Hoezeer Henk Vijver gelijk heeft met zijn stelling dat het lijden van Colombia het lijden van de hele wereld is - zie mijn vorige blog - bewijst een YouTube-filmpje maar weer eens waarop journaliste Tahmina Akefi (Afghanistan, 1983, was o.a. werkzaam voor de NOS, het ANP en BBC Persian) te zien is. Naar aanleiding van haar autobiografische debuutroman "Geen van ons keek om", vertelt ze hoe ze als meisje van twaalf met haar familie op de vlucht sloeg, nadat Kabul werd overgenomen door de moedjahedin. Via mensensmokkelaars kwam het gezin in Nederland terecht. Kabul werd niet kapotgeschoten door de Russen of de Taliban, maar door de verschillende inlandse warlords waaronder de stad werd verdeeld, vertelt ze. Ze gunden elkaar het licht in de ogen niet. Ze wilden geen stukje van de taart; ze wilden, ieder voor zich, de héle taart. Net als in Colombia draait in Afghanistan al het interne geweld, de conflicten en de wreedheid om macht. In welke clan je bent geboren bepaalt wie je vijanden zijn. Daar zit volgens Akefi weinig tot geen filosofie achter.
Wat is wijs
“De jongen van de oude stad” is een heel ander boek. Met deze roman wil Tahmina Akefi laten zien hoe ontwikkeld en mooi de cultuur van Afghanistan was, voor het geweld zijn intrede deed. Het doet denken aan een mix van “Duizend en één nacht” en het Bijbelboek “Spreuken”. Zoals ik eerder heb verteld lees ik op het moment met een groep mensen op Facebook de Bijbel door. Ondertussen zijn we bij “Spreuken” aanbeland. Het is wonderbaarlijk hoe goed dit Bijbelboek aansluit bij de roman van Akefi. De inleiding op “Spreuken” vermeldt dat het bestaat uit een verzameling oosterse wijsheden die ook gelijkenis tonen met eeuwenoude teksten uit landen buiten Israël, zoals Egypte en Mesopotamië: “… Het gaat vooral om praktische wijsheid en levenskunst: spreuken over de omgang met mensen in allerlei verhoudingen en situaties, goede manieren, eerlijkheid en betrouwbaarheid in het zakendoen, en de juiste levenshouding. Bij dit alles staan bescheidenheid, geduld, mildheid en zorgvuldig gedrag voorop. Overigens speelt bij de vraag wat en wie wijs is, het ontzag voor God wel een grote rol. Kenmerkend voor de poëtische vorm van de spreuken is het parallellisme. Veel spreuken bestaan uit twee parallel lopende delen die een tegenstelling uitdrukken tussen iets wat wijs of goed is en iets wat dwaas of slecht is…”. Dat is ook allemaal terug te vinden in “De jongen van de oude stad”. Het verhaal stoelt op de oude Afghaanse verteltraditie, waarin het meestal om de tegenstelling tussen goed en kwaad gaat, zoals dat bijvoorbeeld ook om de hoek komt kijken in “En uit de bergen kwam de echo” van Khaled Hossseini.
Centrum van kunst, cultuur en literatuur
Hoofdpersoon in “De jongen uit de oude stad” is Freidoon, een tiener uit Herat, de op één na grootste stad van Afghanistan en geboorteplaats van de ouders van de schrijfster: “… Herat had twee stadsdelen, die de namen ‘shahre naw’ en ‘shahre kohna’ droegen, de nieuw en de oude stad. De geschiedenis van Herat gaat terug tot duizend jaar voor de geboorte van Christus. Liggend op de Zijderoute was de stad regelmatig het toneel van strijd en veroveringen. Toen Alexander de Grote de strategisch belangrijke plaats in handen kreeg, bouwde hij een citadel, een van de oudste monumenten in shahre kohna, en stichtte de huidige stad. Eeuwen later werd Herat het centrum van kunst, cultuur en literatuur. Het bracht grote dichters, schrijvers en filosofen voort. Hoewel veel mensen ongeletterd waren, kenden ze talloze verhalen en gedichten uit hun hoofd en vertelden die door. Kinderen werden opgevoed met wat ze van hun ouders en de verhalenverteller van de stad hoorden…”. Akefi neemt je mee naar de verhalenverteller, een doodarme schoenlapper die iedere vrijdag in een boomgaard de mensen verrast met zijn verhalen. En naar de drukke bazaars. Die van de Herati’s waar huiden, wol, tapijten, glas- en zilverwerk wordt verkocht en die van de in het zwart geklede Joden, de ‘Jahoeda’, die goede zaken doen met hun exclusieve wijnen (strenge islamieten drinken geen alcohol). Freidoon wordt verliefd op Maryam, de dochter van een glasblazer, een ‘tovenaar met glas’. Ze beschildert de sculpturen die haar vader maakt. Zelf ontwikkelt Freidoon een enorm talent als kalligraaf.
Een sterke vrouw, wie zal haar vinden
Freidoon’s leven staat op zijn kop als zijn vader, Hossein, een gemankeerde dichter en harteloze fat, hem vertelt dat hij een nieuwe moeder krijgt, Ayesha. Een door en door slechte vrouw, die de mannen het hoofd op hol brengt, om hen vervolgens financieel uit te kleden. Natuurlijk trapt zijn vader in haar val. De echo van Spreuken (2 vanaf vers 16): “… Inzicht houdt de wacht om je te beschermen tegen een lichtzinnige vrouw, die je met vleierij wil paaien, een vrouw die ver is afgedwaald, de geliefde van haar jeugd heeft verlaten, het verbond met haar God is vergeten. Het huis van zo’n vrouw verzinkt in de dood, haar pad voert naar het rijk van de schimmen. Niemand die bij haar komt keert ooit terug, onbereikbaar is de weg die naar het leven leidt…”. Ayesha, de verleidster, staat tegenover Golsoem, Freidoon’s in alle opzichten volmaakte moeder. Aan de kant gezet door zijn vader ziet ze zich gedwongen terug te keren naar het huis van zijn oma. Door dag en nacht te werken (borduren) weet ze, zonder man, het hoofd boven water te houden. Spreuken 31 vanaf vers 10: “… Een sterke vrouw, wie zal haar vinden. Zij is meer waard dan edelstenen. Haar man vertrouwt op haar en zal daar rijkelijk bij winnen. Ze brengt hem voorspoed, geen ellende, alle dagen van haar leven. Ze zoekt wol en linnen uit, en spint en weeft met vreugde…”. Een koetsier ontfermt zich als een tweede vader over Freidoon: “… Niemand wist waar de koetsier woonde en hoe hij heette. De gadiwan sprak nooit over zijn leven. Hij was degene die wel alles van anderen wist. Mensen vertrouwden hem hun zieleroerselen toe. Terwijl hij de reizigers naar hun bestemming bracht, luisterde hij naar hun verhalen en oordeelde niet. De koetsier was de eerste die Hossein en zijn aanstaande vrouw Ayesha samen had gezien. Hij wist wat hun plannen waren…”. Spreuken 17:27: “… Een verstandig mens is karig met zijn woorden, iemand met inzicht is bezonnen…”. Bij Tahmina Akefi zijn de karakters al even zwart-wit als in “Spreuken”.
Roddelkliek
Het verhaal steekt zo zwaar romantisch en mierzoet in elkaar als een Bollywood-film. Terwijl Freidoon op eieren loopt vanwege zijn heks van een stiefmoeder en dwars wordt gezeten door een jaloerse leerling-kalligraaf, moet hij ook nog met lede ogen aanzien hoe Maryam wordt uitgehuwelijkt aan een rijke patser. Na een jaar wordt ze echter op straat gezet omdat ze weigert met hem te slapen. En zo valt ze Freidoon alsnog als ongerepte maagd in de armen.
Er komt veel informatie voorbij in het verhaal. Misschien zou je kunnen zeggen dat de verslaggeefster Akefi het heeft gewonnen van de auteur Akefi; wat maar weer eens bewijst dat dat echt verschillende disciplines zijn. Over de plaatselijke roddelkliek, die ook breed wordt uitgemeten in “De verborgen meisjes van Kabul” van Jenny Nordberg: “… Men hield elkaar in de gaten en een kleine uitglijder kon je tot in lengte van jaren achtervolgen. Vooral mensen die zelf gezichtsverlies hadden geleden, bleken het beste geheugen te bezitten voor andermans schande. Als de overgrootvader van de buurman die allang tot stof was vergaan met de overgrootmoeder van de kopersmid op de bazaar had geflirt, werd dat verhaal generatie op generatie overgeleverd en aangedikt met nieuwe verhalen, voor ieder wat wils. En uiteraard viel hém niets te verwijten. Zij was een stoute vrouw, die zomaar haar gezicht liet zien aan vreemde mannen en met luide stem en zonder enige gêne onderhandelde met de kooplui. ‘Mannen zijn altijd in voor een heimelijke flirt omdat ze niet hoeven te vrezen voor hun reputatie. Wij moeten waken voor onze naam en eer’, zeiden de vrouwen, en in die geest voedden ze ook hun dochters op…”. Akefi beschrijft onder andere een moskee die vroeger een vuurtempel was waar eeuwenlang de god van het goede, Ahura Mazda, en zijn profeet Zarathoestra werden vereerd. Een prachtig verhaal gaat over een heiligdom waar een boom met genezende bladeren staat. Dat soort bomen komen trouwens ook al in de Bijbel voor: Openbaring 22:2. Naar westerse literaire maatstaven is er misschien genoeg aan te merken op “De jongen van de oude stad”; maar de Arabische sfeer is in elk geval keigoed getroffen.
Uitgave: De Geus – 2015, 251 blz., ISBN 978 904 452 265 5, € 18,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier