brengen, wil dit verhaal Israël juist duidelijk maken dat de Eeuwig Trouwe zo níet is! De God van Israël is anders dan de goden van de omringende volken…”. Troost vertelt over een kerk in Zwitserland die nogal werd beschadigd door de bliksem: “… Er werd een inzameling georganiseerd om de reparatie te bekostigen. Iedereen deed een flinke duit in de zak – behalve één boer, die weigerde mee te doen en de organisatoren vroeg: ‘Wilt u dat ik Hem betaal voor het beschadigen van zijn eigen huis?’…”. Er zijn christenen die vulkaanuitbarstingen en orkanen verklaren als het werk van God dan wel Satan: “… Maar wat is dan de zin van aardbevingen en overstromingen in gebieden waarin helemaal geen mens woont?...”. C.S. Lewis na de dood van zijn vrouw: “… Niet dat ik (geloof ik) veel gevaar loop mijn geloof kwijt te raken. Het gevaar is meer dat ik zulke vreselijke dingen over God ga denken. Ik ben niet zozeer bang voor de conclusie ‘dus er is geen God’, maar eerder voor ‘dus zó is God’. Bedrieg jezelf niet langer…”. Hoe kan een liefdevolle Vader het kwaad dulden? György Konrád: “… Van mijn tweehonderd schoolgenoten zijn er honderddrieënnegentig vergast. Het is een vreemde gedachte dat de Vader daarin de hand moet hebben gehad. Als Hij daar niet de hand in heeft gehad, waarin dan wel?...”. Zelfs de grote Pascal zei: “… Ik zie te veel bewijzen om te ontkennen dat God bestaat en te weinig bewijzen om helemaal zeker te zijn…”.
Luisteren
Om mensen bij te staan in hun verdriet moet je in de eerste plaats kunnen luisteren, volgens Troost: “… In een ziekenhuis in Nieuw Zeeland lopen vrijwilligsters rond met een button. Op die button staat de naam van de vrijwilligster en daaronder: Luisteraar…”. Terwijl hij over de Veluwe wandelt is hij zogenaamd in gesprek met Job: “… Je kunt over je vrienden zeggen wat je wilt, Job, maar één ding zul je moeten toegeven: ze hadden tenminste het fatsoen om een week lang hun mond te houden – en je zou willen dat tegenwoordige pastors zo lang zwijgen konden!...”. Toen Job was uitgesproken vroeg zijn vriend Elifaz zelfs ook nog beleefd: “… Zou het u verdrieten, wanneer men beproeft een woord tot u te spreken?...”. Cornelis Verhoeven over troost: “… Troost is niet de ontkenning, maar juist de bevestiging van het verdriet…”. Troost gaat diep in op de leer van Calvijn en andere vroede vaderen over Gods voorzienigheid. Is het aardse bestaan een uitdraai uit de hemelse computer? “… Al je kinderen dood – Gods wil? Je huwelijk kapot – Gods wil? Je dochter, een hoer, je zoon, een moordenaar – en dan geloven dat niets, ook dat niet, gebeurt zonder dat God het heeft gewild? …”. Het doet hem te veel aan de Islam denken en de volstrekte onderwerping van mensen aan de wil van Allah. Als alles in het leven de wil van God is, kun je natuurlijk de gekste dingen gaan doen (dat is ook wel gebeurd). Hoe zit het dan met alle teksten in de Bijbel die spreken over het berouw dat God krijgt in verband met zijn plannen? Troost wijst op het rumoer en de oproer in de Psalmen waarin vaak absoluut geen sprake is van berusting. En wat te denken van Jezus, die de bezetenen verloste, de zieken genas en doden opwekte? Hij was toch wel de laatste die zich neerlegde bij de wereld zoals die was. Als het kwaad een soort noodzakelijk doorgangsstadium is naar een betere wereld, zoals sommigen beweren, dan kun je toch eigenlijk nauwelijks meer over begrippen als ‘zonde’ en ‘schuld’ spreken? En passant komen de wisselende godsbeelden van denkers als Abelardus, Goethe, Leibniz, Alfred N. Whitehead, Jürgen Moltmann, E. Schillebeeckx, J.W. Schulte Nordholt, Dietrich Bonhoeffer, Pierre Teilhard de Chardin, Dorothee Sölle, H. Berkhof, F.O. van Gennep, A.A. van Ruler, A. van de Beek en Harry Kuitert voorbij, die allemaal indringend over het kwaad hebben gesproken. Is God wel almachtig? Lijdt God met ons mee? Getuigen Verdun, Auschwitz, Hiroshima en Soweto niet veeleer van Zijn nederlagen? Is God een God-op-weg, zijn alle dingen dynamisch, in wording? Mag God ons veroordelen, als Hijzelf geen hand uitsteekt? Troost: “… Al die oude en moderne visies op God, al die antwoorden op de vraag naar het lijden die in de loop der eeuwen in en rond de kerk gegeven zijn, blijken keer op keer hooguit fragmenten van een antwoord te zijn, respectabele stukjes van een puzzel die maar niet echt helemaal compleet gelegd lijkt te kunnen worden…”.
Tandeloze tijger
Hoezeer Job zich ook door God in de steek gelaten voelt, toch houdt hij zich aan Hem vast. Job geeft één grote raad: berust niet en nooit. Troost: “… Soms denk ik weleens: de weg naar Pasen heet ‘Laan der opstandigheid’…”. Troost kan absoluut niet uit de voeten met Kushner die in zijn bestseller “Als ’t kwaad goede mensen treft” beweert dat God wel goed, maar niet almachtig is. Wat heb je aan zo’n God? “… Jazeker, rituelen en godsdienstige tradities kunnen troosten, maar dat kan mijn vriendelijke buurvrouw ook…”. Hij haalt Okke Jager aan die ooit schreef: “… Als wij om zijn goedheid te redden zijn almacht schrappen, houden we een ‘halve’ God over. Dan is het altijd nog redelijker helemaal niet in God te geloven…”. Harry Kuitert: “… Je moet kiezen of delen. Of je houdt God over en je zit met het enorme probleem van het kwaad of je denkt dat het kwaad niets met God te maken heeft, maar dan heeft Hij nergens de hand in en wat wil je dan nog?...”. Wat heb je aan een God die het ook allemaal niet helpen kan? Kuitert over God als een ‘tandeloze tijger’: “… Wij hebben God zo uitgetekend dat Hij bij wijze van spreken uit onze hand eet, of er gewoon is om onze grote mensenwensen te vervullen. Ik geloof daar zo langzamerhand niets meer van. Daarom beleven mensen weinig meer aan God. Hij is geen verrukking meer, maar ook geen verbijstering…”. Job krijgt geen logisch antwoord. Wie is hij, klein mensenkind, om het beleid van de Almachtige na te rekenen? En dan legt Job zijn hand op zijn mond. Er wordt niets opgelost. Het Godsgeheim blijft. Jobs inwijdingsweg is een weg van ootmoed, van eerbiedig zwijgen tegenover de Schepper, die zelfs in zijn openbaring de Verborgene blijft, en uiteindelijk de geleden schade dubbel vergoedt.
Een begrepen God is geen God
Troost: “… Ik ben er diep van overtuigd dat ons denken over God zo beperkt is, dat wij nauwelijks kunnen bevroeden waarom de dingen gaan zoals ze gaan…”. Met Bijbelteksten kun je álles bewijzen: “… Ik kan stellen: het kwaad komt bij God vandaan, zie Amos 3:6 – ‘Geschiedt er een ramp in de stad, zonder dat de Here die bewerkt?’ Ik kan stellen: het kwaad komt níet bij God vandaan, zie 1 Johannes 1:5 – ‘God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis.’ Maar ogenblikkelijk is er dan weer iemand die zegt: Ja, maar, in Jesaja 46:7 staat toch maar dat God zowel licht als duisternis schept zowel heil als onheil…”. De Bijbelschrijvers weten in elk geval: het lijden gaat niet buiten God om. “… Je kunt eindeloze discussies opzetten over de oorsprong van het kwaad en een waterdichte scheiding aanbrengen tussen een goede God en een kwade duivel, maar ik denk dat Luther gelijk had toen hij zei: ‘Der Teufel ist doch Gottes Teufel.’…”. Volgens Chesterton zijn de raadselen van God altijd nog bevredigender dan de oplossingen van mensen. Je kunt niet ‘bewijzen’ dat God bestaat en dat zijn handelen goed is. Willem Barnard: “… Ik ken geen denksysteem dat de klitten waarin de wereld verward zit, weet te verhelderen en te ontrafelen tot ze gekamd kunnen worden, alles soepel op zijn plaats…”. We kijken in een spiegel, in raadselen… En misschien is dat maar goed ook. Wie zijn wij om uit te maken of het kwaad al dan niet zinloos is? Een begrepen God is geen God. Troost gaat nog even door op het woord ‘scheppen’, dat ook ‘scheiden’ zou kunnen betekenen: “… Dan zou scheppen ‘bevrijden’ zijn, ‘tot het licht geleiden’…”. Hij zegt niet in de Bijbel maar in Jezus Christus te geloven, en dat is een kwestie van kiezen, zoals C.S. Lewis beweerde: “… Jezus is óf een volledig gestoorde óf God zelf. Geen enkele ‘godsdienststichter’ had de pretenties die Jezus had. ‘Niemand komt tot de Vader dan door Mij’. Dat is nogal wat! Maar wat mij betreft, ik zeg: Credo. Cor do, ik geef mijn hart. Ik geloof dat in Jezus Christus de diepste bedoelingen met de wereld openbaar worden. Zoals Jezus schapen en bokken scheidt, de zachtmoedigen zalig spreekt en de onbarmhartigen onzalig verklaart, zó is God. Scheidend trekt Hij door de geschiedenis…”.
Getrooste vertwijfeling
“… Geloof is getrooste vertwijfeling…”, aldus Luther. Het volgende fragment deed me onmiddellijk aan de oudejaarsconference 2017 van Youp van ’t Hek denken: “… Het moet maar eens afgelopen zijn met al dat hoongelach zodra het christelijk geloof ter sprake komt! Waar vind je in de wereld zo’n enorme stimulans te blijven hopen en liefhebben dan juist in het evangelie? Gaat het in de wereld die van Christus niet wil weten soms zoveel beter?...”. F.O. van Gennep: “… Waar de hoop ons ontglipt, dreigen zwaarlijvigheid, terreur en obsceniteit ons te verstikken…”. Bonhoeffer: “… Ik geloof dat God uit alles, ook uit het slechtste, iets goeds kan en wil laten ontstaan. Hiervoor heeft Hij mensen nodig die met alles hun voordeel doen. Ik geloof dat God ons in iedere moeilijke situatie zoveel weerstandsvermogen geeft als we nodig hebben. Maar hij geeft het niet vooraf, opdat wij niet op onszelf maar op Hem vertrouwen. Dit geloof zou alle angst voor de toekomst moeten overwinnen. Ik geloof dat ook onze fouten en vergissingen zin hebben en dat het voor God niet moeilijker is deze te gebruiken dan de daden waarvan wij denken dat ze goed zijn. Ik geloof dat God geen noodlot is buiten de tijd maar dat Hij wacht op eerlijk bidden en verantwoord handelen en hierop antwoord geeft…”. Troost eindigt met wat er uiteindelijk overblijft: mystieke trots. “… In 1990, toen de Vrije Universiteit te Amsterdam 110 jaar bestond, kreeg de Leidse hoogleraar H.S. Versnel gelegenheid te vertellen waarom hij niet meer in God geloofde. Later werd zijn rede in het dagblad Trouw gepubliceerd en ontstond in die krant een brede discussie over zijn argumenten. Voor geen enkel bewijs wenst Versnel te zwichten. Met talloze dwaze redeneringen veegt hij de vloer aan. Slechts voor één mogelijkheid houdt hij met eerbied een deur open: voor de mogelijkheid van een persoonlijke reactie op een directe persoonlijke religieuze ervaring. Daarover is, zo schrijft hij, ‘geen discussie mogelijk’…”. Daar ga ik diep voor door mijn knieën. Ik heb vaker gesteld dat het mij bijna onmogelijk lijkt in God te geloven als je nooit wat van Hem merkt (zie bijvoorbeeld “De geschiedenis van mijn leven” van George Sand en “De dag dat ik Jezus ontmoette” van Charlotte Røth). Dat maakt alles anders. Zie het prachtige verhaal over een rabbi van Elie Wiesel uit “De poorten van het woud”: “… Na de Holocaust klopt een jood bij hem aan: ‘Hoe kunt u in God geloven na alles wat er met ons is gebeurd?’ De rabbi antwoordt: ‘Hoe kun je niet in God geloven na alles wat er met ons is gebeurd?’…”.
Morgen zal het Pasen zijn.
Uitgave: Boekencentrum – 1993, 199 blz., ISBN 978 902 391 567 6, € 16,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier