Menu

woensdag 24 april 2013

Secret Scouts en De Verloren Leonardo – Kind & Kind


De proeflezers uit groep zeven en acht van ‘De Gooische School’ zeiden het al: “Secret Scouts en De Verloren Leonardo” is een ontzettend spannend boek! Daar sluit ik mij helemaal bij aan: ik at er mijn vingers bijna bij op. Ik lees dan wel niet zo heel veel kinderboeken, maar als ik het vergelijk met “Harry Potter”, dat ik natuurlijk wél heb gelezen (omdat iederéén dat las - dat hoort zo’n beetje bij je culturele bagage), dan vind ik “De Verloren Leonardo” zelfs spannender. Dat komt omdat ik bij Harry Potter met zijn gekke bezemgevechten op de Zweinstein Hogeschool geen ogenblik dacht: ‘dit zou echt gebeurd kunnen zijn’. De schrijvers van “Secret Scouts”, het Larense echtpaar Dennis Kind en Wendel Kind-Wagenaar, geven je dat gevoel wel. Doordat er allerlei historische situaties in voorkomen en het over de werkelijk bestaand hebbende renaissance-kunstenaar Leonardo da Vinci gaat staat het dichter bij de realiteit.
Enne: je zal maar in zo’n ongelooflijk avontuur belanden…


Wie zijn de Secret Scouts?
Pas op het laatst van het boek worden ze zo genoemd: “… De onbekende man ging nog wat dichter naast Leonardo staan en leek hen op het scherm aan te staren. Enthousiast stak hij van wal. ‘You must be the Secret Scouts Leonardo told me about! You are crazy! Genius!’ schreeuwde hij in de camera. De telefoon begon met een korte hapering ook de Engelse tekst te vertalen. ‘Jullie zijn de geheime verkenners… jullie zijn gek! Jullie moeten me komen opzoeken, echt! Kom zo snel mogelijk! Kom naar één één één zes één…!’…”.
De Secret Scouts zijn een vriendenclub die bestaat uit Sophie: “… Een control freak als het ging om de dag indelen, huiswerk maken, dingen uitpluizen, berekeningen maken…, dan was ze in haar element. Haar vader noemde haar niet voor niets ‘Mastermind’, maar in gezelschap kwam ze vaak niet goed uit haar woorden, of zei ze net de verkeerde dingen. Vooral als ze boos was…”; haar slordige, uitbundige, en soms best wel irritante zusje Lisa: “…Lisa loog nooit, maar bleef net zo lang praten en draaien tot de ander het opgaf. Ze kon iemand nog laten geloven dat een vierkant rond was…”; en hun schoolgenoten Jack en Tom. De jongens wonen zonder moeder “… in de achterste helft van het vroegere conciërgehuis van de houtzagerij. Een echt mannenhuis, rommelig, zonder al te veel gezelligheid en met een constante geur van sigaretten. Soms bleven de gordijnen gewoon de hele dag dicht. Hun tuin lag pal naast het terrein van de houtzagerij, waardoor overdag het indringende geluid van kettingzagen steevast hoorbaar was in elke kamer. Op school wist eigenlijk niemand dat de vader van Jack en Tom de eindjes elke maand maar net aan elkaar kon knopen. Jack baalde er weleens van, maar met zijn lange verschijning en blonde krullen was hij erg populair en had hij niet de behoefte openheid van zaken te geven. Zijn broertje kon het allemaal niets schelen, zolang hij maar kon skateboarden…”.

Tijdreizen
Als Sophie en Lisa van hun moeder een pakje zelfgebakken koekjes naar buurvrouw Zemel - die er een geheimzinnig wit hermelijntje als huisdier op nahoudt - moeten brengen, krijgen ze een oude prent van haar mee. Volgens het oude vrouwtje hoort die bij hun verbouwde woonboerderij. De plaat doet Sophie aan een boek van haar vader denken, die kunsthistoricus is. Met z’n vieren gaan ze er in zijn werkkamer stiekem naar op zoek, waarbij ze de boel nog net niet afbreken, maar wel een verborgen deuropening naar een geheim vertrek vinden. Ze vinden er rare dingen: een enorm wit-overgeverfd schilderij, een oud boek dat in spiegelschrift is geschreven (ik laat dat niet in de titel zien omdat het onpraktisch is voor de google-zoekfunctie, maar grappig is dat de schrijvers hun naam op de kaft van het boek ook gespiegeld hebben), en een vreemd apparaat dat een ‘orrery’, een planetarium, blijkt te zijn waarmee je door de tijd kunt reizen. Jawel.
Het fenomeen ‘tijdreizen’ komt wel vaker in boeken voor en is een mooie truc van schrijvers om hedendaagse mensen in aanraking te brengen met personen en plaatsen uit het verleden. Een ander jeugdboek waarin dat gebeurt is b.v. “Kruistocht in spijkerbroek” van Thea Beckman, waarin een jongen zich als vrijwilliger aanmeldt voor een laboratorium-experiment en terecht komt in de Kinderkruistocht. Een boek voor volwassenen waarin iemand uit de Gouden Eeuw opduikt in het hier en nu is “Vrij man” (zie mijn blog van 02.01.13) van Nelleke Noordervliet. En natuurlijk niet te vergeten: de bekende Suske en Wiskestrips met professor Barabas en zijn teletijdmachine.
In theorie zou je echt in de tijd kunnen rijzen als je sneller beweegt dan het licht. Maar ja; als je bedenkt dat licht een snelheid heeft van maar liefst driehonderdduizend kilometer per seconde…

Homo Universalis
De Secret Scouts begrijpen al gauw dat de spullen in de geheime kamer te maken hebben met de Italiaanse ‘Homo Universalis’, de universele mens oftewel duizendpoot, Leonardo da Vinci (1452-1519). Hij heeft wereldberoemde schilderijen gemaakt, tekeningen, anatomische schetsen en allerlei - voor die tijd hypermoderne - uitvindingen gedaan, zoals gekke vliegmachines, een brug, machinegeweren, een muziekinstrument, een onderzeeboot en iets wat lijkt op een mechanische rekenmachine.
De kinderen komen achter de gebruiksaanwijzing van het planetarium, huren verkleedkleding, en beamen zich terug in de tijd om Leonardo te ontmoeten.
Het eerste wat ze tegenkomen is een verpletterende stank. Leonardo is een dood paard aan het ontleden. Hij blijkt ook lijken van een kerkhof in Florence te jatten, omdat hij wil kijken hoe lichamen er van binnen uitzien. Overal stinkt het trouwens waanzinnig: mensen dumpen hun uitwerpselen gewoon op straat.
Kinderen boven de vijf drinken verdunde wijn, omdat je van water ziek kunt worden. Er zijn paardenraces dwars door de stad en er wordt een gevaarlijk spel gespeeld, calcio, een soort archaïsch rugby, waarbij het gaat om leven of dood.
Gaandeweg leer je allerlei bijzondere feiten over de schilderijen van het genie Leonardo da Vinci, die de schrijvers met veel fantasie in het verhaal hebben verwerkt. Het gaat o.a. over een onbekend schilderij “De Verloren Leonardo” dat in maart 2012 werd ontdekt in het Palazza Vecchio – het gemeentehuis – in Florence, achter een muur waarop een ander beroemd kunstwerk is geschilderd. Daardoor kan niemand erbij. Ze zijn er achter gekomen toen er een klein gaatje in de muur werd geboord.
Je komt zelfs te weten wie er (zogenaamd) model heeft gestaan voor de geheimzinnige “Mona Lisa” en waarom Da Vinci sommige engelen op zijn schilderijen met loodvrije verf heeft geschilderd.
Verder gaat het over de twee ‘verdwenen’ jaren van Leonardo, waarvan niemand weet wat hij toen uitvoerde, maar die wel bepalend zijn geweest voor zijn talent. Het gaat ook over ‘De Codex Leicester’, het enige werk van Da Vinci dat in particulier bezit is, en wel van Bill Gates, de oprichter van Microsoft, die er in 1994 eenendertig miljoen dollar voor heeft betaald!
Het aller-spannendste fragment speelt zich af op een spookeilandje voor de kust van Venetië: Poveglia. In de Romeinse tijd en de middeleeuwen werd het gebruikt om duizenden slachtoffers van de pest te isoleren. Er zouden meer dan 160.000 mensen om het leven zijn gekomen. In 1922 werd er op het eiland een psychiatrisch ziekenhuis gebouwd: “… Een krankzinnige arts voerde gruwelijke testen uit op de patiënten. Hij heeft ze verschrikkelijk gemarteld en genadeloos afgeslacht. De arts is zelf uiteindelijk gek geworden en van de toren afgesprongen. De geesten van de doden dwalen nog steeds rond op het eiland.’ Sophie slikte een paar keer en probeerde haar ademhaling onder controle te krijgen. ‘Sinds 1968 is het gekkenhuis gesloten en het eiland verlaten. Niemand mag het eiland meer betreden, het is tot op heden verboden voor bezoekers…”.

Op naar het volgende boek
Tegen de tijd dat je deze pil van 317 blz. uit hebt ben je een expert op het gebied van Leonardo da Vinci.
Toch is het verhaal nog lang niet af, denk ik. Door het boek struint een rare oom die niet bepaald zuiver op de graat is, maar waar je verder niet veel meer van te weten komt dan dat hij waarschijnlijk een gestolen kunstwerk aan de muur van zijn privévertrek heeft hangen. Verder komt er aan het eind iemand opdagen die ook van alles over Leonardo blijkt te weten, maar wie dat nu weer is? Gelukkig wordt “Secrets Scouts” een serie.
Op naar het volgende boek - zou ik zeggen!

Uitgave: House of Sprouts - 2013, 317 blz., ISBN 978 908 203 530 8, €18,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

maandag 22 april 2013

Wat burnout met je doet – Pieter Dingemanse


Met een pastorale werkgroep een boekje (173 blz.) over burnout uit de serie “Wat … met je doet” – eindredactie Arthur Hegger, psycholoog/psychotherapeut bij Eleos, een stichting voor gereformeerde geestelijke gezondheidszorg – gelezen. Weliswaar al uitgegeven in 2003, maar ik heb niet de indruk dat de problematiek minder is geworden gezien alle krantenberichten die ik sindsdien onder ogen heb gehad over twintigerstwijfel, dertigerscrisis, veertigersvermoeidheid, en last but not least het onlangs gepubliceerde onderzoek van de Landelijke Studenten Vakbond, waaruit blijkt dat maar liefst de helft van de studerenden moe, gestrest of depressief is. Nederland is moe. Die moeheid sluipt vaak zo langzaam het leven binnen, dat mensen soms niet eens in de gaten hebben dat er wat mis is: “… Een risico van de geleidelijke opbouw van vermoeidheid is dat mensen blijven doorgaan. Ze houden vol, ondanks klachten, en kunnen zich hiermee uitputten tot alle reserves opgebruikt zijn…”. Dan is de accu leeg. Een burnout is het laatste stadium in een langdurig uitputtingsproces.

Burnoutsymptomen
Pieter Dingemanse (1976) werkte als GZ-psycholoog met burnout binnen de HSK-groep, een centrum voor arbeidsgerelateerde hulpverlening, en binnen GGZ-Buitenamstel.
Het boek begint met vijf diepte-interviews met mensen met burnoutervaring die maatschappelijk werker Henneke Danner-Rodenboog maakte in het kader van haar afstudeeropdracht aan de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening Christelijke Hogeschool Ede.
Voordat je aan het informatieve gedeelte begint heb je dus al een aardig beeld over wat het voor mensen betekent om met burnout te kampen.
Dingemanse staat uitgebreid stil bij burnoutsymptomen. Naast een chronisch gevoel van lichamelijke of geestelijke vermoeidheid is een tweede belangrijke indicator een verminderde betrokkenheid op het werk, want burnout is werkgerelateerd. Verder zijn er vaak lichamelijke symptomen zoals hoofdpijn, maagklachten, duizelingen, hyperventilatie, langdurige griep, enzovoort. Je gedrag verandert. Meestal zijn je huisgenoten de eersten die dat in de gaten hebben, en de laatsten naar wie je luistert. Helder legt de schrijver uiteen wat het verschil is met overspannenheid (in tegenstelling tot burnout ontstaan deze klachten in korte tijd en hebben een duidelijke aanleiding waarvan je ook veel sneller herstelt) en depressie (je hebt wel energie maar vindt nergens plezier in - bij burnout vindt je sommige dingen nog wel leuk om te doen, je bent er echter te moe voor; depressieve mensen zijn constant somber in plaats van in buien; alleen bij depressie is er sprake van gewichtsverlies en geen zin meer hebben in het leven).
Aan de hand van een vragenlijst kun je zelf checken of je last hebt van burnout klachten.

Veranderde kijk op werk
Tot de jaren tachtig was het fenomeen burnout vrijwel onbekend. Onze veranderde kijk op werk heeft de opkomst ervan sterk bevorderd. Werk is steeds meer een ‘zingever’ geworden. Het gaat allang niet meer alleen om ‘brood op de plank’. Werk bepaalt je identiteit. Mensen vragen niet ‘wie je bent’, maar ‘wat je doet’. Werk moet bijdragen aan zelfontplooiing. Werkrelaties moeten betekenisvol zijn. Werknemers willen hun capaciteiten benutten en voldoening halen uit hun baan. Mensen ‘zijn’ hun werk. Daarmee heeft werk een bijna sacrale status gekregen. Het is duidelijk dat de dagelijkse praktijk zelden in de buurt komt van deze torenhoge idealen; wat een hoop frustraties en spanningen teweeg brengt.
Daarnaast is de werkdruk omhoog geschoten. Er wordt veel geëist van mensen. We leven in een prestatiemaatschappij. Er is veel regeldruk van bovenaf omdat er efficiënt gewerkt moet worden, wat gevoelens van onvrijheid met zich mee brengt. Uiteindelijk draait het in onze 24-uurs economie natuurlijk niet om mensen maar om centen.
De meeste stress veroorzaken leidinggevenden. Zij hebben de touwtjes in handen en kunnen jou maken of breken. Vanwege de toegenomen individualisering kunnen werknemers vaak op niemand terugvallen als het moeilijk wordt. De ‘ieder voor zich’ mentaliteit is de norm (zie b.v. ook mijn blog over "Identiteit" van Paul Verhaeghe).
Bij burnout is er sprake van onbalans tussen energie en stress. Als werk je geen goed doet, geen energie geeft; maar je teveel kost, teveel energie vreet, raak je opgebrand.

Falen
Langdurige stress werkt op onze hormoonspiegel. Met name adrenaline en cortisol zorgen ervoor dat ons lichaam goed reageert op stress. Maar we moeten die hormonen wel weer kwijt raken (b.v. door te zweten tijdens het sporten). Een constant verhoogde adrenalinespiegel veroorzaakt een constant verhoogde alertheid, irritatie en spanning. Met uiteindelijk uitputting als gevolg. Het is te vergelijken met een kapotte thermostaat waardoor de kachel het door oververhitting begeeft. Een hoge cortisolspiegel beschadigd op den duur de hippocampus (een klein hersenonderdeeltje) wat weer zijn invloed heeft op het geheugen, het concentratievermogen en het immuunsysteem.
Burnout gaat vaak gepaard met het gevoel te falen. Dan hebben we het over ‘schaamte’ en ‘schuld’: “… Het is verhelderend om deze gevoelens te onderscheiden. Je bent schuldig om wat je ‘gedaan’ hebt en je schaamt je om wie je ‘bent’. Bij schaamte worden je ‘eigen’ grenzen overschreden, bij schuld ben je over de grenzen van de ‘ander’ gegaan. Je kunt dit herkennen aan een accent in het volgende zinnetje: ‘Ik ben schuldig omdat ik ‘dat’ gedaan heb. Ik schaam me omdat ‘ik’ dat gedaan heb.’ Bij schaamte kun je het gevoel krijgen dat je door de grond wilt zakken, alsof je er niet meer wilt zijn. Het raakt je eigen identiteit en je valt jezelf tegen. Je bent je bewust van je eigen afgang. Schuld is meer objectief. Je hebt een (externe) regel overtreden. Je keurt je eigen daad af. Je doet iets dat je moeilijk goed kunt maken…”.
Drie sterke karaktereigenschappen kunnen tegelijk een valkuil zijn voor burnout: perfectionisme, te sterk verantwoordelijkheidsgevoel en daardoor beter voor anderen dan voor jezelf zorgen, en de neiging hebben jezelf groot te houden (wat denk je b.v. van al die ongelooflijk geweldige facebookprofielen!).

Wat helpt
Na een uitgebreide burnoutanalyse gaat Dingemanse ver door over zaken die het herstel kunnen bevorderen. Wat de één helpt, helpt de ander niet, omdat niet iedereen hetzelfde in elkaar steekt. Het is dus zoeken. De eerste stap is meestal een afspraak met je huisarts die je eventueel medicatie voor kan schrijven om rustig te worden of te slapen en op weg helpt naar professionele hulp, waarbij je moet denken aan fysiotherapeuten en bedrijfsmaatschappelijk werkers of psychologen. Een behandeling bij burnout is voor iedereen op maat gesneden.
Dingemanse geeft ruim advies aan partner’s, kinderen, vrienden, en collega’s over hoe ze het beste met burnout kunnen omgaan.
Bij zijn richtlijnen en oefeningen ter bevordering van lichamelijk herstel van burnout moet je denken aan zaken als ontspannen activiteiten, gezonde leefgewoonten en een goede conditie, reageren op lichamelijke signalen, bewust energiegebruik, leren slapen en anders piekeren.
In een hoofdstuk over omgaan met werk gaat het over of je qua capaciteiten wel op de juiste plek zit: is je werk niet te zwaar of juist te licht (hoe zit het met je karakter, je vaardigheden en je verwachtingen) en omgaan met hoge tijdsdruk en conflicten. Belangrijk is een heldere taakomschrijving zodat werknemers weten waar ze aan toe zijn.
Een aantal ‘denkfouten’ wordt bekeken, en de manieren om ze te bestrijden.
En tenslotte gaat het over het werkhervattingsplan: “… Terugkeer naar het werk is het doel van vrijwel iedereen die een burnout heeft. Maar wanneer ga je beginnen? Zo snel mogelijk of toch langer wachten? Het blijkt dat kort uitrusten om de accu op te laden goed is. Langer uitrusten kan echter heel negatief uitwerken. Lichaam en geest raken gewend aan niet-werken. Je kunt dit vergelijken met de eerste dag na een lange vakantie. Je bent er een tijd uit geweest en moet dan weer beginnen. Die dag is voor velen zeer vermoeiend. Lichaam en geest zijn ontwend om lang te werken. Ze passen zich hieraan aan. Bij burnout gebeurt hetzelfde, alleen in veel sterkere mate. Wie langer dan zes weken thuis zit, merkt dit al. Na ongeveer drie maanden ontstaat gewenning. Je geeft je leven een andere daginvulling. De motivatie om weer aan het werk te gaan, moet dan wel sterk zijn. Na een jaar is een langdurig opbouwtraject nodig om terug te keren. Om deze reden is het percentage WAO-ers dat terugkeert in het werk zeer laag. Om te voorkomen dat je te lang thuis blijft, is goede hulp die snel op gang komt van essentieel belang…”.

Niet één en al ellende
Een burnout zet je letterlijk stil; maar betekent niet alleen ellende. Terugkijkend zeggen veel mensen die een burnout hebben meegemaakt dat ze er veel van hebben geleerd: “… Een burnout is vaak een moeilijke periode waar je sterker uit kunt komen. Het is een crisis in het leven van een werknemer waarin hij (opnieuw) over zijn keuzes in het leven gaat nadenken. Tegelijk is het een tweede kans om je leven anders vorm te geven. Soms betekent dit dat je het roer omgooit en een andere koers gaat varen. Wie terugkijkt op zijn burnout kan zeggen: ‘Het was moeilijk, maar ik ben er sterker uitgekomen. En dat is mij heel wat waard!’…”.
Achterin dit verrassend informatieve en duidelijke boek staat een uitgebreide lijst met internetadressen en leestips.

Uitgave: Boekencentrum - 2003, 173 blz., ISBN 978 902 391 312 2, €14,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier

dinsdag 16 april 2013

Het verlies – Siegfried Lenz


Met mijn boekenclub het fijnzinnige “Der Verlust”, in het Nederlands “Het verlies”, gelezen. Douanierszoon Siegfried Lenz (1926, Lyck – Oostpruisen) behoort samen met wijlen schrijver/vertaler Heinrich Böll (1917-1985) en schrijver/beeldhouwer Günter Grass (1927) tot Duitslands grootste drie antitraditionele topauteurs: een generatie getekend door WO II.
Lenz kwam op 13-jarige leeftijd bij de Hitlerjugend terecht. In 1943 werd hij soldaat bij de marine, maar deserteerde toen hem het bevel werd gegeven een opstandige collega dood te schieten. Hij was een tijdje krijgsgevangene van de Britten, die hem al gauw weer vrij lieten. Na de oorlog studeerde hij Engels, literatuurwetenschap en filosofie in Hamburg; de plaats waar ook “Het verlies” zich afspeelt (zo las ik op de achterflap, uit het verhaal kon ik dat niet halen). In 1948 werd Lenz journalist bij “Die Welt”. In 1951 publiceerde hij zijn eerste roman: “Es waren Habichte in der Luft”. Hij werd lid van de “Gruppe 47”, een Duitse groep literatoren, die kort na de Tweede Wereldoorlog sterk van zich liet horen. Af en toe trad hij politiek op de voorgrond voor de SPD. Lenz ontving veel literaire prijzen waaronder in 1988, als bekroning op zijn loopbaan, de “Friedenspreis des Deutschen Buchhandels”. “Het verlies” dateert al van 1981, maar werd vorig jaar opnieuw uitgegeven door uitgeverij Van Gennep.


Hoe zit dat met dit stel?
Het verhaal draait om de niet meer zo heel jonge Uli Martens, een getalenteerde spraakwaterval, die als stadsgids zijn kost verdient. Een ex over hem: “… Nooit heb ik een mens gekend die zo graag praatte als hij; als hij praatte dan leefde hij. Pratend kon hij alles bewijzen. Eens, na een Engelse film, praatte hij me zo omver, dat ik heilig geloofde dat wij onszelf in de film hadden gezien, met al onze problemen…”.
Juist deze kletskous krijgt een beroerte - een proces dat bladzijden lang minutieus wordt beschreven - waardoor hij niet meer kan praten: “… Verlies van de spraak, dat is hetzelfde als verlies van de wereld…”.
Zijn vriendin Nora, een onzekere en verlegen bibliothecaresse waarmee hij een tamelijk onnavolgbare latrelatie heeft, ziet het als verlamd aan en kan zich er niet toe zetten hem in het ziekenhuis op te zoeken. Ze grijpt van alles aan om er onderuit te komen. Ze vraagt haar hospita – mevrouw Grant – om hulp. Ze probeert Uli’s broer voor haar karretje te spannen; maar de familieverhouding blijkt op zijn zachts gezegd nogal vertroebeld. Ze excuseert zich omdat haar ouders haar nodig hebben.
En daar begint voor mij het bevreemdende van dit boek. Hoe zit dat met dit stel?

Uli
De schrijver zet Uli en Nora neer als elkaars volstrekte tegenpolen. Hun persoonlijkheden worden volkomen binenstebuiten gekeerd. Uli is een extraverte, joviale man, die met iedereen overweg kan. Wel leeft hij heel bewust volgens het ‘voorlopigheidsprincipe’. De toekomst moet ‘open’ zijn. Hij wil zich niet vastleggen, zich nergens aan binden. Een man van twaalf ambachten en dertien ongelukken: als hij zijn baantje zat is begint hij gewoon aan iets anders. Zelfs de inrichting van zijn flat is niet ‘af’. Hij is in staat alles weg te geven wat een ander mooi vindt. Zijn broer noemt zijn levenswijze ‘slordig’, en natuurlijk kennen wij in onze tijd de manier waarop vaak gedachteloos van ‘kick’ naar ‘kick’ geleefd wordt maar al te goed. Bij Uli krijg je echter de indruk dat hij er een tot in zijn uiterste konsekwenties aanvaardt levensprincipe van maakt. Het kost hem zelfs zijn eerste lief: ze loopt bij hem weg (om zich vervolgens in de armen van zijn broer te storten; vandaar de ruzie). Ze houdt de opgedrongen onzekerheid bij Uli niet vol. Hij overreedde haar om met haar studie te stoppen; zelf brak hij zijn studie ook af – hij was hard op weg een veelbelovende arts te worden.

Nora
Nora, zijn laatste vriendin, laat zich meer ‘ondersneeuwen’ – heb ik het idee. Ze past zich aan, is onzeker, ondoortastend, zit vol faalangst, voelt zich voortdurend overweldigd door de mensen om haar heen, weet niet wat ze moet doen, weet niet wat ze moet zeggen, en gedraagt zich behoorlijk dwangmatig (als Uli ‘verdwenen’ is stopt ze alle dingen die aan hem herinneren weg; als ze weer contact met hem heeft haalt ze ze allemaal weer tevoorschijn).
Dit denkt de hospita van Nora: “… Vanaf het eerste ogenblik dat Nora bij haar was verschenen, had zij de behoefte gevoeld voor haar te zorgen, voor die niet meer zo jonge vrouw die helemaal niets wilde zijn, die al excuses vroeg voor haar komst alleen, die slechts in aanduidingen over zichzelf sprak zo ze dat al deed. Alles aan haar scheen definitief en voorbeschikt: haar bescheidenheid, haar zachtheid, haar bereidheid om terug te treden, weg te smelten in zichzelf...”.
Toch houden Uli en Nora onmiskenbaar van elkaar.
Als Nora niet op komt dagen besluit Uli haar te gaan zoeken, en glipt stiekem het ziekenhuis uit. Een hallucinerende zoektocht door de stad is het gevolg. Uiteindelijk pikt een agent de volkomen uitgeputte man op, en zorgt dat hij terugkeert naar de plek waar hij hoort. Ondertussen is Nora ook zover dat ze het besluit heeft genomen de verantwoordelijkheid voor Uli op zich te nemen; dus alles komt goed.

Verlies

Het hele boek door behandelt Siegfried Lenz het begrip ‘verlies’, en hoe mensen daarop reageren. Het is niet alleen Uli die zijn spraakvermogen verliest (zijn behandelend arts doet buitengewoon invoelend uit de doeken wat dat vergt van een mens), het gaat b.v. ook over ouders die hun huurwoning moeten verlaten en over een vermiste jongen die dood wordt aangetroffen. Het gaat zelfs over mensen die hun bibliotheekboeken kwijt zijn, óók een vorm van ‘verlies’: “… Ze had veel ervaring op dat gebied en zou hen kunnen adviseren waar nalatige lezers volgens hun eigen bekentenis ten slotte toch beet hadden gekregen; dat gold voor de zakken van winterjassen evenzeer als voor de groentevakken van koelkasten, voor de kartonnen dozen waarin gezelschapsspelen werden bewaard niet minder dan voor de smalle ruimte tussen het hoofdeinde van het bed en de muur…”. En over een minder begaafd meisje op een veerboot die haar moeder wil laten zien hoe een meeuw een in de lucht gegooid stukje brood oppikt: “… Snuivend wendde het meisje zich tot haar moeder, stootte een gillende juichkreet uit, trok aan de vrouw, probeerde haar aandacht te trekken, maar toen dat gelukt was en zij zich omdraaide, waren de meeuwen allang weer opgestegen, het beeld van de neerstrijkende vogels bestond niet meer. Die teleurstelling, die radeloosheid! Snuivend eiste het meisje het verdwenen ogenblik terug, ze maakte pikbewegingen in de richting van de meeuwen, bukte zich opeens en begon op de heupen van haar moeder te hameren…”.
Nora en Uli hebben allebei eerder een geliefde verloren; dat lijkt hen samen te binden.

Taal
Prachtige stukken zijn gewijd aan het fenomeen 'taal': “… Het uitvallen van de spraak had altijd angst en depressie ten gevolge en het verlies werd intenser gevoeld naarmate de patiënt intelligenter was…”. Nora, die vluchtig bladzijden leest “… waarop geen woord stond dat ze onthield, alles schoot voorbij: de voortdurende vragen of het strottenhoofd misschien alleen maar toevallig was ontstaan en of daarom de taal zelf ook een product was van het toeval; de keurig gerangschikte bewijsvoering, dat taal in het begin alleen een middel was om moeder en kind aan elkaar te binden, dat hij later tot een instrument van sociale binding was geworden en zich pas in onze tijd ontwikkeld had tot een systeem van informatie en nieuwsoverbrenging, dat bewust werd gebruikt om anderen te beïnvloeden…”. Over een waanzinnig taalexperiment: “… Nora moest aan de oude keizer denken – hoe heette hij ook alweer? – op wiens bevel zuigelingen in een toren werden gebracht, in een warme kerker waar het hen aan niets ontbrak, niet aan voedsel en niet aan speelgoed, maar waar, eveneens op bevel van de keizer, geen enkel woord tot hen mocht worden gericht, want hij wilde op die manier ontdekken wat woorden betekenden in het leven, of iemand wel kon leven zonder een ingedruppelde, met geduld verrijkte woordenschat; was het niet de een of andere Friedrich, wiens experiment eindigde met de wetenschap dat de kinderen aan het zwijgen stierven?...”.
Uli heeft het over de ‘spreekkamer’, annex ‘zwijgkamer’, van de dokter.

Literatuur
En over boeken. Nora kan zich duidelijk de gezichten en stemmen van haar klanten voor de geest kan halen: “… Haar stamgasten die, zo dacht ze weleens, aan een merkwaardige ontevredenheid leden: soms moest ze wel geloven dat elk geconcentreerd lezen ten slotte op een teleurstelling uitliep, enkel en alleen omdat de intensiteit van het gevoel dat in een boek werd ervaren, in het zogenaamde echte leven niet bereikt kan worden…” en “Hij, Uli, was van mening dat de taak van de literatuur óók was: de bevestiging van de onherkenbaarheid van de mens…”. Wat me onmiddellijk doet denken aan criticus Rien van den Berg, die ooit zei: “De boodschap van elke roman hoort altijd te zijn: lezer, de zaken liggen ingewikkelder dan jij denkt”.

“Dreug wordt joen deern nog mooier”
Wat mij betreft staat de allermooiste zin van dit boek – zo’n onsterfelijke zin die je nooit meer vergeet - in een fragment waarin Nora zich herinnert dat zij en Uli door een zwaar onweer werden overvallen en zeiknat schuilden in een bedompte wachtkamer bij een aanlegsteiger. Een oude bootsman reikte hen een vale handdoek aan. Toen Uli haar onder de opmerkzame blikken van de bootsman begon droog te wrijven knikte deze tevreden en zei (met complimenten aan de vertaalster: erven W. Wielek-Berg): “… Dreug wordt joen deern nog mooier…”. Geweldig.
Voor iedereen die meer over afasie wil weten is "Verlies" een aanrader. Als je het hebt over een ‘psychologische roman’. Ik zou zo gauw geen ander boek weten dat dit predikaat meer verdient. Het doet me een beetje denken aan "Hersenschimmen", waarin Bernlef het aftakelingsproces dat dementie veroorzaakt beschrijft. Siegfried Lenz is zo'n iemand die met alle tijd van de wereld en een aandachtig observatievermogen ieder detail van zijn onderwerp tot op het bot analyseert.

Uitgave: Van Gennep Amsterdam - 2012, ISBN 978 946 164 092 5, €18,90
Rechtstreeks bestellen: klik hier

dinsdag 9 april 2013

De verdwijning van Thomas Lumas – Scarlett Thomas


Bestaat er al zes jaar een equivalent van “De slinger van Foucault”; wíst ik dat niet eens! Alleen al de uitzonderlijke manier waarop Scarlett Thomas (Groot-Brittannië, 1972, docent Engelse literatuur en creative writing aan de universiteit van Kent, 2001: opgenomen in de lijst ‘UK’s 20 Best Young Writers’ van The Independent on Sunday, 2002: winnaar Elle Style Award) haar hoofdpersoon in de thriller “De verdwijning van Thomas Lumas” voorstelt: “… ‘Hallo Ariel,’ mompelt hij wanneer ik naast hem kom staan. Max mompelt altijd. Niet op een verlegen manier, maar alsof hij je vertelt wat je ervoor over moet hebben om je ergste vijand uit de weg te laten ruimen, of hoeveel je moet betalen om een paardenrace te beïnvloeden. Vindt hij me aardig? Ik denk dat hij me niet vertrouwt, maar waarom zou hij ook? Ik ben relatief jong, nog vrij nieuw in de vakgroep en ik lijk ambitieus, ook al ben ik dat niet. Ik heb ook lang rood haar en sommige mensen zeggen dat ik er afschrikwekkend uitzie. (Vanwege mijn haar? Iets anders?) Mensen die niet zeggen dat ik er afschrikwekkend uitzie, zeggen soms dat ik ‘vreemd’ of ‘onbetrouwbaar’ overkom. Een van mijn vorige huisbewoners zei dat hij nooit met mij op een onbewoond eiland zou willen komen te zitten, maar hij zei niet waarom…”. Aangenaam.

Gedachte-experimenten
Na een lezing over de onbekende 19de eeuwse auteur Thomas E. Lumas haalt professor Burlem boekengek Ariel Manto over een proefschrift te schrijven over ‘gedachte-experimenten’. Een onderwerp waar ze maandelijks een column over schrijft. Werk waar ze net van kan leven. Dat gaat op deze manier: “… ‘Ik concentreer me een maand lang op bijvoorbeeld Samuel Butler (ook een Victoriaanse schrijver) en dan zoek ik een link tussen hem en een volgend voorwerp. Mijn column heet “vrije associatie”. Ik ben drie jaar geleden begonnen met de oerknal.’ Burlem lacht. ‘En waar heeft dat toe geleid?’ ‘De eigenschappen van waterstof, de snelheid van het licht, relativiteit, kwantummechanica, de waarschijnlijkheidstheorie, Schrödingers kat, de golffunctie, licht, de luminifere of lichtdragende ether – mijn favoriete onderwerp – experimenten, paradoxen…’ ‘Dus je bent wetenschapper? Begrijp je dat allemaal?’ Ik lachte. ‘O, nee. Helemaal niet. Ik wou dat dat zo was. Ik had waarschijnlijk niet met de oerknal moeten beginnen, maar dat gebeurt als je dat wel doet. Op een gegeven moment kwam ik via kunstmatige intelligentie op Butler terecht en nu ben ik dus met Lumas bezig. Terwijl ik aan het ene onderwerp werk, bepaal ik wat het volgende wordt, zodat ik alle boeken vast kan bestellen…”. En even verder: “…’Ik denk dat mijn probleem is: ik wil alles weten.’ Ik moet wel dronken geweest zijn om dat toe te geven. Gelukkig ging ik niet verder en zei ik niet dat ik alles wilde weten vanwege de grote kans dat als je alles weet er iets is om in te geloven…”. Kijk: daar krijg ik nu echt tranen van in mijn ogen. En ondertussen bedacht ik dat ieder boek misschien wel een ‘gedachte-experiment’ is. Ariel: “… Eh… Ik weet het niet, maar ik hou ervan dat je over wetenschap kunt praten zonder dat er wiskunde aan te pas komt – door middel van metaforen. Op die manier benader ik ook mijn columns. Voor elk idee en iedere theorie is wel een verhaal…”. En dan vertelt ze anekdotes over Einstein die zijn ideeën over relativiteit uitlegde aan de hand van treinen en over als je wilt weten wat de vierde dimensie is, je “Flatland” moet lezen, dat rond 1880 geschreven is.
Het verhaal staat vol met dit soort intellectuele uitweidingen. Ik vind het verschrikkelijk leuk – alhoewel ik ondertussen ook recensies heb gelezen van mensen die het verschrikkelijk vervelend vinden.

Drie weken niet eten voor een boek
Professor Burlem raadt zijn promovenda af zich met de excentrieke auteur Lumas (iemand die zijn waanzinnige filosofieën in romans verpakte zodat als mensen het niet met hem eens waren hij altijd kon roepen: het is maar een verhaal) bezig te houden. Daar luistert ze natuurlijk niet naar. Ariel komt in een tweedehands winkeltje Lumas’ zeldzame “The End of Mr. Y” tegen en geeft er zoveel geld aan uit dat ze de eerste drie weken niet meer kan eten, hoewel ze het gerucht kent dat er een vloek op rust: “ … Ik geloof daar natuurlijk niet in, maar sommige mensen denken dat je doodgaat als je het leest…”. Ondertussen is haar supervisor, wiens universiteitskantoor ze mag gebruiken, echter wel in rook opgegaan: “… Ik weet eigenlijk niet zo goed wat ik hier doe zonder Burlem, en het doet me best wat dat hij verdwenen is. Niet dat ik hem mis of zo, maar het doet me wat…”.

We hebben het allemaal bij het verkeerde eind
Ariel vertelt van alles over zichzelf: “… We woonden in een achterstandswijk waar boeken lezen als de slechtste combinatie van luiheid en overmoed werd beschouwd…”. Haar vader was altijd dronken en haar moeder geloofde in ufo’s:
“… Je kon in theorie best met haar communiceren, maar alleen als je een zender had of een overtuigende impressie van iets buitenaards kon doen…”. Maar Ariel kreeg wel een bibliotheekpasje, waarmee ze dagelijks de bibliotheek frequenteerde: “… Daar kreeg ik de gewoonte om heel veel tegelijk te lezen, wat niet moeilijk is als je iedere dag urenlang omgeven wordt door meer boeken dan je ooit kunt lezen. Je begint met iets, maar wordt dan afgeleid door de gedachte dat je net zo goed in een ander boek had kunnen beginnen en aan het eind van de dag heb je dan in twee boeken een paar stukjes gelezen, ben je in vier boeken begonnen en heb je van een stuk of zeven het eind gelezen. Zo kun je je door een hele bibliotheek heen werken zonder ooit echt iets uit te lezen…”. Zo gauw het mogelijk was ging ze naar de universiteit, hoewel ze ook dat niet op een normale manier deed: “… Ik reed in een auto zonder wegenbelasting over de M4 naar Oxford en stopte onderweg voor een heftige weekendaffaire met een motorrijder, een tatoeage en een nieuwe zilveren tand ter vervanging van het afgebroken ding dat ik had…”. Jaja. Toch denkt deze losbol dingen als: “… Sommige schimmen waarmee ik leef zijn favoriete negentiende-eeuwse wetenschapsschrijvers van mij. De meesten hadden het natuurlijk bij het verkeerde eind, maar wat geeft dat? Dit is niet het einde der tijden. We hebben het allemaal bij het verkeerde eind. Soms probeer ik mijn eigen gedachte-experiment uit: stel je voor dat iedereen gelijk heeft? Aristoteles en Plato, David en Goliath, Hobbes en Locke, Hitler en Gandhi, Tom en Jerry? Zou dat kunnen? Maar dan denk ik aan mijn moeder en moet concluderen: nee, niet iedereen heeft gelijk. Om de natuurkundige Wolfgang Pauli te parafraseren: ze had zelfs geen ongelijk. De mensen uit de negentiende eeuw hadden het, in het algemeen, bij het verkeerde eind, maar op de een of andere manier doen wij het nog slechter. Wij leven met het onzekerheidsprincipe en de onvolledigheidsstelling en filosofen die zeggen dat de wereld een simulacrum geworden is, een kopie zonder origineel. We leven in een wereld waarin wellicht niets echt is, een wereld van oneindig gesloten systemen en deeltjes die alles kunnen doen wat je wilt (maar dat waarschijnlijk niet doen)…”. Ze houdt er een getrouwde minnaar - een nogal akelig mannetje, maar Ariel heeft liefde afgezworen, gelooft alleen nog maar in lust - op na, met wie ze praat over structualisme en linguïstiek (zijn specialisme) en over Derrida (haar specialisme, ze heeft Engelse literatuur en filosofie gestudeerd): “… ‘Hoe kun je Derrida lezen?’ vraagt Patrick me op een gegeven moment. ‘Hoe kun je dat niet?’ zeg ik. We zijn klaar met eten en ik realiseer me dat ik nu praat alsof ik een robot in de Turingtest ben. Ik kan Patrick er waarschijnlijk best van overtuigen dat ik een mens ben en naar hem luister, maar intussen denk ik aan Mr. Y. …”.

Fantasy
Ariel wordt geobsedeerd door het romanpersonage Mr.Y. die via een wonderlijk homeopatisch drankje in een parallelle wereld terecht komt: de troposfeer. Ze slaagt erin het recept na te maken, en belandt daar ook. Het verhaal wordt gaandeweg een enorm fantasy-gebeuren, waarin Ariel met de gedachten van anderen (mensen, dieren) mee kan liften, terwijl er ook nog eens een paar engerds achter haar aanzitten die munt uit het verslavende middel willen slaan. Ze vindt in de troposfeer uiteindelijk professor Burlem terug. Deze subwereld doet nog het meest denken aan een computergame met console en al, voor als je het effe niet meer weet. Misschien klinkt het allemaal een beetje soft, en misschien is het dat ook wel: ik vind het in ieder geval niet het sterkste deel van het verhaal. Het schijnt heel moeilijk te zijn om bij fantasy een strakke lijn aan te houden; het valt me op dat fantasyfilms ook vaak in het niets verzanden. Alsof fantasy met de schrijver op de loop gaat in plaats van andersom (neem b.v. de serie "Lost"; ik vond het begin schitterend maar snapte er gaandeweg niets meer van). Toch blijft de schrijfster tussendoor bladzijden lang scherpe discussies ophangen (tussen b.v. een theoloog en een bioloog die elkaar in de haren vliegen over intelligent design en evolutie, en wiens meningen Ariel via de kwantumfysica op een sublieme manier aan elkaar weet te kletsen) en speelt ze met allerlei slimme wetenschapsfeiten: “… Niet alleen ruimte en tijd zijn een janboel. Materie is energie, maar materie is bovenal een grijze drab, we kunnen het alleen niet zien…”. De namen van Pythagoras, Aristoteles, Plato, Baudrillard, Camus, Rodin, Husserl, Levinas, Sartre, Heidegger - “… Toen ik ‘Zijn en tijd’ las, was het wat mij betreft altijd ‘Zijn en lunchtijd’, omdat ik het boek alleen tijdens de lunchpauze las, waardoor ik een maand over de eerste honderd bladzijden deed…” - vliegen voorbij alsof het niks is. “… Terwijl ik op mijn soep wacht, lees ik een van de folders. Het gaat over vreugde, maar ik heb sinds ik hier ben niets vreugdevols gezien. Ik heb eigenlijk niets vreugdevols meer gezien sinds… Ik kan het me niet eens meer herinneren. Daarom lees ik zo graag Heidegger, Derrida en Baudrillard. In de wereld van de filosofen is het leven geen voedingsbodem van goed en kwaad, geluk en ongeluk, vreugde en het falen om vreugde te vinden, maar zijn verdriet en mislukking er om onderzocht te worden als een puzzel, en staat het iedereen vrij om die puzzel te leggen…”. Soms is de tekst gewoon alleen maar poëtisch mooi: “… Hoe ver zou ik gaan? Hoe ver zou ik moeten gaan om deze honger te kunnen stillen? Er dansen harde, ongepolijste beelden als stukken gebroken glas door mijn geest…”. Geweldig. De onexpliciete seks mag je misschien af en toe achter de oren laten krabben, maar ach, na “Vijftig tinten” zijn we heel wat gewend. Een boekenwurm die bereid is honger te lijden om een geheimzinnige roman te kunnen kopen, die ze dan ook nog eens leest bij de muziek van Händels Dixit Dominus (zie onder), terwijl ze de gaspitten en oven in de keuken moet laten branden om het een beetje warm te krijgen, vergeef ik alles…

Back to paradise
Na 382 bladzijden eindigt het boek met: “.. En we komen in een tuin terecht, de meest volmaakte tuin die ik ooit heb gezien, met meer bomen dan ik ooit heb gezien en langs de rand een rivier die glimt als een spiegel. Ik denk dat het logisch is, dat bewustzijn in een tuin is begonnen, want het bewustzijn komt uiteindelijk uit planten voort. Ik kijk naar Adam (what's in a name; ze is hem dan toch maar tegen het lijf gelopen, haar grote liefde), maar ik kan niets meer zeggen. Ik weet zelfs niet of ik nog wel kan denken. Er staat een boom bij de rivier, waar we naartoe lopen. En dan begrijp ik het…”.
Back to paradise. Is dat niet wat we allemaal diep in ons hart het liefste willen?


Uitgave: Q (imprint van Em. Ouerido’s Uitgeverij BV) - 2007, vertaling Susan Ridder, 384 blz., ISBN 978 902 148 479 2, €10,-
Rechtstreeks bestellen: klik hier

woensdag 3 april 2013

Oorlog voeren – Karl Marlantes


Nooit heb ik begrepen waarom mensen ervoor kiezen het leger in te gaan. Voor de kick doden of gedood worden? Als je ertoe gedwongen wordt is het nog daaraantoe, maar...
Daarom leek het me wel goed een boek te lezen waarin die wereld wat dichterbij komt. Ook al is het ver van mijn bed; ik lees dagelijks over oorlog in de krant en zie in ieder tv journaal strijdende partijen.
Karl Marlantes (1945, studeerde aan Yale University en Oxford University, ontving meerdere onderscheidingen waaronder twee keer de Purple Heart, schrijver van de succesvolle oorlogsroman ‘Matterhorn’), vocht als marinier in Vietnam. Hij deed er veertig jaar over om met zijn oorlogservaringen in het reine te komen en dit boek te schrijven. Het is geen verslaggeversverhaal - al haalt hij zijn rauwe oorlogservaringen er wel bij - maar gaat over de veronachtzaamde kanten van het militair zijn: “… De offers die soldaten brengen zijn bijna onmenselijk. Politici en burgers hebben geen flauw idee wat de jonge mannen en vrouwen moeten doorstaan die zij de strijd insturen. Bovendien is het vaak nauwelijks mogelijk om na terugkomst weer normaal deel te nemen aan de maatschappij…”.
Wat gebeurt er psychisch, moreel en spiritueel met je als je in een oorlog bent (geweest)? Dat is precies wat ik wilde weten.


De tempel van Mars
Marlantes noemt het deelnemen aan een oorlog het ‘betreden van de tempel van Mars’. Door anderen te doden neem je een plek in die normaal aan God is voorbehouden. Eigenlijk kun je dat niet ongestraft doen.
In bijna ‘verheven’ taal legt hij uit: “… Veel mensen zullen zeggen dat oorlog en spiritualiteit niets met elkaar te maken hebben. Tegen hen zeg ik het volgende. Mystieke of religieuze ervaringen bestaan uit vier elementen: het constante besef van eigen sterfelijkheid, de volledige fixatie op het heden, het leven van anderen belangrijker achten dan dat van jezelf en deel uitmaken van een grotere religieuze gemeenschap, zoals de sangha, ummah, of kerk. Die vier elementen komen ook terug in een oorlog. Het grote verschil is dat de mysticus de hemel ziet en de militair de hel. Ik weet alleen niet of oorlog de donkere kant van hetzelfde visioen is of alleen maar iets met eenzelfde intensiteit…”. Hij vergelijkt het met een spirituele ervaring die hij als jongetje had: “… De meeste mensen, ikzelf incluis, geven er de voorkeur aan om een heilige plek te zien als een stralende, wonderbaarlijke omgeving waarin we ons geborgen voelen en onze psyche kunnen schragen tegen de dood. We verzetten ons tegen de gedachte dat iets smerigs en gewelddadigs als een oorlog ook maar enige overeenkomst heeft met spiritualiteit. Maar is er ergens een praktiserend christen te vinden die Golgotha niet als een heilige plek beschouwt? Neem de demonen van het Tibetaanse boeddhisme, de rituele martelingen die sommige indianenstammen erop nahielden, de duistere aspecten van voodoo of het wrede martelaarschap van heiligen van alle gezindten. Rituele marteling en het martelaarschap zijn een zinloos en vreselijk lijden, of ze zijn een diepreligieuze ervaring, afhankelijk van wat het lijdend voorwerp aan de situatie toevoegt. Beide zijn even gruwelijk. Voor oorlog geldt precies hetzelfde…”.
Vroeger speelde de oorlog zich buiten het normale leven af. Door de moderne techniek wordt oorlog voeren steeds meer een ‘gewoon’ baantje. Maar hoe meer de grens tussen een oorlogsomgeving en het gewone leven vervaagt, hoe meer soldaten ‘in de war’ raken, en hoe onaangepaster ze zich gaan gedragen.
Marlantes vindt dat militairen zich mentaal moeten voorbereiden op oorlog voeren omdat het onvermijdelijk een gigantische aanslag op hun geest en ziel zal zijn. Daarom schreef hij dit boek.

Primaire kant
Het ergste vindt Marlantes mensen die zeggen ‘Het is vast vreselijk om een medemens te doden’. Omdat hem dan wordt verteld hoe hij zich had moeten voelen, hij zich beslist niét zo voelde, en die ander duidelijk niet wil weten wat hij écht onderging.
Hij voelde zich niet 'vreselijk'. Hij voelde vanwege apatische uitputting soms niets, of was juist euforisch en extatisch vanwege het gevoel van macht, vernietiging en geweld, terwijl hij stijf stond van de adrenaline (een toestand waar in het 'gewone' leven maar moeilijk van af te kicken is): “… Ik heb een heel primaire kant. Waarschijnlijk hebben we die allemaal, maar zijn we er bang voor of we ontkennen het bestaan liever. Die ontkenning is gevaarlijker dan acceptatie, omdat ‘de moordenaar’, dat gestoorde, primitieve chimpansee-aspect van ons, niet onder de controle van ons ego valt. Om die reden kan een keurig, godvruchtig mens betrokken raken bij een lynchpartij. Het is de reden waarom een vredesactivist bereid is om met een autobom een politieman te doden…”. Hij vertelt over de vijand: “… Ik had geen mensen gedood die zoons, broers en vaders waren. Ik had Crispy Critters gedood. Het hadden moffen, spleetogen, Hunnen, ongelovigen, haakneuzen, imperialistsiche zwijnen, Yankee-zwijnen, macho-klootzakken of wat dan ook kunnen zijn. De lijst is even lang als er verschillende mensen zijn. Deze verontmenselijking van de vijand is een soort pseudo-soortvorming. Je verandert de ander in een ander soort wezen waardoor het makkelijker wordt hem te doden…”.
Marlantes is niet voor het 'humaniseren' van de militaire opleiding. Die is niet voor niets kei- en keihard. In een gevecht is de eenheid zo sterk als de zwakste schakel; mariniers moeten in staat zijn zichzelf op te offeren voor hun collega's, ze mogen niet 'breken', ze moeten leren zichzelf ten koste van alles en iedereen te overwinnen.

Schaduw
Over een gedode soldaat die hij maar niet uit zijn hoofd kon zetten: “… De donkere ogen van die knul keerden op de vreemdste momenten terug op mijn netvlies. Als ik in het donker in de auto zat, zag ik ze opeens in de voorruit. Of ik was op mijn werk in gesprek met iemand en werd dan opeens overrompeld door die blik vol haat, zodat ik mijn uiterste best moest doen om bij de les te blijven. Ik ben nooit in staat geweest om iemand te vertellen wat zich in mijn binnenste afspeelde. Dus bleef ik die beelden verdringen, jarenlang. Ik begon dat deel van mijn ervaringen pas een plek te geven nadat ik die knul als een gewone knul was gaan zien, mijn eigen knul misschien wel. Toen kwam die overweldigende droefenis naar buiten, en het herstel. Het verbinden van die gevoelens van verdriet, woede en alles wat ik hiervoor heb genoemd met de oorlogshandeling, zou verplicht moeten worden gesteld voor alle militairen die oog in oog anderen hebben gedood…”.
Je kunt geen goed mens zijn totdat je ziet hoe slecht je bent (vandaar die religieuze aandacht voor 'zonden'?). De folteraars van de Inquisitie dachten ook dat ze goed bezig waren. Volgens de beroemde psychiater Jung hebben we allemaal schaduwkanten, die we heel makkelijk op anderen afschuiven. Mensen die beweren dat ze er geen hebben, hebben de grootste: “… Dat zijn de mensen die een rooie om zeep helpen voor Christus, zelfs als die maar acht jaar oud is. Dat zijn de mensen die spugen op een veteraan, zelfs als hij hospik was. Dat zijn de mensen die bombrieven naar bankiers sturen, ook al zijn dat vaders met kleine kinderen. Dat zijn de mensen die de persoonlijkheid van hun zoon met zo’n energie verstikken dat als die persoonlijkheid terugkeert, wat onontkoombaar is, het met zoveel woede gebeurt dat elke vorm van rede wordt verpletterd als door een gevechtslaars die door een glazen ruit gaat…”. Marlantes heeft heel wat te vertellen over het onder ogen leren zien van onze schaduw.
Verder heeft hij het over drie soorten wreedheid. Ik herken dat wel als drie soorten woede: “… Je hebt wat ik de ‘withete’ wreedheid noem, waarbij de logica de hoogste leidraad vormt, zonder enige empathie. Daarnaast heb je de ‘roodgloeiende’ wreedheid waar juist het tegenovergestelde gebeurt en de emotie, meestal razernij, alle logica en rationaliteit uitschakelt. Ten slotte heb je de wreedheid door het verdwenen normbesef, waarbij er een diepe kloof is tussen wat de samenleving thuis beschouwt als de morele norm en wat de directe samenleving waarin je je bevindt feitelijk verwacht…”.
Hij vertelt verhalen over manschappen die de oren van hun vijanden afsneden en verzamelden, bij wijze van oorlogstrofee, zonder dat ze daar ook maar iets kwaads in zagen.

Uitgekotst
Misschien wel het moeilijkst te verdragen was de maatschappelijke afkeuring die de Vietnam-soldaten over zich heen kregen, toen ze naar huis terug keerden. Niets 'heldenstatus'. Ze werden letterlijk uitgekotst. Ze hadden in een foute oorlog gezeten. Wie denkt te hebben gestreden voor een ‘rechtvaardige zaak’ heeft achteraf veel minder last van schuldgevoel: “… Ik hunkerde ernaar om weer in de gemeenschap opgenomen te worden. Volgens mij ging ik er uiteindelijk onbewust van uit dat ik vast wel iets verkeerd had gedaan om zo afgewezen te worden…”.
Marlantes: “… Veel van mijn landgenoten zijn nog steeds niet terug uit de oorlog. Sommigen zitten nog steeds in het oerwoud, ergens in Alaska of Montana. Ik niet. Dat komt omdat sommige dingen goed zijn gegaan…”. Hij had goede vrienden en kon ‘praten’: “… Als het kind vraagt: ‘Hoe is het om oorlog te voeren?’ en jij wilt geen antwoord geven, dan ben je nog niet terug…”.
Wat uiteindelijk overblijft is ‘droefheid’ om, en ‘respect’ voor, de doden.

Dit boek is mijn lied
"... Om weer het gevoel te krijgen dat ik leefde en tegelijk de pijn uit de weg te gaan van de confrontatie met de duisternis en de duistere dingen die ik had gedaan, bedacht ik een (in eerste instantie) buitengewoon originele en creatieve oplossing: drugs, drank en seks...".
Marlantes wil open en eerlijk zijn over de oorlog: “… Hoe meer we ons bewust zijn van de prijs van een oorlog, niet alleen in doden en geld, maar ook in verwoeste psyches en gezinnen, hoe kleiner de kans wordt dat we ons kostbaarste bezit en ons beste wapen eraan opofferen: onze opgroeiende kinderen…”, maar, “… zolang er mensen zijn die eenvoudigweg gek zijn of bereid zijn om te doden uit winstbejag of machtswellust, zullen we mensen nodig hebben, strijders, die bereid zijn om te doden om die mensen een halt toe te roepen…”.
In de tijd dat Marlantes terug kwam uit Vietnam was het posttraumatisch stress syndroom (PTTS), waar veel soldaten mee kampten, totaal onbekend. Marlantes pleit voor een gedegen opvang van ex-militairen: “… Dit boek is mijn lied. Elke veteraan moet zijn eigen lied over onze oorlog hebben voordat we kunnen terugkeren in de maatschappij zonder dat iedereen, zelfs de koning, achter de muren zit te bibberen van angst. Dat kan in de vorm van schilderen of gedichten voordragen over de oorlog. Dat kan door in kleine groepjes bij elkaar te komen en elkaar verhalen te vertellen. Dat kan door erover te dromen en dan je dromen op te schrijven en ze aan mensen te vertellen. Maar het is niet genoeg om voor jezelf te schilderen of zingen. Je moet je lied voor anderen zingen. Zij die bang zijn of zich ongemakkelijk voelen, moeten het horen. Ze moeten de schilderijen zien. Ze moeten hun angst kwijtraken…”.
Eerlijk gezegd betwijfel ik wel een beetje of zijn, met name spirituele, voorstellen weerklank zullen vinden bij het soort mensen dat zijn/haar uitdagingen in het leger zoekt - maar goed, in ieder geval kan er over nagedacht worden.
Ik heb hierbij Marlantes lied gehoord. Het heeft me zeker geholpen een wat beter inzicht in de soldatengeest te krijgen.

Trailer: http://www.youtube.com/watch?v=Zs2fJKuAI

Uitgave: Meulenhoff - 2012, 288 blz., ISBN 978 902 908 855 8, €10,-
Rechtstreeks bestellen: klik hier