“Volgens mij betekent het leven serieus nemen iets als dit: dat wat de mens ook op deze planeet doet, gedaan moet worden in de beleefde waarheid van de verschrikking van de schepping, van het groteske, van het gerommel van de paniek dat overal onder zit. Anders is het vals.”
Ernest Becker, The Denial of Death, 1973
Tim Keller (1950), predikant van de meer dan zesduizend bezoekers trekkende Redeemer Presbyterian Church in New York City, behoort samen met de anglicaanse bisschop Tom Wright (voor insiders: ‘Tim & Tom’), tot de meest spraakmakende theologen van dit moment. Hij schreef een boek over het thema waar het in iedere religie om draait: de zin van het lijden.
Als God bestaat…
Het bovenstaande citaat deed me denken aan het gesprek dat Antoine Bodar had met Maarten ‘t Hart op 1 januari 2015 in het programma “Eeuwigh gaat voor ogenblick”, waarin de laatste wijst op de immens wrede kant van de natuur, en vraagt waarom God zoiets verzint als Hij al bestaat. Waarom lijden we? Misschien is dat wel de moeilijkste vraag die er is.
Of mensen al dan niet in God geloven lijkt vaak te maken hebben met hun visie op lijden. Ann De Craemer in “Vurige tong”: “… Ik verloor mijn geloof op 22 december 1994 om kwart voor zes, toen ik het rolluik naar beneden liet, besefte dat mijn grootmoeder zou doodgaan en geen gebed tot die doofstomme God haar ooit nog kon genezen…”. De beroemde Franse schrijver Stendhal (1783-1842): “… Het enige waardoor God te verontschuldigen is, is het feit dat hij niet bestaat…”.
Andersom komt net zo vaak voor. Het lijden kan ook een trigger zijn waardoor mensen als het ware teruggeworpen worden op God. Het valt me altijd weer op hoe na rampen als met de MH17, de rechts-extremistische moordaanslagen van Anders Breivik in Noorwegen - zie mijn vorige blog -, en ook nu weer, na de vliegtuigcrash in de Alpen, mensen troost zoeken in kerken. Keller: “… Niet lang na de schietpartij op een basisschool in Newton in december 2012, nadat alle toespraken door politici, alle herdenkingsdiensten en begrafenissen voorbij waren, schreef Samuel G. Freedman een column in ‘The New York Times’, getiteld ‘In a crisis, Humanists Seem Absent’…”.
Keller heeft het ook over het paradoxale feit dat nogal wat gerenommeerde atheïsten (b.v. C.S. Lewis, A.N. Wilson, Alvin Plantinga, Andrea Palpant Dilley), die niet in God konden geloven omdat het lijden hen verbijsterde, tóch verder gingen denken omdat ze door hun verontwaardiging over het kwaad tot het besef kwamen dat er iets in of achter de kosmos moet zitten. Je kunt niet boos worden op iemand die niet bestaat. Mensen denken in morele termen van goed en kwaad; en dat komt ergens vandaan. Niemand kan uiteindelijk vrede hebben met het idee van de ‘survival of the fittest’. Het is té wreed.
Betekenis geven aan lijden
We leven in een maatschappij waarin ervan wordt uitgegaan dat we ons leven zélf in de hand hebben, er zélf vorm aan moeten geven, en als dat niet lukt, we dat aan onszélf te danken hebben; neem bijvoorbeeld het rechts-liberale kabinet van Rutte. Dat is wel erg naïef gedacht (zie o.a. ook mijn blogs over “Identiteit” van Paul Verhaeghe, “Happy me” van Sanne Bloemink en “Borderline Times” van Dirk de Wachter). Keller: “… Het verlies van geliefden, financiële tegenslagen en morele ontsporingen – je zult als je een normale leeftijd bereikt, met alle drie te maken krijgen. Niemand ontkomt daaraan. Ongeacht wat voor voorzorgsmaatregelen we treffen, ongeacht hoe stabiel we ons leven hebben weten op te bouwen, ongeacht hoe hard we ons best hebben gedaan om gezond en welvarend te zijn, een prettig sociaal leven te leiden en succesvol carrière te maken – er komt daarom onvermijdelijk een moment waarop ons leven kapotgaat. Het maakt niet uit hoeveel geld, macht of organisatietalent je bezit; de dood, een ernstige ziekte, bedrog, financiële fiasco’s en massa’s andere narigheden kun je er niet mee buiten je leven houden. Het menselijke bestaan is rampzalig broos en onderworpen aan krachten die wij niet kunnen bedwingen. Het leven is triest…”.
In het eerste en interessantste – vind ik - deel van dit boek onderzoekt Keller uitgebreid de manier waarop culturen reageren op leed. Iedere samenleving moet betekenis geven aan pijn en lijden. Zoniet, dan ontstaat er onder de bevolking wat Nietzsche noemt ‘ressentiment’ (haat, wrok), en dat kan weer leiden tot ernstige sociale instabiliteit. Niet iedere maatschappij doet dat even goed. De westerse samenleving komt er zelfs het bekaaidst af; ze biedt haar leden geen enkele verklaring voor het lijden en vrijwel geen instructies om er mee om te gaan. Veel mensen nemen daarom hun toevlucht tot andere culturen en godsdiensten - het hindoeïsme, het boeddhisme, het confucianisme, de Griekse oudheid, het christendom - om iets zinnigs te kunnen zeggen in tijden van crises.
Aan de hand van het werk van verschillende antropologen en sociologen verdeelt Keller de antwoorden op lijden in vier visies:
1) De moralistische opvatting. Mensen laten na het goede te doen, maar je komt nergens mee weg. Hierin past het leerstuk van karma. Na diverse reïncarnaties, als je voor al je zonden hebt geboet, zul je tot in eeuwigheid vrij en gelukkig zijn.
2) De zelftranscendente opvatting. Lijden is een illusie. Zie bijvoorbeeld de leer van Boeddha en de Griekse Stoïcijnen. Door het uitdoven van onze verlangens en het veranderen van ons bewustzijn komen we tot groeiend inzicht.
3) De fatalistische opvatting. We zijn overgeleverd aan de goden. Door het noodlot waardig en standvastig te ondergaan zullen we onsterfelijke roem en eer verwerven. Dat was de hoogst mogelijke deugd binnen de oude heidense culturen van Noord-Europa. Zie ook de overgave aan de onnavolgbare wil van Allah binnen de islam.
4) De dualistische opvatting. De kosmos is een strijdtoneel tussen de machten van de duisternis en het licht; maar het licht zal winnen. Zie bijvoorbeeld het klassieke Perzische zoroastrisme.
Lijden in het geseculariseerde Westen
In alle gevallen komt in het lijden verantwoordelijkheid mee, en biedt het mogelijkheden om boven jezelf uit te stijgen. Het is een straf, een test, of een kans. Het tilt je op een hoger plan, zo niet nu dan na dit leven. Behalve in het geseculariseerde Westen, waar alleen de materie kan bestaan, en geloof in de ziel of spiritualiteit een sprookje is voor ‘dom’ volk – boud gezegd. Als het lijden alleen een kwestie is van ‘vette pech’ kunnen we er innerlijk niets mee, en hollen we naar de eerste de beste deskundige – een medicus, een psycholoog, een ambtenaar – die de hobbels glad moet strijken, zodat wij en anderen weer vrolijk verder kunnen. Alleen zijn de deskundigen van vandaag zo gespecialiseerd dat ieder zijn eigen aanpak heeft: ‘Als je verstand hebt van hamers, ziet elk probleem eruit als een spijker’. Waar we als leken dan weer buitengewoon van in de war raken. En is het kwaad aan de ene kant uitgebannen, dan duikt het aan de andere kant wel weer ergens op. Tolkien in “In de ban van de ring, deel 1, Reisgenoten”:
“… Telkens na een nederlaag en respijt neemt het een andere vorm aan en groeit opnieuw…”. Als je het hebt over vechten tegen de bierkaai...
Keller komt zelf ook niet met een eenduidige Bijbelse uitleg over het kwaad. Daar is het allemaal veel te complex voor. Hij behandelt wel een aantal theodicees (rechtvaardigingen van God: ‘Als God goed en almachtig is waarom bestaat er dan kwaad’); maar ze schieten eigenlijk allemaal tekort. Wel zegt hij dat veel christenen in een cultuur vol ingebakken individualisme en zelfgerichtheid, vaak een zeer verwaterde visie van God hebben. God is vooral iemand die verplicht is de dingen zo te regelen dat wij ervan profiteren. Maar zo werkt het niet. De traditionele God is er niet voor ons; wij zijn er voor God. Keller denkt dat een geseculariseerd, ondogmatisch geloof in zware tijden veel moeilijker overeind is te houden dan atheïsme.
Als orthodox denker noemt hij onder andere de volgende christelijke vooronderstellingen relevant in het nadenken over lijden: dat een persoonlijke, wijze, oneindige en daarom onnaspeurlijke God bestuurt wat er in de wereld gebeurt - hij wijst er op dat mensen van nu menen dat ze met hun verstand de hele wereld kunnen doorgronden en God erbij - maar de christelijke God is een mysterie en gaat de rede ver te boven. Dat de val in Genesis betekent dat mensen God de rug hebben toegekeerd. Dat wij niet aan ons lot zijn overgelaten, maar dat God in Jezus ons zo liefhad dat Hij naar de aarde is gekomen om deze verbroken verbinding te herstellen. Dat Hij met en voor ons heeft willen lijden door zich op te offeren aan het kruis: “… Er is een hele Bijbel voor nodig om alle redenen te helpen begrijpen waarom Jezus’ dood aan het kruis niet slechts een mislukking was, maar ultieme wijsheid…”. Wij hoeven dus niet zelf voor onze zonden te boeten; we mogen zeker zijn van onze verlossing. Voor gelovigen is er een opstanding na de dood. Onze materiële wereld zal hersteld worden en we krijgen alles terug: onze lichamelijkheid - maar dan in de volmaakst denkbare vorm, de liefde, de geliefden, al het goede en al het mooie dat dit leven te bieden heeft. Het is bijna te mooi om waar te zijn.
Het vuur verteert, maar loutert ook
In het tweede deel loopt Keller de legio manieren na waarop in de Bijbel over lijden gesproken wordt. Hij gebruikt daarbij het beeld van een oven, waar wij doorheen moeten. Met God kan dat. Het vuur verteert, maar loutert ook: “… Denk eens aan de vier dingen waar wij mensen naar verlangen. Wil je weten wie je bent en je sterke en zwakke kanten leren kennen? Wil je iemand zijn die met anderen mee kan voelen en hen kan helpen als ze het moeilijk hebben? Wil je zo’n sterk vertrouwen op God hebben dat je bestand bent tegen de teleurstellingen van het leven? Verlang je gewoon naar levenswijsheid? Dat zijn vier wezenlijke dingen om te hebben – maar geen daarvan is zomaar verkrijgbaar zonder lijden. Je kunt pas echt met andere mensen meelijden en meevoelen als je zelf lijden hebt moeten doormalen. Je kunt pas echt op God leren vertrouwen als je op het punt staat om te verdrinken…”.
In het derde deel focust hij vooral op Job, de Bijbelse lijdensfiguur bij uitstek. Het bijzondere is dat God helemaal geen antwoord geeft als Job vraagt naar het waarom van het lijden. Wat Hij wel doet is Job wijzen op de wonderen in de natuur, de wereld en de kosmos. Wat weet Job nu helemaal? Waar was hij toen God alles maakte? Eigenlijk lijkt God vooral te willen zeggen: vertrouw Mij nou maar – Ik zie wat jij niet ziet – Ik weet wat Ik doe: “… Filosoof Peter Kreeft zegt: ‘Job is een mysterie. Iets in ons wordt door een mysterie wel bevredigd, maar niet onze rede. Bij de rationalist roept Job weerstand op, zoals Job de weerstand van zijn vrienden opriep. Maar op een dieper niveau wordt er iets in ons door Job bevredigd en gevoed (…) het voegt ijzer aan ons bloed toe…”. En rabbi Abraham Heschel: “… God is niet aardig. God is je oom niet. God is een aardbeving…”.
Keller doorspekt zijn verhaal met persoonlijke Jobservaringen van allerlei mensen.
Denk groot en hoog
Waar ik mij vooral door aangesproken voelde bij Keller is zijn raad om als je het moeilijk hebt - lang en diep - na te denken over de grote levensvragen. Wat is de zin van het leven? Waarom ben je eigenlijk op aarde? Waar gaat het om in het leven? Waar kom je vandaan, en waar ga je naartoe? Allerlei oppervlakkige overdenkingen en goedkope flutboekjes zullen je niet helpen. Wat je nodig hebt is onderzoek naar de diepe waarheid achter de christelijke teksten. Iets waar je je (theologische) tanden op stuk kunt bijten. Dan zullen er na verloop van tijd onverwachte en nieuwe dimensies oplichten: "... Denk groot en hoog...". Dat is precies het tegenovergestelde van de adviezen die moderne hulpverleners rondstrooien: ontspannen, leuke dingen doen, en je vooral niet druk maken en (teveel) nadenken. Ooit zei een, overigens ongelovige, kennis waarvan alle drie de kinderen kort na elkaar het huis verlieten - ze werd overmand door het zogeheten lege-nest-syndroom - letterlijk tegen mij: ik dacht bij mezelf, nu moet ik iets heel moeilijks gaan doen. Ze begon tuinarchitectuur te studeren. Ik denk inderdaad dat een harde noot om te kraken, je aandacht op een wonderbaarlijke manier kan verleggen.
Volgens Keller willen de boeken die vandaag de dag over stress en spanningen gaan niets weten over diep nadenken over het leven omdat onze Westerse seculiere cultuur misschien wel de eerste samenleving is die functioneert zonder antwoorden op grote vragen: “… Als er geen God is, dan zijn we er in wezen per ongeluk, en als we sterven, worden we al heel gauw vergeten. Uiteindelijk zal volgens deze opvatting de zon opbranden en zal alles wat ooit door mensen gedaan is verloren gaan…”. Wat maakt het dan allemaal nog uit?
Ik moest denken aan een artikel (ND 26-03-15) dat ik las over de Nexus-lezing van de Russische oppositieleider Garry Kasparov , waarin het ging over de vraag waar we in het Westen precies voor staan: “… De bekende Amerikaanse historicus Donald Kagan haalde bijna twee jaar geleden al keihard uit naar de huidige cultuur op zelfs de meest gerespecteerde universiteiten. Kagan zag ‘een culturele leegte, onwetendheid over het verleden, een gevoel van ontworteldheid en zinloosheid (zie bijvoorbeeld ook mijn blog over het werk van Herman Brusselmans). Hij constateerde dat daardoor ‘de democratie haar langste tijd weleens gehad kon hebben’…". En even verder: “… Pal voor de toespraak van Kasparov maakte Rob Riemen, de directeur van het Nexus-instituut, bekend dat dit een van de laatste lezingen in deze vorm aan de universiteit van Tilburg zou zijn: het steeds meer op ‘business-opleidingen’ gerichte management ziet geen plaats meer voor een instelling waar het gaat om waardeloze, want niet in euro’s te vangen zaken als cultureel en moreel bewustzijn. Maar juist het bezig zijn met de morele overtuigingen, de religieuze, filosofische, culturele en historische achtergrond van onze samenleving, is de ruggengraat die bepaalt of en hoe Europa een grens wil trekken tegenover de nieuwe leer van de macht, zoals Putin aanhangt. Het is inderdaad een ‘oorlog van ideeën’. Wie dan niet meer weet wat echt van belang is, staat snel met lege handen – en kan alles verliezen wat zo vanzelfsprekend leek …”.
Tim Keller is lang niet de enige die wijst op het Westerse gevaar van een geestelijk bankroet.
Uitgave: Van Wijnen – 2014, vertaling Jo Wijnen, 415 blz., ISBN 978 905 194 495 2,
€ 19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier