zondag 22 april 2012
Wat autisme met je doet – John Foran & Karin Harsevoort-Zoer
Met een werkgroep “Wat autisme met je doet” besproken, het achtste deel in de serie “Wat … met je doet”, een reeks praktische gidsen over het omgaan met psychische vragen en problemen, uitgegeven door Boekencentrum in samenwerking met de christelijke hulpverleningsorganisatie Eleos - heb ik begrepen.
Iedereen autisme
‘Tegenwoordig heeft iedereen autisme’, zeggen mensen wel eens tegen mij. Dat geeft denk ik aan dat de term autisme steeds bekender wordt. Het item duikt vaak op in films en op televisie, er wordt veel over geschreven in boeken en kranten, het onderwerp krijgt specifieke aandacht in de z.g. ‘autistenweek’. Dat is natuurlijk alleen maar toe te juichen omdat het meer begrip creëert – alhoewel er soms zo’n romantisch beeld omheen hangt (zie b.v. de film Rainman), dat de pijn die er onvermijdelijk mee gepaard gaat uit beeld verdwijnt. Misschien zou je inderdaad kunnen zeggen dat iedereen op een schaal van 1 tot 100 is in te kaderen i.v.m. autistische trekjes. Net zoals soms wordt gezegd dat iedere hetero altijd op z’n minst een paar procent homo is; en andersom natuurlijk ook.
Mindblindness
Rutger Jan van der Graag, Hoogleraar Klinische kinder- en jeugdpsychiatrie, in het voorwoord: “… Autisme is een misleidend woord. Letterlijk betekent het: helemaal op jezelf zijn. Maar dat wil niet zeggen dat iemand met autisme niemand nodig heeft. Integendeel.
Autisme is een ernstige, maar onzichtbare stoornis. Mensen met autisme zien er lichamelijk helemaal niet afwijkend uit. Soms vallen zij op door hun wat houterige gedrag, hun afwijkende blik en de zich herhalende bewegingen. Maar de kern van hun probleem is onzichtbaar. Dat zij ‘sociale informatie’ anders verwerken, zich verloren voelen in een wereld van details, overspoeld worden door prikkels die allemaal even heftig binnenkomen, onttrekt zich aan de waarneming van de buitenstaander.
Mensen denken in categorieën en de dingen die op elkaar lijken, vereenzelvigen ze. Maar als je zeer gedetailleerd kijkt, is elke situatie uniek en dus nieuw en moet je alles opnieuw uitvinden. Dat is niet alleen maar slecht nieuws. Simon Baron-Cohen, die de term ‘mindblindness’ (blindheid voor de geest van de ander) bedacht voor het onvermogen voor mensen met autisme om zich te verplaatsen in de gedachten- en gevoelswereld van de ander, spreekt niet meer over een stoornis, maar over een ‘condition’ (gesteldheid). Mensen met deze problematiek denken en nemen anders waar dan het gros van de mensheid. Vaak hebben zij daar last van omdat zij uit de pas lopen met de maatschappelijke omgangsvormen. Maar de wereld heeft veel te danken aan mensen met een ‘autistische’, strikt logische, wetenschappelijke wijze van denken. Deze extreme vorm van mannelijk denken heeft voor grote vooruitgang in de wetenschap gezorgd, bijvoorbeeld door de ontdekking van de computertechnologie. Dat is voor mensen die onder hun ‘autistisch anders-zijn’ lijden slechts een schrale troost. Want degenen die dankzij hun bijzondere intelligentie en vermogens meer plezier dan last van hun autistische gesteldheid hebben, vormen een minderheid…”.
Context
Autisme moet opgevat worden als een spectrum: een veelsoortige waaier van informatieverwerkingsproblemen, gedragingen en bijkomende problemen. Mensen met autisme zijn ‘anders’, maar elk van hen is weer verschillend. Daarom is het ook vaak zo moeilijk om er een vinger achter te krijgen.
Peter Vermeulen, een Vlaamse deskundige op het gebied van autisme, heeft het denken van mensen met autisme vergeleken met een computer: “… Een computer kijkt niet naar de ‘context’. Dat is nu precies het probleem dat zich voordoet bij mensen met autisme. Ze betrekken te weinig de context in hun betekenisverlening…”. Mensen met autisme ervaren moeite met het aanvoelen van situaties. Anders gezegd: zij zien het bos door de bomen niet en missen het gevoel voor de rode draad.
Diepte-interviews
Het boek begint met zes diepte-interviews, die erg verhelderend zijn, omdat ze goed laten zien wat het toch veelal ongrijpbare fenomeen autisme voor de betrokkenen betekent. Een vrouw vertelt hoe ze vaak met kromme tenen aanhoort wat haar autistische man tegen anderen zegt. Ze schaamt zich dood voor hem.
Een moeder over haar zoon: “… Als wij kibbelen, denkt Adriaan direct dat we gaan scheiden en is hij helemaal overstuur. Hij kan van slag zijn door een detail, terwijl hij op dingen waarvan hij ondersteboven zou moeten zijn, weer heel koel reageert… Iedereen is raar, behalve hij. Anderen snappen dat niet, maar voor hem is dat de werkelijkheid. Hij is ervan overtuigd dat andere kinderen raar denken. En dat is net weer Adriaans probleem: hij ziet alles anders, hij denkt net andersom. Hij heeft zijn eigen logica en waarheid, de wereld klopt niet!... Waar wij zelf moeite mee hebben in de omgang met Adriaan is dat hij altijd zijn eigen spoor volgt. Als het niet gaat zoals hij het in zijn hoofd heeft, wordt hij boos of raakt hij in paniek. Voor ons is het schrijnend om te zien hoe moeilijk hij het met zichzelf heeft… Cognitief is hij veel verder dan zijn leeftijdsgenootjes. Sociaal en emotioneel daarentegen loopt hij weer achter. Ik voel me meer zijn begeleidster dan zijn moeder…”.
Aspecten van autisme
Het boek gaat zeer onderhoudend en verrassend diep op allerlei aspekten van autisme in, zoals de veelal ernstige beperking in de kwaliteit van de sociale interactie, de verbale en non-verbale communicatie, de verbeelding, de beperkte, zich steeds herhalende, vaste patronen en gedragingen, interesses en activiteiten, echolalie, de neiging om alles wat er gezegd wordt letterlijk op te vatten, de weerstand tegen veranderingen, het rigide gedrag, de soms afwijkende motoriek, de overgevoeligheid, de woede-uitbarstingen, wat er allemaal bij komt kijken als er een diagnose wordt gesteld, de voor- en nadelen van zo’n diagnose, autisme en seksualiteit, tips voor betrokkenen, de aanslag die autisme heeft op het sociale netwerk van gezinnen (vaak snappen derden niets van autisme, waardoor het veel irritatie en eenzaamheid in de hand werkt), enzovoort, enzoverder.
Vier typen
Er worden vier typen sociaal gedrag van personen met een ASS onderscheiden, die elkaar in de praktijk natuurlijk veelal overlappen. Mensen zijn moeilijk in hokjes te plaatsen (gelukkig). Maar voor mij verduidelijken ze wel veel. Ik citeer:
• Het afzijdige type – “… Te denken valt aan kinderen en volwassenen die contact met anderen uit de weg gaan en zich opsluiten in hun eigen wereld, waarin zij zich richten op steeds terugkerende zinloze bezigheden. De manier waarop zij oogcontact maken, is dikwijls duidelijk afwijkend: ze kijken je vluchtig aan of staren langs je heen. Ze nemen zelden het initiatief tot contact, behalve als zij de ander nodig hebben om iets voor hen te doen wat zij zelf niet kunnen. Maar ook dan beperkt dat contact zich meestal tot het inschakelen van de andere persoon als middel om iets voor elkaar te krijgen. Als dat laatste eenmaal gelukt is, wordt het contact meestal afgebroken en trekken deze personen zich weer terug in hun sociale isolement…”.
• Het passieve type – “… In de omgang met anderen stellen zij zich passief en afwachtend op, meer als toeschouwer dan als deelnemer van het sociale gebeuren…”.
• Het grillige type – “… Ze gaan het contact aan vanuit hun eigen perspectief en zijn nauwelijks in staat zich te verplaatsen in de positie en belevingen van de ander. Als zij in gesprek raken met iemand, hebben ze sterk de neiging om het gespreksonderwerp in de richting te sturen van hun favoriete onderwerp. Ze kunnen zich op een vreemde, onhandige, en dikwijls opdringerige manier aan de ander vast klampen. Als iemand op dit storende gedrag afwijzend reageert, kunnen ze vervelend worden…”.
• Het stijf-formalistische type – “… Deze mensen leggen uit zichzelf wel contact, maar doen dat op een formalistische, uiterst beleefde manier, waardoor hun gedrag op anderen vaak als stijf en onnatuurlijk overkomt…”.
Voorlichting
Achterin het boek een waslijst aan adressen en websites van belangenverenigingen en kenniscentra voor autisme, aanbevolen literatuur, en een bijlage over diagnostische meetinstrumenten.
Conclusie: “… Autisme is een ingrijpende, complexe stoornis met verstrekkende gevolgen. De beperkingen die uit autisme voortvloeien, kunnen de relatie met ouders, partner, vrienden en collega’s erg onder druk zetten en veroorzaken vaak onbegrip, verdriet en machteloosheid. Goede voorlichting kan alle betrokkenen helpen om hier beter mee om te gaan…”.
John Foran (1951) is gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut. Karin Harsevoort (1973) is gezondheidszorgpsycholoog en orthopedagoog.
“Wat autisme met je doet” is voor €14,90 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).
Uitgave: Boekencentrum - 2010
zaterdag 21 april 2012
De vrijwilligster – Antje Visser
Op de leeskring “De vrijwilligster” van Antje Visser (1982) besproken. Het is een vrij eendimensionaal boek - over een studente sociologie die in haar vrije tijd een Turkse importbruid Nederlands gaat leren - , dat desondanks tot verhitte discussies wist te verleiden. Een verhaal over 'professionele afstand'.
“… Nooit eerder was ik in Geuzenveld geweest. Al weken verheugde ik me op de ervaringen die ik in dit stadsdeel zou opdoen – ervaringen die me zouden verrijken, misschien wel een beter mens van me zouden maken…”. Iedereen die vrijwilligerswerk doet of heeft gedaan zal dit ‘messias-complex’ wel een beetje herkennen in zichzelf. En iedereen zal ook wel eens in dezelfde valkuilen zijn gevallen als Willemijn, de hoofdpersoon: te betrokken raken, grenzen uit het oog verliezen, de ander veels te aardig en te lief vinden, dingen voor hem/haar doen die je eigenlijk helemaal niet wilt, te ver gaan om nog op een fatsoenlijke manier terug te kunnen krabbelen, uiteindelijk zelfs liegen en bedriegen om van iemand af te raken. Kortom: hoe help je jezelf volkomen in de prut.
De spanningsboog wordt knap hoog gehouden door de korte proloog:
“… Abrupt stond ik stil, mijn blik strak gericht op het ruitje van geribbeld glas in de voordeur, waarachter de contouren van een man met een zwartleren jas zichtbaar waren. Een hand in de lucht, aarzelend zwaaiend. De tas gleed van mijn schouder. Ik sloot mijn ogen, schudde mijn hoofd, keek opnieuw. ‘Nee,’ zei ik. ‘Dit kan niet.’ De hand zakte weer. Het hoofd, breed en donkerharig, bewoog niet, wachtte af. Ik wilde terugschuifelen, de deur naar de hal sluiten om hem nooit meer te openen, nooit meer in dat pafferige gelaat te hoeven staren. ‘Heej Willemijn!’ klonk het. Het stemgeluid werd gedempt door de deur – maar niet genoeg. Die stem. Ik wilde niets meer horen. Mijn oren waren moe van al die loze praatjes, problemen, privézaken waar ik niets meer mee te maken wilde hebben. Waarom was hij niet vertrokken? Alles was toch geregeld? ‘Ik weet, jij bent thuis.’ Ook als hij niet had geroepen had ik hem goed kunnen verstaan. Zijn neus zat tegen het raampje gedrukt. Het was alsof hij de deur omhelsde, geen straaltje ochtendlicht de kans wilde geven hem te passeren. Met zijn vingers tokkelde hij op de houten deurpost. Mijn nagels groefden in mijn handpalmen. Ik had dit zelf veroorzaakt…”.
Hoe kan het zover komen?
Het verhaal wikkelt zich netjes in een periode van twee jaar af, waarin een migrantengezin Willemijn zo ongeveer opzuigt en confronteert met allerlei spanningen die de multiculturele samenleving en het illegalenbestaan opwerpen. Problemen met woonruimte, problemen met geld, problemen met werk, problemen met de man-vrouwverhouding (brute man/hulpeloze vrouw; man dwingt vrouw kinderen te baren, wat ze eigenlijk niet wil – dan denk ik: ga naar je huisarts voor de pil, het is toch jouw lichaam? -, maar wordt de westerse Willemijn niet net zo goed ‘gebruikt’?: haar vriendje dumpt haar zonder omhaal als er een leukere chick voorbij komt…), problemen met uithuwelijken, problemen met de taal, problemen met de IND, problemen met verblijfsvergunningen, problemen met louche advocaten – alle statements komen zo’n beetje voorbij, en dat is nu net wat sommige lezers te clichématig vinden en bestempelen als ‘koren op de molen van Wilders’. Zelf vind ik dat wel meevallen: romanpersonages moeten nu eenmaal wat extreem neergezet worden om een bruisend verhaal te creëren.
Bovendien is Willemijn zelf ook erg onvolwassen en naïef. Zonder het goed te beseffen steekt ze zich in een wespennest van ingewikkelde belangen waar geen pasklare oplossingen voor bestaan.
Dit verhaal heeft mij weer eens goed duidelijk gemaakt dat je als vrijwilliger beter geen dingen in je eentje kunt doen. Je hebt een groep nodig waarop je terug kunt vallen. Een groep geeft meer inzicht en zorgt ervoor dat zaken minder snel uit de hand lopen.
“De vrijwilligster” deed me denken aan een artikel op de voorpagina van het ND van 13 april, dat ging over de schrijnende toestanden waarin veel uitgeprocedeerde asielzoekers in Nederland verkeren. Per jaar worden onder deze groep gemiddeld veertig zelfmoordpogingen ondernomen. Psychiatrische problematiek is bijna inherent aan een asielprocedure. Uit studies blijkt dat de gezondheid van asielzoekers over het algemeen slechter is dan die van autochtone Nederlanders. Veertig procent van de asielzoekers kampt bij binnenkomst met een posttraumatisch stresssyndroom, aldus psychiater Kees Laban van het Centrum voor Transculturele Psychiatrie.
Ik citeer: “… Het lange wachten en de onzekere situatie van de asielprocedure maakt dat psychische klachten ontstaan of verergeren. De instabiele situatie en chronische, verhoogde stress van het leven in een asielzoekerscentrum zorgen er bovendien voor dat asielzoekers niet toekomen aan traumaverwerking, valt te lezen in een rapportage van het MAPP uit 2010. Vaak wordt ook de juiste diagnose niet gesteld, omdat de asielzoekers vooral lichamelijke klachten opvoeren als hoofdpijn, buikpijn of rugpijn en psychische problemen niet of onvoldoende worden onderkend. ‘Maar het soort wanhoopsdaden dat we de laatste jaren helaas vaker zien is een andere catagorie’, stelt Keunen. Daarbij gaat het om mensen die de procedure hebben doorgemaakt, zijn afgewezen en illegaal op straat belanden. ‘Hun situatie is natuurlijk hopeloos.’ Afgewezen vreemdelingen hebben nul, benadrukt Van Tilborg. ‘En daardoor vormen ze een enorme risicofactor.’ De psychiatrische zorg voor uitgeprocedeerde asielzoekers is steeds meer een probleem. ‘Zeker door de invoering van de eigen bijdrage. Als mensen die afhankelijk zijn van medicatie om niet te exploderen niet meer aan medicijnen kunnen komen, brengt dat grote risico’s mee. Daar is te weinig aandacht voor en de dreiging is nu groter dan ooit. Er lopen honderden mensen met dit soort problemen op straat rond.’ De sitiatie is zeer zorgwekkend, stelt ook psychiater Laban. ‘Als je bent uitgeprocedeerd, zak je door al je draagkracht heen. Ze verkeren in de schaduw van de maatschappij en hebben geen perspectief.’…”.
Sommige mensen in onze samenleving zitten echt ontzettend in de knel. Om naar van te worden. Ik snap ook wel dat we hier niet iedereen op kunnen vangen. Maar laten we voor de mensen die er zijn in ieder geval proberen goed te zorgen, denk ik dan. Een ontroerend boek dat de situatie vanuit het perspectief van een asielzoekertje bekijkt is “Kleine Bij” van Chris Cleave (zie mijn blog van 17 april 2011).
Antje Visser studeerde literatuurwetenschap en filosofie. Ze gaf als vrijwilligster taalles aan Turkse immigranten in Amsterdam-West. Momenteel werkt ze als freelance tekstschrijver.
“De vrijwilligster” is voor €16,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).
Uitgave: De Arbeiderspers – 2011
maandag 9 april 2012
Vader – Karl Ove Knausgård
Je moet wel bijna gek zijn, maar de Scandinavische schrijver Karl Ove Knausgård (1968) heeft het gedaan: zijn complete bestaan op straat gegooid! Oftewel, zijn leven in woorden gegoten, er boeken van gemaakt, en vervolgens uitgegeven - dat is hetzelfde in mijn ogen.
Iedereen weet álles van je. Wat voor onvoorspelbare gevolgen dat heeft laat zich raden. Dat de emoties in huize Knausgård door dit ‘metafysische experiment’ soms hoog opliepen geeft de schrijver grif toe en is volkomen voorstelbaar.
Karl Ove Knausgård had zes delen nodig voor deze autobiografie, noemde de serie “Min Kamp” (ook dát nog; in een interview zegt hij dat in het laatste boek 400 pagina’s over “Mein Kampf” gaan om uit te leggen waarom hij de serie de titel “Mijn Strijd” heeft gegeven), waarvan het eerste boek, “Vader”, inmiddels is vertaald door Marianne Molenaar. Ik hoop dat ze snel werkt: ik kan niet wachten om verder te darren in dat mannenbrein.
Knausgård schijnt er in eigen contreien een ‘popsterrenstatus’ mee te hebben bereikt, wat ik direct geloof, want “Vader” is zo verslavend dat ik de 445 bladzijden in één dag, en een halve nacht, heb uitgelezen.
Voorlopig is hij uitgeschreven; zegt hij.
Heeft Karl Ove Knausgård zo’n bijzonder leven geleid?
Helemaal niet. “Vader” is een heel gewoon verhaal over een heel gewone jongen met heel gewone gedachten. Maar juist door daar op te focussen laat de schrijver iets van de oneindige schoonheid van het gewone zien:
“… Boven me had het hemelgewelf zich geopend. Wat een paar uur daarvoor een enkel dicht wolkendek was geweest, strekte zich nu als landschappelijke formaties de diepte in, met langgerekte vlaktes, steile wanden en hoog oprijzende toppen, hier wit en bloemig als sneeuw, daar grijs en compact als rotsen terwijl de grote vlaktes die door de ondergaande zon werden verlicht niet glansden of straalden of roodachtig gloeiden, zoals ze soms deden, maar meer in een vloeistof leken te zijn gedoopt. Matrood, donkerroze hingen ze boven de stad, te midden van alle denkbare nuances grijs. Het was een waanzinnig mooi beeld. Eigenlijk zouden alle mensen de straat op moeten stromen, dacht ik, zouden de auto’s moeten blijven staan, de portieren open moeten gaan en de chauffeurs en passagiers met opgeheven hoofd en ogen fonkelend van nieuwsgierigheid en verlangen naar schoonheid moeten uitstappen, want wat ontvouwde zich daar eigenlijk boven ons hoofd?...”.
Het boek gaat over de dood. Het begint met een verhandeling van de schrijver over hoe de dood overal aanwezig is in fictie (romans, films, liedjes, enz.), maar in het werkelijke leven wordt weggemoffeld en onzichtbaar gemaakt.
Het eindigt ook met de dood: “… En de dood, die ik altijd als de belangrijkste grootheid in het leven had beschouwd, donker, verlokkend, was niet meer dan een leiding die lek springt, een tak die breekt in de wind, een jas die van een kleerhanger glijdt en op de grond valt…”.
Daartussen vertelt Knausgård over de moeilijke relatie die hij met zijn autoritaire vader had in zijn kinder- en jeugdjaren, de manier waarop hij hem vaak dood wenste, de manier waarop hij uiteindelijk gestorven is. De rauwe rouw die volgde. De onbegrijpelijke tranen (waarom janken om zo'n rotvader?).
Ik denk dat als die vader hier en nu leefde hij al snel het stempel autist had gekregen: hij meed alle sociale evenementen, hij ging nooit naar de kapper, nooit naar de buurtwinkel, nooit met de bus, er kwamen geen mensen over de vloer, hij kon alleen maar met anderen omgaan als hij dronken was, toen hij met een gebroken been op de vloer lag wilde hij niet dat er een ambulance werd gebeld.
Karl Ove noemt hem consequent en liefdevol ‘papa’; en het is ook niet zo dat ze niet van elkaar hielden, er was alleen geen echt contact tussen hen, geen wederkerigheid: “… de volgende herfst nam papa me s’ ochtends vóór schooltijd mee uit vissen; we stonden om een uur of zes op, buiten was het zo donker als de nacht, en koud, vooral op zee. Ik rilde en wilde naar huis, maar ik was met papa mee, het had geen zin om te klagen, het had geen zin om iets te zeggen, ik moest gewoon volhouden. Twee uur later waren we weer terug, net op tijd voor de schoolbus. Ik vond het vreselijk, ik had het de hele tijd koud, het zeewater was immers ijzig, en ik was degene die de drijver uit het water moest vissen en het eerste stuk van de lijn op moest halen terwijl hij de boot in positie manoeuvreerde, en als ik de drijver niet te pakken kreeg, kreeg ik op mijn donder, ja, het was eerder regel dan uitzondering dat ik huilend probeerde dat kloteding uit het water te vissen terwijl hij met een woeste blik op mij gericht maar heen en weer voer in het herfstdonker voor Tromøya. Maar ik weet dat hij het voor mij deed en dat hij zoiets nooit met Yngve (zijn broer) had gedaan…”.
De eenzame puberteit. Karl Ove doet zijn best maar slaagt er zelden in opgenomen te worden in een groep. De onzekerheid, de biertjes, de sigaretten, het gehannes met een verschrikkelijke muziekbandje, meisjes en hevige verliefdheden. Alles zoals het hoort.
Op een dag vertelt zijn vader hem tussen neus en lippen door dat hij gaat scheiden van zijn moeder, die er trouwens toch al nooit is. Ze doet een verpleegopleiding in een of andere verre stad (misschien heeft ze het daarom zolang volgehouden met die moeilijke man?). Dat gaat zo: “… Papa gaf me het boodschappenlijstje. ‘Mama en ik hebben besloten te gaan scheiden’, zei hij. ‘O?’, zei ik. ‘Ja. Maar het zal niet ten koste van jou gaan. Jij zult geen verschil merken. Bovendien ben je nu algauw volwassen, over twee jaar ga je toch het huis uit. ‘Ja, dat is waar’, zei ik. ‘Oké?’ zei papa. ‘Oké’, zei ik. ‘Ik ben vergeten aardappels op te schrijven. En misschien moeten we nog een toetje hebben? Ach nee, laat maar. Hier heb je geld.’…”.
Papa knoopt een relatie aan met een andere vrouw. Dat wil ook niet. Hij gaat steeds
meer drinken, en uiteindelijk trekt hij zich terug in het huis van zijn bejaarde moeder, zet haar thuishulp op straat, doet de deur op slot, en zuipt zich langzaam maar zeker dood.
Al Karl Ove hierover bericht krijgt en polshoogte gaat nemen bij oma, blijkt het huis door jaren van verloedering verandert in één grote vuilnisbelt. Lege flessen, beschimmelde kleren, as, uitgedroogde voedselresten, uitwerpselen, kots. Nooit heb ik iets gelezen wat zo goed de puinhoop van een totaal desolaat onderkomen beschrijft. Alsof de stank uit de bladzijden kringelt. Het is echt vreselijk.
Samen met zijn broer slaat Karl Ove aan het poetsen en boenen met verrassend Nederlandse schoonmaakmiddelen: chloor en jif enzo. Het lijkt alsof Karl Ove door dit reinigingsritueel tevens zijn eigen ziel zuivert. Alsof hij goed maakt wat zijn vader allemaal vernielde.
Oma, dement en in zichzelf gekeerd, leeft volkomen op als ze haar een borrel geven. Nóg een alcoholist erbij, dus. Waarschijnlijk wist ze uiteindelijk niets anders te verzinnen dan maar met haar zoon mee te drinken. Gecapituleerd voor de ellende.
Als je het hebt over een ‘machtig epos’…
Er zijn meer schrijvers geweest die zich met hun eigen leven voor het voetlicht plaatsten. Marcel Proust (1871-1922) met “À la recherche du temps perdu” (“Op zoek naar de verloren tijd”) was Knausgårds grote voorbeeld. En natuurlijk J.J. Voskuil (1926-2008) met zijn zevendelige romancyclus “Het Bureau”. Schandalig: maar ik heb het nooit gelezen.
Ondertussen is de schrijver zelf vader; wat niet mee valt.
Bijna hilarisch vertelt Karl Ove Knausgård hoe hij tot zijn autobiografische vertellen wordt gedreven doordat het in zijn situatie gewoon de makkelijkste manier van schrijven is. Hij kan zich onmogelijk concentreren omdat hij voor drie kinderen moet zorgen (“… Waarom moet het feit dat ik schrijf betekenen dat onze buggy’s er allemaal uitzien alsof we ze op de vuilnisbelt hebben gevonden? Waarom moet het feit dat ik schrijf betekenen dat ik met een waanzinnige blik en een gezicht dat uit frustratie tot een grotesk masker is vertrokken, bij de crèche verschijn? Waarom moet het feit dat ik schrijf betekenen dat onze kinderen alles op alles zetten om hun wil door te drijven, ongeacht de consequenties? Waar komt al die chaos in ons leven vandaan?...”).
Als je over jezelf schrijft hoef je niets te verzinnen.
Misschien is dat het: die nietsontziende eerlijkheid waarmee de schrijver zich uiteenzet. Het raakt je - tot in het merg van je botten. Steeds dacht ik: ja, zo is het..., zo is het.
"Vader" is voor €25,00 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).
Uitgave: De Geus - 2011
Abonneren op:
Posts
(
Atom
)