Subtitel: Mystiek voor het dagelijks bestaan
Toen ik op een druilerige zaterdagmiddag door één van de mooiste boekwinkels van Nederland struinde, ‘De Drvkkery’ in het centrum van Middelburg, liep ik tegen een kleine studie aan over christelijke mystiek, van de mij totaal onbekende Britse schrijfster Evelyn Underhill (1875-1941). Het onderwerp boeit mij mateloos. Underhill noemde zichzelf in haar jeugdjaren atheïst, studeerde geschiedenis en botanie aan King’s College in Londen en reisde veel door Europa, waar ze vooral getroffen werd door de oude christelijke schilderkunst. Zoals heel vaak bij mystieke auteurs, overkwam haar, nota bene in haar trouwjaar, een overweldigend visioen. Het liet haar niet meer los en bewerkstelligde een totale innerlijke omkeer (zie bijvoorbeeld ook George Sand in “De geschiedenis van mijn leven”, Charlotte Rørth in “De dag dat ik Jezus ontmoette” en Willemijn Dicke in “De sjamaan en ik”). Haar man deelde haar interesse in geestelijke zaken niet, maar stimuleerde haar wel te schrijven. Ze publiceerde bijna veertig boeken als auteur of redacteur en schreef honderden artikelen en essays over christelijke spiritualiteit.
Het spirituele landschap
Underhill kreeg een prominente plaats in de Anglicaanse Kerk als begeleider van retraites en geestelijk mentor, maar haar intentie was interreligieus oftewel religie-overstijgend. Ze kwam niet met iets nieuws, maar maakte iets ouds en bestaands – met name de middeleeuwse mystieke schrijvers – weer toegankelijk. Evenals de Russische aartsbisschop Lucas de Belijder, waar ik eerder een blog over schreef, zag ze het hele universum als Gods schepping: “… We mogen, aldus Underhill, álles, de zichtbare en de onzichtbare dingen, het bewuste en het onbewuste, zien en ervaren als een daad van verering…” (zie Ps. 139:8-10). Ze heeft dan ook het nodige contact gehad met Russisch-orthodoxe immigranten. Ze was en bleef heer hele leven pacifist, wat haar vanwege het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog veel goodwill kostte. “Het spirituele leven” is een bundel die gebaseerd is op vier radiotoespraken uit 1936. Vergeleken met de helderheid van Lucas de Belijder is Underhill wat vager, vind ik, waarschijnlijk omdat de eerste in een oeroude traditie staat die Underhill ontbeert. Op de vraag wat een spiritueel leven is, antwoordt ze: “… Een spiritueel leven is eenvoudigweg een leven waarin alles wat we doen voortkomt uit de kern, daar waar wij in God verankerd zijn…”. Dat betekent dat we allereerst op zoek moeten gaan naar die bron, ín ons, lijkt mij. Underhill vergelijkt onze naar buiten gerichte praktische levens met een vaak indrukwekkende bontjas waar niemand in zit. Ze heeft het nergens over een drie-eenheid van lichaam, ziel en geest, wat voor mij wel een erg duidelijkheid scheppende manier is om naar de mens te kijken. De geest zou ik dan willen vereenzelvigen met de kern waar Underhill het over heeft, waarin God te vinden is. Het ligt voorbij het ego in onze ziel of psyche, het terrein waar de psychologie zich over buigt. Underhill erkent wel dat we ons ego moeten overstijgen. Al is het in een vroeg stadium van het spirituele leven misschien nodig: “… dit bezig zijn met onszelf – en nog drastisch ook…” (ik denk dat we door de innerlijke dimensie van de psyche heen moeten om de kern te bereiken – zie ‘de donkere nacht van de ziel’ van Johannes van het Kruis). Het spirituele landschap, dat we met ons beperkte verstand niet kunnen bevatten, is veel meer dan ons eigen kleine ik, dat daar enkel een miniem onderdeeltje van is: “… Het is niet alleen iets religieus, maar ook de bron van alles wat in het menselijk bestaan onze wereld overstijgt – grootse daden, grootse muziek, grootse poëzie, grootse kunst. Of wij er aandacht voor hebben of het negeren maakt voor die wereld, voor dat landschap geen verschil, maar voor ons wel!...”. Want onze levens worden pas heel als we er “… een zekere bewuste overeenstemming mee hebben…”. Het gekke is, geconfronteerd met deze kern lijken we ons zelf juist te vergeten.
Onszelf verliezen
Een en ander doet me denken aan de bedwelmende roman "De verborgen geschiedenis" van Donna Tartt waarin het over een docent Grieks gaat die zijn leerlingen vraagt: “… Ik hoop dat we allemaal klaar zijn om de wereld der verschijnselen te verlaten en die van het verhevene binnen te gaan?...”. En vervolgens: “… Het gesprek ging die dag over het verlies van het zelf, over Plato’s vier soorten goddelijke waanzin, over waanzin in alle vormen; hij begon over de last van het zelf, zoals hij het noemde, en de reden waarom mensen het zelf willen verliezen. ‘Waarom kwelt dat hardnekkige stemmetje in ons hoofd ons zo?’ vroeg hij met een blik rond de tafel. ‘Is het misschien omdat het ons eraan herinnert dat we leven, ons herinnert aan onze sterfelijkheid en onze individuele ziel, die we uiteindelijk niet durven opgeven maar die ons ongelukkiger kan maken dan wat ook? Maar is pijn niet tegelijk het gevoel dat ons vaak het meest van onszelf bewust maakt?...”. En even verder: “… Ons eigen zelf maakt ons doodongelukkig en daarom willen we er zo graag van af, geloven jullie niet? Denk eens aan de Erinyen.’ ‘De Furiën,’ zei Bunny met glinsterende ogen achter zijn haren…”. Ik denk dat dat komt omdat wij aangelegd zijn op God. Zie de “Duitse Theologie” samengesteld door Luther, waarin onderwezen wordt dat je je natuurlijke oog moet sluiten wil je met het geestelijke oog kunnen zien (“Geest, Ziel en Lichaam” – Heilige Lucas van Simferopol). Tartt: “… Hoe kunnen we dit gekmakende zelf verliezen, volkomen verliezen?...”. De Heilige Lucas heeft het over drugs, koorts, vasten, slapen of juist waken. In Tartt’s boek komen de studenten met: kunst, liefde, maar ook strijd – wat me aan een merkwaardige interview met oorlogscorrespondent Arnold Karskens doet denken, die zegt dat hij Jezus en de Heilige Geest heeft gezien, ook al weet hij niet of God bestaat (Trouw; 11.01.2020). Tartt: “… We denken dat we vele verlangens hebben maar in feite hebben we er maar één. Welk?’ ‘Om te leven,’ zei Camilla. ‘Om ééuwig te leven,’ zei Bunny met zijn kin in zijn handpalm…”. Als we God willen zien, moeten we onszelf opzij zetten: “… de wortels van eigenliefde uitrukken, namelijk trots en gehechtheid aan bezit, woede en geld, ambitie en hebzucht, in al hun vermommingen – hoe respectabel die ook mogen zijn, welk uniform ze ook dragen…”. Het spirituele leven kan alleen ontkiemen als wij ons niet op onszelf maar op God richten, aldus Underhill.
Magneet
De onvergankelijke kern waarin God woont omkleedt Underhill met begrippen als onveranderlijk en eeuwig: “… als wij dit onveranderlijke in onszelf een kans geven en het laten oprijzen uit de stroom van gebeurtenissen die ons leven bepaalt om in te zien wat het ware huis en het ware doel ervan is, namelijk God zelf – dan zullen bezorgdheid, verwarring, onzekerheid en wanhoop afnemen, ook al is het leven niet zonder lijden…” (in onze kerk zingen we wel eens een lied waar voor mij een enorme troost van uit gaat: ‘Er is een dag’ – daarin komt de volgende strofe voor: ‘… en als je lijdt, weet dat het maar voor even is…’). Underhill: “… Mensen van nu zijn hulpeloos, snel afgeleid en tegendraads, niet in staat om te interpreteren wat er gebeurt en erg bezorgd over wat komen gaat; dit komt vooral doordat het eeuwige hen geen houvast meer biedt…”. Het geloof in de Eeuwige geeft een bijzonder besef van ultieme geborgenheid (zie voor het tegenovergestelde mijn vorige blog over “Barabbas”). Of we het ons nu bewust zijn of niet, we zijn allemaal op reis naar God. Deze overtuiging “… is bij de meeste mensen sluimerend aanwezig…”. Hoe kunnen wij God op het spoor komen? Kijk naar “… het mysterieuze feit dat de mensheid een bijna universele drang kent om een macht buiten zichzelf te zoeken en daar een beroep op te doen: het bidden…”, aldus Underhill. Of de ervaring van schoonheid die onze zintuigen te boven gaat- zie Tartt. “… Nog iets anders: als je terugkijkt op je leven moet je wel toegeven dat niet alles kan worden toegeschreven aan erfelijkheid, sociale omgeving, kansen, eigen initiatief of domweg geluk. De ontmoeting die beslissend bleek, het pad dat zich onverwacht opende, het andere pad dat werd afgesloten, iets wat we gewoonweg moesten zeggen, de brief die we gewoonweg moesten schrijven. Het is alsof een verborgen kracht – persoonlijk, levend, vrij – de gebeurtenissen stuurde, vaak tegen onze plannen en verlangens in. Die kracht duwde ons in een bepaalde richting, kneedde ons in een bepaalde vorm…”. Underhill omschrijft God onder andere als een ‘magneet’, waar ik mij zeer in kan vinden. We keren ons vaak van Hem af, we stribbelen tegen, toch trekt God ons naar zich toe. En even verder: “… Vanuit materialistisch gezichtspunt bezien, is dit natuurlijk tamelijk onverklaarbaar. Als het waar is, betekent het dat er onder de oppervlakte van het bestaan, waar wij over het algemeen genoegen mee nemen, zich onverwachte diepten bevinden en grote spirituele krachten werkzaam zijn die ons kleine leven bepalen en leiden. Sommige mensen zijn, of worden, gevoelig voor de druk die deze krachten op hen uitoefenen. De rest van ons kan gemakkelijk alle bewijs voor deze ervaringen negeren, vooral omdat ze zo verborgen zijn en zich in je binnenste afspelen, terwijl wij voortdurend ingaan op direct waarneembare en uiterlijke zaken…”. Nemen we deze ervaringen wel serieus, dan kunnen we haast niet anders dan concluderen dat we ten diepste zowel geestelijke als natuurlijke schepselen zijn. Beide fenomenen lopen door elkaar heen en zijn niet te scheiden. Probeer je dat wel (‘geloof achter de voordeur’), dan beland je in een bijna schizofrene levenshouding. Welnu, aangezien wij het vermogen hebben ons af te stemmen op een onzichtbare wereld, zijn we toch eigenlijk wel gek als we dat niet doen, of althans proberen.
Laat uw koninkrijk komen
Underhill: “… Het spirituele leven is dus geen eigenaardige of extreme vorm van vroomheid. Integendeel, het is het volle en werkelijke leven waarvoor de mens is geschapen…”. Als we de spirituele atmosfeer als een werkelijk bestanddeel van onze menselijke wereld beginnen op te merken, verandert dat ons hele bestaan, wordt onze horizon ontiegelijk verbreed en onze ervaring sterk verrijkt. We kijken anders naar mensen, anders naar het leven, en daardoor veranderen we zelf. Er begint een nieuwe fase in onze ontwikkeling: “… Vreemd genoeg horen we zelden iets over de belangrijkste stap voorwaarts die een mens kan maken, de stap voorbij eigenbelang en de gewone gang van zaken…”. Het belangrijkste in deze zoektocht naar God is “… de zekerheid dat er tegenover de mens een levende werkelijkheid is die naar hem overneigt…”. De rijkdom en de schoonheid van het geestelijke landschap worden ons niet alleen onthuld om eindeloos te bewonderen. God wil ons gebruiken om te helpen de wereld te vervolmaken, als wij ons door Hem laten leiden: “… Het leven op deze planeet en het menselijk leven in het bijzonder, is een leven waarin iets verkeerd is gegaan en niet zo’n beetje ook. Elk ongelukkig gezicht herinnert ons daaraan, elk ongezond lichaam, elk bitter of wanhopig woord. Soms vangen we een glimp op van pure schoonheid, pure goedheid, pure liefde die ons doet duizelen en laat zien wat God wil en wat Hij is. Dat brengt tegelijk des te scherper in beeld de gruwelen van wreedheid, hebzucht, onderdrukking, haat, lelijkheid – en ook het geklungel en de stommiteiten die het leven frustreren en lijden veroorzaken. We móéten het wel zien, tenzij we oogkleppen opzetten. En we kunnen niet ontkomen aan dat gevoel van verplichting, die schaamte over onze zwijgende instemming, die oproep om er iets aan te doen, tenzij we ons behaaglijk blijven wentelen in onze eigen ideeënwereld en volledig geabsorbeerd worden door onze eigen belangen…”. Het feilbare menselijke wezen blijkt te beschikken over de verbazingwekkende mogelijkheid ja of nee tegen de Eeuwige te zeggen – zie het roepingsvisioen van Jesaja. Zie Mozes die zei: “… ‘Wie ben ik, dat ik tot Farao zou gaan; en dat ik de kinderen Israëls uit Egypte zou voeren?’ (Ex. 3:11) Maar hij deed het! Het is immers eigen aan de grote spirituele persoonlijkheid dat hij of zij telkens weer datgene doet wat anderen als onmogelijk beschouwen, en dat ondanks de omstandigheden. Zij worden gedreven door een totale toewijding die alle persoonlijke verlegenheid overwint en die een kracht geeft die ongekend is voor wie zijn eigen weg gaat of alleen met de eigen carrière bezig is…”. Heiligen handelen altijd vanuit drie onderscheidende karakteristieken, aldus Underhill, rust, tederheid en kracht. “… Dat veronderstelt dat de aard van de ziel blijvend een immense diepte heeft en een onwrikbare stabiliteit kent…”, veroorzaakt door de zekerheid dat ons kleine handelen deel uitmaakt van God’s grote handelen. “… Gedoe en koortsachtigheid, angst, heftigheid, onverdraagzaamheid, instabiliteit, pessimisme en besluiteloosheid en elke vorm van haast en bezorgdheid – zelfs op het hoogste niveau zijn dit tekenen van de ziel die zichzelf heeft opgewerkt en op eigen houtje handelt, de spirituele parvenu. Zo zijn heiligen nooit…”.
Albrecht Dürer - ‘Ridder, dood en duivel’
Underhill beschrijft de mystieke weg aan de hand van een prachtige gravure van Albrecht Dürer: ‘Ridder, dood en duivel’. “… Je ziet de ridder van de Geest op zijn sterke en goed verzorgde paard: de menselijke natuur, die hij behandelt en gebruikt zoals het zou moeten. Hij rijdt door een donkere en rotsige engte. Naast hem reist de Dood, een vreselijke, strompelende, vervallen figuur. ‘Alle dingen vergaan,’ zegt Dood, ‘de tijd verstrijkt, we worden allemaal ouder. Is deze inspanning echt de moeite waard?’ De figuur aan de andere kant is een zo mogelijk nog afzichtelijker tochtgenoot: onze donkere kant. Het lelijke, perverse, gewelddadige element van onze menselijke natuur, heel onze dierlijke kant, onze kwade impulsen die ook de ridder sarren. Op de een of andere manier horen wij allemaal van tijd tot tijd deze twee stemmen. Hun ontmoedigende opmerkingen en hatelijkheden, hun weerzinwekkende verleidingen, hun cynische commentaar en verderfelijke suggesties. ‘Vergeet me niet, ik ben je toekomst’, zegt Dood. ‘Vergeet me niet,’ zegt je donkere kant, ‘ik ben je onsterfelijke verleden.’ Maar de Ridder van de Geest kijkt niet naar hen. Hij heeft zijn strijd al achter de rug. Op zijn lans zit een akelig schepsel, zijn eigen speciale duivel, gespietst. Hij heeft hem verslagen. Nu is hij verzonken in overpeinzing van iets dat buiten beeld is en dat veel werkelijker is dan het nachtmerrieachtige landschap waar hij doorheen moet. Daarom rijdt hij gestaag door vanuit die laagte vol illusies naar de werkelijkheid van de eeuwige wereld. Hij houdt zijn blik gericht op dat wat hij liefheeft, niet op wat hij haat. Zo verlaat hij de engte veilig en komt op open terrein. Daar voegt hij zich bij het grote leger van God…”. Eenvoudig gezegd: concentreer je op het licht – niet op de duisternis om je en in je.
Vragen
Underhill eindigt haar lezingencyclus met het beantwoorden van een paar veel gestelde vragen. Mogen we God bijvoorbeeld aanduiden als de ultieme Werkelijkheid? Dat mogen we zeker, vindt Underhill: “… Augustinus geeft ons antwoord op deze vraag als hij zegt – tenminste, het wordt aan hem toegeschreven: ‘God is de enige werkelijkheid en wij zijn alleen werkelijk voor zover wij in Hem opgenomen zijn en Hij in ons.’…”. En even verder: “… Als we onze fragmentarische kennis van de rijkdom van Gods wezen willen verwoorden, kunnen we niet anders dan zowel persoonlijke als onpersoonlijke taal gebruiken. Het is goed dat af en toe te benadrukken; immers, voor een deel van de gelovigen is de persoonlijke taal van religie traditioneel en nietszeggend geworden…”. Aangaande het probleem van het kwaad zegt Underhill dat christelijke spiritualiteit het raadsel van het kwaad en het lijden niet verklaart. Underhill: “… Het christendom geeft ons een wel heel bijzonder voorbeeld van de gewelddadigheid van de botsing tussen het kwaad enerzijds en de heiligheid van God anderzijds. Het benadrukt dat de verlossing van de wereld een spirituele taak is waaraan we allen moeten bijdragen; we moeten het kwaad dat de wereld infecteert verslaan. Dit kunnen we alleen door de genezende kracht van de liefde, een liefde die het koninkrijk van God even zichtbaar maakt…”. Hoe weten we wat de wil van God is? Je kunt zo’n vraag volgens haar niet in het algemeen behandelen, maar “… In duidelijke ethische of politieke zaken moeten we natuurlijk oordelen en handelen naar de grote waarheden van het christendom en de eisen die het aan ons stelt. Als we het lef hebben om dat te doen, zullen we steeds beter begrijpen wat die wil inhoudt. Die keuze, beweegreden of handeling die het minst gekleurd is door eigenbelang, die bijdraagt aan de groei van geluk, gezondheid, schoonheid en vrede en die het leven zuivert en in harmonie brengt, kan niet anders dan in overeenstemming zijn met de wil van de Geest die het leven tot volmaaktheid brengt…”. Het wordt pas moeilijk als er een loyaliteitsconflict ontstaat, als je echt niet weet wat wijsheid is. Heiligen die geconfronteerd worden met gecompliceerde keuzes en het gevoel hebben geen helder licht te zien, wachten meestal geduldig af tot er meer duidelijkheid komt. Je kunt te gejaagd zijn om de dingen van God op te merken. Daar is echt een stille geest voor nodig. Uiteindelijk moeten liefde en gezond verstand ons handelen bepalen: “… We hebben deze deugden tenslotte niet voor niets van God gekregen…”. Wat Underhill vindt van de psychologen die hameren op een volledige expressie van het zelf? Werkelijk de hele psychologische dierentuin waartoe we in staat zijn tot uitdrukking brengen, betekent chaos, geen grootsheid, aldus Underhill (zie ook Suzanne van der Schot in “De minnaar, de monnik en de rebel”): “… We moeten keuzes maken om iets te bereiken en dat gaat ten koste van andere…”. Echter, “… als wij ervoor kiezen om gedisciplineerd te leven, met het oog op een doel dat groter is dan wijzelf, kan het niet anders of dit leidt tot grote kracht en innerlijke rust, tot een authentieke persoonlijkheid. Zelfexpressie zal ons nooit zover brengen…”. Of het spirituele een vorm van wensdenken is? “… Het spirituele leven draait niet om onze behoeftes en wensen. Het vraagt discipline en zelfverloochening en brengt vaak veel lijden met zich mee. Via deze weg komt een mens tot totale overgave aan Gods doel…”. Dat is mijn inziens ook precies het verschil met het egocentrische New Age-denken, zoals bijvoorbeeld Michel Houellebecq dat heeft beschreven in "Elementaire deeltjes". En over de vraag waar wij de tijd vandaan moeten halen om met het goddelijke bezig te zijn, Underhill met de nodige humor, “… Maar ook de grote spirituele leraren kenden een vol bestaan. Zij hielden zich bij lange na niet zo afzijdig van het gewone leven als degenen die hen niet lezen, veronderstellen…”. Het gaat er niet om dat wij tijd apart stellen voor God, het gaat erom dat wij ons hele leven, met alle ins en outs, koppelen aan de Eeuwige. Dat we leren leven vanuit het centrum dat God wil zijn; overal en altijd. Het is een 'staat van zijn' …
Uitgave: Kok – 2019, vertaling Renate Barnard en Marga Haas, 80 blz., ISBN 978 904 353 150 4, € 15,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier