Door alle commotie rond het coronavirus zou je bijna vergeten dat het ook nog Boekenweek is geweest. Het thema: ‘Rebellen en Dwarsdenkers’. Een heel leuk motto vind ik. In het ND (06.03.20) stond een artikel over Öczan Akyol, die het Boekenweekessay schreef, waarin hij het volgens hem sektarische boekenwereldje vol harkerige uitgevers, schrijvers, recensenten en boekhandelaren een flinke draai om de oren geeft. De literaire elite die het NRC en De Groene Amsterdammer vol schrijft zou een sektarisch clubje zijn, dat met diepe minachting neerkijkt op de smaak van het gepeupel, hetwelk ze met alle geweld buiten de deur tracht te houden (en dat is precies waar “De eeuwige bron” over gaat: machtspelletjes): “… Zo gaf een jury met daarin Joost de Vries een prijs aan Marja Pruis. Doordeweeks delen Pruis en De Vries een bureau bij De Groene…”. Haha, geen idee wie die De Vries is en de stukken die ik van Pruis heb gelezen vind ik steengoed (dus misschien verdient ze die prijs zondermeer), maar het is wel vermakelijk als iemand het donzen dekbed der vaderlandsche literatuur eens goed opschudt. Over de jonge hautaine auteursgarde die geen reet te vertellen heeft: “… Vroeger had je als schrijver een oorlogstrauma, nu heeft iedereen glutenintolerantie…”. Met andere woorden: geef ons oorlog! Ik zou in deze tijden van corona bijna zeggen: je wordt op je wenken bediend, jongeman. Ik zag in de bibliotheek “De eeuwige bron” liggen, op een speciale tafel gewijd aan rebellen en dwarsdenkers. Een dwarse denker was Ayn Rand (1902 – 1982) zeker, en haar hoofdpersoon, de jonge, briljante architect Howard Roark helemaal. Nadat de roman twee jaar geleden in “Moby Dick”, een boekenprogramma van Matthijs van Nieuwkerk, werd aangeprezen als levensveranderend, wilde ik het altijd nog een keer lezen. Wat later kwam ik de schrijfster andermaal tegen in een roman van Willem Kent Krueger, waar een moeder ‘zo goed wil leren schrijven als Ayn Rand’. Van de zomer zag ik het ineens liggen op de Deventer Boekenmarkt. Ik heb er ongeveer een half jaar met grote tussenpozen over gedaan, want “De eeuwige bron” is een ouderwetse zeetanker van maar liefst 750 bladzijden. Het is een areligieus boek (ergens heeft Ayn Rand het over het ‘spirituele gif’ dat in iemands aderen stroomt). De schrijfster zou zich dan ook omdraaien in haar graf als ze zou weten dat haar verhaal mij, met het vorige blog nog in mijn gedachten, vooral doet denken aan een Bijbeltekst. Mattheus 16:26 - “… Want wat baat het een mens als hij heel de wereld wint en aan zijn ziel schade lijdt, of wat zal een mens geven als losprijs voor zijn ziel?...”.
Individualisme versus collectivisme
In haar werk neemt Rand, die filosofie en geschiedenis studeerde, het zwaar overdreven op voor ongebreideld
individualisme, zeg maar gerust
narcisme, ten koste van
collectivisme. Dat valt enigszins te begrijpen als je weet dat Rand in
St. Petersburg werd geboren en de krankzinnige terreur van het
bolsjewisme meemaakte. In 1926 wist ze onder het mom van familiebezoek te ontsnappen naar de Verenigde Staten, om nooit meer terug te keren. Rand’s personages zijn zulke uitgesproken types, dat het eigenlijk geen normale mensen meer zijn, maar wandelende principes dan wel karakters op pootjes. Het verhaal begint met een architectuurstudent die halverwege zijn opleiding van de universiteit wordt gestuurd om zijn dwarse opvattingen. Howard Roark. Rand beschrijft hem als een soort halfgod, met als argument dat ze nu eens een ‘volmaakte man’ wilde neerzetten. Een vent uit één stuk. Onafhankelijk, want vroeg wees. Een einzelgänger van graniet, rechthoekig, roodharig, nonchalant, energiek, monomaan, eerlijk, idealistisch, kunstzinnig. Iemand die zich van niets en niemand wat aantrekt:
“… Hij kende zijn eigen beweegredenen; die van anderen kon hij echter niet thuisbrengen, want hij had nooit geleerd om over anderen na te denken. Geïntrigeerd vroeg hij zich soms af wat hun drijfveren toch wel konden zijn. En ook nu verwonderde hij zich hier weer over, terwijl hij over de rector nadacht. Op de een of andere manier was er sprake van een belangrijk geheim, dacht hij, een geheim, dat hij moest proberen te ontdekken…”. Kortom, vanwege het totale gebrek aan wederkerigheid volgens mij eerder een hoogbegaafde
asperger dan de beoogde
übermensch. Een soort kruising tussen
Greta Thunberg en
Vincent van Gogh. Maar wie ben ik. Zijn tegenspeler is Peter Keating, bij wiens moeder hij een kamer huurt. Peter is een omhooggevallen flapdrol die wél cum laude afstudeert en wordt uitgenodigd te komen werken op het kantoor van de op dat moment meest prestigieuze architect van New York. Peter weet als een giftige slang, vleiend, paaiend en slijmend omhoog te kruipen in de gelederen. Een slim allemansvriendje en eersteklas manipulator, die met zijn charme iedereen om hem heen inpalmt en gebruikt.
Ratrace
Om toch nog wat van zijn idealen waar te maken, meldt Howard zich bij een aan lager wal geraakte architect, waar hij een buitengewone bewondering voor heeft. Een revolutionaire modernist die zijn dagen doorbrengt met zuipen. Ooit was hij een van de eersten die de
wolkenkrabber bouwde: een grenzeloos, gewichtloos, omhoogschietend wonder. Beiden zweren bij oorspronkelijkheid. Een hoog gebouw moet ook hoog lijken:
“… Terwijl de andere architecten zich vloekend afvroegen hoe ze een gebouw van twintig verdiepingen konden laten lijken op een oud bakstenen landhuis, terwijl ze van elke horizontale lijn gebruik maakten om het van zijn hoogte te beroven, om het te laten krimpen tot de traditionele afmetingen, om de schande van zijn staalstructuur te verbergen, om het klein en veilig en antiek te maken, ontwierp Henry Cameron wolkenkrabbers in ongebroken verticale lijnen en pronkte met hun staal en hoogte. Terwijl andere architecten friezen en frontons tekenden, besliste Henry Cameron dat de wolkenkrabber geen Griekse kopie mocht worden. Henry Cameron besliste dat geen enkel gebouw een kopie van enig andere gebouw mocht zijn…”. Over een rijke dame die een verpletterende villa wil laten bouwen om haar kennissen de ogen uit te steken:
“… Tegenover hem zat mevrouw Wayne Wilmot, maar er bestond geen mens van die naam; er bestond alleen een omhulsel dat de meningen van haar vrienden bevatte, de ansichtkaarten die ze had gezien, de romans over landadel die ze had gelezen. Daar sprak hij tegen, tegen dat omhulsel, doof en onpersoonlijk als een prop watten…”. Over iemand die een landhuis wil laten bouwen dat de plantagewoning moet overtroeven waar hij als knechtje diende:
“… ‘Ziet u dat dan niet in?’ zei Roark. ‘U wilt een monument bouwen, maar niet voor uzelf. Niet voor uw eigen leven of voor wat u zelf hebt bereikt. Het wordt een monument voor andere mensen, voor hun suprematie over u. U betwist ze die suprematie niet eens. U wilt ze onsterfelijk maken. Denkt u nu echt dat u gelukkig wordt als u zich voor de rest van uw leven opsluit binnen die geleende vorm? Zou het niet beter zijn als u zich eindelijk eens vrijvocht van het verleden en een nieuw huis bouwde, uw eigen huis? Het is immers niet Huize Randolph dat u wilt hebben; u wilt datgene waar het voor stond. Maar waar het voor stond, is datgene waar u uw leven lang voor hebt gevochten.’…”. Zie Franca Treur in
“Hoor nu mijn stem” die een studente laat zeggen:
“… ik geloof helemaal niet in een authentieke kern. Ik weet niet eens waar mijn navel zit, en het kan me ook niks schelen. Vergeef me dat ik klink als een socioloog, maar we zijn alleen iemand in onze relatie tot anderen. Het is niet anders…”. Voor een deel heeft ze zeker gelijk. Op Peter’s kantoor tekenen ze zonder scrupules alles wat de massa wil, en gebruiken alle bouwstijlen uit het verleden door elkaar:
“… Imitators kopieerden imitaties…”. Je zou bijna kunnen zeggen dat het
postmodernisme het
modernisme heeft verslagen. Peter laat zijn oren naar iedereen hangen. Verkoopt zijn ziel aan de duivel. Hij gaat letterlijk over lijken om de top te bereiken: als hij iemand probeert af te persen krijgt diegene een beroerte en sterft. In het geniep zoekt hij steeds Howard op om zijn tekeningen te perfectioneren. En die helpt hem nog ook. Howard komt na wat korte succesjes als arbeider in een steengroeve terecht, waar hij zich de pleuris werkt, omdat hij zich weigert aan te passen aan de modes om hem heen.
Wat is dan die vrijheid
Een held zonder heldin kan bijna niet. De excentrieke dochter van de eigenaar van de granietgroeve komt eens kijken, laat haar oog op Howard vallen, en hij op haar, waarna beiden zijn verkocht. Dominique. Een mooiere dame kom je niet tegen. Echter, ze is bijna allergisch voor de bewonderaars die bij bosjes voor haar vallen. Ze wordt moe van mannen. Ze beweert
frigide te zijn. Ze wil ‘vrij’ zijn. Dat houdt in dat ze van niemand en niets mag houden, want
“… Als ik een baan vond, of een project, of een mens die ik begeerde, zou ik afhankelijk zijn van de hele wereld…”. Okay. Van de weeromstuit bedenk ik dat ze van haar probleem zou zijn verlost, als ze gelovig zou worden. Immers als je God lief hebt boven alles, kun je niet iets of iemand anders daarboven liefhebben. Bedoelen christenen dat met de ‘vrijheid’ die God hen geeft? Zie
“Barabbas” van Pär Lagerkvist waarin een gevangene zegt dat hij niet langer de slaaf is van Caesar, maar van Christus. Enfin, Dominique en Howard draaien om elkaar heen als krolse katten. Howard is voor een minkukel nogal onbeschoft tegen haar, waarna zij hem met een twijg midden in zijn gezicht slaat, als ze hem tegenkomt tijdens het paardrijden. Daarop dringt hij haar huis binnen en verkracht haar. Jawel: ik ga niet zeggen dat ik ook maar een sikkepitje van hun relatie begrijp. Nog steeds in de veronderstelling dat hij een simpele arbeider is, kijkt Dominique toch wel raar op als ze Howard, die zich terug vecht de architectuur in, tegen komt op een jetset feestje. Zonder dat iemand het in de gaten heeft starten ze een heftige haat-liefde verhouding, waarbij Dominique belooft Howard op alle manieren die mogelijk zijn dwars te zitten en kapot te maken. Die macht heeft ze, want ze schrijft een populaire column over binnenhuisarchitectuur in het grootste roddelblad van New York. Het bijzondere is verder, dat ze seksen tot ze er bij neervallen, zonder dat Dominique zwanger wordt (omstreeks 1929, de tijd waarover we het hebben, was het nog een beetje te vroeg voor de pil). Dat werkt bij 'gewone' mensen meestal anders, toch? Ook in New York is het upperclass wereldje klein: ons kent ons. Dominique blijkt namelijk weer de dochter van de beroemde baas van Peter te zijn. En papa zou heel graag zien dat Peter zijn lastige dochter trouwt. Dat stelt zijn kapitaal veilig en bovendien komt er dan misschien toch nog wat van zijn meisje terecht.
Nog nooit iemand zo raar over liefde horen praten
Op een gegeven moment krijgt Howard van een religieus geobsedeerde miljonair de opdracht om een tempel te bouwen voor de ‘Menselijke Geest’(oftewel de eeuwige bron):
“… Het zou geen tempel worden voor een bepaald geloof, maar een interconfessioneel, non-sektarisch monument voor de religie, een kathedraal van het gemene geloof, die voor iedereen openstond…”. De meest gevreesde criticus van het land weet het gebouw, als het er eenmaal staat, af te kraken onder het mom van ‘heiligschennis’. Howard zet er namelijk ook nog een beeld van een naakte vrouw in, waar Dominique model voor heeft gestaan. De criticus insinueert dat de tempel een opzettelijke aanval op het geloof zou zijn. Dat is onverdraaglijk voor de miljonair, die net een reis achter de rug heeft langs diverse heiligdommen in de wereld (en voor de hele christelijke natie natuurlijk). Allemaal confronteerden ze hem ‘met de beloften van de
hel’. In een godshuis hoort een mens te knielen. Klein te worden. Dit gebouw is eerder een uitdrukking van grootheidswaanzin: de mens is god. Het komt tot een rechtszaak waarin besloten wordt dat de tempel tot een tehuis voor gehandicapte kinderen verbouwd gaat worden. De kosten zijn voor Howard. Ondertussen vindt Dominique dat ze de tempel zouden moeten slopen. Omdat het gebouw het plebs niet waard is. Howard werpt paarlen voor de zwijnen. Haar mening kost haar haar baan. Ze houdt zoveel van Howard dat ze het niet aankan zijn vrouw te worden en daarom van de ene op de andere dag met Peter in het huwelijksbootje stapt, die even vergeet dat hij de dag daarvoor eeuwige trouw heeft gezworen aan het argeloze vriendinnetje dat hij al jaren aan het lijntje houdt, en met wie hij ook al heeft afgesproken diezelfde dag stiekem te trouwen. Hij houdt dan wel niet van Dominique, ze is wel een stuk waar hij ongelooflijk mee kan pronken. Snap je het nog? Ik kan er met mijn kop niet bij. Het wordt allemaal superserieus en hoogliterair gebracht, maar het doet me vooral denken aan de melodramatische boekjes over
‘Zuster Britta’, die ik op mijn vijftiende las. Zij trouwde ook met zo ongeveer iedereen behalve met haar grote liefde Tony. En waarom werd nooit duidelijk, voor zover ik me nog kan herinneren. Enfin; Howard vindt het pijnlijk maar okay. Dominique moet eerst maar eens zichzelf worden, dan komt ze vanzelf wel bij hem terug. Ik heb trouwens nog nooit iemand zo raar over liefde horen praten als de voornoemde gladjanus van een criticus en vriendje van Peter:
“… seksuele liefde is een volstrekt egoïstische emotie, Peter. En egoïstische emoties zijn niet de emoties die tot geluk leiden…”. Hij staat met huid en haar voor het collectivisme:
“… Ik probeer alleen maar tot uitdrukking te brengen dat een mens zijn meest persoonlijke impulsen moet wantrouwen…”. En even verder:
“… Liefde, Peter, de liefde van individu tot individu, is een machtig kwaad, zoals elk individualistisch gevoel. En het loopt altijd uit op ellende. Zie je zelf niet in waarom? Individuele liefde is een discriminerende handeling, een voorkeursdaad. Het is een daad van onrechtvaardigheid, tegenover ieder menselijk wezen op de hele wereld dat je berooft van de affectie die je willekeurig aan één schenkt. Je moet evenveel van alle mensen houden. Maar zo’n nobel gevoel blijft onbereikbaar voor je zolang je niet vastbesloten bent je eigen egocentrische, laag-bij-de-grondse voorkeur de nek om te draaien. Het sentiment waar die op stoelt, is een zondig sentiment, in strijd met de eerste en belangrijkste kosmische wet: de fundamentele gelijkheid van alle mensen…”. Volgens mij is dat gewoon het commentaar van een oude snoeper die met elke mooie meid die langs komt naar bed wil…
Integriteit
Hoe verder het boek vordert, hoe meer het een expliciete ideeënroman wordt. Halverwege het verhaal komt de dagbladenmagnaat Gail Wynand tevoorschijn, die uit de goot is opgeklommen om te muteren tot zo ongeveer de rijkste inwoner van Amerika. Volgens hem vraagt het klootjesvolk om misdaad, schandaal en sentiment. Dus krijgt het dat:
“… ‘Sex op de eerste plaats,’ zei Wynand, ‘tranen op de tweede. Geef ze de kriebels en laat ze janken, dan héb je ze.’…”. Natuurlijk krijgt hij van de fatsoensrakkers, die hem verwijten de smaak van het publiek omlaag te halen, de wind van voren, maar
“… ‘Het is niet mijn taak,’ zei Wynand, ‘mensen te helpen hun zelfrespect te bewaren dat ze niet bezitten. U geeft hun wat ze publiekelijk beweren te willen hebben. Ik geef hun wat ze in werkelijkheid willen hebben. Eerlijkheid is de beste politiek, heren, zij het niet in die zin als men u altijd heeft willen doen geloven…”. En even verder:
“… ‘Als er geen nieuws is, maken we nieuws,’ luidde Wynands bevel…”. Volgens Howard is
integriteit “… de eigenschap die maakt dat iemand achter een idee staat. Dat veronderstelt de gave van het denken…”. Omdat Wynand niet weet wat hij met zijn geld moet doen verzint hij de meest onzinnige experimenten inzake integriteit. Hij koopt een grote operavoorstelling uit om er alleen met zijn zoveelste
maîtresse naar te kijken. Hij betaalt een toneelschrijver een enorm bedrag om het stuk alleen voor hem op te voeren en het daarna te verbranden. Het gaat van kwaad tot erger:
“… Een paar maanden later kocht Wynand een jonge schrijver van een progressief tijdschrift, een man die bekendstond om zijn oprechtheid, en zette hem aan het werk aan een reeks artikelen die bijzondere mannen verheerlijkten en denigrerend deed over de massa. Ook dat maakte een groot aantal lezers kwaad. Maar hij ging ermee door. Hij scheen zich niet langer iets aan te trekken van de invloeden die het oplagecijfer bepaalden. Hij huurde een expert op het gebied van de beeldende kunsten om financieel nieuws te behandelen. Hij nam een socialist om de fabriekseigenaren te verdedigen en een conservatief als kampioen van de arbeidersklasse. Hij liet een man van de wetenschap de lof zingen van de mystieke intuïtie als zijnde verre superieur aan de wetenschappelijke methode. Hij gaf een groot dirigent een ruim jaarinkomen, met als voorwaarde dat hij nooit meer een orkest zou leiden…”. Over grootheidswaan gesproken.
Waar is je ik
Intussen is Dominique net zo rottig bezig ten opzichte van haar wettige man Peter, door zichzelf zo volkomen weg te cijferen dat Peter er zo ongeveer knetter van wordt. In alles geeft ze hem gelijk. Niets eist ze voor zichzelf. Waar is je ik? Vraagt Peter. Waar is de Jouwe? Antwoordt ze. Hij wil toch alleen maar dat zij toneel speelt om zijn toneelspel te ondersteunen? Zijn leven is immers niets anders dan een grote demonstratie tegenover anderen? Dominique:
“… Ik heb gedaan wat de wereld van me verlangde. Maar ik kan nu eenmaal niets half doen. Degenen die dat wel kunnen, zijn innerlijk ergens verscheurd. De meeste mensen zijn innerlijk op vele plaatsen gescheurd. Ze zijn vérscheurd. Ze liegen tegen zichzelf, om dat niet te hoeven weten. Ik heb nooit tegen mezelf gelogen…”. Ondertussen krijgt de criticus het voor elkaar een belachelijk boek tot bestseller te maken. Alleen de titel al, ‘De dappere galsteen’:
“… Weet je, ik geloof dat het een vreselijk belangrijk boek is. Omdat het waar is dat er geen vrije wil of zoiets bestaat. We kunnen er niets aan veranderen dat we zijn wat we zijn en doen wat we doen. Je kunt eigenlijk geen sterveling iets kwalijk nemen. Het maakt allemaal deel uit van je achtergrond en van je verleden en… En met je inwendige secretie heeft het ook nog te maken. Als je iets presteert, is het helemaal geen verdienste; je hebt alleen geboft met je klieren. Als je prestaties waardeloos zijn, mag niemand je daar eigenlijk voor straffen, want je hebt alleen maar pech gehad.’ …”. Tijdens een literair onderonsje:
“… Wat voor prestatie levert een criticus wanneer hij een goed stuk prijst?...”. Geen enkele immers:
“… Maar als een criticus in staat is een volkomen waardeloos stuk aan de top te brengen…”. Het wordt pas echt heel erg als Dominique naar Wynand toegaat om haar lichaam te verkopen in ruil voor een giga-opdracht voor manlief, en Peter dat handenwringend toelaat. Wynand zegt geen nee natuurlijk, en vraagt haar twee maanden mee te gaan op een zeiltocht. Waar Peter niet op had gerekend is dat Dominique en Wynand het bijzonder goed met elkaar kunnen vinden (en zij zelf tot hun stomme verbazing trouwens ook niet). Dus geeft Wynand Peter te kennen Dominque van hem te kopen. Voor de opdracht inclusief een fikse bonus. Ze trouwen voor de bühne. Het kost Wijnand een hoop verontwaardigde abonnees: trouwen met een gescheiden vrouw en zonder kerkelijke zegen…
Sympathieke zondaar
Dominique zoekt haar grote liefde, Howard, nog wel een keertje op. Als ik het goed begrijp is de reden dat ze niet met hem in zee gaat inmiddels dat hij al met de architectuur is getrouwd. Als je het hebt over het vergelijken van appels met peren… Ze wil hem dus niet delen. Ze wil hem helemaal. Okay. Nog zo’n overtrokken mening. Als Wynand met een schitterende halsketting voor Dominique komt aanzetten zegt hij dat hij het geweldig vindt dat hij uit "... het afgrijselijke afval van de menselijke geest...", namelijk zijn ordinaire schandaalpers en de huisvrouwtjes die er hun centjes voor over hebben om zijn troep te lezen, zoiets moois tevoorschijn weet te toveren:
“… Ik vind het een prettig idee dat ik een alchemist ben die zo’n purificatie tot stand heeft kunnen brengen…”. Rand stemt beslist tot nadenken als ze Wynand en Dominique naar een afschuwelijk toneelstuk laat gaan, dat in zijn bladen de hoogte in wordt gestoken, zodat iedereen denkt dat het vreselijk goed is:
“… Jules Fougler had helemaal niet geprobeerd iemand te beïnvloeden; hij had ermee volstaan op tijd duidelijk te maken dat iemand die niet in staat was van dit toneelstuk te genieten, in wezen een waardeloos mens was…”. En even verder:
“… Tijdens de pauze hoorde Wynand een dikke vrouw zeggen: ‘Het is fantastisch. Ik begrijp er níéts van, maar ik heb het gevoel dat het verschrikkelijk belangrijk is.’…”. Als hij godsdienstig was zou hij de manier waarop hij de massa bespeelt, bestempelen als verraad tegenover God, zegt Wynand zeldzaam openhartig. En misschien is dat zo, want God wil aan beden worden ‘in geest en in waarheid’ volgens
Johannes 4 : 23, 24. In al zijn verdorvenheid is Wynand volkomen oprecht. Hij wéét dat hij slecht is. Dat maakt hem tot een sympathieke zondaar (zie bijvoorbeeld ook
Escobar die zijn drugsgeld gebruikte om armoede te bestrijden). Vindt zelfs Dominique. Wat hij wil is macht, vertelt hij haar:
“… Het enige wat ik ooit heb begeerd. De wetenschap dat er geen man ter wereld is die ik niet dwingen kan álles te doen. Alles wat ik wil. De man die ik niet kan breken, zou me vernietigen…”. Ondertussen lacht in de coulissen de échte duivel, de criticus, die in het geniep bezig is Wynands macht te breken.
Tweedehands mensen
Rand voert schitterende betogen op over wat zij ‘tweedehands mensen’ noemt:
“… Ze hebben geen zelf. Ze leven in anderen…”. En:
“… Wat zij willen, is uiterlijk vertoon: ze willen hun luxe aan anderen tonen om ze ermee te onderhouden, om ze ermee te overbluffen, om ze ermee te imponeren…”. Over Peter, de verpersoonlijking van de tweedehands mens, die na nog één keer door Howard te zijn geholpen, waardoor hij de eer opstrijkt voor een grandioos huisvestingsproject voor de allerarmsten, zijn ondergang tegemoet gaat:
“… Wat was zijn levensdoel? Grootheid, in de ogen van andere mensen. Roem, bewondering, jaloezie – allemaal dingen die van anderen moeten komen…”. De tweedehands mens wil
“… niet groot zijn, maar groot geacht worden…”. En even verder:
“… de zinsbegoocheling van de tweedehands mens: prestige. Een stempel van goedkeuring, die niet zijn eigen is…”. De tweedehands mens kan van geen enkel ding zeggen:
“… ‘Dit is wat ik verlangde, omdat ík het verlangde, niet omdat mijn buren er met open mond bij zouden staan.’ En vervolgens vraagt hij zich af waarom hij ongelukkig is…”. Over zelfrespect:
“… Als iemand zichzelf niet respecteert, kan hij ook voor anderen geen liefde of respect voelen…”. Een eindje verder voert Rand de criticus op die een eindeloze monoloog houdt over de tweedehands mens waar hij over wil regeren. Hoe?
“… Vermoord het individu. Dood de menselijke ziel…”. En
“… maak dat de mens zich klein gaat voelen. Zorg dat hij zich schuldig voelt…”. Je kunt iedereen alle kanten op krijgen die je wil, als je ze wijs maakt dat ze hun gezonde verstand moeten uitschakelen:
“… kun jij heersen over een man die denkt?...”.
Deugen
Howard tekent voor Peter zijn goedkope huisje onder één voorwaarde: er mag niets veranderd worden aan de bouw. Vervolgens gaat iedereen zich tegen Peters tekeningen aan bemoeien en gebeurt dat toch. Daarop blaast Howard de hele bouwput op waarna hij zich laat zich arresteren. Hij wordt zo ongeveer in het openbaar gelyncht:
“… ‘Die man is gewoon een ziekelijke egoïst zonder enig moreel besef,’ zei de societydame die zich aan het kleden was voor een liefdadigheidsbazar en die niet zou weten hoe ze haar geldingsdrang tot uiting moest brengen en hoe ze tegenover haar vriendinnen moest pronken als liefdadigheid niet langer de deugd was die voor alle zonden vergeving schonk. Hetzelfde zei de sociaal werker die in het leven geen doel had gevonden en in de steriliteit van zijn ziel ook geen doel tot ontwikkeling kon brengen, zodat hij voor zichzelf zonde in zijn deugdzaamheid en van iedereen het onverdiende respect oogstte door met zijn smoezelige vingers wonden van anderen te betasten. Hetzelfde zei de romanschrijver die niets te zeggen zou hebben als hem de onderwerpen dienen en offeren werden ontnomen, die snikkend duizenden aandachtige lezers telkens weer verzekerde dat hij van hen hield, zo eindeloos van hen hield, zodat ze toch echt niet anders konden doen dan op hun beurt ook een beetje van hem te houden. Hetzelfde zei een vrouwelijke journalist die net een landhuis had kunnen kopen omdat ze zo gevoelig schreef over de kleine man. Hetzelfde zeiden alle kleine mannen die onafgebroken wilden horen spreken over liefde, de grote liefde, de liefde die geen onderscheid maakte, de liefde die alles omvatte, alles vergaf en hun de vrijheid gaf alles te doen wat ze wilden. Hetzelfde zei ieder tweedehands mens die alleen kon bestaan als een teek op de zielen van anderen…”. En even verder:
“… Dit was solidariteit. De debutante die naar de pedicure ging, de huisvrouw die worteltjes kocht aan een handkar, de boekhouder die pianist had willen worden maar zich verschool achter een zuster voor wie hij moest zorgen, de zakenman die een hekel had aan zijn zaak, de werkman die een hekel had aan zijn werk, de intellectueel die een hekel had aan iedereen – zij waren broeders verenigd in de weelde van een gemeenschappelijke woede die de verveling verdreef en hen van zichzelf verloste, en ze wisten maar al te goed wat voor weldaad het was om zichzelf verlost te zijn…”.
Goed en kwaad
Er brandt een hevige strijd los tussen Wynand, die het opneemt vóór Howard, en de criticus die het opneemt tégen Howard. De criticus heeft het volk op zijn hand. Als het er op lijkt dat Wynand failliet gaat, loopt hij over, en verraadt Howard. Dat accepteert Dominique niet. Ze verlaat Wynand om zich (eindelijk) openlijk aan Howard's zijde te voegen. Tijdens de rechtszaak die volgt bekent Peter zijn misstappen. Howard weigert een advocaat en verdedigt zichzelf in een briljante speech, die het hoogtepunt van het boek vormt. Zijn statement:
“… De schepper brengt voort; de parasiet ontleent…”. Volgens Howard gebruikt de parasiet dan wel de tweedehands mens het
altruïsme als wapen om anderen te exploiteren. Om zijn deugdzaamheid te kunnen beoefenen verlangt de altruïst er naar de ander te zien lijden. Rand zet het allemaal in een ongelooflijk zwart-witte alles of niets tegenstelling:
“… Als polen van goed en kwaad kreeg hij twee ideeën voorgezet: egocentrisme en altruïsme…”. Ik vind dat Rand er te simpel over schrijft. Het altruïsme dat Rand schetst is eerder een verkapte vorm van egoïsme. Bovendien hebben mensen een bepaalde mate van bevestiging nodig; zie psychiater Anna Terruwe in
“De frustratieneurose”. Howard wordt vrijgesproken, alle hoofdrolspelers gaan als echte heren uit elkaar, eind goed - al goed. In deze tijden van corona ondervinden we hoe ontzettend belangrijk waarachtig altruïsme is. Tegelijk weten we ook dat kunst die er toe doet altijd authentiek is. Waarom zou het een het ander uitsluiten?! Ik denk dat de tegenstelling die Rand schept een valse is, wat niet wegneemt dat haar ideeën spannend en discutabel zijn. Ik geloof niet in of-of; ik geloof in en-en. Haar in alle opzichten verbijsterende roman doet me denken aan het werk van
Herman Hesse en
Carry van Bruggen, die dezelfde fascinerende thema’s onderzochten.
Uitgave: Luitingh-Sijthoff 2015 (oorspronkelijke uitgave 1943), vertaling Jan van Rheenen en Theo Veenhof, 752 blz., ISBN 978 902 101 668 9, € 27,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier