De vertaling van de in eigen land bekroonde Finse bestseller “Coupé N˚ 6” van Rosa Liksom (pseudoniem voor Anni Ylävaara, Lapland, 1958) door Annemarie Raas is zo waanzinnig mooi, dat je je van de weeromstuit afvraagt hoe het origineel wel niet moet uitpakken. Het gekke is: eigenlijk gebeurt er niets in dit verhaal. Je zou het boek bijna kunnen omschrijven als een literaire reisbeschrijving. Als het verhaal uit is, heb je Rusland leren kennen: de sfeer, de natuur, het weer, de alcohol, het eten, de melancholie, de mensen…
Het deed me denken aan de prachtige tv-serie “Licht op het Noorden” van de VPRO over de vier landen die samen Scandinavië vormen, met filosofe Stine Jensen - geboren in Denemarken -, die vorige week zondag is begonnen (ik noem het hierbij maar even). Opvallend is de neerslachtige gemoedsgesteldheid van de inwoners. Alleen de Eskimo’s schijnen erger te zijn, heb ik van horen zeggen. Vergelijk dit maar eens met de mediterrane wereld in een boek als “Zuidenwind” van Norman Douglas (zie mijn blog van 06.05.13).
Paardenstront
Het verhaal is snel verteld. Een studente uit Moskou zit opgescheept met een Russische rauwdouwer, een metaalarbeider, in een slaapcoupé van de Trans-Siberië Express. Ze wordt Anna genoemd, maar Raas zegt in een artikel dat ik op internet vond dat er in feite gewoon ‘meisje’ staat. In het Fins is dat een normale aanduiding voor een volwassen vrouw – wat ik wel lief vind -, maar in het Nederlands wekt dit woord vooral associaties met een kind. Dat kon dus niet. De aanduiding ‘studente’ legde weer teveel nadruk op studie, waar het in het boek niet over gaat. Uiteindelijk stelde de schrijfster zelf voor om haar maar gewoon de naam ‘Anna’ te geven. Ik heb het hier even over omdat Annemarie Raas de schrijfster dus gesproken moet hebben, wat opmerkelijk is, want op de flaptekst staat dat Liksom maar sporadisch naar buiten treedt: “… ‘Publiciteit is paardenstront,’ vindt ze…”. Nou, goed. Dan weten we dat ook weer.
The beauty and the beast
Anna zegt in het hele boek geen woord. Haar medepassagier, die konsekwent wordt betiteld als ‘de man’, braakt er – meestal in dronken toestand – de meest lompe dingen uit. Tergende provocaties, gore praatjes over vrouwen, rotopmerkingen over buitenlanders. Anna wil het allemaal niet horen. Ze bedelt zonder succes bij de treinconductrice - een dragonder van een manwijf - om een ander plaatsje, gooit een laars naar z’n kop, leegt een potje nagellakremover in z’n wodkaglas – zonder effect, zijn maag is volledig alcoholbestendig. Ze heeft geen keus. Uiteindelijk went ze min of meer aan zijn grote bek. En jij als lezer ook (al moet je niet al te kinderachtig zijn om een boek als dit te waarderen).
En toch. Als de trein een paar dagen stilstaat in een stad omdat de locomotief moet ‘uitrusten’, en de reizigers hun heil ergens in the middle of nowhere zoeken, staat de man erop Anna te beschermen. Hij is beledigd als Anna hun thee wil betalen, deelt grootmoedig zijn eten met haar (het verhaal speelt zich af in de nadagen van de Sovjet-Unie; er is bijna niets te krijgen – al het regeringsgeld gaat in de oorlog met Afghanistan zitten), en in nuchtere toestand biedt hij Anna nederig zijn verontschuldigingen aan als hij beseft dat hij te ver is gegaan. Hij wordt af en toe helaas 'overmand door de duivel'. Sorry. Zijn tirades zijn doorspekt met onverwacht melancholieke ontboezemingen en filosofische beschouwingen waarin de diepgang van de Russische ziel flonkert. Gaandeweg krijg je te horen dat hij op straat is opgegroeid omdat zijn ouders hem niet wilden, en hij een moord op zijn geweten heeft. The beauty and the beast.
Anna’s odyssee
Anna studeert archeologie, en is van plan in de buurt van de hoofdstad van Mongolië, Ulaanbatar, oude rotstekeningen te gaan bekijken. Sporadisch komt aan het licht dat dat niet haar enige beweegreden is. Ze wil ook in het reine komen met haar leven. Wat is er gebeurd? Mitka, haar 17-jarige geliefde (Anna zal dus niet veel ouder zijn), heeft zich laten opnemen in een psychiatrische inrichting om onder de oorlog in Afghanistan uit te komen. Door de inname van psychotische medicijnen is hij pas echt goed gek geworden. Terwijl Mitka weg was werd Anna langzaam maar zeker verliefd op zijn lesbische moeder, die haar veel aandacht gaf, meenam naar musea en tentoonstellingen, en haar de Russische schrijvers liet lezen. Houdt ze van zowel moeder als zoon? Als blijkt dat Anna al heel jong door haar eigen moeder - die in een visfabriek in Denemarken is gaan werken - in de steek is gelaten, vallen haar verwarde gevoelens wel te begrijpen. Waarschijnlijk hunkerde ze naar een moederfiguur (denk ik).
Dat liefhebben waar de dood niet aankomt
In Ulaanbatar treft ze een gids die weigert haar de rotstekeningen te laten zien: ‘onze heilige plaatsen zijn niet te koop’. Ze belt de man uit de trein op, die met de gids afrekent, een -oude- auto met chauffeur regelt, en haar meeneemt op een ontdekkingstocht over de Mongoolse vlakte. Als het oude barrel het in het donker begeeft, ze uitstappen, en Anna tegen een rots aan gaat zitten, merkt ze dat er een tekening in is gegrift: “… Anna legde haar hand op het oppervlak van het rotsblok en voelde dat er een groef in was gehakt. Ze tastte de steen beter af. De lichten van een langsdeinende vrachtwagen veegden over de rots. Er waren in ieder geval rendieren en bokken in verschillende houdingen op de steen geschilderd. Ze wachtte op de volgende vrachtwagen en het zwepende licht dat die verschafte. Ze bewoog haar vingers langzaam over het oppervlak van de rots. Rond de dieren waren tekens uitgehakt. Merktekens, Oeigoerse tekens, runen. Anna leunde met haar wang op de rots en kuste die, en er rolden tranen over haar gezicht…”. Terwijl de chauffeur zich volspuit met drugs streelt ze stiekem de steen: “… Anna voelde de gloed van de rotstekening in haar hand… Anna aaide nog één keer over het verre verleden en voelde de levenskracht binnen in zich…”. Haar odyssee eindigt geslaagd: “… In de maansikkel hing een oranje ster. Het tweetal gaf bijna geen licht af aan de slapende stad, de sterren waren in het bevroren, rode zand van de Gobiwoestijn neergevallen, alleen Venus fonkelde helder en hartstochtelijk, de laatste sneeuwvlokken dwarrelden op de grond. Anna was er klaar voor haar leven te accepteren, zowel in voorspoed als in tegenspoed. Ze was er klaar voor om terug te keren naar Moskou! Naar Moskou!...”. Het is alsof Donna Tartt (zie mijn blog van 20.10.13) in mijn oor fluistert: “…. Ik heb het idee dat ik iets heel ernstigs, iets heel dringends moet zeggen, niet-bestaande lezer, en ik heb het idee dat ik dat zo moet benadrukken dat het is of ik vlak bij u sta. Dat het leven – naast al het andere - kort is. Dat het lot wreed is, maar misschien niet toevallig. Dat de natuur (ofwel de dood) altijd wint zonder dat het betekent dat we er nederig voor moeten buigen. Dat, zelfs als we er niet altijd zo blij mee zijn, het toch onze taak is om ons in het leven onder te dompelen, om dwars door die zinkput naar de overkant te waden, met onze ogen en ons hart open. En als we bezig zijn weg te sterven, als we uit het organische verrijzen en er smadelijk in terugzinken, is het een glorieus voorrecht dat lief te hebben waar de dood niet aankomt.’…”.
Toen ik een beetje zat te googelen kwam ik op Youtube een werk van Borodin tegen: “In the Steppes of Central Asia” (A musical journey to Mongolia, zie hier), waar je in een filmpje op het eind inderdaad bewerkte rotsblokken ziet – misschien doelt Liksom hierop.
Dit is schrijven
En toch is dit allemaal NIET waar het boek om draait. Waar het echt om gaat is de ontzagwekkende buitenwereld waar de trein doorheen spoort. Ik denk niet dat ik ooit iets van iemand heb gelezen dat de wilde schoonheid van een land beter tot uitdrukking brengt dan Liksom. Ze schrijft niet: ze schildert, ze filmt (dat doet ze in het echt ook allemaal - wat mij niet verwondert). Alleen al het steeds weerkerende refrein bij het verlaten van een stad die de vaart van de trein verbeeldt: “… In de verte verdwijnt Omsk. Een gesloten stad. Vermoeid, opgezogen door de taiga, dat goeie ouwe Omsk dat door de jeugd in de steek is gelaten. In de verte verdwijnt de gevangenis waar een jonge Dostojevski in ballingschap verkeerde en bijna het leven liet, in de verte verdwijnt het levenloze standbeeld van Dostojevski als volwassen man, in de verte verdwijnen de rijen mensen voor de schoenenwinkel, een vermoeid land, een rij houten datsja’s, grijs verbleekt. Dit hoort nog bij Omsk. Een eenzaam gebouw van negentien verdiepingen midden tussen de akkers, vijfhonderd kilometer oliepijpleiding, de gele vlammen van de olieboortorens, en zwarte rook. Bos, lariksen, bos, dit hoort niet meer bij Omsk, een huis dat is ingestort onder de sneeuw. De trein dendert door het witte lege land. Alles is in beweging: sneeuw, water, lucht, bomen, wolken, wind, steden, dorpen, mensen en gedachten…”. Dat ‘in de verte’ en ‘dit hoort bij’ en ‘dit hoort niet meer bij’ en ‘alles is in beweging’ keert steeds weer terug.
De magnifieke natuurbeschrijvingen (die in het hele boek zo doorgaan): “… De zon schrok op aan de rand van het bos en dook achter een groenige wolk. Kort daarop sloegen de eerste loodzware waterdruppels tegen de voorruit van de auto. Er waren geen ruitenwissers, alleen de rigide regen was door het glas heen zichtbaar, en de man was genoodzaakt de auto in de berm te zetten. Bevroren regenballen hamerden zo hard op de weg dat die in een modderbrij veranderde. De door vorstschade getekende weg slalomde door de vallei als een luie rivier. De hemel ontvlamde in de kleuren van de regenboog, een kraai met één vleugel viel uit de lucht. Al snel waren de vinnige, kletterende regen en de regenboog verdwenen. Nu trok er een naar groen neigende mist door het kaarsrechte geboomte en over treurige stroken bos. Daarachter klom een heldere zon op en sloeg een strenge vorst toe. Die vulde het beschadigde wegdek in korte tijd met grote brokken ijs, waar de Pobeda overheen stuiterde als een pingpongbal. Aan gene zijde van de kale, stijve, en verijsde taiga bevonden zich verkleumde, onder sneeuw bedolven dorpen, bevroren kolchozen, rokende sochozen, waar hele bergen zwart brood tegen de gevels van de stal lagen opgestapeld…”. Nou jongens: gooi de televisie maar uit het raam.
De prachtige beschrijving van mensen: “… Oma bood hun koolsoep, boekweitpap, thee, jam, en vispasteitjes te eten aan. Ze bezat een mooi, gebarsten theeservies. Ze poetste de grote lepels door erop te spugen en ze vervolgens aan haar schone gebloemde schort droog te wrijven. Anna zat in gedachten verzonken te knikken. De man veegde het zweet van een beginnende kater van zijn voorhoofd…”.
Dit is schrijven. Eigenlijk zou iedereen die met teksten bezig is dit boek verplicht moeten lezen, want echt: dit is nog eens schrijven…!
Uitgave: Podium - 2012, 160 blz., ISBN 978 905 759 539 4, €18,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier