Onlangs werd “De klok” van de van oorsprong Ierse romanschrijfster en filosofe Iris Murdoch (1919 - 1999) heruitgegeven. Dat is geen wonder, want zelfs de gewone Hagenezen in het koffiehuis waar Tygo Gernandt aan vraagt waarom zij denken dat iedereen steeds gekker lijkt te worden in onze samenleving, kunnen je dat haarfijn uitleggen: we móeten van alles, de druk en stress verplettert ons, de warmte is weg, we kunnen nergens meer tegen, we zijn onzeker over de toekomst, we stellen veel te hoge eisen aan elkaar en onszelf en we jagen maar door (zie de hartverscheurende tv-serie “Tygo in de psychiatrie”, aflevering 3, EO 12.12.19). Voor zo’n analyse is geen kersttoespraak van de koning of anderen nodig. We weten ook heel goed wat daar tegen te doen valt: de rust en stilte opzoeken om weer tot onszelf te komen. Suzanne van der Schot vertelt in “De minnaar, de monnik en de rebel” hoe per dag vier uur zitten in een kapel haar veranderde, tijdens een jaar in een klooster. Marcel Möring verwoordt het in “Amen” wat platter, maar bedoelt hetzelfde: “… Als ze zou stoppen, zou ze zichzelf horen, het geluid in haar, het geluid dat opklinkt als je eens een keer op je reet blijft zitten en luistert naar de stilte…”. Zie ook het oeuvre van Dirk De Wachter en Paul Verhaeghe. En dat is precies waar “De klok” over gaat. Een groep rusteloze mensen die niet ‘in en buiten’ de wereld kan leven - dromers, mislukkelingen, innerlijk gekwelden - hebben op een landgoed een religieuze lekengemeenschap gesticht. Vlakbij een oude abdij waar een contemplatieve orde van nonnen leeft, die nooit meer buiten de kloostermuren komen. Bovendien worstelen de personages van Murdoch met genderverwarring en proberen ze ook nog aan het klimaat te denken. Hoe eigentijds wil je het hebben!? Een en ander verandert in een knotsgek en superspannend drama. Ik las het in de oude uitgave, die ik nog had liggen.
De taak om gelukkig te zijn
“The Bell” stamt uit 1958. Toen lagen de sekseverhoudingen wat anders dan nu. Het begin van het verhaal is dan ook even doorbijten. Wij worden na alle mediaverhalen rond Jeffrey Epstein, Harvey Weinstein en prins Andrew onderhand onpasselijk als een rijke ouwe vent een onvolwassen grietje aan de haak slaat. Ooit, nog niet eens zo heel lang geleden, toen de vrouw nog zo’n beetje het ‘bezit’ van de man was, lag dat anders. Dora, een kunststudente, trouwt met haar dertien jaar oudere docent Paul, een autoritaire kunsthistoricus. Ze geeft haar studie op om een jaar lang ‘mevrouw’ te spelen: “… Zodra Dora getrouwd was, en haar plaats had ingenomen in de flat in Knightsbridge tussen Pauls unieke verzameling van middeleeuws ivoorsnijwerk, begon zij in ernst aan haar taak om gelukkig te zijn…”. Laat koning Willem-Alexander het maar niet horen. Als zoiets in een boek staat kun je er van uit gaan dat dat níet lukt. “… Wat Paul betreft, zodra zij goed en wel getrouwd waren hervatte hij zijn wetenschappelijke werk (regelmaat en tempo hadden onder zijn vrijage geleden!) met de concentratie en doelbewustheid die Dora zo bewonderde…”. In het begin vindt Dora het nog wel leuk om de studenten allemaal ‘meneer’ te horen zeggen tegen haar Paul, maar al gauw verveelt ze zich dood in hun appartement. Zelfs koken vertrouwt hij haar niet toe. De eega’s van Pauls collega’s behandelen haar neerbuigend als het onnozele schaap dat ze is. Hoewel ze voor geen meter tegen Pauls verbale geweld is opgewassen, kan hij haar niet onder de duim houden, en verdwijnt ze ‘s avonds om met oude vrienden de Londense kroegen onveilig te maken. Op een dag, of nacht, komt ze helemaal niet meer thuis. Ze trekt in bij een frivole goedzak van een journalist, die de heersende moraal volkomen aan zijn laars lapt. Na een tijdje gaan de schuldgevoelens en schaamte toch overheersen en besluit ze terug te keren naar Paul, die heeft laten weten inmiddels op het landgoed Imber Court te logeren, om veertiende-eeuwse manuscripten te bestuderen in een nabijgelegen abdij. Ondanks alles, laat hij haar níet vallen (ik bedoel, wij gaan voor minder uit elkaar, toch?!). Hij heeft haar in alle maanden van afwezigheid ook nog eens een toelage uitgekeerd. “… Uit vrije wil, wetend wat ze deed, keerde zij terug in de macht van iemand die in zijn opvatting over haar geen rekening hield met, ja, streng afwijzend stond tegenover haar diepste innerlijke behoeften – iemand die nu gegronde redenen had haar als een slechte vrouw te beschouwen. Dat is het huwelijk, dacht Dora, opgesloten zijn binnen de doelstellingen en principes van een ander. Dat zij op haar beurt macht over Paul bezat, kwam geen ogenblik bij haar op…”. En zo stapt Dora op de trein naar Gloustershire. Het leuke is dat ik die omgeving ken. Ik heb daar ook in de trein gezeten. Ik ben afgelopen jaar namelijk drie keer naar Bristol geweest omdat mijn dochter er stage liep. Ik kan je vertellen, een verhaal krijgt verrassende meerwaarde als de plaatsen waar het speelt je bekend zijn. Hetzelfde geldt voor Barneveld in “Pastorale” en Westerbork in “Amen”.
Geloof verloren, vooroordelen behouden
Murdoch is een meester in het oproepen van een bepaalde sfeer. Als Dora tegen de avond aankomt op het landgoed (een vinnige Paul heeft haar met nog een paar andere gasten opgehaald van het station in een hortende en stotende Landrover): “… Het schemerde, de lucht was zwoel. Het groen in de verte had het laatste daglicht opgezogen, maar de kleuren verbleekten al en werden wazig…”. Terwijl ze naar het bordes van de kast van een villa staart: “… Stenen leeuwen zaten in verwaande houding als grote katten te pronken op de uiteinden van de trapleuningen…”. En even verder: “… Dora klom de treden op en liet haar hand over de brede glooiende stenen leuning glijden. Die was nog warm van de zon. Ze huiverde even toen zij het huis aanraakte…”. Een doortastende, plompe vrouw van middelbare leeftijd zegt dat ze net op tijd zijn om ‘de completen’ mee te maken. Tot haar verbazing zweeft er een angstaanjagend mooi, maar schuw meisje voorbij (wat doet zo’n leuke meid in een klooster? – zie “Moeilijk te geloven” van Suzanne van der Schot): “… het leek haast een onheilspellend voorteken…”. Onwennig zijgt ze naast de rest neer in de kapel waar ze heen wordt gevoerd: “… In de voorste rij kon ze een man in een zwarte soutane zien knielen, zeker een geestelijke; vlak bij hem onderscheidde zij nu met een schok van onbehagen een vormeloze inééngedoken prop zwarte lappen: dat moest een non zijn…”. Ze is verontwaardigd als ze merkt dat de dienst in het Latijn is. En dan, ijzersterk: “… Zij had wel haar geloof verloren, maar toch haar vooroordelen behouden…” (zie ook Stephan Enter in “Pastorale”). Als ze aangesproken wordt omdat haar hoofd niet bedekt is, wat op die plek wel de gewoonte is, legt ze een vies oud zakdoekje op haar haar. Dat is ook goed. Al gauw breekt het zweet haar uit en voelt ze zich als de spreekwoordelijke hoer in een kerk: “… Dora werd er zich van bewust dat haar rok ondraaglijk nauw was, en dat een ladder in één van haar kousen langzaam maar zeker langer werd. Haar voeten deden pijn en zij merkte plotseling hoe buitengewoon ongemakkelijk het is om geknield te liggen met hooggehakte schoenen aan…”. Uiteindelijk staat ze op en vlucht de ruimte uit.
Legende
Buiten gooit ze haar schoenen in het gras die ze in het donker niet meer terug kan vinden. De hele gemeenschap gaat er tenslotte naar op zoek. Als ze worden gevonden declameert de pater goedmoedig: “… Er is meer vreugde over wat verloren en weer gevonden is, dan over wat nooit van het goede pad is afgeraakt…”. Dat kan een narrige Paul niet bepaald beamen, als ze eindelijk samen in hun logeerkamer zijn. “… Ze zullen wel denken dat ze me met hun beroerde bidden hierheen gekregen hebben…”, concludeert Dora. Als ze een opmerking maakt over een bel die ze steeds hoort, vertelt Paul dat het geluid van de abdij afkomstig is, en de verschillende diensten aangeeft. Daarna vertelt hij een legende over de oorspronkelijke klok die zoek is geraakt. Een jongeman die het ooit aanlegde met een non zou, tijdens een klimpartij over de muur die de abdij omringt, een val hebben gemaakt waarbij hij zijn nek brak. Hoe de abdis en later de bisschop ook aandrongen, de schuldige non weigerde zich bekend te maken. Daarop sprak de bisschop een vervloeking uit en ‘vloog de grote klok als een vogel uit de toren en stortte in het meer’ – dat tussen het landhuis en de abdij ligt. De overspelige non raakte daardoor zo over haar toeren dat ze door de poort van de abdij naar buiten rende en zichzelf in het meer verdronk. De klok was wijd en zijd beroemd om zijn prachtige klank en omdat hij ziekten en plagen en boze geesten van de mensen weghield. De klok moet uit een zeer kostbaar metaal zijn gegoten. Er zijn ongebruikelijke figuren in gegrift. Taferelen uit het leven van Christus. Hij heeft een naam: Gabriël. Er wordt verteld dat de klok soms begint te luiden op de bodem van het meer. Dan is er een sterfgeval op komst. Het blijkt dat de abdij eerdaags een nieuwe klok kan verwachten. Die zal als een postulante met groot ceremonieel worden ontvangen: de enige reden waarom de poort van de abdij zich opent (als een grote muil die de figuurlijke dan wel feitelijke non inslikt om haar nooit meer op te hoesten, mag ik wel zeggen).
Het Simpele Leven vol Eenvoud
Het verhaal springt van het ene hoofd naar het andere. Op een gegeven moment is Michael, de leider van de lekengemeenschap aan de beurt. Hij vertelt dat het landhuis al eeuwenlang in zijn familie is, maar dat de onkosten te groot werden. Toen hij met de abdis van het klooster ging praten over wat er mee moest gebeuren, bracht zij hem op het idee er een religieuze commune te vestigen. Als een soort buffer voor hen die geestelijk niet in de wereld kunnen aarden, maar voor wie terugtrekken in een klooster ook een tikkeltje te heftig is. Michael, die speelt met het idee priester te worden, gaat er helemaal voor. Vandaar het mooie meisje. Ze bereidt zich voor op intrede in de echte abdij. In het portiershuisje op hetzelfde terrein verblijft haar geheimzinnige, ietwat diabolische tweelingbroer, Nick, die probeert van de drank af te blijven. Bij hem wordt de achttienjarige idealistische Toby geïnstalleerd, die in de zomervakantie als vrijwilliger de gemeenschap wil helpen, voor hij naar Oxford vertrekt om voor ingenieur te gaan studeren. Tijdens de wekelijkse vergadering blijkt het nog niet zo gemakkelijk de boel bij elkaar te houden. Er bestaat geen duidelijke traditie. Ze moeten hun eigen leefregels uitvinden. Er wordt vóór een cultivator gestemd, een machine die het werk in de kwekerij en op het land wat gemakkelijker kan maken. Sommigen zijn tegen gemechaniseerde hulpmiddelen, willen alles zo ‘natuurlijk mogelijk’ houden. Een vrouw droomt over een pottenbakkerij en een weverij als het ultieme streven naar 'het Simpele Leven vol Eenvoud'. Maar er is voorlopig nog niet genoeg geld. Eigenlijk wil Michael ook van de buksen af waarmee een paar mannen gewoon zijn in de omringende bossen duiven en eekhoorns te schieten. Voor de vegetariërs in hun midden is dat immers niet om aan te zien. Hij krijgt echter zoveel tegengas dat hij het onderwerp maar even laat zitten.
Het begint geestelijk, maar het eindigt vleselijk
En dan begint het gesodemieter (vergeef mij de uitdrukking). Michael blijkt in een vorig leven een jonge homoseksuele leraar te zijn geweest. Toen zat hij daar niet zo mee: “… Het kwam nauwelijks in hem op, dat er een conflict zou kunnen bestaan tussen zijn geloof en seksuele gewoonten. Integendeel, de gevoelens waar zowel het een als het ander door gevoed werden, hadden ergens heel diep dezelfde oorsprong; hij was zich dit vaag bewust en dat weerhield hem van nauwkeuriger zelfonderzoek…”. Is dat zo? Daar heb ik nog nooit over nagedacht, maar het zou best kunnen. Ik herinner mij een oude dominee uit mijn jeugd, die vol oneliners zat, en van de kansel donderde: “… Het begint geestelijk, maar het eindigt vleselijk…”. Tegen de tijd dat zijn plannen aangaande het priesterschap vaster werden, begon Michael echter het ongerijmde van zijn toestand in te zien. Het bezorgde hem verschrikkelijke schuldgevoelens. Uiteindelijk besloot hij zijn intieme relaties op te geven, onthield zich van wat hij als zondig was gaan beschouwen, wijdde zich aan het in praktijk brengen van zijn godsdienstige opvattingen en hervond vrij pijnloos zijn gemoedsrust. Toen bleek op een kostschool voornoemde Nick als leerling in zijn klas te zitten. Eerst probeerde de scherpzinnige en fijngevoelige Nick hem op allerlei manieren uit te dagen, maar gaandeweg ervoer Michael dat de gevoelens van de jongen richting hem veranderden in verliefdheid. En dat was geheel wederzijds. Nick bezocht hem op zijn kamer om over de lessen te praten of een boek te lenen. Van het een kwam het ander. Veel verder dan een beetje zoenen lijkt het vooralsnog niet te zijn gegaan, maar Nick stapte in ieder geval naar het Hoofd van de school om een verhaal op te hangen wat op zijn zachts gezegd nogal bezijden de waarheid was, waarna Michael op staande voet ontslag nam. Het was tegen het einde van het schooljaar dus hij kreeg het voor elkaar met stille trom te vertrekken, gebukt onder het besef dat hij zich schuldig had gemaakt aan het ergste vergrijp dat er bestaat: het bederven van de jeugd. Hij was dan ook diep geschokt toen jaren later Nick, via zijn zus (die ergens wordt omschreven als een ongenaakbare Artemis), weer op zijn pad kwam. Michael lijkt mij tot diep in zijn wezen homoseksueel. Over zijn gevoelens tegenover Nicks zus: “… Hij vond haar, als alle vrouwen, onaantrekkelijk en een beetje afstotend, en dat des te meer omdat zij hem zo sterk aan Nick deed denken…”. Zijn tweelingzus stond er op Nick naar Imber te halen. Het ging niet goed met hem. Misschien bracht het oord hem weer op het rechte pad: “… wie weet misschien mocht men hopen op méér dan dat, gezien de kracht van het gebed, en de nabijheid van het grote reservoir van geestelijke kracht aan de overkant van het meer…”. Michael kon geen nee zeggen, al had hij zo zijn twijfels: “… Geestelijke kracht had iets van elektriciteit: was door en door gevaarlijk, kon zegenbrengende wonderen tot stand brengen, maar ook vernietigen…” (zie “Energie van de Geest” - Philip Troost).
Denk eraan. God bestaat niet!
Als Michael de bestelde cultivator op gaat halen in de provinciehoofdstad besluit hij Toby mee te nemen, die in zijn naïviteit huizenhoog tegen de geestelijk leider opziet. Voor ze teruggaan eten en drinken ze wat. Michael raakt tipsy door de koppige cider, maar rijdt desondanks zonder ongelukken in het donker naar huis. Naast zich Toby, die in slaap valt en in een zinderende erotische passage tegen hem aanrolt. Alles eindigt ermee dat hij een totaal verbouwereerde Toby kust, terwijl uit het duister ook nog eens Nick opdoemt. Hals over kop vlucht de benevelde Michael naar binnen. Rücksichtslos stort Murdoch zich vervolgens op de gevoelens die in beide heren los komen. Toby’s opperste staat van verwarring. En Michael die zich in eerste instantie alleen maar obsessief afvraagt of Nick wat gezien heeft. Wel, niet, wel niet, en zo wel wat…, en zo niet dan… “… Hij besefte wel dat in zijn binnenste duivels huisden, die door zijn daad losgebroken waren – hij kon ze als het ware uit zijn ooghoeken om zich heen zien…” (p.s.- ik zou er nog het woord ‘dansen’ aan toegevoegd hebben). Zo langzamerhand verandert Imber Court in een kruidvat waar alleen nog maar een vlammetje bij hoeft te worden gehouden en de zaak ontploft. Dat gaat ook gebeuren. Toby vraagt zich tot zijn afgrijzen af of hij soms ook homo is, als hij zulke gevoelens bij anderen weet los te maken: “… Toby was nog lang niet toe aan het wereldse standpunt dat alle mensen iets van beide geslachten in zich dragen…”. Dat zegt iets over Murdochs ideeën, die best bijzonder zijn, gezien het feit dat homoseksualiteit pas in 1973 als psychiatrische stoornis uit het DSM werd geschrapt. De WHO schrapte homoseksualiteit nog veel later officieel van de internationale lijst van ziekten: in 1990. Ik heb er dan wel niet voor doorgeleerd, maar ik denk ook dat op een lijn van één voor homoseksualiteit, tot honderd voor heteroseksualiteit, wij allemaal wel ergens zitten. Het gaat in het leven immers zelden om of-of; meestal om en-en. Ook Dora heeft het moeilijk. Met het eindeloze geruzie met Paul. Om hem te straffen zoekt ze haar heil bij de journalist, Noel, in Londen, die Murdoch neerzet als een libertijnse Stephen Fry. Als Paul hem opbelt om te vragen waar zijn vrouw uithangt, keert Dora als een geslagen hond naar Imber terug. Bijna komisch doet de scene aan waarin Dora in een taxi stapt en Noel haar naroept: “… Denk eraan. God bestaat niet!...”.
Door schade en schande
Als ze laat in de avond op Imber Court aankomt loopt ze Toby tegen het lijf, met wie ze een wandelingetje maakt. Vertel me eens iets, vraagt Dora hem, zomaar wat. Daarop gaat Toby op een steen zitten en oppert dat hij iets heel vreemds weet. Er ligt een klok in het meer, volgens hem. Hij heeft hem ontdekt toen hij aan het zwemmen was. Dora gelooft haar oren niet. Ze vraagt of hij dat al aan anderen heeft verteld. Nog niet. Dan rijpt er in haar een krankzinnig plan. Als ze nu eens zouden proberen samen die middeleeuwse klok uit het water te halen en stiekem verwisselden met de nieuwe klok, die onder een wit kleed op een ijzeren wagen staat te wachten tot zijn feestelijke inwijding, dan zal iedereen denken dat er een wonder is gebeurd. Toby, die tot over zijn oren verliefd op haar begint te worden (dus is hij tot zijn eigen opluchting geen homo), stemt er mee in. Ze krijgen het waarachtig voor elkaar met een tractor en een lier het geval midden in de nacht, terwijl iedereen slaapt, op de kant te hijsen. Door de harde zuidenwind lijkt niemand wakker te worden van al het geluid dat ze maken. De volgende dag komt de bisschop voorrijden om de klok alvast te dopen. In de vroege ochtend daarop zal hij, begeleid door dorpsbewoners en al, naar de plek gebracht worden die voor hem is bestemd. Zelfs Noel komt zich melden als verslaggever, waardoor Dora bijna een rolberoerte krijgt, omdat ze heel goed weet dat haar wettige echtgenoot hem het liefst zou vermoorden. Ik ga natuurlijk niet alles vertellen, maar het wordt een spektakel van jewelste waar niemand de rol vervult die je van hem of haar mag verwachten. Niets gaat zoals het hoort en alles lijkt in tegenspraak met een contemplatief leven. Al zou je wel kunnen zeggen dat zowel Dora als Toby als Michael gelouterd uit hun persoonlijke drama’s tevoorschijn komen. En dat is toch precies de bedoeling van een periode in een retraitehuis. Murdoch beschrijft het allemaal op een ongekend sensitieve manier. Ik vind haar boek een verademing in onze door grofheid geteisterde wereld. Je kunt ook heel móói over homoseksualiteit schrijven. Opvallend is verder dat Murdoch wat met handen heeft. Overal duiken er handen op in het boek. Zij vertellen hun éigen verhaal.
Uitgave: Kleine Uil – 2019, vertaling Hella Haasse, 500 blz., ISBN 978 949 219 085 7, € 27,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier