“De fluitspeler” van Ron Rash is zo ongeveer het tegenovergestelde van het aan verhaallijnen overkokende boek dat ik in mijn vorige blog besprak (“Leven na leven” - Kate Atkinson). Rechttoe, rechtaan wordt een bijna monomaan verhaal verteld dat veel weg heeft van een wreed (dat dan wel weer) sprookje. Het bewijs dat het hem dus niet aan de hoeveelheid al dan niet rijke verhaalelementen ligt of een boek goed uit de bus komt. “De fluitspeler” is in zijn bedrieglijke eenvoud zo waanzinnig mooi dat ik mij onmiddellijk afvroeg: “Hoe dóet die Ron Rash dat toch…”. Laat ik daar tijdens een beetje googelen op de late avond nog het ultieme antwoord op krijgen ook: http://kathymathys.blogspot.nl/2013/06/ron-rash-over-landschapsbeschrijvingen.html.
Dingen aanraken om te voelen of je nog wel leeft
Ron Rash (Chester – South Carolina, 1953) is niet alleen schrijver, maar ook hoogleraar cultuurgeschiedenis van de Appalachen (middelgebergte in het oosten van Noord-Amerika) aan de Western Caroline University. Met zijn vierde roman, “Serena” (over het keiharde leven in een houtkapkamp - jaren dertig), brak hij wereldwijd door. Het boek wordt momenteel verfilmd. In de hoofdrollen niemand minder dan Jennifer Lawrence en Bradley Cooper.
“De fluitspeler” speelt zich af tijdens de Eerste Wereldoorlog in een achtergebleven, eenzaam gebied in de ruige Appalachen, waar Rash zelf ook woont. Hij zegt dat hij er uren kan rondsjouwen zonder een kip tegen te komen. Soms verdwaalt hij, maar dan volgt hij een riviertje en komt vanzelf wel weer in de beschaving terug.
In “De fluitspeler” wonen in een dal waar amper daglicht doordringt een soort “Hans en Grietje”. De wezen Hank en Laurel. Ze werken zich een slag in de rondte om zonder veel succes hun boerderijtje overeind te houden. Hank heeft maar één arm: de andere is achtergebleven op de slachtvelden in Europa, en Laurel heeft een grote wijnvlek waardoor ze wordt gemeden als de pest. De bijgelovige bewoners van een stadje verderop geloven dat ze is behekst. Eigenlijk denkt ze dat zelf ook wel eens:
“… Er waren ochtenden geweest dat ze in de spiegel had gekeken en zich afvroeg of wat ze zag wel haar spiegelbeeld was en niet een zwevend gewichtloos ding…”. Soms voelt ze zich zo alleen, dat ze dingen aan moet raken om te voelen of ze nog wel leeft.
Tot ze op een dag fantastisch fluitspel hoort, en tussen de struiken een zwerver ziet zitten. Als hij uitglijdt en in een horzelnest terecht komt verzorgen Hank en Laurel de giftige steken, en bieden hem onderdak. De zwerver blijkt stom te zijn. Hij weet wel van aanpakken, en helpt Hank met een omheining timmeren en een waterput graven. Naarmate hij langer blijft plakken wordt Laurel meer en meer verliefd op hem. Voor Hank is dat een hele opluchting: hij heeft trouwplannen en zit met zijn zuster in zijn maag.
Natuurlijk kan dat in een dal dat vervloekt lijkt, allemaal niet goed gaan. Zelfs de Cherokees (indianen) wilden er niet wonen: “… Daar waar het land een paar meter vlak was, rees aan de linkerkant een es op die met één dikke tak tegen de bergwand leunde. Aan die tak hingen flessen en stukken blik, als een windorgel. Her en der lagen scherven gekleurd glas en geel zout van liksteen. In Tenessee had hij iets soortgelijks gezien en toen was hem verteld dat het diende om het kwaad tegen te houden…”.
“Anders”
Ik ga het drama dat volgt niet ontvouwen, want dan verraad ik de clou. Waar ik de aandacht op wil vestigen is de bijzondere manier waarop Ron Rash dit verhaal heeft geschreven. Hij weet de onheilspellendheid van de plek bijna tastbaar te evoceren: “… Ze klemde de tenen mand tegen haar buik en volgde het pad naar beneden. De lucht werd dompig en donker, en nog donkerder toen ze door een stuk dennenbos liep. Naast het pad schoten paddestoelen en toverhazelaar op, iets verder nachtschade en nog verder christoffelkruid met zijn giftige bessen die op poppenogen leken. Na twee dagen regen wemelde het in de bossen al van de paddestoelen. De grijze slijmerige, die aanvoelden als slakken, waren onschadelijk, wist Laurel, maar de grote bleke paddestoelen konden dodelijk zijn, net als de soort met bruine hoedjes dat in groepen op rottend hout groeide…” en “… Laurel moest denken aan een verhaal dat Slidell haar vader een keer had verteld. Op een winterse dag hadden Slidell en Ginny een grote eikenstronk uit de grond getrokken in zijn weiland en daaronder hadden wel vijftig ratelslangen en koperkoppen gezeten, opgerold tot een grote bal. Er had sneeuw gelegen en Slidell had gezegd dat die donkere lijven zich van elkaar hadden losgemaakt en over het wit begonnen te kronkelen, en dat het er had uitgezien alsof hij de hellepoort op een kier had gezet…”.
Angst en oorlog: “… De man die bij Estep zat, mompelde iets en ging staan, zijn hand tegen zijn maag gedrukt. Tillman Estep hield de klapdeuren voor de man open, waardoor zich even een rechthoek middaglicht ontvouwde. Sinds zijn terugkeer uit Europa was de man ervan overtuigd dat zijn ingewanden aan gort waren, ook al had hij geen wond. Dat kwam, volgens een dokter in Asheville, doordat hij een Duitser had neergestoken met een bajonet. Chaunsey wist dat zulke dingen gebeurden, daar had hij over gelezen in een pamflet dat het leger hem had gestuurd. Soms werd een scherpschutter blind of raakte een man die een ander in zijn been had geschoten verlamd. Maar toch, elke angsthaas die zich wilde drukken kon wel doen alsof hem iets mankeerde om aan de oorlog te ontkomen…” en “… Bij een districtvergadering had kapitein Arnold verteld dat sommige mannen zo bang waren als er gevochten moest worden, dat er melk uit hun tepels kwam. Zo laf dat ze zichzelf in een vrouw probeerden te veranderen, had kapitein Arnold beweerd…”.
Ondanks alle hardheid in het verhaal hebben Hank en Laurel een hele bijzondere broer-zus relatie: “…Toch hadden Hank en zij zich erdoorheen geslagen, deels omdat ze altijd op elkaar konden rekenen. Maar het was meer dan dat, had Laurel altijd gedacht. Het was ook de wetenschap dat er altijd iemand was die hetzelfde doormaakte, hoe ellendig het leven ook was. Zolang Hank het aankon, kon zij het ook, niet alleen het harde werk, maar ook de onbeschoftheden en de schampere blikken van de mensen als ze met Slidell naar Mars Hill gingen…”, en even verder over Hank: “… De ochtend dat hij gewond was geraakt, had ze bij het wakker worden geweten dat hem iets was overkomen, maar met het verstrijken van de uren had ze ook geweten dat hij nog leefde, dat hij zou terugkomen…”.
Prachtig vertelt Rash over de bijna uitgestorven en zeldzaam mooie Caolinaparkieten, die in zwermen voorkomen, en elkaar nooit in de steek laten, ook niet als er op hen geschoten wordt omdat ze het fruit in de boomgaarden opeten.
De tederheid waarmee hij beschrijft hoe Laurel voor het eerst de hand van de fluitspeler aanraakt: “… Minuten verstreken en allebei leken ze bang om ook maar de geringste beweging te maken, alsof er tussen hun ineengevouwen handen een nachtuiltje of een eendagsvlieg zat, iets zo teers dat een aanraking het kon beschadigen…”.
En dat gebeurt allemaal temidden van een agressieve, bijgelovige en intolerante gemeenschap die het geweld niet schuwt en voor eigen rechter gaat spelen. Ron Rash laat zien dat het overal en altijd weer hetzelfde liedje is: ben je “anders”, dan hoor je er niet bij. Ben je “anders”, dan word je gehaat. Ben je “anders”, dan word je vanzelf de zondebok. Het deed me een beetje denken aan “Het verslag van Brodeck” van Philippe Claudel.
De plek waar je woont
Rash denkt dat de plek waar je woont veel invloed heeft op je leven. Volgens hem zijn mensen die tussen de bergen opgroeien, zoals Laurel, b.v. somber omdat ze weinig mogelijkheden zien. Dat vind ik een hele interessante gedachte. Ik moet zeggen dat ik anders ook behoorlijk gek werd toen ik ooit eens een week vakantie doorbracht in een dal tussen de Oostenrijkse bergen. De post kwam per helicopter (sic!). Ik voelde me opgesloten. Ik kom van de Veluwe. Ik voel mij wel weer fijn in de bossen (achter elke boom een onbekende mogelijkheid: een fluispeler, of zo - hah), maar mijn Zeeuwse vrienden - ik woon tegenwoordig op Walcheren – weten niet hoe gauw ze een bos uit moeten komen. Die willen een weidse horizon. Dat soort mensen zou juist veel mogelijkheden zien. Je snapt niet dat ze hier überhaupt nog wonen!
Misschien een leuk onderzoek: welke invloed heeft het landschap op leesgedrag.
Mozart
De fluitspeler herinnert zich het antwoord dat hij kreeg toen hij ooit aan een dirigent, ene Goritz, vroeg auditie te mogen doen: “… Je bent er nog niet helemaal klaar voor. Ga het komende half jaar oefenen tot je armen pijn doen en je lippen bloeden. Lijden is bevorderlijk voor het spel. Er was even een glimlach over het gezicht van de dirigent getrokken. Als je nog geen vrouw hebt gevonden die je hart zal breken, zorg dan dat je er een vindt. Want wat we vanavond hebben gespeeld, vooral dat stuk van Mozart, vereist lijden…”. Het boek eindigt met: “… Hij zou Goritz zeggen dat hij er nu klaar voor was…”.
Dat stuk van Mozart zal wel “Die Zauberflöte” zijn geweest: de Koningin van de Nacht, enzovoort …
Uitgave: De Geus - 2013, ISBN 978 904 452 615 8, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier