Ik vind het leuk om oude boeken uit de sloot te halen. Daar is de zomer een goede tijd voor. Het viel mij op dat christelijke denkers die jong waren in de tijd van de hippies en de existentialisten (Sartre en Camus enzo), waaronder Philip Troost (zie mijn blog over “Energie van de Geest”), bijna altijd zeggen beïnvloed te zijn door het werk van Francis A. Schaeffer (1912 – 1984): een Amerikaanse theoloog en filosoof. Na tien jaar predikant (Presbyteraans) te zijn geweest in de Verenigde Staten startte hij samen met zijn vrouw, Edith, een leefgemeenschap in Zwitserland: L’ Abri. Daar werden veel jongeren opgevangen die het moeilijk hadden met zichzelf. In Nederland bestaat een dependance die nog steeds actief is: zie hier. Philip Troost heeft er ook een jaar doorgebracht en noemt in zijn boek expliciet de titel “Leven door de Geest”. Tijd dat ik het ook eens las.
Radicale liefde
Schaeffer schrijft in zijn voorwoord dat hij in 1951 en 1952 een geestelijke crisis doormaakte. Dat noopte hem zijn geloof opnieuw te overdenken. De conclusies die hij daaruit trok resulteerden in “Leven door de Geest”. Het werd uitgegeven in 1972. Het taalgebruik is daar ook naar. In de cultuur van toen stonden andere dingen in de kijker dan nu. Met deze context in het achterhoofd is het boek nog steeds de moeite van het lezen waard. Het eerste waar Schaeffer mee begint is de manier waarop wij christen worden. Dat is niet “… om maar een poging te doen om christelijk te leven, ook niet door te hopen op een of andere religieuze ervaring, maar door eenvoudig Christus aan te nemen als Zaligmaker…”. En even verder: “… Jezus sprak daarvoor een volstrekt exclusief woord: ‘Niemand komt tot de Vader dan door Mij’…”. God is van een andere orde dan wij. Nietige, onvolmaakte, zondige mensen blijven nergens meer ten overstaan van Zijn heiligheid. Jezus maakte contact tussen God en mensen mogelijk door het onbevattelijke gebeuren van zijn lijden, sterven, opstanding en hemelvaart. Individueel en persoonlijk. Om in de sfeer van energie van Philip Troost te blijven (zie hier): het is te vergelijken met het steken van een stekker in een stopcontact. Als er niets gebeurt verneem je ook niets, maar als er wel wat gebeurt: nou… De Bijbel beschrijft deze ervaring onder andere met de term ‘wedergeboorte’. Veel mensen kwamen naar Schaeffer met de vraag wat er na de ‘wedergeboorte’ van hen werd verwacht, vertelt hij. En het idee is dan dat er wordt gewerkt met een lijstje van taboes. Dit mag niet en dat mag niet (let wel: het zijn de hoogtijdagen van Jan Wolkers en Maarten ’t Hart). Nu is het inderdaad zo dat het evangelie duidelijk maakt dat je door je te houden aan allerlei van buiten af opgelegde wetjes en regeltjes en goede werken de hemel niet kunt verdienen. Maar, zegt Schaeffer, en dat heeft hij heel móói gezegd vind ik, als we alle beperkende lijstjes van verouderde en dode verboden overboord zetten komt daar niet een bandeloos en libertijns leven voor in de plaats, maar de wet van de radicale liefde. Christelijke wetjes en regeltjes gaan nooit tegen de liefde in – zie de Tien Geboden. Althans: zouden daar nooit tegen in moeten gaan. Als dat wel zo is kun je je afvragen of ze wel christelijk zijn. Volgens Schaeffer is het tegenovergestelde van liefde: afgunst. Welk gebod van de Tien Geboden ook wordt overtreden, in eerste instantie begint dat altijd met het tiende: gij zult niet begeren. Ik vind het wel opmerkelijk dat in het boeddhisme begeerte/afgunst ook als de oorzaak van lijden wordt gezien.
Het christelijke leven loopt niet op eigen energie
Vervolgens werkt Schaeffer het gebod ‘God lief te hebben boven alles en de naaste als jezelf’ verder uit. De konsekwentie van God liefhebben boven alles is ‘vrede hebben met’ God: ‘zonde’ is in feite opstand tegen God. God belooft dat voor een christen alle dingen die hem overkomen ‘medewerken ten goede’. Daaruit volgt dat een christen onder alle omstandigheden kan danken. Dat is het peil waarop een christen zou moeten leven. De Geest van God is in wezen niet iets uitwendigs: “… het zit van binnen, het zit diep…”. En even verder: “… Het ware christelijke leven bestaat niet in uiterlijk vertoon, het is niet iets wat alleen maar leeft in gedachten, het is niet in de grond negatief, het kent geen haat tegen het leven, waartoe we zo licht komen als we wanhopig zijn of psychologisch in de knoop komen. Het christelijke ‘nee’ is niet negatief in de zin van nihilistisch. Er is een zuiver Bijbels ‘nee’, maar het christelijke leven eindigt daar niet mee…”. Er is ook een ‘ja’: “… Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing…”. De Bijbel gebruikt daarbij de zware termen ‘sterven aan jezelf’ om op te staan in een ‘nieuw en godzalig leven’. Misschien zijn dat inderdaad de sterke woorden waarmee je ook maar bij benadering kunt zeggen wat er gebeurt. Eigenlijk is deze innerlijke transformatie wat mij betreft nog het beste omschreven door mensen die een bijna-dood-ervaring hebben ondergaan: zie hier. Hun perspectief is meestal totaal veranderd. Geen wonder: ze zijn bijna letterlijk gestorven aan zichzelf. Schaeffer legt aan de hand van allerlei teksten van Paulus (zie bijvoorbeeld Romeinen 6:3-4) dan ook uit dat “… God ons zegt dat we leven moeten alsof we gestorven waren, naar de hemel waren gegaan, de waarheid hadden aanschouwd, en toen weer teruggekeerd naar de wereld…”. Met Christus die door middel van de Heilige Geest leeft in ons hart (zie Galaten 2:20): “… Christelijke mystiek betekent: geloofs- en levensgemeenschap met Christus…”. Evenals Troost schrijft Schaeffer in termen van energie: “… Het christelijk leven loopt niet op onze eigen energie…”.
Geloven in het bovennatuurlijke
Schaeffer legt de nadruk op de werkelijkheid van een bovennatuurlijke wereld die in normale omstandigheden onzichtbaar is voor ons. Een christen gelooft daar niet alleen in. Hij lééft daar ook in: “… Het boven-natuurlijke en alles wat er bij behoort is deel van ons aards bestaan. De verheerlijking op de berg spreekt in dit opzicht duidelijke taal…”. In deze onzichtbare werkelijkheid heerst een strijd tussen goede en kwade machten. Zie bijvoorbeeld het verhaal over Elia die, omringd door vijanden, bad of de ogen van zijn bediende geopend mochten worden om te zien wat er al was: vurige paarden en wagens die hen beschermden (2 Koningen 6:16-17). “… Het boven-natuurlijke wordt altijd benadrukt als iets dat met ons is, om ons heen…”. Kijk maar naar de Emmaüsgangers waarover Lukas schrijft: “… ‘En hun ogen werden geopend, en zij herkenden Hem; en Hij verdween uit hun midden’. Als we dit letterlijk vertalen staat er: ‘En Hij hield op van hen gezien te worden’. Lukas zegt dus niet dat Hij er niet meer was, maar dat zij Hem niet langer zágen…”. In de tijd van Schaeffer was het materialisme het een en al. Ik denk dat anno 2019 het onzichtbare veel voorstelbaarder is, nu we gewend zijn aan fenomenen als de kwantumfysica en dat soort zaken. Schaeffer: “… En de rijkdom van deze christelijke werkelijkheid, in tegenstelling met de koude existentiële ervaring of ook de oosterse religieuze ervaringen is, dat wij deze werkelijkheid kunnen beleven terwijl wij alle intellectuele ramen en deuren wijd open houden…”. Volgens Schaeffer is het dan ook niet de bedoeling dat christenen een stel morele principes naleven, maar te demonstreren dat God écht bestaat. Schaeffer gaat diep in op de tegengestelde krachten die in ons innerlijk leven. De Bijbel stelt constant de duisternis tegenover het licht. Zie bijvoorbeeld ook de boom van kennis van goed en kwaad. Of Hooglied 8: sterk als de dood is de liefde. En Paulus' referaat over dat hij steeds het goede wat hij wil niet doet, maar het kwade. Veel denkers hebben hetzelfde opgemerkt; zie bijvoorbeeld Karen Armstrong in “Compassie”, Paul Verhaeghe in “Identiteit”, Esther Perel in “Erotische intelligentie” en Riekje Boswijk-Hummel in “De reis van het gewaarzijn”. Paulus zegt dan ook dat geloven een ‘verandering’ dan wel ‘vernieuwing’ van het dénken is.
Het onvolmaakte aanvaarden
Schaeffer wijst er met nadruk op dat vanwege de zondeval in het paradijs het leven onvolmaakt is. Het is realistisch dat te onderkennen. Volgens hem stranden heel veel huwelijken en lopen echtgenoten bij elkaar weg omdat mensen weigeren met minder genoegen te nemen dan wat ze zich romantisch hebben voorgesteld als een mogelijkheid: “… Ze verwoesten iets wat werkelijk mogelijk en diep-bevredigend had kunnen zijn allen maar omdat zij in hun trots te hoog grijpen - het volmaakte – en zij weigeren een goed huwelijk te hebben als het niet volmaakt is…”. Schaeffer: “… Het kan echt, en goed, en prachtig zijn, ook al is het niet volmaakt…”. En even verder: “… in de periode tussen de zondeval en de Wederkomst kunnen wij niet de eis stellen: volmaaktheid of niets, want als wij dat doen komen we bij ‘niets’ terecht. Deze regel geldt voor elk terrein van het leven...”. Schaeffer: “… De veelvuldige echtscheidingen komen voort uit het feit dat men in menselijke verhoudingen iets zoekt wat er niet te vinden is. Waarom trouwen mensen nog, als zij die band toch weer verbreken in echtscheiding? Waarom hebben zij niet gewoon een liefdes-affaire zonder huwelijk? Omdat zij op zoek zijn naar een totale vervulling van hun diepst verlangen. Ze zoeken dat in het huwelijk, maar zij vinden het nooit. Je kunt dorst niet stillen door zand te slikken. De man is niet God en de vrouw is ook niet God…”. En even verder: “… Wij zijn eindige en beperkte mensen, en daarom verwachten wij niet volmaakte bevrediging in elkaar, of in enige menselijke relatie, met inbegrip van het huwelijk. Volmaakte bevrediging is alleen te vinden in onze verhouding tot God…”. We kunnen te hoog grijpen: we zijn God niet. Maar ook te laag: we zijn meer dan dieren of dingen. Schaeffer: “… De moeilijkheid met menselijke verhoudingen is, dat de mens zonder God zich niet bewust is dat alle mensen zondig zijn…”. Het zijn niet alleen de anderen die onvolmaakt zijn, wij zijn zelf ook onvolmaakt. Wij zijn niet het centrum van de wereld. Dat is God, waar wij als satellieten omheen draaien. Zoals de aarde om de zon (een denkbeeld waar Galileo Galilei destijds trouwens door de kerk om werd verketterd). Het is of ik Dirk De Wachter hoor.
Zelfvervreemding
Omdat de verhouding tussen God en de gelovige persoonlijk is moeten de contacten met anderen ook persoonlijk zijn: “…Het is heel vaak de zonde van de kerk geweest dat dit persoonlijke element zoek was…”. Dat is de essentie van het ‘je naaste liefhebben als jezelf’. De mens moet gezien worden “… als een individu, en het einddoel van onze bemoeienis met hem moet in het persoonlijke vlak liggen…”. Schaeffer: “… Om het anders te zeggen: de christen moet een demonstratie zijn van het feit dat God bestaat. Maar als wij als gelovigen individueel, of als kerk, de mensen benaderen op een niveau dat lager ligt dan het persoonlijke, waaruit blijkt dan, dat wij geloven in een God die persoonlijk is?...”. En even verder: “… Liefdeloosheid is als een oceaan zonder stranden, want het is wat God niet is. En uiteindelijk zal niet alleen de naaste daarin verdrinken, maar ikzelf ook…”. Schaeffer: “… Wij kunnen niet met klompen over onze naaste heenlopen, en dan verwachten dat onze verhouding tot God levend en vertroostend zal blijven…”. Dan verloochen ik wat ik zeg te geloven. Als wij onze vervulling in God vinden “… wordt de communicatie met mensen iets prachtigs…”. Schaeffer schreef in een tijd die gebukt ging onder ‘zelfvervreemding’: “… Onze generatie wordt zich er meer en meer bewust van dat de mens niet is wat hij zou moeten zijn. We zien dat in de kunst, in muziek, in de filosofie, in toneel, waar je ook maar kijkt…”. De kerk zou een gemeenschap moeten zijn waar deze vervreemding opgeheven wordt: “… Elke generatie moet in staat zijn om naar de kerk van haar tijd te zien, en daar het bewijs te vinden niet alleen maar van een hersteld contact met God – hoewel dat het eerste en het voornaamste – niet alleen maar van harmonie in de mens zelf – hoewel deze van beslissende betekenis is – maar ook van persoonlijk contact tussen mens en mens, in de kerk…”. Op de vraag of wij anderen kunnen leren geloven: “… Dit wordt mij vaak gevraagd, en ik geef dan als antwoord: Ja, je kunt anderen leren geloven, maar dan alleen door zelf een levend voorbeeld te zijn. Als een abstractie kun je het niemand aanpraten. Geloof moet getóónd worden…”. Als ons voorbeeld geen leer-model is van geloof, dan werkt onze actie zelfs destructief, zegt hij. Nou, dat hebben we maar al te vaak gezien in het verleden, natuurlijk.
Uitgave: Buiten & Schipperheijn – 1973, vertaling P.H. Pellicaan, 194 blz., ISBN 978 906 064 199 6
Rechtstreeks bestellen: klik hier