Subtitel: Hemel en aarde in onze seizoenen
Henk Vreekamp (1943 – 2016) schreef ook een boek over de seizoenen (zie mijn vorige blog), gebaseerd op de “Vier jaargetijden” van Antonio Lucio Vivaldi. Het kwam postuum uit. Vreekamp was predikant in Epe, werd gegrepen door een auto toen hij om de hoek van zijn kerk liep, en ‘was niet meer’. Op zijn begrafenis werd het boek gratis uitgedeeld. Ik vond hem écht ‘een strijder van het licht’ (naar aanleiding van de tekst boven de ingang van het kerkje waar Ali Smith over schrijft in “Zomer”). Zijn leven lang heeft hij zich ingezet voor het gesprek met zowel Joden als heidenen. De banden aangehaald. Want zonder hen blijven wij, als christen, nergens. We stammen van hen af. Ze zijn delen van onszelf. Oer. Vreekamp schreef een trilogie over de Veluwe, die ik eerder besprak, waarin een Jood, een christen en een heiden diep met elkaar in gesprek raken, terwijl ze door de bossen struinen en over de heide zwalken: “Zwijgen bij volle maan”, “De tovenaar en de dominee” en “Als Freya zich laat zien”. Voor mijn gevoel was hij zélf een soort ‘tovenaar’. Ik moest aan hem denken, omdat hij dezelfde fascinerende, associatieve, omcirkelende schrijfstijl hanteert die Ali Smith kenmerkt. Hun verbazingwekkende taal zit eigenlijk een beetje tussen poëzie en proza in. Dat krijg je er van als je tegenstellingen gaat verbinden. Dan wordt er iets ‘nieuws’ geboren. Zó onbeschrijfelijk mooi.
Vreekamp: “… Sterke behoefte voel ik om te graven. Dwars door de bovenlaag van de christelijke kalender heen, op zoek naar oerlagen. Vandaag stuit ik op zo’n oerlaag: midwinter…”. Het is 21 december: de meest donkere dag van het jaar. De tijd van het ‘solstitium’ breekt aan : “… Op dat moment staat de zon loodrecht boven de Steenbokskeerkring. De zonnewende van midwinter is daar. De zon staat stil op zijn dieptepunt. Alsof hij aarzelt, op eigen kracht niet verder kan. Hij moet geholpen worden, het zonnerad moet op gang geduwd. Vier dagen lang. Dan zal het hemellicht over het beslissende keerpunt heen zijn. De onoverwinnelijke zon. Glorierijk op weg naar de lente…”. Even verder: “… Wat ik wil bereiken met mijn graverijen? De kalender met christelijke feestdagen doorgraven op de oude natuurkalender, zoals die in ons geheugen en onderbewustzijn ligt opgeslagen. Tegelijkertijd de Joodse wortels van die christelijke kalender aanboren. En dan kijken of deze drie bronnen elkaar voeden. Zo ja, hoe dan? Het oer van de tijd wil ik proeven…” (zie ook “De wijsheid van de heks” van Susan Smit). Hij schrijft over de filmdocumentaire 'Oerijssel' die hij maakte met Geertjan Lassche, over het volksgeloof en de streekcultuur in Overijssel, bestaande uit twee delen: ‘Zunnewende’ en ‘Winterwende’. Het zit vol verlangen en heimwee naar de mystiek van het verleden. “… ‘Oerijssel’ is een verkenning van het oergeloof. De film neemt de kijker mee naar de tijden van heidendom, bijgeloof, rituelen en een onderstroom van onbehagen: ‘je weet maar nooit.’…”. Spokerijen, paasvuren en wonderbomen passeren. “… ‘Dat heidense geloof, dat oergeloof, is dus niet weg?...”, vraagt Margje Fikse, de hoofdpersoon die op zoek is naar haar roots, aan de dominee. “… ‘De zendeling kan niet bij nul beginnen,’ is zijn antwoord…”. Aansluiten bij de heersende traditie is de enige optie.
Taboe
Vreekamp vertelt hoe een paar vrouwelijke collega’s de heidense feesten, Imbolc, Beltane, Lammas en Samhain, in een Kerkboerderij vierden, wat indertijd voor nogal wat kortsluiting zorgde binnen de PKN: “… Onze kerk zet deuren open voor Keltisch heidendom…”. Even verder: “… Dit gaat over christelijk geloof vermengd met heidendom…”. En dat is waar. Maar de jaarcyclus van de seizoenen gaat anders wel gelijk op met de cyclus van kerkelijke feesten: Bid- en Dankdag, Oud- en Nieuw, Kerst, Pasen. Alleen wordt een feest in de kerk anders (liturgisch) gevierd dan op een profane marktdag. Vermenging is in de regel taboe. De dominee doet er dan ook wijs aan zich te verdiepen in de lokale en regionale tradities. Een carnavalsvierder dient precies te weten wat wel en niet mag wanneer de wereld tijdelijk op zijn kop staat. En de kerk is er voor de onmisbare beschermende riten en rituelen: “… daartoe is de priester, de dominee, de voorganger, de geestelijke geroepen en aangesteld, zoals de sjamaan vanouds. Om de onmisbare heilige formules uit te spreken, zonder fouten. Want daarop komt het aan: zonder vergissingen…”. Vreekamp: “… De boer en de boerin weten bij de grensregionen van het leven de kerk te vinden, bij geboorte, huwelijk en dood. Daar zullen we niet min over doen, over dit zogenoemde ‘vier-wielen-christendom’. De kerk wordt gezocht als bescherming op de kruispunten van het aardse bestaan, van het leven van alledag. Daartoe wordt het paard ingespannen voor de vier-wielige boerenwagen. Om ter kerke te gaan…”.
De grondfout: individualisme
“… Magische bezweringswoorden spreken en magische handelingen verrichten, tot aan exorcisme, duiveluitbanning, toe, behoort vanouds tot het takenpakket van de priester. Officieel deed het protestantisme het magisch universum als ‘bijgeloof’ in de ban. De dominee preekte tegen toverij als zijnde afgoderij. Verboden dus. En daarmee basta…”. Het christendom werd van hogerhand en met harde hand opgelegd. Het leven is echter veelal sterker dan de leer. Dietrich Bonhoeffer schreef over de grondfout van het protestantisme: individualisering. “… Het verdriet over de verloren gemeenschap ging na Luther spoedig verloren. Wat overbleef was een strijd om leerstellingen…”. Was je het niet met elkaar eens dan stichtte je gewoon een nieuwe kerk. Zonder blikken of blozen. En zo raakte men steeds verder verwijderd van de voor iedereen zichtbare bron in het centrum van dorp of stad. De verbinding tussen het leven in de kerk en op de boerderij versplinterde. Daarbij is het ook nog eens de vraag of een theoretisch geloof op een hoger niveau staat dan een geloof dat door de zintuigen wordt gevoed. Het Bijbelse geloof heeft lang niet alle gaten en hoeken kunnen vullen die de godinnen bij hun verdwijning achterlieten. Telkens staan we voor een dreigende en gapende kloof tussen theologie en dagelijks leven.
Licht
De Germaan vereerde de zon als oerbeeld en zinnebeeld van
zijn eigen kracht. Zijn leven was een strijd tegen pikzwarte duisternis en bittere
kou. Het licht overwint echter altijd. En dat brengt 'ontiechelijke' vreugde met
zich mee. Maar ook onmiskenbaar antisemitisme: weg met de vreemde Jodengod en
de vreemde Jodenbijbel. Het ‘davert door je heen’. Hoe zit het dan met Jezus
die óók licht is? “…
Kan het door de christelijke beugel, deze combinatie van Jezus en midwinter? Ik
besef helder dat de kerk in het westen deze samenvoeging kent sinds de vierde
eeuw: midwinternacht en Christuslicht…”. Hoe vaak hebben zelfs zijn eigen leerlingen
Jezus niet herkend, denk ik dan. Zie een lezing waarin Willem Ouweneel onlangs
stelde dat er volgens de Bijbel dan wel een 'bedekking' op het Jodendom mag liggen, maar óók
op ons (Jesaja 25 : 7). Ik had daar nog nóóit van gehoord. Wat weten
we nu helemaal?! Het maybe christelijke, maybe heidense licht, straalt ook
vanuit míjn
kern. Tot in de toppen van mijn vingers en tenen. Je 'innerlijke zomer', zou Ali Smith zeggen.
Vivaldi
Vreekamp vertelt het verhaal van Vivaldi, de geestelijke uit Venetië die liever componeerde, en met een zangeres en haar zus door Europa trok om zijn opera’s ten gehore te brengen: “… Een priester in het gezelschap van twee vrouwen, dat vraagt om geruchten. En om kerkelijke maatregelen…”. Na zijn dood werd hij snel vergeten. Het duurde enkele eeuwen voor hij herontdekt werd. Nog steeds worden in archieven onbekende werken van hem gevonden. Er verschenen diverse romans gebaseerd op zijn avontuurlijke leven: “Het geheim van Antonio Vivaldi” van André Romijn, “Vivaldi’s muze” van Barbara Quick. “… Waarom is Vivaldi’s bewerking van de jaargetijden het meest bekende muziekstuk ter wereld geworden? Waarom was de opname van Nigel Kennedy in 1989 de meest verkochte cd ooit? Waarom werd Janine Jansen na haar opname uit 2004 ‘koningin van de download’ genoemd? Wat resoneert er zo diep bij het luisteren?...”. Vivaldi was vernieuwend: “… Hij laat de violen ‘capriolen’ uithalen die tot dan toe onbekend waren. Vivaldi schuwt bepaald niet het gedurfde effect, de gewaagde uitvinding naast de vertrouwde harmonie...”. Je hoort het gefluit en getjilp van de lentevogels. De westenwind, de Zefier, waait. Herders dansen met nimfen. Plotseling klinkt er onweer: “… Donder kondigt de lente aan. Men gelooft vanouds dat met de donder van de hemel een bijzondere, vruchtbare kracht aan de aarde wordt geschonken…”.
Een nieuwe lente, een nieuw geluid
Het woord ‘lente’ komt van ‘lang’: het ‘lengen’ van de dagen: “… Een oud verhaal gaat over de gewoonte dat in de lente op de akker een bruidsbed wordt neergezet. De eenwording van het mensenpaar zou de groei van de op het veld staande vruchten bevorderen. Later wordt dit gebruik tot ‘nettere’ vormen teruggebracht. Dan dansen boer en boerin op de akker…”. Een oude naam voor het lentefeest herinnert aan de godin ‘Ostara’, herkenbaar in het Engelse ‘Easter’ en het Duitse ‘Oster’. “… De Engelse geschiedschrijver Beda (ca. 672-735) noemt de maand april ‘Esturmonath’, naar de godin ‘Eoastra’ voor wie in deze maand feesten werden gevierd. Karel de Grote duidt april aan als ‘Ostermânoth’. Mogelijk is ‘Ostara’ de Germaanse versie van de godin van de dageraad ‘Aurora’…”. Het doet me aan de ‘Rozevingerige dageraad’ van Willem de Kooning denken. En aan de naam van de stad Tel Aviv, ‘heuvel van de lente’, die afgeleid is van de Joodse lentemaand ‘Aviv’. “… Of het nu heidens ‘Ostara’, Joods ‘Pesach’ of christelijk ‘Pasen’ is, feest van nieuw leven moet vanzelf een lentefeest zijn…”. Sommigen leiden het woord zelfs naar het vrouwelijke hormoon ‘oestrogeen’: vruchtbaarheid.
Quatertemperdagen
Vreekamp gaat diep in op de zogeheten ‘Quatertemperdagen’ binnen de kerk. Dagen van bezinning, vasten en bidden, die te maken hebben met de vier seizoenen. Omdat de wederkomst van de Heer op zich liet wachten, begon de kerk het jaar nader in te vullen: “… Het werd een christelijke kalender die zowel Joodse elementen in zich had als ook heidense kenmerken droeg…”. Even verder: “… Vieringen ontstaan die samen het ene ‘Christusgeheim’ present stellen…”. De kerk wees de uitbundig gevierde heidense seizoenfeesten, die geassocieerd werden met valse goden en demonen, uiteraard af. In plaats daarvan probeerde men ze te kerstenen, want natuurlijk wilden de vromen wél bidden tot God om zijn zegen over zaaien en oogsten. “… Een oude legende vertelt dat tijdens iedere Quartertempertijd arme zielen voor enkele ogenblikken wordt toegestaan het vagevuur te verlaten, om zichtbaar te verschijnen aan familie en vrienden…”. De seizoenen komen vaak terug in de grafkunst, bijvoorbeeld in kransen rond de voorstelling van de Goede Herder. De oogstfeesten vieren in zekere zin de natuur, maar zijn ‘gehistoriseerd’, verbonden met een gebeurtenis in de (heils)geschiedenis. “… Het christelijk geloof is duidelijk een voorjaarsgeloof, een godsdienst van de ochtendschemering. Het paasmysterie IS eenvoudig het christelijk mysterie. In de vroege kerk kon men enthousiast uithalen over de Lente-Christus…”. Verrijzenis. “… Jezus is onze nieuwe lente, zo klinkt als blijde grondtoon…”.
Laat niemand u iets voorschrijven
Paulus denkt dat de apocalyps op handen is. Waarom dan nog ‘gedenkdagen’ vieren? In Romeinen 14:5,6 is hij nog vrij mild: “… De een beschouwt bepaalde dagen als een feestdag, voor de ander zijn alle dagen gelijk. Laat iedereen zijn eigen overtuiging volgen. Wie een feestdag viert, doet dat om de Heer te eren; wie alles eet, doet dat om de Heer te eren, en hij dankt God voor zijn voedsel. Wie iets niet wil eten, laat het staan om de Heer te eren, en ook hij dankt God…”. In Galaten 4:8 is hij een stuk radicaler: “… Toen u God nog niet kende, was u onderworpen aan goden die helemaal geen goden zijn. Hoe is het dan toch mogelijk dat u die God hebt leren kennen, meer nog, door God gekend zijn, u opnieuw tot die zwakke, armzalige machten wendt en u daaraan als slaven onderwerpen wilt? U houdt u werkelijk aan vaste feestdagen, maanden, seizoenen en jaren? Ik vrees dat al mijn inspanningen voor u volkomen zinloos zijn geweest…”. Paulus veegt de ‘stoicheia’ en de Joodse feestdagen op één hoop. Voor Paulus is een terugkeer vanuit de Messiaanse vrijheid naar de Joodse gebruiken de facto hetzelfde als een terugkeer naar het heidendom. “… Dit radicale antinomianisme heeft er in de gnosis toe geleid dat men alle wetten zag als inzettingen van demonen en uiteindelijk tot demonisering van JHWH, aldus professor Zuurmond…” (volgens de gnostiek was de God van het Oude Testament, de demiurg, een ander dan de God van het Nieuwe Testament). Paulus in Kolossenzen 2:16: “… Laat niemand u iets voorschrijven op het gebied van eten en drinken of het vieren van feestdagen, nieuwe maan en sabbat…”. De gelovigen leven in een bevrijde cultuur en Paulus trekt bevrijde conclusies.
Ei-koer-ei
Vreekamp vertelt dat bij hem vroeger thuis geen kerstboom binnen kwam, want dat was ‘heidens’, maar er waren wel paaseieren en er was een paasvuur. Het ei symboliseerde het graf van Jezus. Jezus als het paaskuiken, die van binnenuit de schaal stuk pikt (zie ook Susan Smit die stelt dat 'verandering' van binnenuit moet komen). Vreekamp citeert een raadselachtig kinderliedje: “… Palm-Palm-Pasen / Ei-koer-ei / Over een zondag krijgen wij een ei / Eén ei is geen ei / twee ei is een half ei / Drie ei is een paas-ei…”. Ei-koer-ei is een verbastering van Eleison-Kurië-Eleison: Heer ontferm U. Drie ei verwijst naar de goddelijke drie-eenheid. “… Dat lijkt een beetje op magie. En dat is het ook. Eieren zijn verstopt, in woorden, in struiken, in de grond. Je moet zoeken. Het paasei lokt een wedstrijd uit. Wie de meeste eieren vindt, mag zich kampioen ‘op z’n paasbest’ noemen…”. De winterse voorraad afval wordt verbrand in het paasvuur: “… Vuur loutert en reinigt. Verwarmt en verlicht ook. Het paasvuur brandt de lente tegemoet…”. Het dorp Espelo in Saksenland won in 2012 met maar liefst 46 meter de wedstrijd van het grootste paasvuur. De moraal van dit verhaal: de winter is voorbij. Halleluja!
Walpurgisnacht
Beltane is het feest rond de meimaand. De ‘Walpurgisnacht’ van 30 april op 1 mei wordt vanouds gezien als die van het heilige huwelijk van oppergod Wodan en godin Frigg: “… Heksen vliegen in deze nacht op hun bezems naar een verzamelplaats op een berg om daar hun heksensabbat te houden…”. De nacht is genoemd naar Sint Walpurgis, een Angelsaksische non uit de achtste eeuw, die samen met haar broer Winnibald een dubbelklooster leidde bij Heidenheim: “… Zij verrichtte wonderen, ook nog na haar dood. Volgens overleveringen zou op 1 mei haar gebeente naar de plaats Eichstätt zijn overgebracht…”. Waarschijnlijk is Walpurgis de christelijke versie van een Germaanse graangodin. Vanaf de elfde eeuw wordt ze afgebeeld met drie graanhalmen in haar hand. In de oogsttijd zou ze door een boer zijn verstopt in de laatste garf om zo aan haar vervolgers te ontkomen. Veel christenen bidden in de Walpurgisnacht tegen de aanval van de duivel, die het in deze nacht bijzonder voorzien schijnt te hebben op onnozele zielen. Ook Maria gold als beschermvrouwe van het graan. In Frankrijk staat ze bekend als ‘Onze lieve vrouwe van de drie graanhalmen’. De heidense meivieringen werden vervangen door Mariaverering. Zie de ‘meibomen’ die gekerstend werden als kruissymbool. Bij de meiboom hoort het meibruidspaar. In de meinacht verdwenen alle loslopende meisjes en jongens in het bos: “… Zonder nageslacht kan de boerderij niet in stand worden gehouden…”. Als een meisje zwanger bleek, werd er getrouwd, inclusief schuldbelijdenis vanwege de te vroeg genoten vrucht: een stilzwijgende afspraak tussen kerk en volksgeloof. Een vanzelfsprekende code met een dubbele moraal. Het was ook de avond waarop de koeien en schapen naar de wei gingen. Wie was er het vroegste bij? De laatste was de ‘luilak’: zie de ‘luilak-zaterdag’. De ‘dauw’ op de eerste meidag was bijzonder geneeskrachtig. De meidauw maakte vrouwen mooi. Vandaar het ‘dauwtrappen’. Ook ‘bronnen’ kregen veel aandacht. En de ‘lapjesbomen’. Je geeft de boom je ziekte in de vorm van een lapje en je krijgt er gezondheid voor terug. Grote magische krachten had de meidoorn.
Feesten met alle zintuigen
Bij de jaarfeestrituelen zijn alle zintuigen betrokken: aangestoken kaarsen (zien), een trommel (horen), branden van wierook (ruiken), bakken van koekjes en schenken van wijn (proeven) en het nemen van een ritueel bad (tasten). “… Van hetgeen zich onttrekt aan onze zintuigen kunnen we niets weten…”. Volgens de Kabbala kan muziek tot een profetische status leiden. Terwijl een muzikant op de lier speelde werd Elisa gegrepen door de hand van de Eeuwige (2 Koningen 3:15). De profeet Samuel zegt tegen koning Saul: “… Als u tenslotte terugkomt in Gibea-Elohim, zult u in de buurt van de stad, bij de Filistijnse wachtpost, een stoet profeten tegenkomen die in vervoering van de offerhoogte afdaalt, voorafgegaan door muzikanten met harpen, tamboerijnen, fluiten en lieren. Dan zult u worden gegrepen door de geest van de Eeuwige en ook in vervoering raken, en u zult een ander mens worden…” (1 Samuël 10:5v.).
Midsummer madness
De zomer van Vivaldi is er één van verzengende hitte. De Borea, de harde noordenwind steekt op. Er volgt een angstaanjagende onweersbui, die Vreekamp herinnert aan ‘Klaagliederen’. Een hemelse strafexpeditie. “… In de magische ‘Sint-Jansnacht’, van 23 op 24 juni, is het onmogelijke mogelijk. Bij het opgaan maakt de zon drie sprongen. Verzonken klokken beginnen te luiden. Verdronken dorpen en kloosters komen weer boven water. Verborgen schatten komen aan het licht. Het contact met ‘de andere wereld’ is deze nacht gemakkelijker te leggen dan op andere dagen. Witte wieven, overleden familieleden en spookverschijningen laten zich zien aan argeloze voorbijgangers en vragen om hulp…”. Het is de nacht van de ‘Midsummer Night’s Dream’, waarin alles uit de hand loopt: ‘Midsummer madness’, midzomergekte. Natuurlijk waarschuwt de kerk voor de gevaren van heksen en demonen, en kerstent het in het feest van Sint Jan. Naar Johannes de Doper, want hij was een licht voor de wereld. Priesters steken de Sint-Jansvuren aan en besprenkelen ze met wijwater. De kruiden die er om hun magische kracht vanouds in zijn gegooid worden bestempeld als Sint-Janskruid. Plaatselijk verschillen de gebruiken. In Rhenen is midzomer de dag van Sint Cunera (aan wie Vreekamp zijn boek heeft opgedragen): “… Zij is een heilige over wie niets met zekerheid bekend is. Naar alle waarschijnlijkheid gaat zij terug op moeder aarde die vruchtbaarheid schenkt. Haar naam is Germaans en houdt verband met ‘geslacht’ of ‘kunne’…”. Vreekamp brengt de nacht van Sint Jan in verband met het Joodse wekenfeest of ‘Sjavoeot’ en het christelijke pinksteren.
De eerste garve
Hoogzomer: Ruth. Naomi doet haar schoondochter een gewaagd voorstel: “… Ruth, baad je, wrijf je in met olie, kleed je aan en ga naar de dorsvloer. Zorg dat hij je niet ziet voordat hij klaar is met eten en drinken.’ Gedurfde woorden. Ruth neemt een bad, verzacht haar lichaam met olie en trekt haar mooiste kleren aan. Gekleed als een bruid gaat ze. Wat gebeurt hier? Is het om Boaz te verleiden? Natuurlijk. Waartoe anders? Om de voeten van Boaz te onthullen, te openbaren. Zo staat geschreven. Nu kan het woord voor ‘voeten’ ook gebruikt worden voor het mannelijk geslacht. En nageslacht, daar gaat het om. Ruth, de vleesgeworden vraag om bescherming, om veiligheid, om rust. De getekende sfeer is voluit erotisch. Marc Chagall heeft Ruth en Boaz dan ook naakt geschilderd. Wat hem betreft, was deze nacht op de dorsvloer vol van vruchtbare belofte…”. In augustus, de oogstmaand, wordt het feest van Lugh gevierd, de lichtgod, die geslaagd is gekerstend in Sint Patrick. In het Angelsaksische rijk werd voor het eerst graan gezegend in de kerk: de ‘broodmis’. De christelijke versie van een heidense eredienst. De mis, de kermis en de jaarmarkt (‘Messe’ in het Duits) vloeiden probleemloos in elkaar over. Voor het maaien van de eerste halmen werden zeis en zicht met bloemen versierd. Van de eerste halmen werd een gordel gemaakt om de maaier te beschermen. Of een met water overgoten oogstkrans met ingebonden magische kruiden die aan de wand in de kerk werd gehangen. In Duitsland ging de bindster schrijlings op de eerste garve zitten om de vruchtbaarheid te bevorderen. Soms werd deze garve op het erf gegooid om daar het hele jaar te blijven liggen.
De laatste schoof
Ook de laatste schoof werd met veel respect behandeld. Men schrok soms zo terug voor het maaien van de laatste halm dat ze het gezamenlijk deden, zodat niemand er achteraf aansprakelijk voor kon worden gesteld. De vegetatiegod of de levenskracht (numen) trok zich namelijk terug in de laatste schoof. Ook werden de graankorrels van de laatste schoof wel in het kerstbrood verwerkt, waaraan dan wonderbaarlijke krachten werden toegeschreven. Jacobus werd de schutspatroon voor het koren. Hij wordt altijd afgebeeld met een breedgerande hoed, omdat hij in de voetsporen van Wodan trad. Men liet een bosje halmen op de akker staan voor zijn paard. Kinderen werden bang gemaakt voor de graandemon of boeman. In de vroege middeleeuwen nam Maria de plaats in van de vegetatiegodin. Ze wordt vaak afgebeeld met korenaren in de hand en gehuld in een kleed van aren. Het laatste graan wordt ‘de oude vrouw’, ‘arenmoeder’ of ‘korenmoeder’ genoemd. Waarschijnlijk hadden ‘Freyja’ en ‘Holda’ een rol bij de oogst. Drie halmen liet men op de akker staan ‘voor vrouw Holle’. De mechanisatie gaf de nekslag aan het jaarlijkse oogstfeest dat duizenden jaren in Europa had bestaan.
Raadsels
De oogst is binnen. Herfst. Vivaldi laat bezopen boeren dansen tot ze er bij neervallen. Het Germaanse herfstfeest, ‘harbista’, veranderde in het christelijke Sint-Lambertusfeest op 17 september. Op 29 september ontstond het ‘Kirchweihfest’ ter ere van de aartsengel Michaël, de grote drakendoder. “… Geestelijkheid en magistraat, schutterij en gilden verenigden zich met het volk om plechtige ‘ommegangen’ te maken, onder bescherming van de kerk, met klokgelui en kruisteken…”. Het was de tijd voor jaarmarkten en kermissen. Het Jodendom viert ‘Rosj Hosanna’, het Joodse Nieuwjaar. Herdenkt de uittocht uit het angstland Egypte. En ‘Soekot’, het Loofhuttenfeest. Destijds werden er zeventig stieroffers gebracht in de tempel, die correspondeerden met de zeventig volken, ter verzoening van de hele wereld: “… Israël leeft uit de 613 geboden en verboden en de volkeren zullen leven volgens de zeven Noachitische voorschriften. Israël, als voorganger temidden van de volken, gaat de weg van de hele Thora. Aan de bewoners van deze aarde wordt het minimum van een leven in eerbied gevraagd…”. Prediker wordt gelezen: “…IJdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid…”. “… Lucht en leegte, alles is leegte…”. Altijd weer dezelfde tredmolen. Maar in de ervaring van de zinloosheid schemert een vermoeden van God: “… Geniet van het leven met de vrouw die je bemint…” (9:9). Vreekamp: “… Het is de vrouw die het mysterie van God draagt, zij draagt het in zich: ‘Je kent de wegen van de wind niet, je kent het kind dat in de moederschoot groeit niet, zo ken je ook de daden niet van God, die alles maakt’ (11:5)…”. We moeten dwars door het nihilisme en de wanhoop: “… Als we de raadsels niet aandurven, dan gaat onze hoop vroeg of laat wankelen…”.
Halloween
November. De wilde jacht. Samhain / Allerheiligen. De deur naar de andere wereld staat op een kier. Gemaskerde dansers tijdens de dodenfeesten werden door de kerk neergezet als demonen. In plaats daarvan kwam de heiligenverering. De Saksen kregen pas interesse voor het christendom toen de verering van relikwieën op gang kwam. “… Er wordt gedanst rond het Sint-Maartensvuur en in de Sint-Maartensstoet lopen kinderen mee met lampions…”. In 1006 stelde paus Johannes XIX ‘Allerzielen’ in. Op het platteland van Ierland, Wales en Noord-Schotland wordt ‘All Hallow’s Eve’ gevierd, bij ons afgekort tot ‘Halloween’. We ‘griezelen’ ons de stuipen op het lijf. Het mysterie van de dood houdt ons allemaal in zijn greep. “… Komen wij de aanstaande donkere winternacht levend door? De slachtmaand staat voor de deur. Halen we de lente?...”. De protestanten vieren de gedenkdag van de Reformatie: 31 oktober. Hervormingsdag. Maarten Luther die zijn 95 stellingen op de deur van de kerk in Wittenberg spijkerde.
Klappertanden en blauwbekken
“… December is de wintermaand. De naam ‘winter’ is mogelijk een samenvoeging van ‘water’ en ‘wit’, verwijzing naar de witte wereld. Onze winter van water en overstromingen, van sneeuw en ijs…”. Vivaldi laat de violen klappertanden, blauwbekken, en stampen met de voeten. Noord-Europa viert wel twaalf dagen ‘Joel’. In 218 noemde keizer Marcus Aurelius Antonius zich naar de onoverwinnelijke zon: ‘Sol Invictus’. Keizer Constantijn kerstende de zonnecultus in het christendom. Jezus: het eeuwige licht, de zon der gerechtigheid. Hij leek anders wel heel veel op de ‘Deus Sol Invictus’, een van oorsprong Iraanse godheid, die in de Romeinse tempels werd aangeroepen: “… De vraag kan terecht gesteld worden of Mithras als ‘Beschermer van het Rijk’ niet alle goden verdrongen zou hebben als Constantijn niet definitief de zijde van het christendom had gekozen…”. De gedenkdag van de heilige Lucia, ‘licht’, werd verbonden met de kortste dag, 13 december. Op 21 december werd het ‘Thomasluiden’ ingevoerd. Bedoeld om de levenskracht te wekken. Het ‘Midwinter-hoornblazen’ had dezelfde functie. Het stro van de laatste oogst, waarin de levenskracht van de vegetatie zich had teruggetrokken, werd van onder de tafel verplaatst naar het kribje voor het kerstkind in de kersstal. Of elfenkind? Rond kerst gebeurden er vanouds wonderlijke dingen. Water verandert in wijn. Dieren kunnen praten. “… Op 26 december werd de wereld opnieuw op de kop gezet. Jongeren haalden in de nacht alles overhoop, dat heet ‘steffeln’. Zij gingen van huis tot huis voor snoep en geld. In Engeland heet Tweede Kerstdag nog steeds ‘Boxing Day’, pakjesdag…”. Op derde kerstdag werd er een ‘minnedronk’ genoten, de witte wijn van Johannes – eigenlijk een heidense afscheidsdronk. Op 28 december was het de dag van de ‘Onnozele kinderen’. Om de kindermoord van Herodus te herdenken. Kinderen maakten voor een dag de dienst uit en deden alles wat verboden was.
Toeëigening van het heil
De Reformatie wees het kerkelijk jaar af, omdat ze door alle bomen het bos niet meer zag. Zoveel feestdagen: werd er eigenlijk nog wel gewerkt? En al dat heidendom. Terug naar de zondag! Professor A.A. van Ruler plaatst het kerkelijk jaar echter in de sfeer van de ‘toeëigening van het heil’. Dat gaat namelijk niet vanzelf, maar met mondjesmaat. Om zich niet te verslikken. Vreekamp verbindt het licht van Christus liever met de vuurkolom in de woestijn dan met de zon. Dan kunnen we ‘volgen’. Zijn we vanzelf ‘onderweg’. Zodat het feest niet als een nachtkaars uitgaat. Want erna wordt het ook nog paasmorgen. En pinksterdag. Het verhaal gaat door. Vreekamp associeert de winter met de rol van Esther en het Poerimfeest. Als je het hebt over je ‘op glad ijs begeven’! De IJslandse Edda vertelt over ‘de grote winter’, Fimbulvetr, die drie jaar duurde. De vrouw ‘Lif’ en de man ‘Lifprasar’ overleefden. Hun maaltijd is de morgendauw. Frebruari / sprokkelmaand. Imbolc: ’in de buik’. De ooien zijn zwanger. De godin keert terug uit de onderwereld. Brigid, de godin van het vuur, werd Sint Brighid. De tijd van Maria Lichtmis brak aan. Feest van de zuivering. De grote schoonmaak. Vroeger werd het vee tussen twee vuren doorgedreven om de vruchtbaarheid te bevorderen: “… Vandaar dat je je soms voelt staan tussen twee vuren. Dat maakt je tenslotte alleen maar vruchtbaar, in alle opzichten…”. Er wordt geploegd en gezaaid: het heilige huwelijk van hemel en aarde. Vreekamp plaatst een en ander in de visie van het post-modernisme, neo-paganisme, wicca en new age. Wat er volgens hem ontbreekt is ‘openbaring’. Ook verschillende schilderijen met als thema de vier jaargetijden passeren de revue: die van Nicolas Poussin, Walter Crane en Alphons Mucha.
Wilt en bijster land
Hij vertelt over Louis Fraanje, de vertolker van de geschiedenis van het ‘wilt en bijster land’, waar ik zélf vandaan kom. Hij heeft het over ‘Dorpskerk en Hotel Floor’, “… sinds mensenheugenis een vertrouwd tweespan in Lunteren…”. Ik herinner mij wazig de uitgelaten trouwfeesten die zich daar afspeelden in mijn kindertijd. Hij vertelt over schaapherder Christien Mouw. “… Onder de open hemel voelt ze zich thuis. Geen plafond, geen muren, geen vloerbedekking. In een huis beleef je niets. Je gaat weg, komt thuis en de stoel staat er nog net zo. Wat moet ik met een bankstel?...”. De magische oerklank van het burlen van de herten. Wat dat met je doet valt niet te verwoorden. Dan vervliegt de schoonheid. Alleen wat je voelt is echt. “… De natuur openbaart het zilver, de ‘Thora’ het goud van God…”, aldus Vreekamp, om vervolgens een bevlogen hoofdstuk over de Thora te schrijven, die door de Joden wordt bemind als een bruid. “… De Thora kan de seizoenen wel aan, de verleiding van de jaargetijden. De Thora is verleidelijker…”. Zie het ‘Hooglied’. De Thora is een persoon. De ‘bruid’ zit de Thora ‘dicht op de hielen’: “… Een heilig spel, ja dat is het…”. De Thora is ook een spiegel. Maar het beeld klopt niet. De Thora brengt alles evenwel aan het licht.“… Voor de Eeuwige blijft niets en niemand verborgen. Dat inzicht betekent al bevrijding. Ontdekkend licht, het zal ons goed doen…”. De dans van hemel en aarde verbindt Vreekamp dan ook, zoals alle wijzen, met het één worden van innerlijk en uiterlijk.
De achtste dag
Volgens Vreekamp is de ‘sabbat’ de grote dwarsligger in de jaarlijkse ronde van de seizoenen: “… Wekelijks wordt een weg aangelegd dwars door de cirkel van de jaargetijden…”. Richting de eerste dag van de week: zondag. Genesis. De vraag is waar het licht van de eerste dag vandaan komt. Niet van de zon. Die wordt niet eerder zichtbaar dan op de vierde dag. Vreekamp: “… Het spreken van God IS licht…”. Het Hebreeuwse ‘moëd’, seizoen, kunnen we vertalen met ‘afspraak’. De hemel heeft een afspraak met de aarde. Het Hebreeuwse ‘sjana’, jaar, kunnen we vertalen met ‘herhaling’. Het christendom kent ook de term ‘achtste dag’, als beeld van het toekomstige leven. Het is de dag waarop Jezus werd opgewekt waardoor er een ‘nieuwe schepping’ begon: “… Zo is de achtste dag de herhaling van de eerste, maar dan op verhoogd niveau…”. Als je doortelt is de zondag de achtste dag, die eindigt als eerste dag: “… De christen is de eeuwige beginneling. Iets te voltooien ligt niet binnen haar of zijn bereik. Daarmee typeert Rozenzweig de christen als drager van een eeuwige jeugd…”. De zondag is niet hetzelfde als de sabbat, die het ‘einde’ van de week viert. Er bestaat ook een ‘vijfde seizoen’, dat buiten de tijd valt. “… De psychiatrische instelling de Willem Arntsz Hoeve in Den Dolder heeft een kunstenaarsverblijf dat ‘Het vijfde seizoen’ heet. De naam is ontleend aan een tekst van Kurt Tucholsky (1890-1935)…”. Het gaat het spel van de vier te boven: “… Zoiets als het vijfde evangelie, het zesde zintuig, de achtste dag, de dertiende maand. Boventallig. Over de grens van het gewone heen, om juist dat gewone te bezielen…”.
Veurschiensel
“… Het loopt naar middernacht. Een magisch moment vanouds. De tijd tussen twaalf en één ’s nachts wordt een spookuur genoemd. Getuige het volksgezegde: ‘Van twaalf tot één zijn de spoken op de been.’…”. Friedrich Schiller (1759-1805) is het in zijn gedicht ‘An die Freude’ volledig eens met Ali Smith in mijn vorige blog: “… Alles wiederholt sich nur im Leben / Ewig jung ist nur die Phantasie; / Was sich nie und nirgends hat begeben, / Das allein veraltet nie!...”. Henk Vreekamp eindigt zijn boek met een overweldigend visioen aangaande het paradijs. Of ziet hij de hemel? “… De Havezathe. De schilderijen aan de wanden nagenoeg gehuld in duister. De laatste regendruppels tegen het vensterglas. Het vuur in de haard bijna gedoofd. De stoel naast me weer onbezet. Ik staar in de laatste gloed. Muziek van Vivaldi klinkt net hoorbaar nog door het vertrek. Ik zoek een slaaphouding. Terwijl buiten de windstromen in kracht en kou elkaar naar de kroon steken, het Adagio molto toekomstmuziek in de oren fluistert, kijk ik op de nauwelijks nog zichtbare wijzers van de klok. Het is vijf voor twaalf…”. Een eindje daarvoor schreef hij over de voorspellende ‘profeten’ in Elspeet, die “… Het ‘veurschiensel’ ervaren, weten dat over korte tijd de begrafeniskoets zal passeren…”. Was hij zélf zo’n profeet?! Ik jank de ‘eugen uut mien kop’.
Uitgave: KokBoekencentrum – 2016, 224 blz., ISBN 978 904 352 587 9, € 15, -
Rechtstreeks bestellen bij bol.com: klik hier