Menu

donderdag 27 december 2012

Onschuldig - Janice Cantore


Zo, eens even heel wat anders: ‘Variety is the spice of life’.
“Onschuldig” is het eerste deel van een serie ‘christelijke’ vrouwenthrillers over rechercheur Carly Edwards, die uitgeverij Voorhoeve op de markt gaat zetten. Verstand op nul, en lezen maar; zou ik zeggen – en dat bedoel ik niet vervelend, want ik vind het best wel eens lekker om een boek te lezen waarbij je niet constant hoeft na te denken. Voor alle feministen onder ons die nu gelijk in de gordijnen vliegen (vrouwen/verstand op nul): het onderwerp is een onwaarschijnlijk ‘sterke’ agente.
Auteur Janice Cantore werkte zelf 22 jaar bij de politie in Long Beach (Californië). Ze weet dus waar ze het over heeft, en ik zeg het er maar gelijk bij, ze houdt de spanning er flink in…


On-bloedig
Ik moet zeggen dat ik een totale leek op het gebied van vrouwenthrillers ben. Wel heb ik gisteravond de film over “De verbouwing” van Saskia Noort gezien. Ik ben tot de conclusie gekomen dat het ‘vrouwelijke’ waarschijnlijk zit in het on-bloederige; want dat ontbreekt opvallend bij zowel Noort als Cantore.

Drieëndertig en een puinhoop van haar leven
Carly Edwards dus. Op haar 33ste verjaardag concludeert ze dat haar leven een grote puinhoop is. Om haar uit de media-aandacht te houden is ze na een schietincident verbannen naar de afdeling Jeugdzaken, ‘een zwart gat van verveling’, waar ze oppas mag spelen voor jeugdige delinquenten. Het enige wat ze wil is carrière maken op straat; maar surveilleren zit er voorlopig niet in. Daarnaast is ze na acht jaar huwelijk weggelopen bij haar man, omdat hij een affaire heeft met een serveerster. Ze haat hem, maar kan hem niet vergeten. Het erge is dat hij een collega van haar is en ze hem niet kan blijven ontlopen.
Alles verandert als er een jongen wordt aangehouden vanwege moord op een burgemeester, die speciaal naar haar vraagt. Hij blijkt één van de probleemjongeren te zijn waar haar christelijke moeder zich over ontfermt.

Drammerige christenen
Met verrassend veel psychologisch inzicht beschrijft Cantore de aversie die ‘drammerige’ christenen bij de rechercheur oproepen. Carly ergert zich dood aan al het gezever over God en gebed van de gelovigen die haar pad kruisen. Haar moeder is wel de ergste: “… Volgens Kay kon de kerk alles oplappen: criminelen, gebroken huwelijken… alles. Ja het zal wel…”. Haar pijn en cynisme: “… Haar vader was net zo geweest: het geloof kwam vóór alles. Maar hij kreeg kanker en Carly’s geloof verdorde en verdween tegelijkertijd met haar vader. Op zijn begrafenis kwam ze tot de conclusie dat iedereen zijn eigen hemel of hel op aarde maakte. Er was geen almachtig wezen dat alles in de hand had. God was een mythe om naïevelingen te misleiden. En door haar geloof in God had haar moeder opengestaan voor een oplichter als Londy Akins…”.

Amerikaanse actie
Carly stort zich op het moordonderzoek (“… als ik goed werk afleverde, zou ik misschien weer mogen gaan surveilleren…”), maar wordt van hogerhand van de zaak afgehouden. Dat zint haar niet. Ze besluit in haar eentje de waarheid te achterhalen.
Ik ga niet het hele plot verraden, maar in ieder geval komt ze in een vrije val van moord en doodslag terecht, draait het verhaal om drugs en het witwassen van geld, veranderen betrouwbare collega’s in corrupte haaien, wordt er een brandbom in het huis gegooid waarin ze ligt te slapen, wil een onbetrouwbare psycholoog haar opsluiten door haar ‘5051’ te verklaren - de politieterm voor ‘doorgedraaid’, en redt een zeehond het leven van deze ervaren oceaanzwemster (ook dat nog). Kortom: veel harde Amerikaanse actie dus …

Meerwaarde
De ‘christelijke’ meerwaarde in het verhaal zit hem in de verschuiving van denken die Carly langzaam ondergaat: “… ‘Nathan (een advocaat), hoe kun jij oprecht geloven dat er een of andere almachtige kerel is die alle touwtjes in handen heeft?’ vroeg ze, nieuwsgierig of zijn argumenten overeenkwamen met die van Nick. ‘Jij gelooft niet in God?’ vroeg hij. Hoewel Carly haar ogen op de weg hield, voelde ze dat hij naar haar keek. ‘Ik weet niet wat ik geloof,’ gaf ze toe.
‘Maar wat vind je dan zo moeilijk aan God?’
Ze blies haar adem uit. ‘Ik denk, kort samengevat, dat dat de eerlijkheid – of juist het gebrek daaraan – in de wereld is. Als agent zie ik graag dat de slechteriken krijgen wat ze verdienen, maar de goede mensen ook. Zo zit het leven echter niet in elkaar.’
‘En jij denkt dat geloven in God betekent dat alles eerlijk is?’
‘Ik denk het wel. Ik bedoel, ik weet zeker dat jij heel veel onrecht ziet. Jij probeert de zaken in evenwicht te brengen, nietwaar?’
‘Ja, dat probeer ik inderdaad op mijn eigen manier.’
‘Zou je dan niet willen dat God daarbij zou helpen?’
‘Zoals ik het zie, doet Hij dat ook.’ Nathan haalde zijn schouders op. ‘In de Bijbel staat een vers dat zegt: “Nu kijken we nog in een wazige spiegel.” Dat betekent dat we niet het hele plaatje kunnen zien of kunnen begrijpen waarom dingen oneerlijk lijken. Ik wou dat we dat wel konden.’…”.
En even verder: “… God houdt zo veel van ons, dat Hij Zijn Zoon voor ons heeft opgeofferd. Was dat soms eerlijk?...”.
Een pastor zegt tegen haar: “… Je bent heel boos en die boosheid richt je op God…”. Als Carly, om hem op een afstand te houden, vertelt dat ze met een psycholoog praat, zegt hij: "... Dat is geweldig, maar ik denk niet dat hij je kan helpen met je spirituele behoeften...". En even later: “… Ik had het gevoel dat je op zoek was naar iets, zoals zoveel mensen – ze zoeken naar God zonder dat ze het zelf doorhebben…”.
Er zijn geen makkelijke antwoorden op moeilijke vragen: “… ‘Wat heb je nou aan een God die het lijden niet kan stoppen?’ ‘Ik heb geen antwoord op al het lijden en het kwaad in deze wereld.’ Nick schudde zijn hoofd en speelde met zijn koffiekopje… ‘Luister, ik weet hoe vreselijk je het vindt om tot iets gedwongen te worden, maar God dwingt niet. Wij zijn geen marionetten. Hij wacht tot jij Hem iets vraagt, tot jij voor Hem kiest.’…”.
Niet alleen Carly gaat daarover doordenken; ik óók…

Aanstootgevend
Als haar ex-man gaat helpen in Carly’s geheime onderzoek dat steeds grotere proporties aanneemt, blijkt hij christen te zijn geworden, en daardoor zo veranderd, dat Carly zich ook ‘bekeert’. En zo komt alles toch weer goed. Niet helemaal, maar toch zeker voor 80 procent. Een beetje een ‘en-zij-leefden-nog-lang-en-gelukkig’ einde, maar aangezien het hier niet om een literaire roman maar een actiethriller gaat, zij dat per omgaande vergeven. Ik vraag mij wel af hoe Janice Cantore haar hoofdpersoon spannend blijft houden, als ze direct in het eerste verhaal al verandert van een atheïst in een, wel-is-waar wat weifelende, gelovige – en het tussen haar man en haar weer koek en ei is.
Janice Cantor vertelt dat ze wil laten zien "hoe geloof invloed heeft op elk aspekt van het politiewerk". Het paradoxale is dat ze dat voor mij niet het echts en op zijn best doet als het verhaal op de christelijke alles-komt-goed-toer draait, maar juist als ze het ‘aanstootgevende’ van het geloof beschrijft.

Kastanjebruin
Wat wel een beetje raar is: ik ben dan wel geen rechercheur maar het viel mij op dat in de roman Carly Edwards haar ‘kastanjebruine haar’ opzij zwaait, terwijl op de omslag de achterkant van een blonde vrouw is te zien. Mijn man en ik hebben ook een tijdje haar kontzakken zitten bestuderen: daar is wat mee. Volgens mijn man staat ze gebogen, maar wie tekent er nu voor de voorkant van een boek een gebogen… enfin, kijk zelf maar…
Het hele verhaal (300 blz.) is bijzonder mooi vertaald door Susanne Castermans-Nelleke en zit uitermate strak in elkaar: niets gebeurt voor niets, dus als er aan het eind van het boek één misdadiger in rook blijkt te zijn opgegaan, verwacht ik eigenlijk dat de volgende thriller over hem zal gaan. We shall see…

Wat de toekomst brengen moge...
Ik kan het niet laten om als laatste een wel heel toepasselijk citaat mee te geven, zo aan het einde van het jaar: “… Naast de wekker stond een ingelijste uitspraak die Carly al miljoenen keren had gelezen. ‘Ik weet niet wat de toekomst brengt, maar ik weet wel Wie hem brengt…”.
Happy New Year!

“Onschuldig” is voor €19,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: Voorhoeve - 2012

zondag 16 december 2012

Soms in Afrika – Floor Koomen


“… Vanaf mijn elfde levensjaar kom ik er soms, in Afrika. Soms houd ik van het continent, de mensen, de sfeer. Soms denk ik het ineens te begrijpen en dan weer helemaal niet. Soms is het grappig, vaak tragisch. ‘Soms’ is het sleutelwoord voor mijn reizen daar. Alles is er vaak soms. Soms is er stroom, water of benzine. De bus, trein en het vliegtuig vertrekken er soms. Twaalf uur is soms twaalf uur, maar soms ook drie uur of de volgende dag. Dat hangt er maar van af. In Afrika is heel veel soms, maar er is ook een ‘altijd’. Altijd zijn de dingen relatief. En zo wordt altijd toch weer soms. Er is geen ontkomen aan… soms…”.
Subtitel: ‘Verhalen van onderweg, dwars door landen, levens en vriendschappen’.


De ziel van Afrika
Documentairemaker en mediatrainer Floor Koomen (Amsterdam, 1963) woonde als kind een tijdje in Afrika, en keert er i.v.m. zijn werk vaak terug. Zijn grote droom is er ooit een media-academie op te zetten. Over zijn ervaringen in Kenia, Swaziland, Soedan, Mali, Mozambique en Gabon schreef hij “Soms in Afrika”; een boek vol razendsnelle reisverhalen in landen waar hij, soms op het hijgerige af, als een leeglopende ballon doorheen stuitert. Natuurlijk kan dat ook haast niet anders als je zoveel bereisde landen tegelijk in één publicatie wilt proppen.
Dit boek heeft een mooie opzet. Koomen legt aan de hand van zijn belevenissen, per land, als het ware de ziel van Afrika bloot. Ieder hoofdstuk wordt voorafgegaan door een grijze, informatieve pagina, waarop een kaartje laat zien waar het betreffende land zich precies op het continent bevindt, met daaronder een korte beschrijving over de bevolking, de godsdiensten, de taal en cultuur, de moderne geschiedenis, de geografie en persoonlijke reistips van Floor Koomen zelf - want overal heeft hij Afrikaanse vrienden zitten die wel wat voor je willen doen in de vorm van sightseeing of je aan een goedkoop onderkomen kunnen helpen. Dit alles buiten de toeristenbusiness om: zo leer je Afrika pas écht kennen.

Zij die eten en zij die dat niet doen
“… In Afrika is de mensheid in te delen in twee categorieën…”, vertelt Koomen: “…zij die eten en zij die dat niet doen…”. Hij loodst je door een wereld van ongekende schoonheid en ten hemel schreiende armoede: “… Als deze mensen ‘medemens’ worden in plaats van een ‘andere soort’, dan wordt het totaal onbegrijpelijk dat zo’n 20 procent van de wereldbevolking zo’n 80 procent van al het beschikbare voedsel consumeert. (Dat is inclusief de 20 procent die wij doordraaien en weggooien.) …”. En toch heeft Afrika voor hem vaak iets wonderlijk optimistisch: “… De mensen hier gaan veel minder uit van een perfecte wereld en de afwezigheid van lijden. Lijden hoort er gewoon bij en dat geeft zelfs eenvoudige mensen een mate van wijsheid die wij vaak kwijt zijn…”.

Genesis-sprookje
Het boek start met een soort Genesis-sprookje: “… Hij had er zijn handen vol aan. God, bedoel ik. Aan het scheppen van de wereld…”. Het gaat een beetje anders dan het verhaal uit de Bijbel: “… Omdat de heilige Heer zo druk was met het maken van de mens, kon hij de rest van zijn schepping net iets minder goed in de gaten houden. De 'geniepige' en 'gemene' zagen kans zichzelf eens en voor altijd voor het voetlicht te brengen. Zij wilden hun punt op de schepping drukken. Ze moesten en zouden iets aan Gods kunstwerk veranderen, iets versjteren. Hand in hand slopen ze naar één van de opvallendste creaties tot dan toe: de baobab. Een grote, schaduw-, voedsel-, vocht-, en vruchtrijke boom. Een prachtexemplaar. Mischien wel de mooiste van alle bomen. Ze hadden maar even, want ze wisten dat de schepper maar heel kort niet zou opletten. Samen pakten ze de boabab op, rukten hem met wortels en al uit de grond en zetten hem – net voordat God opkeek om te zien waar die herrie vandaan kwam – ondersteboven terug…”.
Daarmee is de toon gezet.

Geen instant-religie voor Floor Koomen
Lang vroeg ik mij af of Floor Koomen iets had met geloof. Hij doet er af en toe behoorlijk cynisch en bijna blasfemisch over (toch geeft hij mediales aan televisiedominees). Tot hij na zo’n 200 bladzijden het volgende schrijft: “… Lilian is erg christelijk. In het kapperszaakje van haar en haar man Rode (-riques) in Maputo hangt ze de ene na de andere poster op met, in mijn ogen, loze christelijke kreten, die het complexe geloof op een wasmiddelreclame doen lijken. ‘Jezus als Omo power.’ Het gemak van kreten die de tand des tijds niet zullen doorstaan, geeft haar troost en houvast. Haar christen-zijn zit op het niveau van netjes zijn, regeltjes en een zeer naïef vertrouwen op haar Heer. Even bewonderenswaardig als lui, als je het mij vraagt. Vergelijkbaar met door een drukke stad fietsen en elke minuut dertig seconden je ogen dichtdoen. 'God zorgt ervoor' en 'Onder zijn hoede zal kwaad je niet treffen' zijn even waar als leugenachtig. Goedbedoelde christelijke toverspreuken vind ik het. Veelal afkomstig uit het eveneens Portugeessprekende Brazilië, waar het evangelische christendom erg groot is. Met een suikerlaagje bedekt gouderts. Er aan likken geeft tijdelijk bevrediging. Behandel je geestelijke of filosofische waarde als een hapklare brok, dan wordt die of leeg, of een struikelblok. Je hapt en je tanden breken. Als eeuwigheid zich aanbiedt, is het de moeite waard die te onderzoeken. Verhitten, scheiden, louteren, bekijken, ondervinden, zijn, in geloof springen en dan worden. Zo wordt wijsheid gevonden…”.
Ziedaar: geen instant-religie voor Floor Koomen. Indrukwekkend. In het boek heeft hij het er niet over, maar op zijn website vertelt hij dat hij ooit, “... in een tijd waarin zijn leven in rook verdween...”, van een vriend waarmee hij drugs probeerde te smokkelen, een afgedankte Bijbel kreeg. Hij begon te lezen, en raakte zo onder de indruk, dat hij de plekken waar de verhalen zich afspeelden in Israel en Egypte ging bekijken en theologie begon te studeren: “… Het christendom werd mijn geestelijk huis…”.

Druppel op een gloeiende plaat
Ontroerend is Koomen’s verhaal over een reis die hij samen met zijn vrouw en twee puberkinderen maakt naar hun gesponsorde Afrikaanse schrijfmaatjes van kinderhulporganisatie Compassion.
Af en toe probeer ik ook wel eens wat geld in te zamelen voor een of andere hulporganisatie. Veel te vaak hoor ik: “… Wat haalt het uit. Het is toch maar een druppel op een gloeiende plaat…”. Daar moeten we echt anders over gaan denken (zie b.v. ook mijn blog over “Het gat in ons evangelie” van Richard Stearns). Het zal namelijk jouw hoofd maar zijn, waarop die druppel valt!
Koomen schrijft er het volgende over: “… Denk je eens in: je woont in een sloppenwijk of ver weg van de eerste de beste doorgaande weg. Je gaat letterlijk en figuurlijk nergens heen. Je sociale en economische situatie maken dat je voor de rest van de wereldgemeenschap zo goed als onzichtbaar bent. Dat merk je, doordat er geen dokters voor jou zijn of bijvoorbeeld als je moeder weer eens moet bevallen. Dat merk je, doordat je vader je moeder mishandelt en de rechterlijke instanties er voor haar en jou niet zijn. Je maakt het dagelijks mee, doordat de schoolklassen overvol zijn, er geen lesmaterialen zijn en de leerkrachten wanhopig en ongemotiveerd raken. Je zit vast, in de hoek. Dat is de sfeer waarin miljoenen kinderen op deze wereld opgroeien. En dan is daar ineens een mens, van de andere kant van de wereld, die bereid is ‘bakken geld’ in jou te investeren, en meerdere keren per jaar aan je vraagt hoe het met jou en je familie gaat en interesse voor je heeft. Jouw bestaan doet er ineens toe. Je bent kennelijk belangrijk genoeg voor de blanke ‘halfgoden’ om naar je om te zien. En jij als individu wordt ineens een zegen voor je familie, omdat het hele gezin meeprofiteert van het feit dat jij een sponsor kreeg. Zonder dat ze het in de gaten hebben, raken de kinderen aangesloten. Er wordt toegang tot de dokter en hulp bij het schoolwerk geregeld en ze krijgen complimenten voor hun inzet. Het blijkt dat je ‘ertoe doet’. Dat motiveert kinderen op een ongelooflijke manier. Niet zelden blijkt dat de kinderen die via Compassion – of vergelijkbare organisaties – worden ondersteund, het op school verhoudingsgewijs beter doen. En dat terwijl Compassion haar kinderen heel bewust bij de armsten en kwetsbaarsten zoekt, en dus meestal onder de minst ontwikkelden…”.

Rondjes lopen om elkaars ziel
Vaak zijn Koomen’s observaties onverwacht scherp.
Over de manier waarop mannen en vrouwen vriendschap sluiten: “… Voor Eliud en Tijn lijkt het niet zo’n probleem: geef jongens een bal en het rolt. Voor dames ligt dat anders. De klik komt niet uit rollende activiteiten of een vliegend projectiel, maar uit conversatie. Hoe oppervlakkig ook, al kletsend over niets lopen ze rondjes om elkaars ziel…”.
Soms hilarisch: “… Ik reken af met een doorweekt briefje van 1.000 KSH, dat uit de waterdichte dichtschroefkoker (dank Rabobank!) tevoorschijn komt…”.
De omtrekkende manier van Afrikaans conserveren: “…Taloutha is inmiddels rechtop gaan zitten. En kijkt me weer aan. ‘Het spijt me dat ik je laat zitten. Ik wilde erover beginnen, maar mijn trots en schande aten elkaar op. De woorden die ik aan jou moest spreken, ik vond ze niet in de mond.’…”.
De eeuwige dilemma’s: “… We kijken elkaar een poosje aan. Ik voel mezelf een principiële eikel, maar ik meen toch zo het juiste te doen. Toch. Altijd weer ‘toch’. God, wat heb ik een hekel aan dat woord. Het is zo half. Zo zonder passie en bloed. Een woordje dat een hele dikke kont heeft…”.
Over zichzelf: “… Ik sta weer voor gek. Geeft niet. Als ik maar aandacht krijg…”.

Verliefd
De Afrika-reizigers die ik ken vertellen me altijd weer dat je maar op twee manieren op het land kunt reageren: óf je wordt gillend gek en wilt linea-recta terug naar huis, óf het is liefde op het eerste gezicht. Een tussenweg bestaat niet.
Floor Koomen hoort tot de laatste categorie. Europa heeft zijn hoofd, Afrika zijn hart, zegt hij: “… Lachende, zwaaiende, creatieve mensen. Het witte strand, het heerlijke weer, de huisjes en tuinen, de apen, olifanten en leeuwen, luchten, de talen, de stammen, de dans, de taal. Afrika… tot op de dag van vandaag zoek ik woorden. Ik stamel: ‘het aardse, het echte, het eerlijke, het oermenselijke. Heel gegrond en zo ongrijpbaar. De menselijke maat en toch spiritueel…’. Daar waar we in Europa de meeste paradoxen met succes hebben onderdrukt of onzichtbaar gemaakt, ligt de naaktheid van ‘het zijn’ in Afrika op straat. In elk gezicht, verhaal en leven ligt de meerlagigheid van het bestaan besloten. Soms pijnlijk, maar altijd eerlijk… Afrika geeft me het gevoel te leven en er middenin te staan. Het is die tegenstelling die me tot op de dag van vandaag mateloos boeit in Afrika…”.
Ik denk dat ik maar beter niet naar Afrika kan gaan. Ik ben bang dat ik verliefd word…

Ongetemd en onverschrokken
Nog even over de uitgeverij van dit boek. Die kende ik niet. Zij blijkt nog tamelijk jong te zijn. Dit zegt ze over zichzelf: “… Misschien wel de grootste tragedie in onze tijd, is dat zo veel mensen hun passie hebben opgegeven en getemd geworden zijn. Het woord barbaar staat voor ons voor ongetemd en onverschrokken. Uitgeverij De Barbaar is een onverschrokken, mensvriendelijke uitgeverij. Wij willen mensen prikkelen tot een gepassioneerd leven, en een nieuw geluid laten horen in onze tijd, taal en cultuur…”.
Great! Om in de gaten te houden…

“Soms in Afrika” is voor €19,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (meer over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: De Barbaar - 2012

vrijdag 30 november 2012

Eva Cassidy. De biografie – Johan Bakker


‘Pesten’ is ook een opvallend thema in een boek over - de mij tot voor kort volledig onbekende zangeres - Eva Cassidy. Ongeveer een jaar geleden las ik in de krant een stukje over Cassidy. Ik ging op zoek op Youtube. Het eerste wat ik van haar hoorde was “Fields of Gold”.

Rillingen
De rillingen liepen over m’n rug. Natuurlijk kende ik het nummer van Sting (de leadzanger van The Police) uit 1993, en ook had ik de gelikte uitvoering gezien van Celtic Woman. Maar de stem van Eva Cassidy overtrof voor mij alles wat ik tot dan toe had gehoord (door alle drie de versies te beluisteren snap je beter wat ik bedoel dan dat ik in woorden kan uitleggen – denk ik).
Ik was niet de enige, las ik een tijdje later in “Over the Rainbow, the tragic live of Eva Cassidy” (2011), de Engelstalige biografie die Johan Bakker over haar schreef. Ik kreeg het als verjaardagskadootje van mijn man.
Nog wat later las ik dat “Over the Rainbow” was genomineerd voor de prestigieuze Britse People’s Book Prize 2012, en dat je er via Facebook op kon stemmen als je vond dat dat het beste werk in de categorie non-fictie was - wat ik natuurlijk grif deed. Het lijkt erop dat het heeft geholpen :). Op 30 mei j.l. won de Nederlandse muziekjournalist Bakker de prijs. Hierbij alsnog van harte gefeliciteerd!
Inmiddels ligt de Hollandse variant, waaraan een uitgebreide proloog over de zoektocht van de auteur naar Eva Cassidy (in Amerika) is toegevoegd, in de winkel: “Eva Cassidy. De biografie”.

Geen hokje
Ik schafte de cd’s "Songbird"(1998) en "Simply Eva"(2011) aan. Er zijn er veel meer: "The Other Side"(1992), "Live At Blues Alley"(1996), "Eva By Heart"(1997), "Time After Time"(2000), "No Boundaries"(2000), "Method Actor"(2002), "Imagine"(2002),"American Tune"(2003), "Wonderful World"(2004), "Eva Cassidy Sings"(dvd - 2004) en "Somewhere"(2008).
Bijna iedereen die Eva Cassidy voor het eerst op een bandje hoorde dacht dat ze met een zwarte artieste van doen hadden. Eva coverde voornamelijk songs van anderen. Het bijzondere is dat ze moeiteloos álles aankon: ballads, jazz, rock, spirituals, R&B, folk, soul, blues, gospel, hiphop - je kunt het zo gek niet bedenken. Tegelijk was dat ook een beetje haar handicap. De platenmaatschappijen wilden haar in een hokje stoppen, wat Eva niet liet gebeuren.
Wie was deze ongelooflijk getalenteerde zangeres en waarom had ik nooit eerder van haar gehoord?

Postuum
Om maar gelijk met het allerergste in huis te vallen: Eva Cassidy (1963 – 1996) werd niet oud. Ze stierf toen ze nog maar 33 was. Ze werd te laat behandeld voor een agressieve vorm van huidkanker die zich in haar longen en botten verspreidde. Pas postuum werd ze beroemd. Eerst in Engeland, daarna in de rest van Europa en Australië, en pas het laatst in de V.S. - haar vaderland. Muziekcriticus Clive Davis in The Sunday Times: “… Cassidy’s leven eindigde bij hoofdstuk een, maar ze had evengoed een fascinerend verhaal te vertellen…”.
Eva was niet bang om dood te gaan. Ooit zei ze tegen haar moeder, met wie ze een intense band had, dat het niet erg was als ze zou sterven, omdat ze altijd in staat was geweest om mooie dingen te maken. Ze zong niet alleen, ze was een veelzijdig kunstenaar die ook bezig was met tekenen, schilderen, het decoreren van vloeren, muren en meubels, en o.a. het maken van kralenkettingen.

Zwanenzang
Het geld dat het laatste concert waarin ze figureerde opbracht gaf ze aan vier jonge kankerpatiënten die ze had ontmoet in het John Hopkins ziekenhuis. “Wonderful World” werd haar zwanenzang. Het was een wonder dat de band het überhaupt kon spelen: de enige die zich in de hand had was Eva zelf: “… Toen ze zong verliet Chuck het podium zo onopvallend mogelijk, omdat hij niet langer in staat was zijn emoties onder controle te houden. Hetzelfde kan gezegd worden van de meeste mensen in het publiek – iedereen was zich bewust van de betekenis van dit moment. De leden van The Eva Cassidy Band vonden het moeilijk om te spelen, maar ze deden hun uiterste best om niet door hun verdriet te worden bevangen. Chris Biondo (met wie ze ooit een relatie had) vermeed naar Eva te kijken, zijn ogen waren helemaal gefocust op de steel van zijn basgitaar. Zelfs de professionele toetsenist Kent Wood raakte de weg volledig kwijt in dit relatief simpele keyboard-arrangement: piano en gitaar mengden slecht en het klonk alsof ze in verschillende toonsoorten speelden…”.
De manier waarop Johan Bakker de laatste slopende maanden van haar leven beschrijft is misschien wel het aangrijpendste wat ik ooit in dit genre heb gelezen. Tranen.

Bezemkast
Uit het boek rijst een beeld op van een extreem verlegen zangeres die vaak eenzaam was en last had van een fnuikend gebrek aan zelfrespect. Eva's gave voor muziek werd enorm gestimuleerd door haar autoritaire en veeleisende vader. Zijn kritiek vond ze onverdraaglijk. Na de basisschool zagen haar ouders hun dochter voor hun ogen veranderen van een zorgeloos kind in een overgevoelig meisje dat zich steeds meer terugtrok in haar eigen wereld: “…. Tijdens haar puberteit was Eva zich gaan realiseren dat ze anders was dan veel anderen…”. Ze werd het slachtoffer van pesten. Eva huilde regelmatig op school en wist niet hoe ze terug moest vechten. Of hoe ze moest reageren in een groep. Meestal bevroor ze tussen veel mensen. Ze had last van depressieve buien, en als ze al vrienden maakte, claimde ze die verschrikkelijk. Eva zou altijd moeite houden met live-optredens:
“… Ondanks ieders bewondering gaf Eva er de voorkeur aan om te zingen vanuit een gesloten bezemkast, waar niemand haar kon zien…”. De pijn van haar ongelukkige schooljaren achtervolgde haar tot op haar sterfbed. Het bewijst maar weer eens hoe diep pesten erin hakt.

Haast op het autistische af
Een groot obstakel op de weg naar succes was Eva’s weigering zich aantrekkelijk te kleden. Ze gaf de voorkeur aan een korte broek, jeans, wijde T-shirts, soldatenkistjes en het haar in een gemakkelijke paardenstaart. Voor Eva geen glitter en glamour. Alleen haar stem en een gitaar. Maar ja; het oog wil ook wat.
Een nog groter probleem was haar podiumpresentatie: “… Ze stond daar alleen maar. Ze had haar gitaar om haar nek of had een microfoon in haar hand en keek het grootste deel van de avond naar de grond…”. Op de filmpjes die ik heb bekeken zie je inderdaad een totaal naar binnen gekeerde vrouw, die geen oogcontact maakt met haar publiek en waar geen lachje af kan. Alsof Eva enkel luistert naar een stem in haar binnenste. Het is haast op het autistische af. “… Tussen twee sets door zocht Eva vaak alleen een tafeltje op. De andere muzikanten moesten haar echt overhalen om bij hen te komen zitten…”. Na een baantje als paardenverzorgster en zwaar werk in een groot tuincentrum kreeg Eva de kans in een kunststudio aan de slag te gaan met het ontwerpen en maken van muurschilderingen voor schoolkantines: “… Het werk had twee voordelen: Eva kon haar creativiteit gebruiken en ze kon in haar eentje bezig zijn. Margaret (de manager) ontdekte al snel dat zelfs als ze samenwerkten, Eva zich vaak opsloot in haar eigen wereldje en dat ze de lunch in haar eentje in een hoekje zat op te eten…”.

Geen consessies
Een solocarrière boorde ze zelf de grond in: “… De pogingen die manager Al Dale en hij hadden ondernomen om een platendeal in de wacht te slepen waren alle op niets uitgelopen, wat grotendeels te wijten was aan Eva’s koppige karakter. Als ze eindelijk eens aan tafel zaten bij een platenbaas, hield Eva haar mond, om precies op het verkeerde moment te zeggen: ‘Ik zing geen rotzooi.’…”. Eva deed zelden consessies. Haar vriendinnen vertellen: “… Jackie en Anna Karen organiseerden samen een feestje ter gelegenheid van Eva’s 32ste verjaardag. Eva was verrast, genoot van haar verjaardagstaart, maar liet vervolgens haar gasten achter om zich terug te trekken in haar eigen kamer. Niemand trok het zich persoonlijk aan, Eva’s vrienden wisten dat rust belangrijk voor haar was. Ze deed nooit iets omdat anderen wilden dat ze dat deed. Eva had vaak genoeg aan zichzelf en had geen zin in sociale verplichtingen…”. Op haar laatste verjaardag ging het trouwens beter: “… Eva voelde zich deze keer meer op haar gemak op dit feestje; ze bleef de hele avond onder de gasten en sloot zich niet op in haar kamertje. Het hoogtepunt van de party bestond uit het inhaleren van helium uit een van de verjaardagsballonnen en het opnemen van de telefoon met een smurfenstemmetje…”.

Geloofsbelijdenis
Ondanks alles was Eva in staat de boodschap van haar songs over te brengen op een manier die door merg en been ging. De meeste luisteraars reageerden dan ook diep geëmotioneerd. Een kenner vertelt in het boek dat sommige Cassidy-fans zo geobsedeerd waren, dat haar muziek voor hen bijna een religie werd. Voor veel musici werd Eva Cassidy een groot voorbeeld, waaronder Katie Melusa, die daar het volgende over zei: klik hier.
Iedereen die Eva heeft gekend typeert haar vooral als bescheiden, vriendelijk en spiritueel. Als klein meisje liet ze zich dopen in een zwarte gospelkerk. Haar ouders hielden dat niet tegen, al waren ze zelf niet religieus. Door een verhuizing kwam ze in een witte emigrantenkerk terecht waar gearriveerde kerkgangers haar veroordeelden omdat ze ongepoetste schoenen en slordige lange broeken droeg. Ze ontdekte dat kerkmuren ook verstikkend kunnen zijn. Ze liet de kerk los maar het religieuze besef bleef. Misschien heeft ze dat wel het mooist vertolkt in: “People Get Ready”, wat voor mij bijna werkt als een soort geloofsbelijdenis. Als ik dit hoor denk ik: het kan niet anders… God bestaat….

Hebzucht
Na Eva’s dood begonnen de miljoenen binnen te stromen. Helaas zette hebzucht familie, vrienden en collega’s tegen elkaar op in een voorlopig uitzichtloos lijkende strijd om royalty’s en erkenning. Iedereen wil een graantje meepikken. Eva was altijd van mening dat geld het slechtste in mensen wakker riep. Hoezeer heeft ze gelijk gehad. Johan Bakker: “… Geld, macht, roem, uiterlijkheden, dit alles betekende niets voor Eva..”.
Bakker schreef een zeer gedetailleerd (elk Eva-nummer voorziet hij van kort commentaar en achtergrondinformatie) en hartverscheurend verhaal over een van de kwetsbaarste zangeressen die ik ooit zag.

“Eva Cassidy. De biografie” is voor €19,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: DoDo - 2012

woensdag 14 november 2012

Supergelukkig – Tatjana van Zanten


Een vrouwenboek met de sarcastische titel “Supergelukkig” staat natuurlijk garant voor een verhaal waarin mensen helemaal niet gelukkig zijn. Tatjana van Zanten (1966) schreef een sleutelroman die, vanwege de opschudding die vorige week ontstond na de zelfmoord van de gepeste student Tim Ribberink, bijzonder actueel is. Naast het hilarische ‘Gooische vrouwen’- karakter, draait “Supergelukkig” om het nichtje van de schrijfster, een groep-acht-meisje, dat weggepest wordt uit het elitedorp Bloemendaal, en ergens in het verhaal opduikt in een open slaapkamerraam, met haar voeten naar buiten bungelend. Waar het meisje aan denkt is duidelijk…

Alle dagen feest
Als de Amsterdamse Tatjana de drukte en het lawaai in de hoofdstad beu is, strijkt ze met haar gezin neer in het lommerrijke villadorp Bloemendaal: zon, zand, zee, veel ‘oud geld’, nog meer ‘nieuw geld’, en vriendin/nicht Lot in de buurt. Het is alle dagen feest. Met haar stinkend rijke buurvrouw sjeest ze de plaatselijke borrels en partijen af. Binnen no time leert Tatjana alle ins en outs van het mondaine leven kennen. En wij ook. Waarschijnlijk is Tatjana met haar verkeerde kleren, slordige knotje en ongewassen tien jaar oude barrel van een auto geen rivale; de dorpelingen vertellen haar álles: “… ‘Oké, maar beloof me dat je het aan niemand, absoluut helemaal aan niemand, zult vertellen. Beloof het!’ ‘Ik beloof het.’ ‘Echt?’ ‘Echt. Aan wie zou ik het nou moeten vertellen?’…” (tsja, aan heel lezend Nederland misschien?).

Mijn werkster heeft het beter dan ik
In hedonistisch Bloemendaal valt niet te leven zonder lid te zijn van de hockeyclub - en dat ben je niet zomaar: vijf leden moeten je voordragen als aspirant-lid, zelfs Marco van Basten is dat niet gelukt -, waar de sportiefste prestaties trouwens voornamelijk geleverd worden op het gebied van netwerken, vreemd-gaan en drinken: “… ‘Wij staan van alle gemeenten bovenaan met drankgebruik. Hebben jullie de krant gelezen?’ ‘Ja, ik heb het gelezen’, bevestig ik. ‘Maar hoe kun je dat nou meten?’ ‘De glasbakken. Dat houden ze goed bij, hoor, wat daar in gaat’…”.
Als de gerenommeerde zakenvrouwen niet werken zitten ze óf bij de hairstylist óf bij de schoonheidsspecialiste óf in het exclusieve wellness- en sportcentrum Parkduin.
Voortdurend zijn ze druk met de verbouwing van hun woning of van hun vege lijf; en dat laatste nog niet eens zozeer om een eventuele partner te behagen – is mijn indruk -, maar eerder om elkaar de ogen uit te steken.
Allemaal hebben ze problemen: “… ‘Mijn werkster heeft een beter leven dan ik!’ Ik probeer haar te troosten. Want het is geen kleinigheid, als je in een villa van een paar miljoen woont, in een Porsche rijdt, de lastige uurtjes van de kinderen door de au pair laat afhandelen, je net een feest van 30.000 euro hebt gegeven, en je toch moet concluderen dat je werkster het beter voor elkaar heeft. Hoe slecht kan een mens eraan toe zijn?...”, een eigen psycholoog, en als het even kan ook nog een personal trainer voor de hond.
It’s hard to be rich.

Winners en losers
Bloemendaal wordt bevolkt door twee soorten mensen: winners en losers. Je telt pas mee als je goed bent voor 20 miljoen. Het leven is een competitieve ratrace: “… Toen hij op de voorpagina van De Telegraaf stond, als hoofdverdachte in die fraudezaak, toen bestonden ze niet meer, toen was in één keer iedereen weg. Niet omdat hij gefraudeerd had, want er zijn er genoeg die de belasting oplichten, maar omdat hij verloren had. Verliezen is zwakte. Scheiden is zwakte…”.
Tatjana van Zanten: “… De au pairs leven eigenlijk het leven dat de moeders zelf voor ogen moet hebben gestaan. Ooit. Maar de au pairs zijn degenen die de hele dag in hun mooie huizen zitten, in die dure auto’s rijden en meegaan naar zwemles. Zij zien de kinderen opgroeien en troosten hen als ze gevallen zijn, zij zijn erbij als ze hun eerste tand verliezen. Het is een triest beeld, bijna net zo triest als het beeld van dat schattige meisje van nog geen drie jaar oud dat ik regelmatig ’s ochtends bij de kinderopvang uit een taxi zie stappen. Keurig gekleed, om door een ringetje te halen. Met haar Winnie de Poeh-rugzakje om. De taxi rijdt weg en dan loopt ze in haar eentje naar het hek van de kinderopvang. Die paar meter nadat de taxi weg is gereden, die, wat zal het zijn, tien seconden dat ze daar helemaal in haar eentje gaat. Zo klein…”.

Gepest bij het leven
In deze wereld groeit Maartje op: de laagste in de pickorde van haar klas vol aankomende hoogbegaafde (het lijkt wel besmettelijk) gymnasiumklanten en gepest bij het leven. Wie haar ouders en tante Tatjana er ook op aanspreken: niemand geeft thuis. Buurvrouw Babs, die s’morgens uit pure ellende al aan de wiet en de wijn zit, weet precies hoe het zit: “… Er wordt al jaren gepest. Daar staat de school om bekend: hoge Cito-scores en pesten… Je hebt de directeur nu zelf gesproken. Denk je dat die opgewassen is tegen het soort ouders dat hier kinderen op school heeft? Dat zijn topadvocaten, ondernemers, CEO’s van multinationals; dat zijn mensen die geen “nee” accepteren. Die maken gehakt van haar. Ze laat de kinderen die pesten met rust. Omdat dat makkelijker is dan de discussie met hen aangaan, want dan krijgt ze de ouders van de pesters op bezoek…”.
Eén keer heeft ze zelf iets meegemaakt met haar oudste: “… Hij was de enige die niet werd uitgenodigd voor een verjaardagspartijtje. Toen hebben we in recordtempo een feest georganiseerd dat net een dag voor dat partijtje plaatsvond. We hebben een grote boot gehuurd met clowns, goochelaars en vuurspuwers, en toen hebben we alle kinderen gevraagd. Op één na. Jij mag raden wie. Daarna is het nooit meer voorgekomen. Je moet gelijk terugslaan. Nog harder terugslaan. Dan weten ze met wie ze te maken hebben…”.
Zo doe je dat in Bloemendaal.
Als Tatjana het woord ‘testen’ laat vallen verslikt ze zich bijna: “… Dom. Want in de eerste plaats vinden ze altijd wel iets als ze gaan zoeken. Mijn eigen broer is psycholoog, en die kan het weten. En in de tweede plaats is het de tactiek van de school. Ze laten een kind testen en dan komt er iets uit en als de problemen oplopen, zeggen ze: "Het komt door het kind, want daar is iets mee."…”.

Autistisch

Maar het kwaad is al geschied, en Maartje wordt inderdaad als ‘autistisch’ afgeserveerd. Als het pesten zo erg wordt dat ze niet meer naar school wil, zijn de ouders gedwongen een andere school te zoeken, wat niet meevalt, omdat scholen niet zitten te wachten op ‘zorgleerlingen’. De pesters pesten gewoon door als ze Maartje in het dorp tegen komen. Als ze er eentje eindelijk een klap verkoopt, staat er binnen de kortste keren politie op de stoep: aangifte wegens mishandeling. Het loopt zo keihard uit de klauwen in het sjieke Bloemendaal dat er rechters en advocaten aan te pas moeten komen.

Wat te doen tegen pesten
Ik heb de afgelopen tijd heel vaak gehoord dat er weinig te doen valt tegen pesten. Waar slaat dat op? Natuurlijk is er wat tegen pesten te doen. Het mooiste verhaal uit dit boek gaat “… over een juf in New York die haar leerlingen aan het begin van het jaar een vel papier gaf met de opdracht het te verkreukelen, erop te springen en ermee te gooien. Er zoveel mogelijk vouwtjes in te maken. Daarna moesten ze het papier weer zo netjes mogelijk proberen te maken en het weer zo glad mogelijk strijken, wat natuurlijk niet goed lukte. Vervolgens moesten ze ‘sorry, sorry’ zeggen tegen het papier, maar ook dat deed de kreukels en vouwen niet verdwijnen. ‘Kijk’, zei de juf tegen de kinderen, ‘zo gaat het ook met kinderen die gepest worden. Ook al zeg je sorry, die vouwtjes en deukjes gaan er nooit meer uit…”.
En neem de zoon van Tatjana zelf, die als hij hoort dat zijn nichtje zelfs op het hockeyveld wordt gepest, de grootste pestkop en haar vriendinnen vertelt dat als het niet afgelopen is hij elke zaterdag met al zijn vrienden naar het hockeyen komt kijken, en dat dat allemaal Surinamers en Turken zijn, en dat ze dan met z’n allen “Emmy! Emmy! Emmy!” gaan lopen schreeuwen, waarop zijn moeder verzucht: “… Het is ook wel ontnuchterend dat de oplossing zo eenvoudig en bijna banaal is. Als je dat had geweten, had je beter gelijk de Hells Angels in kunnen schakelen…”.

Tevreden
Achteraf vertelt het bewuste nichtje in een interview in het Haarlems Dagblad van 7 november 2012 dat ze het lastig vindt dat haar tante die nare tijd te boek heeft gesteld, “maar we vinden het allebei belangrijk dat het niet onopgemerkt blijft”. Wat een moed!
“Supergelukkig” is bijna illustrerend voor alles wat ik heb geschreven over de non-fictie boeken “Identiteit” van Paul Verhaeghe (zie mijn blog van 10.10.12), “Happy me” van Sanne Bloemink (zie mijn blog van 17.10.12) en “Compassie” van Karen Armstrong (zie mijn blog van 06.11.12).
Voor de christelijke lezer: ook al praten sommige Bloemendalers zo bekakt dat het lijkt of ze het erom doen, volgens Tatjana; ze kunnen geen twee zinnen zeggen zonder te vloeken (ik heb van een anonymus op mijn kop gehad omdat dat ik daar te weinig aandacht aan besteed – dus hierbij).
Ik vraag me af wat Bloemendaal zelf van dit verhaal vindt. Ik bedoel: het is zo erg dat er volgens mij geen hond meer wil wonen. Buiten een verdwaalde psycholoog of bouwvakker, misschien. Die weten tenminste zeker dat daar werk is te vinden. Wel fijn in deze tijden van crisis.
Wat mijzelf betreft: ik ben weer helemaal tevreden met mijn 'Mien Doorsnee'-lot…

“Supergelukkig” is voor €18,90 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: Thomas Rap - 2012

dinsdag 6 november 2012

Compassie - Karen Armstrong


In onze samenleving is gelovig-zijn niet hip. Ergo; gelovig-zijn is ergens een beetje belachelijk en ook nog eens controversieel.
“… Nergens anders blijkt men religie zo van alle andere gewoonten te zijn gaan isoleren dan hier in Europa. Het Christendom floreert in andere delen van de wereld. We zijn zo langzamerhand in West-Europa ontzettend ouderwets met ons zo sterk beleden secularisme…”
, zegt godsdiensthistorica Karen Armstrong (1944 – Wildmore/Worcestershire) in een interview. “… Ik ben de tel kwijtgeraakt van de keren dat ik in een Londense taxi zat en de chauffeur me, nadat hij gehoord had wat mijn beroep was, met grote stelligheid liet weten dat alle grote oorlogen in de geschiedenis zijn veroorzaakt door religie…”. En gelijk daarachter aan: “… In werkelijkheid zijn de oorzaken van een conflict meestal hebzucht, afgunst en ambitie, maar vaak wil men deze egocentrische emoties respectabel doen schijnen door ze in religieuze retoriek te hullen…”.


Religieuze bestsellers
Boeken over godsdienst verkopen dan ook slecht. Behalve als het onderwerp ‘afscheid van religie’ is (de westerse mens wil bevestigd worden in zijn niet-geloven, aldus een personage in “Uit de duisternis neergedaald”; een thriller van Clemens van Brunschot -zie mijn vorige blog- ; alsof hij ‘zijn eigen ongeloof niet gelooft’, zegt Graham Greene in “The end of the affair”), of topauteur ‘La Armstrong’ betreft. Zelfs ongelovigen weet ze te boeien. Haar kennis over zo’n beetje alle godsdiensten van Azië en Europa in de afgelopen drieduizend jaar is fenomenaal.
Karen Armstrong is een uitgetreden non. Ze beschrijft haar kloosterjaren in de ontroerende autobiografie “Door de nauwe poort”. Ze probeerde een literaire carrière op te bouwen, maar zware depressies en ongediagnosticeerde epilepsie verhinderden haar les te geven. Voor een televisieopname belandde ze in Jeruzalem, waar haar interesse voor godsdienst opnieuw werd gewekt. Sindsdien schrijft ze de ene na de andere bestseller, waaronder o.a. “Een geschiedenis van God. Vierduizend jaar Jodendom, Christendom en Islam”, “Islam. De geschiedenis van een wereldgodsdienst”, “Mohammed. Een westerse poging tot begrip van de Islam”, “De kwestie God”, “Boeddha”, “De Bijbel. De biografie”, “De grote transformatie. Het begin van onze religieuze traditie”, en “De strijd van God. Een geschiedenis van het Fundamentalisme”.

TED-prijs
In 2007 won Karen Armstrong de z.g. TED-prijs (wat staat voor Technologie, Entertainment en Design) voor ‘ideeën die een grotere verspreiding verdienen’. De winnaar krijgt honderdduizend dollar en mag een wens doen voor een betere wereld waarbij TED helpt die wens in vervulling te laten gaan. Armstrong lanceerde het ‘Handvest voor Compassie’ dat tegenwicht moet bieden aan religieus extremisme, intoleratie en haat, en door steeds meer vooraanstaande personen uit verschillende geloofstradities wordt ondersteund. In een tijd waar men er algemeen van uitgaat dat godsdiensten met elkaar overhoop liggen laat dit handvest zien dat gelovigen elkaar over de kloof tussen hun religies heen de hand willen rijken om samen te werken aan gerechtigheid en vrede. Karen Armstrong reist de hele wereld af om haar missie aan de man te brengen.

Naastenliefde
In “Compassie” legt de vrijzinnige godsdienstexpert haar visie uit. Volgens Armstrong is de essentie van elke religie vervat in de gulden regel: “Wat gij niet wil dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet”, oftewel compassie. En dat niet in de zin van ‘medelijden’ – wat iets van hoog naar laag impliceert, maar van respectvol ‘invoelingsvermogen’, van ‘recht en barmhartigheid’ - dat horizontaal en wederzijds is. Karen Armstrong heeft het in “Compassie” over ons 'oude reptielenbrein' dat nog steeds in een primitieve race of the fittest is gefocust op de 4 V’s: voedsel, vechten, vluchten en voortplanten. ‘The Selfish Gene’. In de loop der tijd heeft zich in onze neo-cortex echter een nieuw hersengebied gevormd waardoor wij het vermogen hebben om keuzes te maken en compassie te ontwikkelen. Alle godsdiensten stimuleren ons om dat te doen. Ik ken de teksten uit de Bijbel die daar inderdaad over gaan. “God liefhebben boven alles, en de naaste als jezelf”. Wat ik niet wist is dat Mohammed, Boeddha, en Confucius daar min of meer hetzelfde over gezegd hebben, en dat je van de Griekse mythen tot in de Aziatische Upanishaden ook deze boodschap tegen komt.
Is er perse spiritualiteit nodig om empathie op te wekken? Nee hoor; ook zaken als muziek, films, kunst en boeken kunnen medegevoel oproepen. Prachtig schrijft Armstrong over de oude Grieken die via toneelstukken het volk invoelingsvermogen bij brachten: “... Het jaarlijkse (Dionysus-)feest was zowel een spirituele oefening als een overpeinzing van het dagelijkse leven. De toeschouwers werden ertoe aangezet mee te voelen met mannen en vrouwen die worstelden met een moeilijke beslissing en die de rampzalige gevolgen van hun actie onder ogen moesten zien. De Grieken kwamen naar deze toneelstukken om gezamenlijk te huilen, in de overtuiging dat de gedeelde smart de onderlinge band van de burgers versterkte en de toeschouwers ervan doordrong dat ze niet alleen waren met hun verdriet...”.

Naïef
Karen Armstrong wordt vaak naïviteit verweten omdat ze vooral de lichte kant van religie zou laten zien. Als compassie de universele boodschap van iedere godsdienst is kun je inderdaad stellen dat veel gelovigen die regel slecht hebben opgepikt. Als je kijkt naar de haatteksten in heilige boeken, de kruistochten, de heksenjachten, de geloofsvervolgingen, en de recente terroristische aanslagen lijken veel mensen maar weinig te begrijpen van de geloofstraditie die ze zeggen aan te hangen.
Karen Armstrong vertelt dat de joodse rabbijnen zich niet slaafs aan de letterlijke betekenis van de oude geschriften hielden, maar zochten naar nieuwe interpretaties, waardoor de Misjna en de Talmoed ontstonden. Wat nuttig was gebuikten ze en de rest werd eerbiedig opzij geschoven. De christenen deden dat evenzo: Augustinus en Maarten Luther hadden het vooral over die teksten die in hun straatje pasten en waar ze wat mee konden. Misschien doet Karen Armstrong, op het gevaar af van ‘buikspreken’, dus precies hetzelfde. Wat mij betreft is daar niet zoveel mis mee – zelf lees ik in feite elk boek op die manier: wat ik (nog) niet begrijp laat ik gewoon liggen -, zolang je maar niet vergeet dat er ook nog andere dingen in de tekst staan.

Zwei Seelen
Met “Compassie” gaat Karen Armstrong mijn inziens verder waar psycholoog Paul Verhaeghe met “Identiteit” (zie mijn blog van 10.10.12), en journaliste Sanne Bloemink met “Happy me” (zie mijn blog van 17.10.12), zijn blijven hangen. Beiden geven aan dat onze westerse zucht naar status, macht, competitie, luxe, seks en winst een meedogenloos nastreven van eigenbelang in de hand heeft gewerkt dat uiteindelijk ontaardt in ongekende eenzaamheid. Ook Armstrong zegt dat onze ‘ik-eerst-drang’ ons doodongelukkig maakt. Bloemink, die onderzoek deed naar de enorme wellness- en gelukscultuur in New York, stelt dat deze tak vooral een symptoom is van een diep onbehagen.
Volgens Verhaeghe worden mensen gedreven door twee tegengestelde oerdriften die door Freud ‘eros’ en ‘thanatos’ werden genoemd. Eros stuurt ons in de richting van vereniging en solidariteit met anderen, thanatos werpt ons vol agressief egoïsme terug op onszelf.
Ik denk dat alle mensen zich alle tijden door wel enigszins bewust zijn geweest van deze krachten. Paulus worstelde er al mee: “… Het goede dat ik wil doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, doe ik…”. Of neem de onsterfelijke woorden van Goethes Faust: “… Zwei Seelen wohnen, ach! in meine Brust…”. Heaven & Hell. We hebben gegeten van 'de boom van kennis van goed en kwaad'. We zijn zo dubbel als wat.
Bij Armstrong gaat het om niks minder dan een wereldwijde omslag van zelfzucht naar compassie. We hebben ‘bekering’ nodig, volgens haar, en wel van egoïsme naar altruïsme. Verhaeghe en Bloemink wijzen in dezelfde richting.

12 - Stappenplan
“Compassie” is een zelfhulpboek waarin Karen Armstrong vervolgens een 12-stappen plan uitwerkt waarin wij onszelf compassie kunnen aanleren. Bloemink stelt dat alle zelfhulpboeken klaarblijkelijk niet werken, want er komen er steeds meer bij. Nee, zegt Armstrong, dat is niet juist. Het is nodig veel over compassie te lezen (achter in het boek is een uitgebreide literauurlijst te vinden) en te leren, want met liefde ben je nooit klaar. Het moet gevoed worden. Dan kan het groeien: als je nat wilt worden moet je in de regen gaan staan.
Ik las een recensie waarin “Compassie” als zweverig en prekerig wordt weggezet. Daar ben ik het totaal niet mee eens. Ik vind dit boek juist boven de rijstebrijberg aan zelfhulpboeken uitsteken. Het is wijs, integer, intellectueel, en getuigt van een enorme kennis van zaken. Of het wetenschappelijk allemaal te onderbouwen valt weet ik niet, maar ik vind het een mooi verhaal.

Interview door Annemiek Schrijver i.v.m. 10 jaar "Het vermoeden" - 24.09.12:



Opmerkelijk wat Karen Armstrong in dit filmpje zegt over het vallen in wanhoop als mensen geen zin en betekenis vinden in hun leven. Schrijver/dichter Willem Jan Otten in zijn Albert Verweijlezing van vorige week: "... God is onbestaanbaar verklaard, en vervolgens is Zijn dood de oorzaak geworden van een ongrijpbare, alomtegenwoordige depressie die alle trekken heeft van een rouw ... ik kom steeds op hetzelfde woord uit, een verdriet ...(over geloof:) We durven niet, we kunnen het diepst verlangde niet, we maken ons kleiner dan we zijn...".
Kijk, daar heb ik nu compassie mee.

Uitgave: De Bezige Bij - 2011, vertaling Albert Witteveen, 239 blz., ISBN 978 902 345 973 6, € 19,90
Rechtstreeks bestellen: zie hier

dinsdag 30 oktober 2012

Uit de duisternis neergedaald – Clemens van Brunschot


Toeval bestaat niet, zeggen sommigen. Je zou het bijna geloven. Schrijver Clemens van Brunschot (1954, socioloog, Eindhovenaar) kwam naar mij toe met de vraag of ik zijn nieuwe thriller wilde recenseren. “Het gaat over iemand die lijdt aan schizofrenie”, deelde hij mee. Wat hij niet kon weten was dat ik juist bezig was met een boek over dit thema (zie mijn vorige blog: “Wat schizofrenie met je doet” van psychiater Erry Pieters). Ik zei natuurlijk gelijk ja.
Hoofdpersoon Gerard Wijkel, een tbs’er op lang proefverlof, ergens in het boek: “… Alles werd veroorzaakt, soms door heel subtiele dingen. En als de mens het niet meer overzag, noemde hij het gauw toeval…”.


Jeugdtrauma
Het lezen van “Uit de duisternis neergedaald” is een hallucinerende ervaring waarbij eerst vluchtig wordt kennis gemaakt met een schatrijke zakenvrouw, Eugénie Stauf, eigenares van het snelst groeiende televisiebedrijf van Duitsland: Stauf Medien (gespecialiseerd in ‘seks, geweld en debiliteit’). Ze heeft wilde dromen over het veroveren van de Nederlandse mediamarkt. Die kennismaking roept grote vragen op: “… Er was een duizeling die haar de ogen deed openen, precies in de richting van de spreuk boven de open haard: God moet worden wat hij is: morsdood. Het was in Berlijn, hemelsbreed 480 kilometer verderop, dat haar vader de oud-Duitse letters met zijn soldeerbout in het eiken bordje had geschroeid, in de tijd dat hij zijn dochter tijdelijk van school thuis hield om haar ongestoord te kunnen teisteren met het overhoren van Hitler-citaten, het verbranden van haar poppen en veel ergere dingen, dit alles om ‘ontaarde’ kindergewoonten de kop in te drukken. Want zo had haar vader, een fanatieke nazi, de normale zwakheden van een kind genoemd. Ze kreeg zin om ze weer te sluiten, haar ogen die meer gezien hadden dan goed is voor een mens…”. Dat ruikt naar jeugdtrauma.
Wat is hier loos?

Moordenaar
Degene die daar achter gaat komen en in wiens hoofd we na een paar bladzijden belanden, is de 46-jarige computerdeskundige Gerard Wijkel, een ex-cliënt van de Pompekliniek die dag en nacht vecht tegen zijn schizofrenie: “… De kleuren van de woonkamer dansten hem wild tegemoet. Eigenlijk moest hij haloperidol innemen, maar dat durfde hij niet omdat hij het dan voor langere tijd zou moeten slikken, zou gaan beven en zaterdag in de uitzending geen knip voor zijn neus waard zou zijn. Bromazepam dan? Om in ieder geval rustig en angstvrij te worden en de deur naar volslagen gekte een stukje dicht te krijgen: van wagenwijd open naar een kier die verdedigd kon worden?...”.
In een vlaag van godsdienstwaanzin viel hij ooit zijn buurvrouw aan met een zwaard, waardoor ze in het ziekenhuis kwam te liggen en overleed tengevolge van optredende complicaties. Dat maakt van hem nog geen moordenaar (misschien was het ziekenhuis wel fout), maar zo voelt het toch. Ook voor zijn tweelingdochters, waar hij amper contact mee heeft. Alleen zijn vrouw is in staat over zijn verleden heen te stappen en hem liefdevol op te vangen, wat niet meevalt omdat ze haar eigen strijd levert, tegen de ziekte MS: “… Wandelende bommen waren ze, allebei…”, en tegen het onbegrip van de omgeving: “… Ella – immers ‘de vrouw van die gek’ – was door de buurt uitgekotst als een bedorven haring…”.

Een beetje raar
Deze kwetsbare mensen worden een grensoverschrijdend mediaspektakel ingetrokken als Gerard op zijn werk ‘La Stauf’ ontmoet. Ze heeft meer dan gewone aandacht voor hem en dwingt de gelovige programmeur mee te doen aan een talkshow op televisie, waarin hij moet bewijzen dat ‘God bestaat’. Zelf zal ze aantonen dat dat niet zo is. Als hij deze weddenschap wint zal de mediamagnate zich in de uitzending publiekelijk laten dopen, als hij verliest zal hij God moeten afzweren: “… Het is een totaal nieuw format, Gerard. En ik ga er gruwelijk veel succes mee krijgen. Het haakt in op de behoefte van de westerse mens, die bevestigd wil worden in zijn niet-geloven…” (wat m.i. zeker het succes van boeken als “Knielen op een bed violen” en de altijd wat belachelijke manier waarop christenen in het nieuws worden neergezet, verklaart – zie mijn blog over “Religiestress” van Tom Mikkers). Herhaaldelijk opperen mensen in het verhaal dat je toch wel ‘een beetje gek’ moet zijn om te geloven. Gerard is inderdaad ‘een beetje gek’.
Hij verzet zich heftig tegen het voorstel, maar als de mediaster zegt dat ze weet wie er werkelijk verantwoordelijk is voor het overlijden van zijn buurvrouw, en merkt dat er door haar toedoen doden vallen, gaat hij overstag.

Waan en werkelijkheid
Clemens van Brunschot doet twee dingen die ik het gewone nivo van een doorsnee-thriller ver vind overstijgen.
In de eerste plaats brengt hij op een ongelooflijk knappe manier het onderwerp schizofrenie ter sprake. In het voorwoord schrijft de auteur dat hij hoopt dat zijn boek zal helpen om een einde te maken aan het misverstand dat schizofrenie te maken heeft met een ‘gespleten persoonlijkheid’. Door in het hoofd te kruipen van iemand die het normale contact met de werkelijkheid verliest, is hij daar glansrijk in geslaagd. Als lezer maak je de stemmen, de zinsbegoochelingen en dwanggedachten van Gerard mee; en ben je, net als hij, constant bezig met wat ‘echt’ en ‘niet-echt’ is. Af en toe wisselt het perspectief wel naar Ella, maar zij weet het ook niet. Als het boek uit is, blijft de vraag staan. Het leest als een mix van Ludlum, Frans Kafka’s verhaal “Die Verwandlung” en Simon Vestdijk’s “De kellner en de levenden”. Eén van de aanbevelers van deze thriller, directeur van de vereniging Ypsilon (een vereniging voor naastbetrokkenen van mensen met een verhoogde kwetsbaarheid voor psychose) Bert Stavenuiter: “Van Brunschot laat voelen hoe dun de scheidslijn tussen waan en werkelijkheid kan zijn”.
De pastor uit “Wat schizofrenie met je doet” (zie mijn vorige blog) zegt dat psychiatrische problemen vaak een uitvergroting zijn van wat mensen in het klein allemaal wel eens meemaken. Gerard:“… Wat wist een mens eigenlijk? De zintuigen speelden een spel met hun huurder en iedereen was een beetje schizofreen, al viel dat bij de een meer op dan bij de ander…”. Waarna hij uitlegt: “… De hele wetenschap berustte op de aanname dat de zintuigen betrouwbaar waren, maar het enige wat die deden, was uit de mysterieuze pudding van energie prikkels doorgeven aan iets wat men hersenen was gaan noemen. Pas dáár ontstond voor de mens een weergave, met ruimte, kleur, geluiden, geur. Maar die weergave, heel optimistisch werkelijkheid genoemd, was afhankelijk van het type prikkels dat de zintuigen doorgaven. (…) Dus hoezo ‘werkelijkheid’? Nietzsche en Boehme hadden gelijk gehad: je kon zo door de bodem heen zakken. Het was een wonder dat de werkelijkheid van mens A min of meer overeenstemde met die van mens B. Blijkbaar waren ze beiden geschapen om een overeenstemming te ervaren, om niet al te geïsoleerd en fundamenteel eenzaam te zijn…”.

Dostojevskiaans
In de tweede plaats laat Clemens van Brunschot zijn lezers op een hele onconventionele manier nadenken over het bestaan van God.
La Stauf sluit uiterst slim aan bij de moderne tendens om alles wat God betreft in een negatief daglicht te stellen. Ze komt op voor ‘vrijheid’ en haat de beperkingen die inherent zijn aan het geloof. Daarbij schuwt ze geen enkele vorm van kwaad, en wordt ze neergezet als een Dostojevskiaans type: ‘Als er geen God is, is alles geoorloofd’.
Argumenten en tegenargumenten vliegen over en weer: “… Gerard had geen tijd om in haar richting te kijken, moest sneller praten, ging in op de mogelijkheid van verbondenheid met Jezus midden in het lijden, wees erop dat een perfecte wereld zonder lijden ons geen millimeter dichter bij God zou brengen…”. Het wordt een discussie van formaat: “… ‘Gerard heeft het nogal moeilijk en saai gemaakt met die filosoof van hem. Toch wil ik er ook één aanhalen: Immanuël Kant, de man die een vermakelijke schok teweegbracht in kerk en wetenschap door de mens er fijntjes op te wijzen dat er geen basis is om god te kennen, tenminste niet op de manier waarop we gewend zijn om dingen te kennen, namelijk met die zintuigen waar onze Gerard niet op kan vertrouwen. Sindsdien zeggen theologen dat als je zoiets als god wilt ‘kennen’, je een sprong moet maken in het onbekende, de duisternis, het diepe, iets waar Gerard heel vertrouwd mee is. Hij doet maar, hoe dieper hoe beter. I rest my case.’ (…) Gerard praatte snel nu. Over de ervaring van God in meditatie en over het leren kennen van God in de schepping. Over Kant wist hij te melden dat die – net als bijvoorbeeld Vincent van Gogh – in God geloofde als hij naar de sterrenpracht aan de hemel keek. ‘En trouwens: al die wetenschappelijke kennis waarvan Eugénie zo’n hoge dunk heeft, kent enorme beperkingen en berust op honderden aannamen, waarvan de betrouwbaarheid van de zintui-’
‘Dank je wel, Gerard. We gaan er even uit!’ …”.

Diepere zin
“Uit de duisternis neergedaald” sluit naadloos aan bij de tendens dat verhaalpersonages zich weer nadrukkelijk gaan verstaan met ‘het hogere’, zoals dat ook tot uiting komt in b.v. de romans die zijn gerenommeerd voor de AKO-literatuurprijs. Tot voor kort was dit ‘not done’. Godsdienstwetenschapper Karen Armstrong: “… Onze neocortex heeft ons tot wezens gemaakt die naar betekenis zoeken. Daardoor zijn we ons scherp bewust van het verwarrende en het tragische van ons leven, en als we niet een of andere diepere zin in ons leven ontdekken, vervallen we gemakkelijk tot wanhoop…”.

Godsbewijs
Dit ‘beauty and the beast’-verhaal deed mij denken aan een interview dat Andries Knevel een tijdje geleden had met filosoof Emanuel Rutten die promoveerde met een proefschrift over ‘godsbewijs’, notabene geholpen door niemand minder dan aarts-atheïst Herman Philipse omdat hij de these zo goed vond (ik ben er eerlijk gezegd altijd van uitgegaan dat het bestaan van God niet te bewijzen valt). Wel leuk misschien om even naar te linken: - Andries Radio - 18 augustus 2012.
Wat deze thriller verder betreft: gooi "Ik heb je nooit een rozentuin beloofd" eindelijk maar eens uit het raam, en lees dit boek!

“Uit de duisternis neergedaald” is voor €16,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: Zilverspoor – 2012

zondag 21 oktober 2012

Wat schizofrenie met je doet – Erry Pieters


In Nederland lijdt één op de honderd mensen aan schizofrenie, en kent één op de vijf mensen iemand die deze ernstige psychiatrische ziekte heeft. Ik vind dat best veel. In de publieke opinie heerst nog steeds een stigmatiserend en vertekend beeld: dat van de ‘gespleten persoonlijkheid’- à la Dr. Jekyll en Mr. Hyde.
Ik las “Wat schizofrenie met je doet” i.v.m. een bespreking in een pastorale werkgroep. Het is dan ook geschreven vanuit een nadrukkelijk christelijke visie. Psychiater en psychotherapeut Erry Pieters-Korteweg (1955) werkt bij Eleos, een stichting voor gereformeerde geestelijke gezondheidszorg.
Iemand uit het boek die schizofrenie heeft: “… Als je tegen God praat heet dat bidden, als God tegen jou praat heet dat schizofrenie…”.


Schizofrenie is eng
De term schizofrenie werd zo’n honderd jaar geleden voor het eerst gebruikt door de Zwitserse psychiater Eugen Bleuler. Hij wilde daarmee aangeven dat het gaat om een breuk tussen aan de ene kant voelen en denken en aan de andere kant de buitenwereld. In psychotische periodes is iemand met schizofrenie het contact met de werkelijkheid kwijt. Vaak heeft hij/zij allerlei wanen en bizarre hallucinaties. Het bezig zijn met wat echt en niet-echt is kost veel energie. Dat maakt mensen in zichzelf gekeerd, moe, angstig, onzeker, prikkelbaar, achterdochtig, onvoorspelbaar en in de war. Ze drukken zich vaag of juist enorm wijdlopig uit. Soms is er sprake van magisch denken. De omgeving vindt dat eng. In onze maakbare samenleving is het sowieso lastig wanneer iets ‘psychisch’ is. Daardoor moeten mensen met schizofrenie en hun naaste familie opboksen tegen veel onkunde en onbegrip (“… Maar daar moet je toch zo niet mee omgaan. Geef hem een schop onder z’n reet en laat hem aan het werk gaan!…”).
Schizofrenie treedt vaak op in de puberteit, bij mannen eerder dan bij vrouwen, en kent een langdurig en wisselend verloop. Schizofrenie is niet te genezen, maar met een goede behandeling wel in evenwicht te houden. Tot voor kort werd aangenomen dat schizofrenie een slopende en verergerende aandoening was met weinig vooruitzichten; maar verrassend genoeg blijkt uit recent onderzoek dat de ziekte zich na het vijftigste jaar minder heftig uit. Het toppunt van herstel is John F. Nash Jr. die in 1994 op 66-jarige leeftijd de Nobelprijs voor wiskunde kreeg, na 25 jaar psychotisch te hebben rondgezworven. Zoiets is echter voor bijna niemand weggelegd.

Bespreekbaar maken
“Wat schizofrenie met je doet” is vooral geschreven vanuit het oogpunt schizofrenie bespreekbaar te maken en gaat niet zozeer in op behandelplannen of medicijnen en hun effecten.
Het boek begint met zeven diepte-interviews die Rianne Kragt hield met een aantal mensen die schizofrenie hebben, hun familie en een pastor, in het kader van haar afstudeeropdracht aan de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening van de Christelijke Hogeschool Ede. Wie kunnen nu meer over zoiets ongrijpbaars als schizofrenie vertellen dan de ervaringsdeskundigen zelf?! Ik vond deze gesprekken ontzettend verhelderend. Uit de verhalen blijkt dat het voor mensen met de diagnose schizofrenie een enorme klus is om hun leven zo goed mogelijk op de rails te krijgen en te houden. Wat kun je wel, wat kun je niet aan. Van hen heeft 25% eenmalig een flinke ziekteperiode waar het bij blijft; 50% heeft aan aantal ziekteperiodes waarbij in het sociale verkeer een geaccepteerd evenwicht is te bereiken; en 25% is zo vaak of voortdurend psychotisch dat voor hen zelfstandig wonen en werken erg moeilijk wordt.

Gewone mensen
Opvallend vaak geven mensen in de interviews aan dat ze behandeld willen worden als ieder ander: “… Ik héb de ziekte schizofrenie; ik bén geen schizofrenie!...”. Iemand zegt dat ze het niet leuk vindt als er altijd maar rekening wordt gehouden met haar; ze wil de scores en problemen van anderen ook graag horen. “…Ondanks mijn ziekte ben ik niet achterlijk…”, zegt een ander. De pastor die voor hij predikant werd in de psychiatrie heeft gewerkt: “… Mensen in de psychiatrie hebben een manier van uitdrukken, die anderen niet hebben. Daar ligt echter meestal een organische stoornis aan ten grondslag. Aan de andere kant kun je ook wel iets herkennen van psychiatrie. Ik heb zelf bijvoorbeeld een keer een heel hoge koorts gehad, waarin ik ook rare waarnemingen had, die niet met de werkelijkheid overeen komen. Daar heb je geen grip op. Dat kan soms heel raar en bedreigend zijn. Psychiatrische problemen zijn soms een uitvergroting van wat veel mensen in het klein wel eens meemaken. Iedereen loopt wel eens terug om te kijken of de deur wel op slot zit of het gas wel uit is. Iedereen heeft ook wel eens een meer bedrukte dag of periode. Waar liggen de grenzen van de psychiatrie? Dat is soms best moeilijk te zeggen…”.
Mensen vertellen dat ze in een psychose rustiger werden als anderen naar hen luisterden. Al is dat nog zo moeilijk, het gesprek is wel de plek waar je elkaar misschien kunt ontmoeten, zegt Erry Pieters.

Verschijnselen
Aan de hand van de onderverdeling van schizofrenie in grofweg vier groepen geeft de auteur een duidelijke uitleg over deze ziekte.
Positieve verschijnselen hebben vooral te maken met psychotische kenmerken: deze verschijnselen horen er niet te zijn (wanen en hallucinaties).
Negatieve verschijnselen hebben vooral te maken met de sociale interactie: deze verschijnselen zijn er niet, maar zouden er wel moeten zijn. Voorbeelden hiervan zijn apathie (ontbreken van levenslustigheid) of affectarmoede (het ontbreken van affectieve begeleiding door het lichaam van wat je zegt of doet).
Desorganisatie-verschijnselen hebben te maken met iemands gedrag en met de manier waarop zijn praten, denken en emoties zich laten zien.
En affectieve verschijnselen hebben te maken met de stemming van iemand.
De psychiater gaat diep in op de acceptatie en rouw die volgt als de ziekte eenmaal gediagnosticeerd is, en de zingeving in een leven dat getekend wordt door schizofrenie. Ze geeft enkele ‘what-to-do’ lijstjes over: wat je als naastbetrokkene kunt doen tegen taboe en schaamte, wat je als naastbetrokkene kunt doen als iemand psychotisch is, wat je kunt doen als je suïcidaal bent, wat je als naastbetrokkene kunt doen als iemand suïcidaal is, wat je als naastbetrokkene kunt doen voor broers of zussen en wat je als naastbetrokkene voor jezelf kunt doen.

Geschiedenis
Het laatste gedeelte van het boek gaat over de vraag hoe er vroeger werd omgegaan met schizofrenie. Erry Pieters maakt daarvoor handig gebruik van het profielwerkstuk van haar dochter Hanneke, dat ze schreef over de omgang met geesteszieken in de Klassieke Oudheid en Middeleeuwen (leuk, die samenwerking tussen moeder en dochter!).
Ik houd heel erg van geschiedenis, dus ik vond dit hoofdstuk fascinerend. Het gaat via de Bijbel (de verhalen over David, die zich als een ‘krankzinnige’ aanstelt aan het hof van koning Abimelek en daardoor vrij komt - de profeten die hun leven zouden hebben geleid in een soort mengeling van gekte en goddelijke openbaring - de waanzinnige koning Nebukadnezar die ervan overtuigd scheen dat hij een wild beest was - en Jezus, van wie sommige tijdgenoten zeggen: “Hij is bezeten, hij is gek. Waarom luisteren jullie nog naar Hem?” Joh. 10:20, terwijl Hij zelf deze verstoten mensen opzoekt, geneest en behoudt) en de Klassieke Oudheid (Hippocrates, 460-370 v.Chr., was de eerste priester-arts die er vanuit ging dat alle ziekten een natuurlijk verschijnsel waren), naar de christelijke Middeleeuwen. De kerk veroordeelde alles wat heidens en wetenschappelijk was, en hing een demonische visie op ziekten aan, die tot op heden nog steeds niet helemaal is verdwenen. Uitgebreid wordt ingegaan op het fenomeen ‘nar’, ‘woudman’ (die in oude verhalen verrassend genoeg vaak gek was geworden van liefdesverdriet, waarbij ik onmiddellijk moet denken aan de woorden van Amos Oz in "Een verhaal van liefde en duisternis": "... Liefde, de hele wereld praat voortdurend over liefde, liefde, maar liefde kies je niet, je raakt ermee besmet, als een ziekte. Liefde overvalt je als een ramp...") en ‘heks’. Johannes Wier (1515-1588) is een arts die zich heftig heeft verzet tegen heksenverbrandingen. Hij schreef dat het in zijn ogen nogal eens om geestelijk zieke mensen ging.

Rokken van vellen
Vandaag de dag heerst er in bepaalde kringen nog steeds een spirituele visie op geestesziekten, waarin een demonische verklaring wordt gegeven voor psychiatrische aandoeningen. De klachten zouden wijzen op ‘bezetenheid’, en ‘exorcisme’ is de remedie. Ik denk hierbij vooral aan het moderne ‘bevrijdingspastoraat’, al noemt Erry Pieters dat niet (misschien speelde het bevrijdingspastoraat nog niet zo, toen ze dit boek in 2003 schreef). Dit staat in schril contrast met de wetenschappelijke ideeën over het biologische, psychologische en sociale ontstaan van psychiatrische ziekten. Het mag duidelijk zijn dat ik als doktersassistente zeer huiverig sta tegenover het spirituele concept.
Als gelovige zegt Erry Pieters hier bijzondere dingen over: “… Het stuit mij erg tegen de borst om mensen die het al zo moeilijk hebben ook nog eens te belasten met iets als ‘bezetenheid’. Mijns inziens is de demonische visie toch een wat simpele manier van omgaan met het grote en complexe vraagstuk van het kwaad in de wereld. Leren we niet uit de Bijbel dat het grootste kwaad in onszelf zit? Dat de grootste opgave voor de mens het omgaan met zijn eigen kwaad is? Door het kwaad alleen buiten onszelf te leggen, dreigen we hieraan voorbij te lopen…”. Dan ben je er ook niet meer verantwoordelijk voor en wordt het erg moeilijk om met iemand te praten over die eigen verantwoordelijkheid.
Het demonische model valt niet te rijmen met het feit dat psychotische klachten verminderen door medicijnen of andere interventies: “… Mensen kunnen ook oneigenlijk onder druk worden gezet vanuit deze visie op psychiatrische ziekten. Zo komt het bijvoorbeeld voor dat mensen die medicijnen nemen, geprest worden om hiermee te stoppen en zich alleen in gebed op God verlaten (zie b.v. mijn blog van 01.05.11 over “Een goede zoon” van Boudewijn Smid). Alsof God naast het gebed de mensen niet nabij kan zijn in hun ellende; bijvoorbeeld in medicijnen of een naaste die zich om je bekommert en je structuur geeft. We lezen toch ook in de Bijbel dat God na de zondeval ‘… rokken van vellen maakte, en ze hun aantoog (Genesis 3:21)? ….”.

Eerder besprak ik in de serie “Wat … met je doet”: “Wat autisme met je doet” van John Foram & Karin Harsevoort (zie mijn blog van 22.04.12).

"Wat schizofrenie met je doet" is voor €14,50 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast),

Uitgave: Boekencentrum - 2004

woensdag 17 oktober 2012

Happy Me. Verdwaald in de New Yorkse geluksindustrie – Sanne Bloemink


Het tweede boek dat ik las in de categorie ‘niets meer te wensen, maar toch niet gelukkig’ is het schrijnend-hilarische relaas van Sanne Bloemink (journalist voor o.a. Vrij Nederland, De Groene Amsterdammer en Het Parool en schrijfster van “Hypermamma. De valkuilen van het moderne moederschap” - 2008), over haar zoektocht naar geluk en wellness in The Big Apple. Sanne’s man kreeg een topbaan als advocaat aangeboden in New York. Ze hadden drie leuke kindjes en een appartement aan de Hudson. Wat moet je nog meer! Iedereen jaloers: ‘wat ben jij een zondagskind’. Niet dus. Sanne schaamde zich kapot, maar moest constateren dat ze zich doodongelukkig voelde. Dus ging ze eens kijken hoe ze haar situatie kon verbeteren. Aaf Brandt Corstius in het voorwoord: “Hier uw specialist in luxeproblemen”…

Geluk: het nieuwe toverwoord
Wat bedoelt Sanne Bloemink precies met ‘de geluksindustrie’?
“… Onder deze industrie versta ik niet alleen de immer groeiende zelfhulpmarkt in de vorm van boeken, video’s en workshops die beloven jouw ‘marktwaarde’ (hoor ik hier niet de echo van Paul Verhaeghe?! – zie mijn vorige blog) te verhogen, of het nu gaat om de arbeids- of om de huwelijksmarkt. Onder de geluksindustrie versta ik ook de steeds verder uitdijende markt voor wellness, yoga, reiki, life coaches, detox-kuren, alternatieve ‘healing’, meditatie en bewegingsprogramma’s die ons allemaal beloven te helpen in onze jacht op geluk en vervulling…”. Het merkwaardige is dat haast al deze ‘sluiproutes’ naar heling op Oosterse leest zijn geschoeid. Men spreekt dan ook wel over de ‘easternization of the West’.
Bloemink: “… In de westerse samenleving zijn we ervan overtuigd dat geluk maakbaar is, dat we het wonder zelf kunnen afdwingen. Dat geluk iets is waar we recht op hebben, maar ook dat het iets is waar we mee aan de slag moeten, waar we zelf verantwoordelijk voor zijn. Falen is geen optie!...”.
“Gij zult gelukkig zijn”. Geluk is het nieuwe toverwoord. In Nederland hebben we zelfs een ‘geluksprofessor’. En gelukkig is geluk ‘te koop’!

Enge feestjes

Ik heb me krom gelachen om Sanne’s visie op feestjes en sociale verplichtingen. Sanne is geen fuifnummer en van werkbijeenkomsten krijgt ze ‘uitslag in haar nek’. Ze ligt veel liever vrijdagsavonds in een joggingbroek op de bank naar haar favoriete tv-programma te kijken, dan dat ze zich presenteert aan de zijde van haar man tijdens enge en vervelende personeelsfeestjes (en ik ook, eerlijk gezegd). Ze schittert dan ook regelmatig door afwezigheid, en zegt tegen haar partner dat dat juist een goed teken is, omdat iedereen vast denkt dat hij een zeer onafhankelijke vrouw heeft getrouwd met een onwaarschijnlijk druk eigen leven: “… ‘Maar je ligt alleen maar op de bank te lezen,’ brengt hij hier tegenin. Wat mij betreft doet dat niets af aan mijn theorie: dat hoeft toch niemand te weten?...”.
Als ze thuis een feestje organiseert waar ze echt niet onderuit kan, valt ze halverwege de avond flauw van de zenuwen, en draagt, of liever gezegd ‘sleept’ haar man haar naar bed, waarna het partijtje succesvol doorgaat, zónder haar.
Ze vertelt hoe ze in een vorig leven als advocaat, s’morgensvroeg al huilend onder de douche stond omdat ze er tegenop zag zich in een mantelpakje te hijsen en op hoge hakken naar bijeenkomsten te gaan waar ze met gladde cliënten zou moeten praten. Ze ontwikkelde een curieuze koffiefobie, met hartkloppingen, vuurrode konen, en onbedwingbaar trillende handen als ze een kopje moest pakken.

Sell the ill to push the pill
Wat heb je jezelf toch allemaal áángedaan, meis; dacht ik tijdens het lezen. Sanne voelde zich onzeker en verlegen. Maar hoe erg is dat nu helemaal? Kan het niet zo zijn, dat een baan gewoon niet bij je past? Ben je ‘ziek’ als je als de dood bent voor sociale bijeenkomsten? Moet je dan aan de angstwerende en spanningsonderdrukkende medicijnen? De scheidslijn tussen karakter en ziekte is vaak moeilijk te trekken. Als wij sociaal en extravert gedrag verheffen tot de norm, en introvert en verlegen gedrag beschouwen als afwijkend, hebben de grootbekken de hele wereld in plaats van de halve. Dát is pas eng! Sanne Bloemink constateert hetzelfde als Paul Verhaeghe: wij medicaliseren sociale problemen. Verlegenheid wordt een ziekte in plaats van een (soms best wel charmante) eigenschap. En voor ziektes worden medicijnen uitgevonden die heel veel geld opleveren: “sell the ill to push the pill”. New York hangt vol met reclame voor dit soort middelen.
Gelukkig groeit het verzet tegen deze ‘medicalisering van onderprestatie’ en voorspelde trentwatcher Lidewij Edelkoort augustus dit jaar in “Zomergasten” zelfs dat introversie “mode” gaat worden. Hallelujah: “De zachte krachten zullen zeker winnen” (Henriëtte Roland Holst 1869-1952)!

De heilige graal
De heilige graal van de geluksindustrie is ‘het ware zelf’. Allerlei programma’s beloven je te helpen om je authentieke zelf te vinden, waar grenzeloos geluk en alomvattende vrede voor het opscheppen liggen, en dat helemaal niet bestaat volgens prof. Paul Verhaeghe (zie mijn vorige blog). Het ware zelf is vooral Big Business en in de praktijk blijkt de zoektocht naar echtheid een narcistisch pad:
“… Als iedereen zichzelf ‘echt’ noemt, zul je nog harder moeten werken om te bewijzen dat jij écht echt bent. Nog echter dan echt, het allerechtst…”. Een nieuwe ratrace is geboren: wie leeft het meest ‘écht authentieke’ leven?! Vooralsnog lijkt het voornamelijk een manier om je te onderscheiden van het gewone voetvolk.
Wat tegelijk totaal strijdig is met dat ten alle tijden ‘jezelf zijn’ is het opgelegde ‘positief-denken-idee’ in de geluksindustrie. Sanne Bloemink heeft het over een ‘dwingende en infantiele roze wereld’ die wederom geliëerd is aan de gedachte dat wij autonome schepsels zijn die ons lot in eigen hand hebben. Wetenschappelijk is b.v. nooit bewezen dat wij door positief denken kanker kunnen genezen. Wel is bewezen dat licht depressieve mensen beter kunnen luisteren naar, en empatischer en gevoeliger reageren op, anderen.
En dan moeten we vooral ook nog ‘leven in het nu’. Dat valt niet mee, want dat
“… vereist dat we onze frontale hersenkwab ervan overtuigen om niet te doen waarvoor het juist is ontworpen…”, volgens psycholoog Daniel Gilbert, wat net zoiets is als je hart vermanen dat het niet mag kloppen.
Sanne Bloemink vindt denken aan de toekomst juist een zegen: “ … Zo denk ik regelmatig aan een toekomst waarin ik slanker en mooier ben, waarin ik woon in een opgeruimd huis waar alles zijn ‘eigen, vaste plek’ heeft, en waarin ik eeuwige roem heb vergaard met verschillende bestsellers, zonder dat ik daarvoor overigens hoef te verschijnen voor enge interviews… Hoe ernstiger de situatie, hoe verder ik vooruitkijk. In het ergste geval ga ik zelfs jaren vooruit en stel me voor dat de kinderen het huis uit zijn: wat zal het gezellig zijn als ze dan langskomen met kerst en wat zullen we dan blij zijn dat we er drie hebben…”.
Aardig positief gedacht, toch?!

Ontvriend
Sanne Bloemink ontmoet goeroe’s die zorgen dat je niet meer over jezelf hoeft na te denken: heerlijk, maar wel de infantilisering ten top. Dan toch maar liever een psychiater die je stimuleert om dat juist wel te doen (natuurlijk: “Gnothi seauton”/ Ken uzelf. Daar kwamen de oude Grieken al mee).
Sanne slikt anti-depressiva en vraagt zich precies hetzelfde af als prof. Paul Verhaeghe: “… Zijn die pillen niet gewoon placebo’s? Leef ik niet in een wereld waarin negativiteit of somberheid simpelweg niet wordt geaccepteerd? Is het niet zo dat mijn gebrek aan geluk een duidelijke oorzaak heeft en dat we op zoek moeten gaan naar die oorzaak? Of een reden die niet in mijn hersenen besloten ligt, maar in de wereld buiten mezelf, in de Upper West Side met al die rare mensen?...”.
Ze praat met natuurfreaks die zich hebben teruggetrokken op het platteland om zelfvoorzienend te gaan leven, een eigen moestuin bebouwen en kippen houden, maar “… blijft het vervullend, ook na een aantal jaren? Komt er niet een dag waarop je die kippen een rotschop wilt geven en de zelfgemaakte jam je de strot uit komt? En kun je dan nog terug? Of zit je dan gevangen in het kippengaas?...”.
Het absolute dieptepunt is bereikt als Sanne totaal van slag raakt wanneer haar ‘nanny’ haar ‘ontvriend’ op Facebook, omdat het niet handig is om vrienden te zijn met je werkgever als je de wereld wilt laten weten: ‘Bah, weer maandag! Helemaal geen zin vandaag!’. Ze is de enige die de foto’s van haar kinderen ‘liked’ en die een kakkerlak in de gootsteen voor haar wil dood maken. En dan “… begint het me te dagen: ik ben verdomd eenzaam…”.

Verbondenheid
Wat Sanne Bloemink mist is ‘verbondenheid’. Het gevoel ergens bij te horen. Een netwerk waar ze niet alleen welkom is als ze succes heeft, maar waar ze ook waardevol is wanneer pech en tegenslag hun tol eisen. Waar ze kwetsbaar mag zijn. Waar zorg de plaats inneemt van succes.
Ze zegt dat ze het jammer vindt dat ze niet kan ‘geloven’. Dat snap ik, want uit eigen ervaring weet ik dat een geloofsgemeenschap misschien wel juist dé ultieme plek is waar je anderen ontmoet met wie je een haast vanzelfsprekende verbondenheid kunt ervaren, zonder dat het er toe doet wie je bent of wat je doet (als het goed is).
Ze komt tot precies dezelfde conclusies als prof. Paul Verhaeghe: de jacht op succes voelt intens alleen. Wij zijn groepsdieren; wij kunnen daar helemaal niet tegen. De geluksindustrie is vooral een symptoom van het isolement waarin wij ons bevinden; een signaal van onvrede en van een reusachtig maatschappelijk tekort.
En verder: “… weet je eigenlijk al meteen dat niemand in de geluksindustrie de waarheid in pacht heeft. Als dat het geval was zou je maar één boek, cd of cursus hoeven te kopen en daarna zou je klaar zijn. Gelukzoekers zijn in de regel juist vaak grootverbruikers, ze houden het niet bij één boek of één cursus, want ze blijven ongelukkig. Dus gaan ze door met zoeken naar de speld in de hooiberg en blijven ze kopen, kopen, kopen…”.

Wat een eerlijk, intelligent en vooral ‘verschrikkelijk’ leuk boek (192 blz., inclusief zwart-wit fotootjes, gekke lijstjes, en ingelaste uitlegteksten)!

Sanne Bloemink op 28 augustus 2012 in 'Dit is de dag' - Radio 1:


“Happy me” is voor €15,95 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: Nieuw Amsterdam - 2012

woensdag 10 oktober 2012

Identiteit – Paul Verhaeghe


Afgelopen weekend heb ik een paar studies gelezen die dwars tegen de huidige tijdgeest ingaan. Wel een verademing, moet ik zeggen. Alleen al het feit dat ze worden geschreven stemt mij vrolijk. Er zit verandering in de lucht!

Gij zult gelukkig zijn
Beide boeken gaan over de moderne mythe van de ‘maakbare’ samenleving en de verpletterende verantwoordelijkheid die daaruit voortvloeit. “Gij zult gelukkig zijn” is het moderne credo. Als dat niet zo is, dan doe je niet genoeg je best of ben je psychisch niet in orde (zie de explosie aan depressies, sociale angsten en fobieën, ADHD, autisme). Deze dwang tot succes verwart en frustreert ons, ondermijnt het zelfvertrouwen en leidt tot ongekende eenzaamheid, waarschuwen de denkers die ik tegenkwam.
Al een halve eeuw leven wij in ‘de beste der denkbare werelden’. Nooit heeft de Westerse mens het zo goed gehad, en nooit voelde hij zich zo slecht. Hoe komt dat?

Paul Verhaege
Volgens mijn moeder moet je altijd met het moeilijkste beginnen, dus dat wordt dan “Identiteit” van de immer wat ironische, cynische, karikaturale en daarom door mij zeer graag gelezen schrijver Paul Verhaeghe - hoogleraar klinische psychologie en psychoanalyticus aan de Universiteit van Gent. Freud-aanhanger (kom daar nog maar eens om) en Lacan-kenner.
Eerder las ik van hem: “Het einde van de psychotherapie”, waarover Vrij Nederland: “… Verhaege's boek is te lezen als een ode aan de klassieke therapeut die zich geduldig inspant om een verhouding met de patiënt op te bouwen en hem helpt woorden te vinden voor wat voordien alleen maar lijfelijk voelbaar was…”, en “Liefde in tijden van eenzaamheid”, waarover Knack Weekend: “… Zelden heeft iemand in helderder en nuchterder Nederlands de problemen geschetst tussen man en vrouw in deze tijd…”. Beter kan het niet worden gezegd.

Wie zijn wij?
Identiteit gaat over de vraag wie je bent.
Algemeen wordt aangenomen dat wij een product zijn van onze zelfzuchtige genen, ons overgeërfde DNA, à la “Wij zijn ons brein” van Dick Swaab (zie mijn blog van 30.10.11). Niets is minder waar, zegt Paul Verhaeghe. Onze identiteit én de daaraan gekoppelde normen en waarden ontlenen wij aan onze omgeving. Kijk maar naar buitenlandse adoptiekinderen. Wanneer zij op zoek gaan naar hun wortels, blijken ze niets met hun roots te hebben. Al dat gezoek naar ‘je ware en authentieke zelf’ slaat dan ook nergens op; dat bestaat helemaal niet.

Normen en waarden
Normen en waarden kun je niet 'verliezen', zoals veel klagers over onze verdorven maatschappij menen. Wat er gebeurt is dat ze veranderen, en wel in dezelfde mate als waarin onze tijd verandert.
Wij hebben ons bevrijd van godsdienstige normen en waarden; maar zonder dat wij het in de gaten hebben (wij zijn veels te druk met ons zelf) nemen wij andere normen en waarden aan. Dus zo ‘vrij’ zijn wij helemaal niet. We kijken neer op mensen die zich houden aan religieuze voedselwetten, halal en koosjer eten, maar ondertussen gaat iedereen naar de fitness, moeten vrouwen er uitzien als strijkplanken met borsten en mannen als eeuwige pubers, waardoor eetstoornissen de pan uit swingen. Ooit gingen we biechten, tegenwoordig zijn er om de zoveel tijd evaluatie- en functioneringsgesprekken waarvan we kinderlijk blij terugkeren als de beoordeling positief uitvalt. Nu God ons niet meer in het oog houdt, verschijnen er overal camera's. Vroeger moesten wij met hard werken de hemel verdienen; nu moeten wij door noeste arbeid ons geluk op aarde bewerkstelligen. We kunnen allemaal hbo-plussers worden (wat niet waar is): als we er maar voor gaan. Onze religieuze normen en waarden zijn 'vermomd' teruggekeerd. We moeten ‘het’ maken; zodat we zoveel mogelijk producten gaan kopen waarvan wij dan tot in het oneindige zullen genieten. Bovendien kunnen we daar ook nog eens ‘de anderen’ mee imponeren, want het moet vooral goed ‘zichtbaar’ zijn hoe geweldig wij het hebben. Geluk is consumeren. Geluk is ‘te koop’. Dat is het adagio van onze dwingende neoliberale maatschappij. Alles draait om de winst, de vrije markt en de centen. Wij zijn verworden tot ‘homo economicus’ en buigen ons gedienstig voor de mammon. Onze vrijheid bestaat erin dat wij iedere godsdienst belachelijk mogen maken (wel een beetje oppassen met de islam en het jodendom), om het even welke politieke partij mogen aanhangen (politici zijn toch maar grijze muizen die dansen op de maat van de beurskoersen), en op seksueel gebied zo ongeveer alles mogen uitproberen wat vroeger verboden was.
Omdat dat allemaal compleet onbelangrijk is. Dat heet 'onverschilligheid'!

Losers
Degenen die het niet lukt zich staande te houden in de competitieve ratrace worden gezien als ‘losers’. Het meest gebruikte scheldwoord op het schoolplein. Want aangenomen wordt dat iedereen in het leven start met een gelijk potentieel aan kansen. Dat je je ouders, je talenten, je lichaam, je taal en je dromen niet voor het uitkiezen hebt ontgaat menigeen. Dus ligt het aan jezelf als je het niet redt in het leven. Dan ben je vast óf lui óf dom óf ziek. Daarom laten wij ons gewillig psychische labeltjes opplakken. Dan hoeven we ons tenminste niet schuldig te voelen over onze onmacht en problemen. We zijn in een spiraal terecht gekomen waar mensen steeds eerder ‘abnormaal’ worden bevonden. Dat verklaart de enorme toename aan psychiatrische stoornissen. Iedere maatschappij krijgt de mentale ziekten die ze oproept. Kijk maar naar de hysterische vrouwen uit de Victoriaanse tijd. Hysterie komt niet meer voor.
Dit is zo’n beetje het linksige verhaal van Paul Verhaeghe. En ik vrees dat hij heel erg gelijk heeft.

Eros en Thanatos
Uitgebreid doet hij uit de doeken hoe wij volgens Freud gedreven worden door twee oerdriften: Eros en Thanatos, en hoe die in alles doorwerken. Eros, de levensdrift, stuurt de mens in de richting van vereniging en solidariteit met anderen. Thanatos, de doodsdrift, werpt ons op onszelf terug. Een goed evenwicht tussen beiden is het meest leefbaar. Altijd Eros klinkt leuk; maar is net zo min vol te houden als altijd Thanatos. Wij bestaan bij de gratie van samensmelten met en terugtrekken van de ander. Ik moest hierbij onmiddellijk denken aan de magistrale tekst uit Hooglied 8: “… Sterk als de dood is de liefde…”.

Evolutie
Evolutie is verandering. ‘Alles stroomt’, zei Heraclitus al. Wij zijn niet meer degenen die we twintig jaar geleden waren. Alles is voortdurend in verandering of evolueert. Alleen zijn wij gaan denken dat evolutie altijd in een betere richting gaat. En dat is nu juist helemaal niet waar. Evolutie betekent aanpassing; maar in welke richting bepaalt de omgeving. Wij reageren óf met solidair, altruïstisch gedrag (Eros), óf met agressief, egoïstisch gedrag (Thanatos). Wat er heden ten dage mis gaat is dat de neoliberale maatschappij teveel Thanatos oproept. Het zelfzuchtige individu werpt zich in een agressieve race om de fittest: moge de sterkste winnen. Vanaf de kleuterschool leren wij ons met veel ellebogenwerk over de rug van anderen omhoog te werken: ieder voor zich. Er is er maar een belangrijk; en dat ben ik! We lijden op alle fronten aan een enorme prestatiedruk (zelfs amateurwielrenners zitten massaal aan de drugs) waardoor de ander vooral een obstakel geworden is, die ons in de weg zit. En dat werkt een ongekend aantal echtscheidingen en zaken als de affaire Stapel en het failliet van Enron in de hand: onbetrouwbaarheid en bedrog.

Autoriteit
Daar komt nog bij dat er geen verantwoordelijke autoriteiten, geen aanspreekbare gezagsdragers, meer zijn. Als dingen mis gaan is dat de schuld van een onzichtbare ander. Daar gaan mensen zich onveilig en angstig door voelen. Groepen hebben leiders nodig, anders ontstaat er chaos. Kijk maar naar een klas waar de leraar even weg gaat. Het gevolg is dat er steeds meer controle en regelgeving ontstaat. Gelijk op gaat de ontduiking van die regels. Het toppunt vond ik een berichtje in de krant van vandaag, waarin het ging over leerlingen van enkele middelbare scholen in de Verenigde Staten die verplicht een elektronische badge moeten dragen waarmee ze door de schoolleiding van minuut tot minuut kunnen worden gevolgd (Big Brother is watching you...). Dat is nodig om meer overheidsgeld (sic!) te vangen: hoe meer aanwezige leerlingen, hoe meer geld de scholen krijgen. Leerlingen die even niet gevolgd willen worden, laten de badge echter gewoon op een bepaalde plek achter, terwijl ze zelf ergens anders heen gaan.

Leven vanuit onze buik
Wat kan ons redden? Volgens Paul Verhaeghe moeten we stoppen met de economische waanzin en passie en empathie herintroduceren. We moeten weer leren vanuit onze 'buik' te leven in plaats van uit ons 'hoofd'. We moeten de mensen op de werkvloer hun zelfstandigheid terug geven, want machteloze werknemers gaan zich gedragen als kleine kinderen, inclusief pestgedrag en al. We moeten vooral ook zorgen dat er niet teveel inkomensverschillen ontstaan, want niets maakt gemeenschappen instabieler en ongelukkiger, en dat geldt gek genoeg zowel voor de onder- als bovenkant. Dat betekent ook weer niet dat we een soort oostblokuniformiteit moeten nastreven; want teveel gelijkheid roept net zo goed weerstand op. Steeds blijkt alles weer een kwestie van de gulden middenweg. Echte en langdurige veranderingen komen altijd van onderaf. Wij zijn zelf de maatschappij; dus we zullen bij onszelf moeten beginnen.

Waar zijn we mee bezig...
Verder lezen over het doorgeschoten marktdenken kan o.a. met Hans Achterhuis - "De utopie van de vrije markt" en Maarten van Rossem - "Kapitalisme zonder remmen".
De foto op de voorkant van dit boek is van een tweejarig meisje uit Amerika dat meedoet aan een schoonheidswedstrijd: make-up en valse nagels zijn toegestaan voor kinderen vanaf twee jaar. In beha of bikini op de catwalk mag vanaf vier jaar, vertelt Verhaeghe. Als je het hebt over opgedrongen identiteit…
Ik heb lang niet alles behandeld waar Verhaeghe over schrijft. “Identiteit” is een ongewoon diepgaande doorlichting van onze cultuur en wijst een hoopvolle weg: verandering is mogelijk mits we ons bewust worden van waar we mee bezig zijn. “Gnothi seauton”. Ken uzelf. Paul Verhaeghe helpt daar méér dan een handje bij…



"Identiteit" is voor €19,90 rechtstreeks te bestellen bij internetboekhandel IZB-Ark als je hier klikt (voor meer informatie over IZB-Ark: zie kolom hiernaast).

Uitgave: De Bezige Bij - 2012