Het geraas en gebral
In “De vondeling” zijn drie personen aan het woord. Agnes, haar pleegdochter Lima en haar vader Joop (via zijn oorlogsdagboek). Ongelooflijk mooi schrijft Staal over wat er door de vijftiger Agnes heen gaat aan het ziekbed van haar vader: “… Hij smolt gewoon weg. Zijn vaardigheden zonken als kiezels naar de diepte…”. En even verder: “… Hij werd broodmager, en op het laatst was hij een en al knoken. Daarop had de zwaartekracht gewacht. Geruisloos ontfutselde die de losse toebehorens. Zijn trouwring gleed af, zijn kunstgebit viel uit. Alles lag op de grond; de schoonmaaksters vonden het bij het vegen…”. Met haar broer en haar moeder neemt ze zijn verval in ogenschouw: “… Hij was van een vorstelijke leeuw veranderd in een lammergier zonder veren. Zijn neus stak als een snavel uit boven zijn gebitsloze mond en zijn oogjes waren net knopspelden. Plotseling sperde hij ze open en trok er een grimas over zijn vogelgezichtje…”. Haar moeder en haar broer lijkt hij te herkennen, maar hoe Agnes ook zijn aandacht trekt, hij geeft geen sjoege. Eenmaal thuis begint Agnes gefrustreerd in een schriftje van haar dochter van zich af te pennen, door in de huid van haar vader te kruipen. Ze stelt zich voor hoe hij kopje-onder gaat in de loodzware golven van een onmetelijke oceaan. Hij begrijpt eindelijk dat alles ‘onder het oppervlak’ gebeurt: “… De bries zwol aan tot een orkaan, een tornado, in elk geval tot iets wat dodelijk kan uitpakken voor een bewusteloze. Ik knipperde met mijn ogen en nog geen tel later vlogen er zeven continenten om mijn oren en werd ik opgetild en meegesleurd, het geraas is. Om mij heen verwaaiden vrachtschepen, baby’s, mortiergranaten en oceanen, terwijl ik mij opkrulde als een foetus om niet door het staal van iets wat ooit een poort was geraakt te worden, en mijn positie in de chaos probeerde te bepalen, wat totaal zinloos was. Waar ik Engels schreeuwde brulde men Russisch terug, waar ik Duits bulderde kreeg ik antwoord in het Chinees. Juist toen ik in wanhoop wilde overschakelen op handgebaren sneed de wind mijn vingers af, en die verdwenen samen met mijn hoofdhaar en lippen in de slurf van de tornado…”. Als ze klaar is, schaamt ze zich over wat ze zit te doen: “… De plotselinge honger naar zijn taal en het opschrijven van al die onzin had gewerkt als een vreetkick: eenmaal bevredigd voelde ik me schuldig…”.
Mijn verhaal
Lima vertelt dat Agnes en haar ex haar hebben geadopteerd uit China: “… Negentien jaar geleden ben ik als baby neergelegd achter een struik, bij de dierentuin van Chengdu, met de navelstreng en nageboorte er nog aan. Ik lag daar gewikkeld in een oude krant, bij min tien graden. Het is mijn verhaal en hoe ik het ook vertel, zelfs de langste versie duurt maar tien seconden. Vondeling, oude krant, dierentuin, navelstreng, vrieskou…”. En even verder: “… Ik vertel het je als je te snel te dichtbij komt, of gewoon als ik je niet mag. Ik vertel het je en jij loopt netjes achteruit, omdat je schrikt van mij en mijn verhaal. En in de tijd dat jij geschrokken bent, bekijk ik van een afstandje of je wel te vertrouwen bent…”. Over haar geboorteplaats bij monde van Agnes: “… Chengdu was een industriestad die draaide op het stoken van bruinkool. Zeven miljoen inwoners fietsten elke dag door vette gele smog…”. Je zou er een anti-abortusactivist van worden: “… Per maand werden er in Chengdu veertig baby’s te vondeling gelegd. De stad telde evenveel abortusklinieken als Amsterdam cafés. Op elke straathoek vonden op kosten van de Partij afdrijvingen plaats, zelfs tot in de negende maand van de zwangerschap. Bij volgroeide baby’s injecteerde men een dodelijke vloeistof tussen de fontanellen tijdens de laatste perswee, of werd er een tangverlossing uitgevoerd waarbij het hoofdje werd gekraakt…”.
De adoptieprocedure
Agnes over het in alle opzichten hilarische en tegelijk schokkerende verhaal over de adoptie: “… Mijn ongewenste kinderloosheid werd altijd als een hete aardappel overgegooid tussen de zwangere vrouwen om me heen…”. Vandaar. Volgens haar verdienen alle Nederlanders die het lukt om een buitenlandse baby te adopteren een eremedaille. Allereerst kost het heel veel geld (om te beginnen - toen nog - een paar duizend gulden; over te maken aan het ministerie van Justitie). Na twee jaar wordt hen een psychologische test toegestuurd, met twintig pagina’s lang steeds dezelfde vragen in andere bewoordingen: “… Vooral de vraag naar de reden dat we kinderen wilden werd ons tijdens de procedure zo vaak gesteld dat we hem uiteindelijk niet meer konden beantwoorden, omdat we het ons zelf ook begonnen af te vragen. Wie namelijk echt over die vraag nadenkt, wil geen kinderen meer. Ik testte of iemand over die vraag had nagedacht. ‘Een gezin lijkt ons gewoon leuk,’ zeiden mijn vrienden bij de komst van het eerste kind meestal. En bij de zwangerschap van de tweede: ‘Het lijkt ons leuk voor onze eerste.’ Verder kwamen ze nooit…”. Een jaar later ontvangen ze van de Raad van de Kinderbescherming een uitnodiging voor een verplichte adoptiecursus. Hup, weer zestienhonderd gulden. Twee sociaal werksters doen er alles aan om de krankzinnige adoptiewens bij de aspirant-ouders uit hun kop te kletsen. Wat aardig lukt: “… Wie gaat dit overleven? Dacht ik. Ewald, wist ik meteen. Want Ewald geeft nooit op. Ewald schaatst met twee gebroken enkels de Elfstedentocht uit, bij min veertig graden. En ik hoor bij Ewald, ik moet vooral nu bij Ewald willen horen. Maar je zag die middag meteen wie er zouden afhaken. Dat waren de nu al hangende schouders die het dode gewicht van vernedering en bangmakerij niet konden dragen…”. Als je een wit kindje wilt is het niet goed, als je een zwart kindje wilt ook niet: “… Toen waren Leendert en Lenie aan de beurt. Leendert was huisschilder in Rotterdam, en Lenie dweilde in de avonduren het bloed op in een slachterij. Ze zaten meestal op het schoolplein te roken…”. Op de vraag welk adoptieland hun voorkeur heeft, antwoordt Lenie zonder één enkele reserve: “…dat ze een zo zwart mogelijke baby uit Afrika wilden adopteren. Ze stelde zich voor dat haar zoon profvoetballer zou worden, zei ze. Hij zou breed zijn, en minstens één meter negentig, en uitkomen voor Sparta. ’s Avonds na de training zou hij hongerig en vrolijk thuiskomen, en zijn moeder optillen: ‘Dan gooit-ie me in de lucht en dan zegt-ie: ‘Zo, moedertje, ik heb zó hard getraind, ik heb trek, zijn er nog bananen?’. Meteen ontstond er rumoer binnen de groep, vooral bij de leidsters, over zo veel irreëel en ongepast voorstellingsvermogen…”. Na alle racismeheisa van de afgelopen weken durf ik het bijna niet te bekennen, maar ik lag onder de tafel van het lachen. Na twee jaar horen ze eindelijk wat van het adoptiebureau, dat ze ondertussen al helemaal vergeten zijn. Agnes twijfelt ten zeerste of ze nog wel moeder wil worden. Maar ja, wie A zegt moet B zeggen.
Marmeren moeder
Met de moed der wanhoop reist Agnes met haar man af naar China, waar haar in een kindertehuis een veel te kleine, schurftige, stinkende, doodstille meisjesbaby in handen wordt geduwd: “… uit angst dat ik dit glazen kind expres zou laten vallen, drukte ik haar stijf tegen me aan en bewoog niet meer, iets wat leek op de reflex van iemand met hoogtevrees die door de afgrond wordt aangezogen…”. De eerste nacht in het hotel leggen ze de baby, gewikkeld in de zoom van een gordijn, in twee tegen elkaar geschoven fauteuiltjes, want ze zijn hun koffers kwijt geraakt. In bed, haar gapende man die wil slapen: “… Ik bleef maar grapjes maken en toen hij stilviel, trapte ik beledigd tegen zijn enkel. Hij gaf geen krimp. Godsamme, dacht ik, die klootzak slaapt gewoon de slaap der onschuldigen, net als die… die Chinese Houdini-moeder! Je baby in een oude krant rollen en dan – zonder briefje…”. Als ze een geluidje hoort glijdt ze het bed uit om naar de baby te kijken, die haar met glanzende ogen aanstaart: “… Ze straalde begrip uit, wat ik niet verdiende…”. Het enige wat ze voelt is verpletterende angst. In het vliegtuig terug slaat ze een stewardess tegen de grond omdat ze het flesje niet wil opwarmen. Op het vliegveld valt ze bijna met kind en al van de roltrap. Ze worden verwelkomd door een erehaag van familie en vrienden: “… De adoptieprocedure was een olifantsdracht geweest en ik had altijd zo geklaagd dat iedereen me wilde laten weten dat het nu afgelopen was, en dat ik nu eindelijk gelukkig moest zijn. En blijven. Ik begreep het. Ik was mezelf ook zat…”. Alleen haar vader merkt de wanhoop en verwarring van zijn dochter op, “… die vanaf nu als moeder vermomd door het leven moet gaan…”. Daar zat ze dan met “… het gebakken peertje…”. Zelf noemt ze zich een “… marmeren moeder…”.
Het advies van een hinderlijke, ongrijpbare, dikke vlieg
Ik heb me slap gelachen om de beschrijving van haar getob als moederkloek. Het doet nog het meeste denken aan "De gelukkige huisvrouw" van Heleen van Royen. Agnes besluit haar baan op te geven omdat het belangrijk is dat Lima zich aan haar hecht. De hele dag sjouwt ze met haar rond in een bruine corderoy draagzak die elke kleur van haar altijd picobello uitziende garderobe doodslaat. De draagbanden trekken de schoudervullingen van haar koele, strakgesneden colberts omhoog, waardoor het lijkt dat ze een bochel heeft en haar schouders hoger zitten dan haar oren. “… Ook had ik twijfels over hoe de baby zelf mij stond. Ik stak heel oud naast haar af. En ook zo verontrustend: ik rook anders sinds haar komst. Als ik de lucht rondom mijzelf opsnoof, rook ik blauwe kaas, iets melkachtigs in elk geval. En op sommige benauwde, zuurstofarme dagen een koolsoort…”. Ze ontdekt dat fleece uitgevonden is voor moeders. Omdat het adoptiebureau hamert op zoveel mogelijk lichaamscontact, neemt ze Lima zelfs met draagzak en al mee naar de wc en onder de douche. Ze glijdt uit, “… waarbij Lima zo hard haar hoofd tegen de tegels stootte dat ik vreesde uit de ouderlijke macht te worden ontzet…”. Haar moeder die op visite komt schrikt zich te pletter als ze ziet hoe Agnes met kokend water in de weer gaat om koffie te zetten, terwijl Lima mee slingert. Op oma’s ‘geef haar maar even hier’: “… Ik dacht na met de ketel boven Lima’s hoofd. Het was alsof ze me vroeg mijn schedel even van mijn nek te schroeven. Of om mijn been af te gespen, of iets anders wat niet los van mij gezien kon worden…”. Haar vader belt haar op met de mededeling dat hij heus wel ziet dat ze (nog) niet van Lima kan houden: “ … Je laat haar geen seconde met rust. Je doet te veel je best. Die draagzak wordt onderhand loodzwaar. Berg hem op. Verbrand je trainingspak. Doe eens wat leuks. Dan komt de liefde vanzelf…”. Waar bemoeit hij zich mee: “… Ik dacht aan hem als aan een hinderlijke, ongrijpbare, dikke vlieg…”. Als ze door haar rug gaat, de arts van het consultatiebureau constateert dat Lima zich als een aapje aan haar heeft vastgehecht, er vervolgens op aandringt de afstand tussen haar en Lima elke dag te vergroten tot die minstens tien meter heeft bereikt, en haar daarbij het gebruik van oordopjes adviseert, onderkent ze dat haar vader wel degelijk gelijk heeft gehad.
Surrealistisch
Agnes' zoveelste ziekenbezoek: “… Goddank kon hij niet, zoals hij vier dagen eerder had gedaan, mijn hand wegduwen en mij door zijn tanden toebijten “Oprotten. Het is MIJN kop!’, waarbij hij zijn hoofd wanhopig met zijn twee klauwen vastgreep alsof hij doodsbang was dat het anders zou wegrollen en zijn blinde romp ernaar op zoek moest…”. Als ze weg gaat: “… Nog nooit had ik me zo verloren gevoeld, zo verschrikkelijk te laat…”. Thuis schrijft ze verder in het schrift van Lima. Het wordt een surrealistisch verhaal, waarin haar vader keeper is, door een blessure op het voetbalveld al zijn botten breekt, in een ei terecht komt dat hem indeukt, wil pletten, en waar hij met een knal uitbreekt. Overal om hem heen ligt struif. Een charmante jongeman met een gleufhoed, die zich voorstelt als Servaes, komt hem vriendelijk te hulp (hij lijkt verrassend veel op Frank Sinatra, die verderop in het verhaal een rol speelt). Met één vingerknip verandert hij haar vader in zijn meest volmaakte zelf. Eerst dacht ik dat het zijn beschermengel was, maar later in het verhaal blijkt het om zijn onderbewuste te gaan. Servaes zegt dat hij haar vader probeert te helpen om zijn missie op tijd en op een comfortabele manier te vervullen. Welke missie? Hij bindt haar vader met een touw aan zich vast en dan dalen ze af naar een dennenbos. “… Meteen wist ik dat het allerdiepste zwart op mij jaagde, de kleur van de koude modder op de bodem van mijn geweten, en op hetzelfde moment werd ik de eenzaamste mens op aarde…”. Hij wordt geteisterd door een harsregen waardoor zijn ogen en lippen aan elkaar kleven en door honderden vlijmscherpe dennennaalden die diep in zijn vlees dringen, terwijl hij gestenigd wordt door dennenappels. In de nacht lopen ze door een maanlandschap, zanderig en vol kraters. Ze dalen af in een kuil en komen in een soort baarmoederlabyrint terecht. Allerlei vage herinneringen borrelen ondertussen op. Als ze even stoppen om op adem te komen vertelt Servaes, met ogen donker van ergernis over het oponthoud, dat ze vluchten voor de tijd. Na nog een stel bizarre avonturen zegt Servaes dat hij geen vragen kan beantwoorden, maar dat hij wel hints kan geven of conclusies kan bijsturen, dan wel aanscherpen. Uiteindelijk beseft haar vader dat Servaes niemand anders dan hijzelf is en dat zijn coma een bres heeft geslagen in de muur tussen hen, tussen wat hij weet en wil vergeten. Servaes fluit opgelucht tussen zijn tanden vanwege deze doorbraak en wist met zijn mouw zogenaamd het zweet van zijn voorhoofd. Hij zegt dat hij 'De Kwestie' wil afronden voordat het te laat is.
Een octopus op het droge
Ondertussen probeert Lima er zo goed mogelijk te zijn voor haar aangeslagen moeder. Ze denkt diep over haar, en de twee vaders die haar hebben verlaten, na: “… Ik wil geen octopus op het droge worden, zoals mama. Ook bij haar glipten alle mannen weg om wie ze zo liefdevol haar tentakels heen sloeg en die ze zo angstvallig bewaakte…”. Lima: “… Ook mij houdt ze gevangen. Maar ik worstel niet. Ik ben facultatief anaeroob: ik kan met weinig zuurstof toe. Zodra ze me verstikt trek ik één wenkbrauw op. Dan laat ze los…”. Het verhaal gaat door over een sinterklaasfeest waarbij Agnes ooit een strijkplankje inclusief strijkboutje kreeg en haar broertje een oranje bulldozer die op batterijen liep – een cadeau dat ze duizend keer mooier vond. Het is haar vader die inzag dat ze veel liever met de bulldozer speelde en er ook voor haar eentje ging halen, terwijl hij ook nog eens een enorm lulverhaal ophing over sinterklaas die na vijf december zijn vergissingen goed maakte. Ze herinnert zich een verhaaltje voor het slapengaan dat hij altijd vertelde. Over een kangoeroe die een verstoten vleermuisbaby opvoedt. Triggerde dat de adoptie van Lima ? Hoe heeft het dan ooit zo fout kunnen gaan tussen vader en dochter? Dan is er nog sprake van een ekster. Die landt op Lima’s borst als ze nog een baby is en in een bedje in het kindertehuis ligt. Ze mag een wens doen. Een van de schatten van opa Joop toen hij een kind was, bestond uit een plaatje van een ekster. Alles in het verhaal heeft met elkaar te maken – alsof het spiraalsgewijs door de tijd loopt. Ondanks dat mensen het meestal goed bedoelen, gaan er vaak dingen fout, concludeert Lima (zie ook Rutger Bregman in "De meeste mensen deugen"). Ze leest de meest gruwelijke dingen over ongewenste babymeisjes in China. Ze wordt er niet boos om. Ze is immers gered. Het maakt haar eerder aan het twijfelen. Over haar bestaansrecht. Ze zegt dat ze een ander snel kan vergeven omdat ze begrijpt dat ze jou niet expres pijn doen: meestal kunnen mensen niet anders. Volgens Lima zit haar moeder elke nacht in haar schrift om de hete brij heen te pennen, “… ervoor kiezend zichzelf niet te snappen…”. Terwijl ze met haar rug naar haar moeder koffie inschenkt (zie hierboven), zodat ze een gesprek nog even kan vermijden, heel wijs voor een tiener: “… Want aandacht schept een band, maar alleen afstand houdt die heel…”.
Aan een beetje katholieke naastenliefde is nog nooit iemand dood gegaan
In het ziekenhuis komt de familie een oude buurvrouw tegen: Neelie. Agnes herinnert zich hoe het hyper-gelovige katholieke gezin naast hen kwam wonen. Neelie sjouwde in de stromende regen energiek een groot mariabeeld mee naar binnen, dat ze naast de kachel zette. Er zat een meisje van haar leeftijd tussen de vijf kinderen. Ze moest in hun huis slofjes aan over haar sokken, ze leerde bij hen pannenkoeken eten met mes en vork (dat deden ze thuis gewoon met hun handen), en vooral: ze leerde er bidden voor en na het eten. Ik dacht dat katholieken daar altijd een kruisje bij sloegen, maar dat slaat dit gezin over. Agnes vond het allemaal heel spannend, wilde het thuis ook proberen, wat haar ouders prima vonden. Haar moeder: "... je vader en ik geloven niet in Maria of Jezus, maar we geloven wel in mensen die zo vriendelijk zijn om ons kind een pannenkoek te geven...". En haar vader: “… aan een beetje katholieke naastenliefde is nog nooit iemand dood gegaan…”. Alleen kerkbezoek was een brug te ver. Spelen oké, maar geen hersenspoeling alstublieft. Agnes bleef een tijdje weg omdat ze zich rot was geschrokken van het verhaal over de kruisiging van Jezus. De begripvolle buurvrouw legde toen ze terugkwam uit dat Hij plaatsvervangend uit liefde voor de mensen was gestorven, zodat zij niet meer bang hoefden te zijn voor de dood. Mits ze in Hem geloofden natuurlijk.
Liefde is verantwoordelijkheid
Uitgave: Prometheus – 2020, 264 blz., ISBN 978 904 463
476 1, € 20,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier