Menu

zaterdag 22 september 2012

En, waar blijven de kinderen? – Yvonne Prins



Subtitel: Survivalgids voor als je een kind wilt, maar (nog) niet hebt.

De buitenkant van dit boek ziet er heel vrolijk uit, maar de subtitel dekt de inhoud volkomen: ik heb het lezen inderdaad ervaren als een overlevingstocht. Door een woud van hoop en vrees, welteverstaan. Bijna niets in het leven brengt zoveel gevoel en emotie met zich mee als het al dan niet hebben van kinderen. Het is dan ook niet raar dat als problemen op dit gebied gerationaliseerd worden, ze heftig uitpakken. Echter, psychologe Yvonne Prins (1974) weet goed waar ze over praat. Vanwege een ingrijpende ziekte heeft ze zelf ook geen kinderen. Dat maakt wat mij betreft dit boek heel sterk. Immers, het lijkt me dat mensen zónder kinderen, goedbedoelende adviseurs mét kinderen, als eerste in het gezicht zullen smijten: ‘wat weet jij daar nu van’?! In het geval van Yvonne Prins: álles … .
Dit boek is in de eerste plaats geschreven voor vrouwen.


De norm in Nederland is een gezin met 2,4 kinderen. Alles wat daarvan afwijkt is ‘eng’ en kan rekenen op vervelende vragen en onnozele opmerkingen uit onverwachte hoek. Mensen zijn in onze ‘maakbare’ samenleving niet gewend aan dingen die anders lopen dan voorzien. Dat voortplanting een drang is die diep in onze genen zit verankerd ontgaat menigeen. Dat als dit verlangen wordt doorkruist daar veel frustratie, diep verdriet en stille rouw uit ontstaan beseffen mensen veels te weinig. Uitgebreid gaat Yvonne Prins in op vragen als “En, waar blijven de kinderen?”. Het is goed om voorbereid te zijn op zo’n vraag, en na te denken over wat je er eventueel op antwoordt. Sterker: moet je er eigenlijk wel op antwoorden?
Vaak krijgen vrouwen zonder kinderen het verwijt dat ze onvolwassen en egoïstisch zouden zijn of alleen aan hun carrière denken. Dat is natuurlijk een kwestie van de kip en het ei: je moet toch érgens je energie aan kwijt?! Daarnaast: is kinderen ‘nemen’ gespeend van egoïsme? “… Is er iemand op aarde die graag kinderen wil, zuiver en alleen omdat het voor die kinderen zo leuk is om geboren te worden en hem of haar als ouder te hebben? Natuurlijk niet…”. En dat is maar goed ook, want ‘gewenst’ zijn maakt erg gelukkig.

Yvonne Prins bespreekt kort verschillende manieren om toch een kind te krijgen als zwanger worden op een natuurlijke manier niet lukt. Draagmoederschap, adoptie vruchtbaarheidsbehandelingen: alles heeft zijn haken en ogen. Moderne medische technieken lijken wonderen te beloven, maar de praktijk valt vaak tegen, en is psychisch erg zwaar: “… Hoe je het ook wendt of keert, elke stap in het medische circuit is er eigenlijk één te veel. Het verschilt natuurlijk per persoon en stel, maar over het algemeen wordt het als een grote stap ervaren als het krijgen van kinderen uit de intimiteit van de slaapkamer wordt gehaald of helemaal wordt ontdaan van zijn natuurlijke romantiek…”. De behandelingen zijn belastend: “… Met je benen wijd in de beugels liggen terwijl artsen en arts-assistenten bij je naar binnen kijken of in je bezig zijn is voor de meeste vrouwen geen geweldige ervaring. Het je ‘een voorwerp voelen van onderzoek’, je lichaam anders gaan bekijken en zien als een ‘ding’ waar wat aan mankeert, kunnen lastige gevolgen van de behandeling zijn…”. Het mag dan een troost zijn dat veel medewerkers in ivf-centra gewend en getraind zijn om met de intieme en emotionele kanten van vruchtbaarheidsbehandelingen om te gaan, toch word ik er eerlijk gezegd al naar van als ik er alleen maar over lees. Hoe lang trek je zoiets? Tot hoe ver wil je gaan? Niet alles hoeft wat kan.

Uitgebreid gaat Yvonne Prins in op de - vaak pijnlijke - situatie die ontstaat als je merkt dat zo ongeveer alle vriendinnen om je heen zwanger worden, behalve jij. Als de foto’s op facebook van bezopen mensen op gekke feestjes langzaamaan veranderen in foto’s van blije moeders met schattige babietjes is er een tijdperk ten einde. Je vriendinnen krijgen andere prioriteiten en zijn s’ avonds moe. Alles verandert. Dat zul je moeten accepteren: ‘go with the flow’…

Als je de dertig bent gepasseerd, dringt vroeg of laat door dat de biologische klok doortikt. Wat als je je prins nog niet hebt gevonden of als die prins er wel is maar niet wil. Waarom heb je eigenlijk geen prins (moet je eerst ‘verliefd’ zijn voor een stabiele relatie?) en wat komt er bij kijken als je besluit het ‘dan maar alleen te doen’: van eicellen invriezen tot onenightstands. Ik heb zomaar het idee dat onze oma’s het een stuk makkelijker hadden als ik kijk naar alle keuzemogelijkheden die heden ten dage voor handen liggen.

Als je geen moeder wordt kan dat een deuk slaan in je zelfvertrouwen. Daar komt nog bij dat vrouwen kinderloosheid heel anders ervaren dan mannen. Hoe kijk je naar jezelf. Voel je je nog vrouw. Waar haal jij je respect vandaan. Hoe zit het met je identiteit. Wat moet je met je leven aan zonder kinderen. Hoe ga je om met onvervulde behoeftes. Hoe ga je om met de pijn, het verdriet, de stress en de confrontaties die je onmogelijk uit de weg kunt gaan: de hele wereld is immers vol kinderen. Hoe ga je andere betekenisvolle relaties aan. Is lotgenotencontact misschien iets voor je, en waar kun je dan terecht. Betekent geen kinderen hebben per definitie ook eenzaam oud worden. Wat wel weer prettig is trouwens: de eenpersoonshuishoudens rukken -vooral in de stad- op. Dat maakt mensen zonder kinderen en singles minder opvallend.

Van alle kanten neemt Yvonne Prins het thema kinderloosheid onder de loep.
Door het boek heen komen dappere ervaringsverhalen aan bod. Ene Selma vertelt hoe ze soms na een kraambezoek huilend in de auto naar huis zat: “… Het is het meest intieme dat je met iemand samen kunt delen. Dat zullen we nooit hebben met z’n tweeën. Dat raakt me…”. Toch is dat samen intens verdrietig zijn ook heel intiem – en dát raakt mij weer.

Op een aangrijpende manier schrijft Yvonne Prins over de rouw die volgt als het definitief is: “… Kinderloosheid blijft een leven lang bij je. Het verdriet daarover ook…”. Ze is er niet voor om het rouwen na een bepaalde periode af te sluiten, zoals veel mensen aanraden: “… Rouwen is niet ‘klaar’ na de termijn van een jaar, die er volgens veel mensen ‘voor staat’, ook niet bij kinderloosheid. Je kunt bij kinderloosheid spreken van chronische rouw… “. Beter is het te streven naar ‘integratie’: “… De laatste fase van rouw kun je zien als een voortdurend proces van integratie, waarbij het verlies van de kinderwens, net als elk ander verlies in het leven, een deel van jezelf gaat uitmaken…”.

Is dit een triest boek? Absoluut niet. Yvonne Prins heeft zeker ook oog voor de positieve kanten van het niet verantwoordelijk zijn voor kinderen. “… Als je kinderen krijgt, zijn de blijdschap, maar ook de zorgen en het verdriet om hen een leven lang bij je… Geen kinderen hebben, is een vast onderdeel van je leven. Geregeld zal het je verdriet geven, maar op den duur – als je midden in het jaar spontaan op vakantie vertrekt bijvoorbeeld – ook periodes van vreugde…”. Je kunt zonder kinderen een heel leuk leven hebben: “… Een kind zal ik niet krijgen. En hoewel ik daar nu rust in heb gevonden en gelukkig mee ben, weet ik ook dat ik dat voor altijd heel jammer zal vinden… Want als ik had kunnen kiezen tussen een bestseller en een baby, koos ik nog steeds het laatste…”.

“En, waar blijven de kinderen” (184 blz.) is een indrukwekkend boek van een ervaringsdeskundige in alle opzichten. Eén ding is helder: vrouwen zijn sterk, ze overleven veel.
Yvonne Prins schreef eerder: “Ziekenhuis survivalgids. Wegwijs in de wereld van de witte jassen” - 2008.

Dit boek is voor €16,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: Scriptum Psychologie - 2012

maandag 17 september 2012

En het regende brood – Stefan van Dierendonck


Oh Adam please you must believe that snake put it in front of me – PJ Harvey

‘Na een goed verhaal is het even stil…’. Ik weet niet meer wie dat zei; maar na lezing van de debuutroman “En het regende brood” van ex-priester Stefan van Dierendonck (1972) was ik inderdaad even sprakeloos. Een priester treedt ten tonele die opgezadeld zit met een glutenallergie. Gekker kun je het toch niet bedenken?! Hierdoor wordt de hostie –het katholieke avondmaalsbrood - onverteerbaar voor hem. Deze lichamelijke allergie gaat hand in hand met een geestelijke allergie: de priester houdt het niet uit in zijn kerk.
Het persbericht heeft het over een ‘autobiografisch’ boek. Hoe ver dat autobiografische gaat is natuurlijk de vraag.

“En het regende brood” start met de introductie van een op leeftijd gekomen pater, die zich na een druk leven heeft teruggetrokken in een klooster, waar hem een doos vol persoonlijke documenten van een overleden priester, Clemens Driessen, in handen wordt gespeeld. Ooit heeft hij Clemens als mentor begeleid. De confrontatie met zijn leerling emotioneert hem zo heftig dat ‘het ademen hem zwaar valt’ en het is alsof ‘een slang zijn borstkas binnen schiet om zich rond zijn hart te slingeren’. Slangen voorspellen weinig goeds in het christendom. Vader abt kijkt wantrouwend toe.
Een aftrap in ware “Eco”-stijl…

Wat is er gebeurd met Clemens? De pater doet aan waarheidsvinding. Hij neemt alle dagboeken, brieven, muziek cd’s, ingesproken tapes en fotoboeken van Clemens door en analyseert als in trance, al schrijvend, zijn priesterhart. Dat gaat niet vanzelf. Hij beleeft Clemens als een vampier, een ondode, een zombie die ‘uit is op zijn brein’.

Het psychologische verslag dat volgt begint netjes met de geboorte van Clemens en ontvouwt chronologisch zijn leven. Op iedere pagina voel je dat het naar een climax gaat, maar na 200 van 250 bladzijden beheerste spanning weet je nog steeds niet uit welke hoek die moet komen.
Het beeld rijst op van een ontvankelijk jongetje dat vanaf het begin wordt overweldigd door de grandeur van de kerk waar zijn vader hem mee naar toe neemt. Hij staat te trappelen om misdienaar te worden. Ze zien er zo ‘stoer’ uit in hun lange gewaden met een touw om hun middel; “… alsof ze lid waren van een geheimzinnige, maar machtige indianenstam…”. Als zijn vader hem tussen neus en lippen door wijs maakt dat Jezus door het eten van de hostie in zijn hartje glijdt en daar blijft zitten tot de eerste zonde, verandert zijn leven echter al snel in een uitputtende wedstrijd van niet-zondigen, en als dat wel gebeurt: biechten, en opnieuw niet-zondigen. Clemens neemt het allemaal letterlijk en is vast van plan Jezus zo lang mogelijk vast te houden. Ook als hij later ontdekt dat de officiële geloofsleer het toch een beetje anders stelt, is het kwaad geschied en blijft het zo voelen.

Zijn obsessie met de kerk neemt groteske vormen aan nadat zijn vader plotseling sterft tijdens een duo-sprintje. Alles wordt heel afstandelijk verteld, wat volgens mij de beste manier is om de meest verschrikkelijke dingen onder woorden te brengen, maar het kan niet anders dan hevig traumatiserend zijn geweest voor een kleine jongen. Summier wordt aangegeven hoe schuldig Clemens zich voelt: als hij niet zo hard was weggerend, zou zijn vader niet achter hem aan zijn gekomen…
De pater: “…Wie vaderloos opgroeit, zoekt een hemels alternatief. Vroomheid door tekort…”.
Clemens wordt steeds stiller, afstandelijker, en verlegener. Op school accepteert men dat: iemand wiens vader dood gaat heeft andere zaken aan zijn hoofd dan de gebruikelijke. Af en toe haalt een luidruchtig vriendje hem uit zijn isolement; maar helpen doet dat weinig. Zijn moeder heeft het wel in de gaten, maar kan de afstand niet overbruggen: “… ‘Ik weet nooit precies wat er in je omgaat.’ ‘Veel stelt het niet voor,’ lachte hij dan…”.
Op het vwo zet zijn vervreemding door. Hij laat niets merken van zijn religieuze gevoelens, bang uitgelachen te worden. Ondertussen is hij zo vroom dat hij stiekem luistert naar Maria-liedjes op zijn walkman. In zijn broekzak heeft hij een rozenkrans die hij in moeilijke momenten gebruikt om te bidden en te mediteren. Het enige meisje waar hij straalverliefd op wordt laat hij lopen vanwege zijn ‘roeping’.
Pas als hij er in slaagt ‘als een introverte maagd’ voor zijn priesteropleiding op een seminarie te belanden is hij helemaal gelukkig. Eindelijk één onder gelijken.
Dat kan natuurlijk niet zo blijven. Geestelijken zijn net mensen. In de pauzes hoort hij de meest schokkende roddels. Iemand die hij een beetje teveel goddelijk tegengas geeft schiet in een psychose. Zijn onschuld verliest hij tijdens een ranzige aanranding door een medestudent. Hij weet zich geen raad en zijn begeleiders doen niets. Twijfel slaat toe. Eenzaamheid volgt.

Als priester valt alles hem zwaar. Het inconsequente kerkvolk dat nauwelijks weet waar het in gelooft, niet biecht maar wel de hostie wil ontvangen die hij als priester uitdeelt – waardoor hij in eigen ogen meewerkt aan het kwaad. De meningen van de kerk die hij moet verkondigen zonder er achter te staan. De verveling. Het steeds maar weer ‘meer van hetzelfde’. Hij voelt zich een acteur die een rol speelt; niemand kan het wat schelen hoe hij echt is. De kerk zelf het allerminst. Teleurstelling en nog meer teleurstelling.

Het rare is dat Clemens in zijn studie voorbeelden krijgt aangereikt over hoe het anders kan. Hij doet er niets mee. Terwijl hij het gevoel heeft dat zijn persoonlijkheid wordt overgenomen door de kerk schrijft hij nota bene een scriptie over Kierkegaard. De filosoof die stelt dat je nooit op het gezag van anderen (dus ook niet van de katholieke kerk) moet geloven, maar helemaal alleen de diepte in moet springen, tegen alle redelijkheid en verstandigheid in. Hij leert de boodschap van Maarten Luther kennen, de reformator, die ooit fulmineerde tegen ‘goede werken’. Alleen het ‘geloof’ kan je behouden: sola fide. Als protestant kende ik natuurlijk de verhalen over deze levensveranderende inzichten betreffende het fenomeen ‘genade’, maar eigenlijk heb ik nooit goed gesnapt wat daar nu zo wereldschokkend aan was. Het verhaal van Clemens liet mij nadenken over hoe ongelooflijk zwaar het moet zijn om zelf verantwoordelijk te zijn voor je eigen behoud. Het lijkt me in de buurt komen van het opbouwen van goed en slecht karma voor je volgende leven in het boeddhisme. Ik kan mij voorstellen dat de druk voor iemand die daar serieus mee omgaat enorm moet zijn.

Wat Clemens graag wil: “… Mensen helpen, hoop brengen, kansen geven, kinderen vooruithelpen zodat ze een beter leven leiden dan hun ouders, armoede en ziekte bestrijden… Daarom ben ik priester geworden… ik heb een hekel aan onze oppervlakkige consumptiemaatschappij vol reclame en schoonheidsidealen, aan ons groeiend gebrek aan impulscontrole, aan onze historische domheid, aan onze verruwing en ons gebrek aan medeleven met de zwakkeren in de samenleving en de wereld. Aan ons gewetenloos leegvreten van moeder Aarde, aan ons achteloos verstoren van de delicate balans van het levensspel op de derde steen van de zon…”.

In plaats daarvan moet hij gevechten met gelovigen aangaan over liturgische voorschriften. Preekt hij tegen de klippen op voor parochianen die “… zo onaangedaan kijken als een kudde koeien in de wei…”. Ze trekken zich niets van hem aan. Ze halen hem het vel over de oren omdat hij veels te conservatief en orthodox uit de hoek komt met zijn gedoe over zonde en verlossing: “… als het zo doorgaat, komt er te weinig geld binnen en dan moeten we de tent sluiten!...”. Niemand maalt om ‘de waarheid’, alleen hij. Clemens voelt zich uitgeput en leeggetrokken door het volk Gods. Hij wordt doodziek van andermans zonden die altijd en eeuwig rond het zesde gebod (seks) draaien. Alsof hij ze als gifstof in zijn eigen systeem opneemt. Hij vraagt zich af of hij wel ‘normaal’ is, omdat hij zo ongeveer de enige lijkt die zonder moeite zijn hartstochten onder controle houdt. De Mariadevotie vindt hij een knieval voor het volk, de zalvende taal van de gebeden staat hem tegen, zijn houding tegenover het kruis verandert. En tot overmaat van ramp blijkt hij coeliakie te ontwikkelen. Een ernstige overgevoeligheid voor gluten, die in brood zitten: “… Stel je voor: ik ben ziek. Ziek van het heilige brood. Ziek van God…”. De kerk verplicht hem glutenarme hosties te eten, geen glutenvrije. Dan slaan de stoppen bij hem door. De kerk gebiedt hem langzaam zelfmoord te plegen: dat moet hij maar over hebben voor het geloof.

De laatste gang van een hostie door zijn maag- darmkanaal associeert de schrijver razend knap met een laatste wilde rit op zijn motor waarbij Clemens zich met voorbedachte rade te pletter rijdt. Hij had natuurlijk ook protestant kunnen worden; net als Kierkegaard en Maarten Luther en ik…

Eigenlijk is dit boek in zichzelf een soort ‘biecht’. Of het afscheid van zijn kerk voor de auteur ook afscheid van zijn geloof heeft betekend weet ik niet. Hij laat de pater toch maar dingen zeggen als: “… Hij (God) respecteert onze vrijheid. Hij biedt ons ruimte om te bewegen. Hij is Liefde en zoekt liefde. Zo had de boodschap moeten luiden…”.

Het laatste woord over dit boek is aan de abt: “… Voor een betrokken katholiek is dit geen gemakkelijk verhaal. Hij kan het hele boek beschouwen als een aanval op de moederkerk, de auteur als een immorele klokkenluider… Liever beschouw ik de auteur als een gewonde genezer (Henri Nouwen!), die een oude, stinkende wond heeft willen behandelen: de wonde in zijn eigen hart. Dit werk is een openhartoperatie…”.

“En het regende brood” is voor €18,90 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: Thomas Rap - 2012

vrijdag 7 september 2012

Religiestress – Tom Mikkers


Subtitel: Hoe je te bevrijden van deze eigentijdse kwelgeest

Hoe krijgen sommige auteurs het toch steeds weer voor elkaar om precies op het goede moment het juiste boek boven tafel te halen?
Iedereen is het vast alweer vergeten; maar ik las “Religiestress” in de week waarin SGP-er Kees van der Staaij, vanwege een niet zo lekkere uitspraak, nog nét niet door zijn verlichte en tolerante landgenoten werd gelyncht. Kan het aktueler? Wees niet bang – ik huldig niet dezelfde rigoureuze principes als Van der Staaij; en okay, ik vond zijn tactloze bewering, gezien in het licht van wat er even daarvoor in Amerika was gebeurd, ook méér dan ‘een beetje dom’, maar dat rechtvaardigt in mijn ogen niet gedreig met moord en doodslag. ‘If you can’t stand the heat, stay out of the kitchen’? Kom nou; een politicus is ook een mens. Dit was geen staaltje religiestress; dit was een staaltje religiehaat. Kijk aan: waar een klein land groot in is. We leken wel even een fundi-moslimstaat met z’n allen. Eng hoor!
Ik heb gezegd. Gauw naar het boek.


Hoe kan het dat in een maatschappij die afscheid heeft genomen van godsdienst, kwesties van religieuze aard toch buitengewoon gevoelig blijven? Neem onderwerpen als hoofddoekjes, christelijke homo-therapie en ritueel slachten. Of de bestseller “Knielen op een bed violen”. Je zou denken dat niemand het wat kan schelen. Het tegendeel is waar. Degenen die religie achterlijke onzin vinden staan lijnrecht tegenover hen die religie opvatten als een heilige strijd om de waarheid. We winden ons mateloos op over geloof en gelovigen. Zo erg, dat een redelijk gesprek erg ingewikkeld is geworden. En dat is des te opmerkelijker als je bedenkt dat het in godsdiensten niet zelden gaat om het bereiken van innerlijke vrede en evenwicht. En dat hooligans op zondag niet naar kerken, maar naar voetbalwedstrijden trekken. Wat is er aan de hand?

Volgens Tom Mikkers (1969) lijden wij aan ‘religiestress’. Trouwens, hij lijdt er als vrijzinnig (remonstrants) predikant zelf ook onder. In een land waar bij het woord ‘christenen’ in de allereerste plaats gedacht wordt aan bijbelvaste hard-core E.O.-ers (omdat we die van tv kennen) heeft hij als getrouwde homo heel wat uit te leggen: “… In alle jaren dat ik werk in de kerk heb ik heel vaak geroepen dat ik ook christelijk ben. Meestal kijken mensen je dan schimmig aan. ‘Nee toch, jij toch niet’, is steevast de reactie…”. Vervolgens komt dan meestal de vraag hoe of hij zich kan inzetten voor ‘een gewelddadig instituut dat eeuwenlang mensen onderdrukte en oorlogen veroorzaakte’.
“… Of ik in dat beeld pas? Nooit heb ik een wapen aangeraakt. Mijn vluchtgedrag is beter ontwikkeld dan mijn vechthouding… Door theologie te studeren werd ik een beetje een dinosaurus. Uitgestorven, maar als je ze in het wild tegenkomt, schrik je wel even…”.
Hij doet behoorlijk denigrerend over evangelische mensen die het hebben over ‘bekering’. Terwijl ik dat juist de meest fascinerende groep christenen vind omdat zij echt een veranderende kracht in hun leven ervaren. Zie mijn blogs over Nina Hagen (13.03.11), over een boeddhistische non die christen werd (24.03.11) en Hanneke van Dam die in opdracht van een goddelijke stem naar Mongolië vertrekt (24.06.12).

Mikkers relativerend: “… Mocht je bij het lezen van dit boek zelf in de stress schieten, leg het dan gerust weg: wat ik beweer is dat niet waard…”.
Een aanzet tot een discussie.

Tom Mikkers geeft een indrukwekkende beschrijving van het secularisatieproces dat in de jaren zestig met volle kracht inzette. Ooit was Nederland calvinistischer dan Calvijn en roomser dan de paus; maar daar werd, in no time, korte metten mee gemaakt. Het moslim-debat neemt hij ook mee, dat volgens hem veel meer een botsing is tussen modernisme en anti-modernisme en hbo+ en hbo-, dan tussen religies: “… Iedereen wil naast een moslim wonen; als die maar hoog-opgeleid is…”.
Mikkers besteedt veel aandacht aan de mislukte beeldvorming van kerken op tv: “… Basiskennis ontbreekt. Het verschil tussen protestant en katholiek is amper doorgedrongen… Kerkelijke schandalen, religieuze conflicten, opvattingen en rariteiten haalden gemakkelijk de televisie. Natuurlijk beïnvloedt dat het beeld dat mensen hebben van kerken. De destructieve aspecten van godsdienst hadden nieuwswaarde. Dat de meeste kerken en geloofsgemeenschappen in Nederland over het algemeen meer weg hebben van de plaatselijke korfbalclub dan van Al-Quida, kwam nauwelijks in beeld. En zo werd de televisie bemiddelaar van religiestress…”.

Mikkers duidt de breuk met ons tot voor kort religieuze verleden als een pijnlijke echtscheiding. En bedenk wel: we zijn láng getrouwd geweest:
“… Wat na een scheiding blijft, zijn wonden die tijd nodig hebben om te helen. En helemaal vrij van pijn ben je nooit: er is altijd de ex-geliefde die je weer kunt tegenkomen op een feestje waarbij je jezelf geen houding weet te geven. De heimwee naar de tijd dat het goed was en bovenal de ontdekking dat geen enkele relatie volledige vervulling kan geven (‘Je blijft zoeken, hé’ – hoeveel mensen dat in de loop der tijd al niet tegen me hebben gezegd… E.de N.). Zelfs als er van de wond niet meer rest dan een litteken, kan de plek jeuken of pijn doen; in het ergste geval gaat de wond weer open. Werkelijk vrij zijn van je verleden is op individueel niveau een levenslange opdracht, waarom zou dat voor een samenleving anders zijn? ‘Ik ben gelukkig zonder jou’ is niet de tekst van iemand die zijn scheiding heeft verwerkt, verteerd en begrepen. De verbroken relatie met religie kent dan ook geen happy end. De vraag is niet ‘of’ maar ‘wanneer’ we er als samenleving last van zouden krijgen dat we een eeuwenoude verbintenis hadden losgelaten. Een verbintenis die ondertussen voor het overgrote deel van de wereldbevolking gewoon de voornaamste bron van inspiratie bleef…”.

Und jetzt? Hoe verwerken we deze scheiding? Tom Mikkers haalt Oprah Winfrey aan die in haar talkshow stelde: ‘Je bent er pas echt overheen, als je in staat bent om degene die jou kwaad heeft aangedaan tegen te komen, hem neutraal te groeten en vervolgens door te lopen om verder te gaan met jouw leven’. Dat geldt natuurlijk voor beide partijen. “… Als Nederland bij Oprah op de divan zou zitten, dan had ze de Nederlandse samenleving vast en zeker vol begrip aangekeken en op beslissende toon gezegd: ‘You’re not over it yet’…”.

Vervolgens komt Tom Mikkers met een stel adviezen om religiestress tegen te gaan. Ze komen zo ongeveer neer op ‘lieve mensen; heb alsjeblieft een beetje respekt voor elkaar’ tot ‘tel nog eens tot tien’: “… De remedie die ik aanreik is allereerst een richting en geen pasklaar antwoord. Ik ben me ervan bewust dat tolerantie in veel gevallen juist gaat over opvattingen van anderen die je tegenstaan. Je tolereert een ander omdat je vindt dat je verdraagzaam moet zijn, terwijl het gevoel knaagt dat wat die ander beweert of doet niet klopt. Verdraagzaamheid schuurt altijd: je houdt je vast aan redelijke argumenten, maar soms gaat de uitkomst tegen je gevoel of geweten in. Juist daarom is tolerantie ook zo’n moeilijk onderwerp…”. Peter Nissen die de proloog schreef: “… Bij stress en emotie is het debat niet gebaad. Als die de sfeer gaan bepalen, kan het soms beter zijn maar even te zwijgen. Of alles nog eens rustig af te wegen, nog eens even naar elkaar te luisteren, nog eens wat meer informatie in te winnen, of nog eens iets te lezen. Bijvoorbeeld een boek over stress :) …”. Eigenlijk niets wat ik zelf ook niet had kunnen bedenken – maar dat is de algemene klacht bij sociologische studies. Ze bevestigen vooral wat je eigenlijk allang wist. Relatietherapie komt meestal neer op het kweken van een beetje begrip voor elkaar.

Tom Mikkers ziet geen oplossing in: ‘alle religie uit het publieke terrein’. En ik ook niet. Dat is zoiets als ‘gooi er maar een boerka over’. Wat je niet ziet is er niet. Maar een Groenlands spreekwoord zegt dat een spook groter wordt als je het negeert. Uiteindelijk leidt zoiets tot Noord-Koreaanse toestanden. Iedereen in hetzelfde uniform. Iedereen op bevel van de staat lachend of huilend hetzelfde zeggend. “Wee je gebeente als je anders bent als mij” - de grootste schreeuwer wint. Dat moet je toch niet willen als samenleving?! Ik pleit voor een straatbeeld waarin alles vertegenwoordigd is: keppeltjes, oranje hare-krishna gewaden, lange refo-rokken, kruisjes, hoofddoeken, tot en met kussende homo’s en lesbo’s. Vóórdat wij zo allergisch worden dat we nergens meer tegen kunnen. Ik trek de grens bij boerka’s en in je nakie lopen (want sommigen willen dat ook), omdat ik beiden griezelig vind.
Het punt is dat mensen niet alleen gelovig zijn achter de voordeur. Geloven is iets anders dan een mening hebben. Geloven heeft te maken met identiteit. Religie is niet iets dat je ‘kiest’. Je besluit niet religieus te worden; je komt tot de conclusie dat je religieus bént. Tenminste; zo heb ik dat ervaren (misschien heeft Swaab dus wel gelijk met dat het in de genen zit – ik weet het niet). Net zoals een homo tot niet anders dan de conclusie kan komen dat hij homo ís. Ook al vindt zijn omgeving dat helemaal niets. Of juist geweldig. Ook al moet hij in de kast blijven. Of staat hij in de picture op de gay-parade. Andersom werkt het precies zo – heb ik mij laten vertellen. Lees Franca Treur en Ann De Craemer er maar op na. Kerkjongeren die tot de conclusie kwamen dat ze niet meer geloven kúnnen. Wat doe je dan? De kerk uitstappen, natuurlijk.

Zet “Religiestress” zoden aan de dijk? Eerst wist ik het niet goed. Maar toen ik het boek nog eens las, en er een nachtje over had geslapen, merkte ik ineens dat ik de krant tóch anders ging lezen. Dingen ging begrijpen. Berichten beter kon plaatsen. Kortom: Tom Mikkers heeft mij een ‘verhaal’ gegeven. En tot mijn verrassing ook nog eens een verhaal dat staat als een huis. Want na nóg een nachtje slapen bedacht ik ineens dat in de Bijbel, en vooral in het Oude Testament, de relatie van God met het volk Israël óók wordt voorgesteld als een ‘huwelijk’. God wordt woedend of intens verdrietig als Israël Hem voor de zoveelste keer ‘ontrouw’ is. Dus is de metafoor ‘echtscheiding’ voor ‘kerkverlating’ fantastisch, volgens mij. En nodigt het uit tot verder reflecteren.
Ook al ligt mijn orthodoxe visie kilometers verwijderd van Mikkers vrijzinnige blik; toch hélpt zijn zelfhulpboek en neem ik er hierbij mijn hoed voor af. Great!

“Religiestress” is voor €15,50 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt ( voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: Meinema - 2012