Kerst mag dan voorbij zijn; ik ben nog niet klaar met Jezus. Classicus David Flusser (1917-2000) deed jarenlang onderzoek naar literatuur rond het begin van het christendom aan de Hebreeuwse Universiteit te Jeruzalem. Je zou kunnen zeggen dat deze flamboyante Israëlische professor Jezus terugbracht naar zijn roots. Dat was hard nodig na alles wat er was gepasseerd tijdens de Holocaust (niet voor niets trok de PKN onlangs het boetekleed aan vanwege haar bijdrage aan het antisemitisme rond WO II). Alhoewel Flusser geen christen was, maar een belijdende jood, zag hij Jezus wel als een religieus genie. Uit het voorwoord: “… Zijn artikelen bewegen zich op het gebied van de apocalyptiek, de Dode Zeerollen, Bergrede, Sibellijnse orakels, Griekse filosofie en rabbijnse literatuur, maar bespreken ook Perzische en Indiase teksten…”.
Over de ‘synoptische’ evangeliën
Flusser: “… Door mijn onderzoek ben ik tot de conclusie gekomen dat de synoptische evangeliën gebaseerd zijn op een of meer verloren gegane vroege documenten die opgesteld zijn door de discipelen van Jezus en de vroege kerk in Jeruzalem. Die teksten zijn oorspronkelijk in het Hebreeuws geschreven. Daarna zijn ze vertaald in het Grieks en zijn ze enkele keren bewerkt. De Griekse vertaling van deze oude Hebreeuwse bronnen werd door de drie evangelisten gebruikt. En als we ze dus bezien in het licht van hun joodse achtergrond, bevatten de evangeliën wel degelijk een beeld van Jezus dat betrouwbaarder is dan algemeen wordt aangenomen…”. Met de synoptische evangeliën worden de eerste drie van de vier evangeliën uit het Nieuwe Testament bedoeld: Matteüs, Marcus en Lucas. Ze vertellen het historische verhaal over Jezus (de overeenkomsten zijn zo sterk dat ze in drie kolommen naast elkaar afgedrukt kunnen worden als een synopsis). Het vierde, Johannes, wil vooral een theologisch gezichtspunt bieden. Volgens Flusser geeft Lucas de oorspronkelijke traditie beter weer dan Marcus: “… Een kritisch heronderzoek van het literaire materiaal wijst dan ook uit dat Lucas eerder geschreven is dat Marcus. Vervolgens bewerkte Marcus het evangeliemateriaal en hij beïnvloedde Matteüs, die de versie van Marcus op de voet volgde, in ongunstige zin. Ten slotte is van belang hieraan toe te voegen dat Matteüs, wanneer hij niet afhankelijk is van Marcus, de oudere bronnen over het leven van Jezus die achter het evangelie van Lucas staan, bewaard heeft. Vandaar dat Lucas en Matteüs samen het meest authentieke portret van leven en leer van Jezus geven…”.
Vraagtekens rond de stamboom
Jezus, ‘Jeshoea’, was een van de meest voorkomende namen in het Galilea van zijn tijd. Opmerkelijk is dat de twee stambomen van Jezus, die gek genoeg via zijn (pleeg)vader Jozef teruggaan op koning David, uitgerekend voorkomen in de twee evangeliën, Matteüs en Lukas, waarin ook het verhaal van zijn maagdelijke geboorte staat. Beseften de twee evangelisten niet dat er dan toch wel een groot vraagteken te zetten is bij de conceptie van Jezus door de Heilige Geest? Jozef had als verwekker toch niets met Jezus te maken? Of werden de stambomen ad hoc samengesteld om de afkomst van de beroemde koning David te bewijzen? In Jezus’ tijd leefden er in ieder geval zeker nakomelingen van David, want vijftig jaar geleden werd er een ‘ossuarium’ uit het begin van onze jaartelling gevonden, dat bestemd was voor het gebeente van het ‘Huis van David’. Flusser maakt duidelijk dat het openbare optreden van Jezus, tussen zijn doop en kruisiging, waarschijnlijk niet langer dan een jaar geduurd heeft. Jezus groeide op in Nazareth en had vier broers - Jacobus, Joses, Juda en Simon - en verschillende nergens met name genoemde zusters. Hij kan heel goed de oudste in het gezin zijn geweest omdat zijn ouders hem kort na zijn geboorte naar Jeruzalem brachten, daar ze hem wilden aanbieden aan de Heer, zoals de wet voorschreef: “… al het mannelijke dat de moederschoot opent, zal de Heer worden gewijd…”. Daarna kon je je eerstgeborene weer vrijkopen door een priester een offer aan te bieden. Tijdens Jezus’ openbare optreden komen we zijn vader nergens meer tegen. Waarschijnlijk was hij al overleden.
Is er een ‘timmerman’ in de zaal?
Toen Jezus twaalf was leefde Jozef nog wel, omdat hij met zijn vrouw op zoek ging naar zijn zoon die ze kwijt waren geraakt tijdens het paasfeest, waarvoor ze naar Jeruzalem trokken. Ze vonden hem terug in de tempel te midden van de leraren die versteld stonden van zijn inzichten en antwoorden: “… Het is het verhaal van een vroegrijpe student, men zou bijna zeggen een jonge talmoedist…”. Volgens Flusser was Jezus verre van ongeletterd, zoals Johannes beweert (7:15): “… Hij was volkomen thuis in de Heilige Schrift en in de mondelinge overlevering en hij wist hoe hij dit erfgoed toe moest passen. Daarnaast was Jezus’ joodse vorming onvergelijkelijk veel beter dan die van Paulus…”. Josephus Flavius identificeerde Jezus in zijn “Joodse Oudheden” dan ook met de ‘joodse Wijzen’. De Griekse auteur Lucianus van Samosata verwijst naar Jezus als ‘de gekruisigde sofist’. De schriftgeleerden van zijn tijd waren geen studeerkamergeleerden: “… Ze eisten dat ieder zijn zoon een vak leerde en velen van hen waren zelf ambachtslieden. Timmerlui werden als bijzonder geleerd beschouwd. Als er een moeilijk probleem werd besproken vroegen ze vaak: ‘Is er een timmerman en/of zoon, die het probleem kan oplossen?’ Jezus was een timmerman en/of een zoon van een timmerman. Dat alleen is nog geen bewijs dat hij of zijn vader geletterd waren, maar het pleit wel tegen het algemene, zoet idyllische beeld van Jezus als een naïeve, eenvoudige handwerksman…”. Zijn familie lijkt de missie van Jezus niet gunstig gezind geweest te zijn. Na zijn dood overwonnen ze hun ongeloof en verwierven ze een belangrijke plaats in de jonge joods-christelijke gemeente.
Johannes de Doper
Jezus begon zijn openbaar optreden na zijn doop door Johannes. Waarschijnlijk hoorde de laatste bij de sekte van de essenen, die zich volgens de Dode Zee-rollen, terugtrokken in de wildernis. Zijn grote invloed op het volk leidde tot zijn executie door Herodes Antipas, de zoon van Herodes de Grote. Johannes de Doper beloofde na de doop de gave van de Heilige Geest. Die was niet bij de Joodse rituele baden inbegrepen. “… Hemelse stemmen waren geen ongewoon verschijnsel bij de joden uit die tijd en men hoorde zulke stemmen vaak verzen uit de schriften reciteren. Begiftiging met de Heilige Geest, vergezeld met extatische ervaring, was blijkbaar iets dat ook andere mensen overkwam…”. Voor Jezus had de gave van de Heilige Geest een speciale betekenis, die beslissend werd voor zijn toekomst. Hij werd apart genomen als Knecht van de Heer, de Uitverkorene: “… Geen van de aanduidingen Zoon, Knecht of Uitverkorene was een exclusief messiaanse titel – de laatste twee konden ook wijzen op de bijzondere status van de dienst als profeet. Door deze titels leerde Jezus nu dat hij gekozen, geroepen, anders dan de anderen was…”. Volgens Jezus was Johannes de Doper de ‘wegbereider’ van ‘het koninkrijk van God’: “… Alle profeten hebben geprofeteerd tot de tijd van Johannes de Doper; maar vanaf nu ‘breekt het koninkrijk van de hemel zich baan en degenen die baanbreken, nemen het in bezit’…”. Flusser relateert deze visie aan de raadselachtige uitspraak van de profeet Micha (2:13): “… De baanbreker gaat voorop: zij breken uit, zij komen de poort door en trekken naar buiten. Hun koning schrijdt voor hen uit; de Heer gaat voorop…”. Flusser: “… Johannes was de voorloper, ‘de breker’, voor de komst van dat koninkrijk, maar hij behoorde er zelf niet toe. Hij behoorde zogezegd tot de vorige generatie…”. De apocalyptische boeteprediker meende dat de Mensenzoon zou komen om de rechtvaardigen te scheiden van de zondaren, de ‘schapen van de bokken’, de eersten te redden en de anderen in de vlammen van de hel te werpen (Mt.: 31-46). Jezus laat zien dat de verwezenlijking van het koninkrijk van de hemel op aarde weliswaar is begonnen, maar dat goed en kwaad voorlopig naast elkaar blijven bestaan. Zie de gelijkenis van het onkruid (Mt. 13:24-30). Jezus wilde een beweging op gang brengen. Herodes hoort na de terechtstelling van Johannes de Doper over Jezus’ faam en meent dat Johannes uit de doden is opgewekt. Enkele farizeeën komen Jezus waarschuwen dat de tetrarch het daarom ook op zíjn leven heeft voorzien. Daarop laat Jezus Herodus - in mijn ogen bijna sarcastisch – weten, dat hij naar Jeruzalem zal gaan, “… want het past niet dan een profeet omkomt buiten Jeruzalem…” (Lc. 13:33).
Farizeeërs en sadduceeërs
Hoewel het christendom in Europa een ‘liberale’ godsdienst werd, heeft Jezus zich volgens Flusser altijd aan de toenmalige opvatting van de Joodse wet gehouden. De Galilese traditie stond toe op de sabbat afgevallen graankorrels van de grond op te rapen en tussen de vingers te wrijven. Ook het voorschrift van het handen wassen voor het eten behoorde in die tijd niet tot de geschreven of mondelinge rabbijnse regels. Op sabbat was bij een vaag vermoeden van levensgevaar iedere vorm van genezing geoorloofd. Bij een minder gevaarlijke ziekte was genezing met mechanische hulpmiddelen niet toegestaan, maar wel genezing door het woord. Jezus stelde dan ook enkel de starheid en huichelarij van fanatieke en bekrompen kwezels aan de kaak, niet de rabbijnse leer op zich. Wel is het duidelijk dat Jezus de morele kant van het leven belangrijker vond dan de zuiver formele kant van het naleven van de wet. Het gaat om wat er leeft in je hárt. Omdat de mensen geloofden dat ziekten een gevolg waren van bedreven zonden, kon vergeving van zonden samengaan met genezing. De term ‘farizeeër’ had in het Hebreeuws gewoonlijk een negatieve klank. Men associeerde die direct met hypocrisie en schijnheiligheid. Farizeeën worden omschreven als ‘glibberige exegeten’. Ze waren in de tijd van Jezus de leraren van het grauw. Ze identificeerden zich welbewust met het volksgeloof. De farizeeën organiseerden geen vervolgingen van joodse profetische bewegingen. Ze worden nergens genoemd in het verslag over het proces rond Jezus. Het uitleveren van een jood aan een vreemde autoriteit was volgens hun halacha dan ook een onvergeeflijke zonde. Flusser is van mening dat er geen farizeeërs betrokken waren bij de terechtstelling van Jezus. Ze zouden daarmee hun geloofwaardigheid volkomen op het spel hebben gezet. De sadduceeën waren daarentegen een kleine elitaire groep van aristocratische priesters die heulde met de vijand, de mondelinge traditie niet aanvaardde, en het geloof in een leven na de dood als kletspraat beschouwde. De farizeeën lijken de vervolging van de vroege christenen door de sadducese hiërocratie als een walgelijke en onrechtvaardige wreedheid te hebben beschouwd.
Herwaardering van alle waarden
Jezus bracht een ‘nieuwe en diepere gevoeligheid’ aan het licht binnen het Jodendom, aldus Flusser. Het Oude Testament was de uitdrukking van een rechtvaardige maatschappelijke orde. In het Nieuwe Testament draait het om de liefde: heb je naaste lief want hij is als jezelf. De Jezus-revolutie betrof drie punten: “… de radicale interpretatie van het gebod van wederzijdse liefde, de roep om een nieuwe moraal en de idee van het koninkrijk van de hemel…”. Jezus ging zover in zijn onvoorwaardelijke liefde dat Hij zelfs opdroeg je vijanden en zondaren, die immers vaak uit onwetendheid handelen, lief te hebben. Woede stelde Hij gelijk aan moord. Begeerte aan overspel. De diepmenselijke zaligsprekingen van Jezus ademen de geest van de essenen. Het idee het kwade niet te weerstaan maar te overwinnen door het goede is een ontdekking van de essenen, en het werkte: zie Ghandi. Het koninkrijk van de hemel is voor de sociale verschoppelingen en de onderdrukten, de hoeren en de tollenaren. De rijken komen er nog moeilijker in dan een kameel door het oog van een naald. Bezit staat het koninkrijk van God in de weg. Maken de mens dubbel. Je kunt geen twee ‘heren’ dienen: God én de mammon. Je hoort onverdeeld goed te zijn, zoals de hemelse Vader onverdeeld goed is. Flusser: “… Socrates stelde de intellectuele kant van de mens ter discussie. Jezus deed dat met de moraal. Ze zijn allebei terechtgesteld. Is dat echt maar toeval?...”.
Mensenzoon
Voor de verwoesting van de tweede tempel (70 n. Chr.) leefden er nog vier andere extreem arme, Joodse wonderdoeners, vertelt de rabbijnse literatuur. Ze zagen zich allemaal als ‘zoon van God’. Ze werkten in het verborgene, zoals ook Jezus zich verborg voor de menigte en iemand die genezen was opdroeg dat geheim te houden. Kinderen kregen makkelijker toegang tot deze heiligen dan rabbijnen. Volgens Jezus moet het koninkrijk van God als een kind aanvaard worden. Eenvoudigweg en zonder verstandelijke reserves. Vandaar de hoogspanning tussen deze charismatische heiligen en het farizeïsche establishment. Tijdens de verheerlijking op de berg klonk er een stem uit een wolk die sprak: ‘Dit is mijn enige Zoon, luister naar hem’. Deze woorden linkt Flusser aan de profetie van Mozes: ‘Uit uw eigen broeders zal de Heer uw God een profeet doen opstaan zoals ik, luister naar hem.’ (Dt. 18:15). “… Jezus is de profetische prediker naar wie het Oude Testament verwijst…”. Overal in het Nieuwe Testament vinden we niet mis te verstane aanwijzingen dat veel mensen geloofden dat Jezus de eschatologische profeet van de laatste dagen kon zijn; alhoewel Hij zelf aangaf dat die laatste dagen, dan wel het einde van de wereld, nog wel even zou duren. Flusser toont aan dat Jezus zichzelf zag als de ‘Mensenzoon’ die in het Jodendom vaak gelijkgesteld werd met de Messias. Mozes en Elia spraken op de berg met Jezus over zijn naderende dood in Jeruzalem. De saducese overpriesters hadden heel goed in de gaten dat de gelijkenis over de onrechtvaardige pachters (Lc. 20:9-19) over hen ging. Ze overwogen hoe ze Jezus konden arresteren, zonder de menigte die Hem op handen droeg, tegen zich in het harnas te jagen: “… Jezus’ zoonschap leidt dus niet tot het leven maar tot de dood, net als bij de profeten voor hem…”. Tot het allerlaatst worstelde Hij met zijn sterven.
‘Strelen van de baby’
De tempelpolitie, vergezeld van een Romeins cohort en de verrader Judas Iscariot, namen Jezus in de duisternis van de nacht in Getsemane gevangen. Waren ze bang voor het volk? Flusser vraagt zich af of er wel een officiële bijeenkomst van het sanhedrin aan te pas is gekomen voor Jezus’ veroordeling. Jezus werd immers niet ter aarde besteld in een van de twee graven die gereserveerd waren voor mensen die op last van de hoge raad de doodstraf kregen. Hij werd begraven door twee leden van het bestuur van Jeruzalem: de rijke patriciërs Nikodemus en Jozef van Arimatea. Het hoogste gerechtshof van de joden bestond uit 71 rechters. Voor een doodvonnis was de aanwezigheid van 23 rechters vereist. Jezus bracht de laatste nacht van zijn leven door in gevangenschap in het huis van de presiderende hogepriester Kajafas. Kajafas was de schoonzoon van Annas, een machtige telg uit een saducese dynastie waarvan de leden volgens Josephus ‘hartelozer zijn in hun vonnissen dan alle andere joden’. De lijfwacht dacht waarschijnlijk net zo als hun saducese meester: een moderne profeet was een bijgelovige absurditeit. “… Ten tijde van Jezus waren er geen Hebreeuwse slaven meer, zodat het waarschijnlijk is dat de wrede bewakers van Jezus heidense slaven waren…”. Ze speelden een sadistisch spel met Jezus, dat Flusser terugvond in de autobiografische roman “Der Gehülf”’ (De assistent) van de Zwitserse schrijver Robert Walser: “… Walser verwijst onder andere naar zijn eigen ervaringen in de militaire gevangenis in Bern in 1904, waar hij het onvrijwillige slachtoffer was in een ruw spelletje dat in Duitsland bekend is onder de naam ‘Schinkenklopfen’ (spekkloppen). De man die ertoe veroordeeld is als doelwit te fungeren in het spel, wordt geblinddoekt en op zijn achterste geslagen. Als hij erin slaagt te raden wie hem geslagen heeft, wordt hij vrijgelaten en de man die aan zijn slagen herkend werd, moet zijn plaats innemen. Voor zover ik weet, komt het spel onder deze naam overal in de Duitstalige landen voor. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de vader van Shmuel Safrai gedwongen eraan mee te doen in een tsaristische gevangenis in Polen. Er is ook een interessant verhaal dat Hitler en zijn gezellen na de mislukte Putsch in 1923 het spel speelden in de gevangenis van Landsberg…”. Twee schrijvers over kinderspelletjes vertellen dat het spel al in de Oudheid bestond en bekend was onder de naam ‘strelen van de baby’. In Engeland heette het ‘Hot Cockles’ (een soort blindemannetje) en in Griekenland als ‘Kollabismos’. In een Egyptisch graf uit ca. 2000 v. Chr. is een afbeelding te zien van mannen die een dergelijk spel spelen.
Stalinist
In de ochtend werd Jezus naar het bestuur in de tempel gebracht – dezelfde mensen die eerder hadden besloten hem te arresteren (Lc.22:2): “… De openbare aankondiging van de verwoesting van de tempel, waarschijnlijk tijdens de confrontatie met de handelaars in het heiligdom uitgesproken, kan voor de hogepriester voldoende reden geweest zijn om Jezus aan de Romeinen uit te leveren…”. Het volk hing aan de lippen van de onheilsprofeet (Lc. 19:45-48). De Romeinen beschermden heilige plaatsen maar waren beducht voor messiaanse bewegingen, omdat ze geloofden dat de Messias de koning van de joden was. Hierna kwam Jezus bij de gouverneur van Judea, Pontius Pilatus, terecht. Flusser zet de laatste neer als een monsterlijke ‘stalinist’: “… Zijn bruutheid was echter een soort overcompensatie voor zijn fundamentele zwakke plek: hij probeerde met wreed optreden zijn kracht te tonen, maar door zijn zwakte was het mogelijk hem van zijn plannen af te brengen door hem onder druk te zetten…”. Hij pleegde herhaaldelijk heiligschennis in de ogen van het joodse volk. Omdat Pilatus gehoord had dat Jezus een Galileeër was, en dus onderdaan van Herodus Antipas, stuurde hij de gevangene beleefd naar Herodus, die ter gelegenheid van het Paasfeest ook in Jeruzalem was. De Romeinse bezetter gaf tijdens Pesach gewoonlijk een joodse gevangene amnestie. Pilatus had liever Jezus vrij gelaten, in wie hij niet veel gevaar zag, maar de hogepriesters kwamen tussenbeide: de massa hield van de vrijheidsstrijder Barabbas (zie ook de roman “Barabbas” van Pär Lagerkvist). “… Bij deze gelegenheid viel het de overpriesters dus makkelijk om de indruk te wekken aan de kant van het volk te staan…”. Flusser beschrijft Barabbas als een beruchte terrorist.
Nepkoning
Flusser: “… Kennelijk werd Jezus zonder veroordeling aan Pilatus overgeleverd en nergens in de bronnen wordt een veroordeling door Pilatus genoemd. In de opsomming die de filosoof Philo van Alexandrië gaf van de misdaden gepleegd door Pilatus, treffen we onder andere aan ‘voortdurende executies zonder vorm van proces’. Het lijkt er sterk op dat er aan het tragische einde van Jezus geen veroordeling door een aards gerechtshof is voorafgegaan. Het was het resultaat van een weerzinwekkende machtsstrijd in de schaduw van nietsontziende vijandigheid…”. Ook de Romeinse soldaten vernederden Jezus op hun beurt tot op het bot: “… Net zoals de wacht van de hogepriester een walgelijk spel met Jezus had gespeeld om zijn profetische gave belachelijk te maken, gebruikten de Romeinse soldaten hem om de hoop van de joden op bevrijding belachelijk te maken…”. Ze dosten Hem uit als een nepkoning met doornenkroon, om iedere Messiaanse hoop onder het volk de grond in te boren. Flusser wijst erop dat het in feite een antisemitisch toneelstukje betrof waarmee de Romeinen het messiaanse geloof van de joden belachelijk wilden maken. Niemand minder dan Hugo de Groot wees op een dergelijke vertoning later in Alexandrië, tijdens een bezoek van Koning Agrippa I, waar een krankzinnige werd uitgedost als koning. Pilatus speelde met zijn uitspraak ‘Ecce Homo!’ oftewel ‘Behold the man!’ dan wel ‘Zie de mens!’ de parodie mee, want deze woorden hoorden in de ceremoniële acclamatieformule inzake Romeinse koningen en keizers. In deze sfeer moet ook het bordje met het in drie talen opgestelde opschrift ‘de koning der joden’ dat op het kruis werd bevestigd, worden gezien. Zo’n onschuldig lammetje was Pilatus dus niet. Hij haatte de joden, en zijn actie was een provocatie van macht en smaad.
De wortels van het antisemitisme
Flusser: “… Bij Lucas treurt de joodse menigte om de gekruisigde Jezus van Nazaret; bij Marcus zijn ze tegen hem…”. Geschiedkundig is Lucas juist. Bij Marcus begint de ontwikkeling naar de belastering van de joden al, die in de latere geschiedenis zulke wrede en onmenselijke gevolgen heeft gehad. In het vroege christendom was er nooit een beweging in de richting van vriendschap met de joden. Altijd een ontwikkeling naar vijandschap. Misschien dat de spanning tussen christenen en joden en het Jodendom een historisch noodzakelijkheid was voor de groei van het christendom tot een onafhankelijke religie, oppert Flusser. De ongemakkelijke waarheid is dat het anti-judaïsme aan de wieg van het christendom stond. Het christendom moet zich eens goed bewust worden van haar bevattelijkheid voor antisemitisme!
Uitgave: Boekencentrum – 2004, vertaling Peter Roelofsen, 249 blz., ISBN 978 902 390 401 4, €29,05
Rechtstreeks bestellen: klik hier