Verder met Michel Tournier (mijn vorige blog ging over zijn debuut “Vrijdag of het andere eiland”). Hij schreef ook een soort kerstverhaal over de Wijzen – in het Grieks ‘magoi’ – uit het Oosten. De roman eindigt met Pasen, dus helemaal misplaats is het niet om het op dit moment te bespreken, dacht ik bij mezelf. In het Nieuwe Testament wordt er maar heel weinig verteld over de Wijzen. Alleen het Mattheüsevangelie vermeldt ze (hoofdstuk twee, vers een tot twaalf). Wel zijn er allerlei legenden om hen heen geweven. Bijvoorbeeld dat het om drie - een getal dat nergens in de Bijbel voorkomt - koningen gaat. Caspar uit Afrika, de jongste, twintig jaar, die als geschenk mirre meebracht. Melchior uit Europa, een blanke grijsaard van veertig, die goud bij zich had. En Balthazar uit Saba (Ethiopië) of Azië, een zwarte man van zestig met baard, die wierook offerde. Er doet ook een verhaal de ronde over een vierde koning, die te laat in Bethlehem opdook, en tot op Goede Vrijdag ronddoolde. Volgens Tournier verteld door de Amerikaanse pastor Henry L. Van Dyke (1852-1933) en door de Duitser Edzard Schaper (geboren in 1908), die zich door een Russisch-orthodoxe legende liet inspireren. Ik kon maar heel weinig recensies over Tourniers “Gaspard, Melchior en Balthazar” terugvinden in het Nederlandse taalgebied: alleen die van Liliane Waanders op de blog “Hanta” – zie hier. Het is dan ook een nogal raadselachtig verhaal. Tournier lijkt zelf wel een beetje een magiër.
Het blonde
Dit boek biedt iedereen zijn eigen relaas. Het eerste is dat van Gaspard, koning van Meroë (Nubië), die aldus het woord neemt: “ … Ik ben zwart, maar ik ben koning…”. Hij legt uit hoe het ‘blonde’ in zijn leven is gekomen. Terwijl hij staat te dromen op het terras onder een schitterende nachtelijke sterrenhemel voegt zijn hoofdastroloog zich bij hem en vertelt over de voorspelling van een komeet. De koning weet niet wat een komeet is. Volgens de astroloog is het een Grieks woord voor ‘behaard hemellichaam’: “ … ‘Het is een zwervende ster die op een onvoorspelbare wijze aan de hemel verschijnt. Ze bestaat in hoofdzaak uit een kop met daarachter een golvende haardos’. ‘In feite een afgehouwen hoofd dat door de lucht vliegt. Ga verder’…”. Het zou ook nog om goudblonde haren gaan. De koning vergeet het voorval weer tot hij op een slavenmarkt tussen alle donkere kleurlingen twee blonde mensen ziet; een meisje en een jongen. Hij besluit ze te kopen. Als hij 's nachts niet kan slapen loopt hij een eind de steppe op waar hij een geheimzinnige, in het wit geklede, oude man een paar muilslofjes ziet borduren met gouddraad. Hij waarschuwt de koning zich te hoeden voor ‘verlichte wezens’. Daar is geen woord mis mee. Gaspard raakt bijna bezeten van liefde voor zijn blanke slavin, maar valt tegelijk ten prooi aan een martelende onzekerheid over zijn eigen huidskleur: “ … ivoor en pek…”. Als ze eindelijk gevreeën hebben, en het meisje naar de balustrade rent om te kotsen, weet hij het zeker: ze walgt van zijn kleur. Tot de leidster van zijn harem hem triomfantelijk komt vertellen dat er heel wat anders aan de hand is. Het meisje is samen met haar vermeende broer in bed aangetroffen. Ze zijn man en vrouw. Hebben hem besodemieterd. Het verhaal doet een beetje denken aan Abraham die ook deed alsof Sara zijn zus was om moeilijkheden te voorkomen in een vreemd land (Genesis 20). De koning wordt gek van verdriet en besluit als afleiding achter de blonde komeet aan te gaan. Het gaat dwars door Egypte naar de oudste stad van de wereld: Hebron. Daar ontmoet hij de karavaan van koning Balthazar. Samen bezoeken ze de grot van Makpela, met de graven van Adam, Eva, Abraham, Sara, Isaac, Rebekka, Lea en Jacob. Een omgeploegd veld dat met haagdoorn is omzoomd zou de oergrond zijn waaruit JHWH Adam heeft geboetseerd. Zwarte grond met iets okerroods er door heen, dus Adam was zeker niet wit. Balthazar, die gek is op figuratieve kunst, filosofeert wat door op de eerste regels van Genesis: “ … God schiep de mens naar zijn beeld en gelijkenis…”. Balthazar: “ … Maar toen de mens ongehoorzaam werd en zondigde, toen hij met leugens trachtte te ontsnappen aan de gestrengheid van God, verdween de gelijkenis met zijn schepper…” (je zou daar dus bijna uit kunnen afleiden dat blankheid het resultaat is van de gevallen mens). Volgens Balthazar zijn daarom alle priesters zo gekant tegen afbeeldingen. Zou deze reis misschien uitlopen op een verheerlijking van het ‘neger-zijn’, vraagt Gaspard zich af.
Gij zult u geen gesneden beeld maken
In het volgende hoofdstuk vertelt Balthazar, koning van Nippoer, zijn verhaal: “ … De mythe van Adam, als zelfportret van zijn Schepper, heeft me altijd bezig gehouden, want ik ben er allang zeker van dat daarin belangrijke waarheden verscholen zijn die nog niemand heeft ontdekt…”. Tijdens de val gebeurde er iets onbegrijpelijks: “… een breuk, een catastrofe. De bijbel die begonnen was bij een God die zelf zijn portret tekende, begon opeens zonder ophouden de makers van beelden te vervolgen en te vervloeken. Deze vervloeking deinde uit over heel het Oosten. Ze werd mijn ongeluk en ik vroeg me af: waarom, waarom, wat is er dan toch gebeurd, en zal er dan nooit vergeving zijn?...”. Als kind is hij gek op vlinders. Voor hem zijn ze boodschappers van een andere wereld. Van een vlinderdeskundige krijgt hij een blok roze beril met daarin een vlinder die een tekening van een mensenhoofd op zijn dekschild lijkt te dragen. Volgens de vlinderman zíjn hoofd. De man doopt de vlinder dan ook plechtig met de naam Grote Vaandeldrager Balthazar. De jongen gaat uit zijn dak van blijdschap, maar een paar dagen later vindt hij het berilblok met zijn kostbare inhoud verpulverd op de stenen van zijn terras. Waarschijnlijk met een knots in stukken geklopt door “ … een jonge Leviet die doordrongen is van de traditie, een zuivere onder de zuiveren en verknocht aan het dogma dat beelden verbiedt…”. Als hij ouder wordt laat hij zijn rijk besturen door ministers terwijl hij zelf ontdekkingsreizen onderneemt met het doel allerlei kunstschatten te verzamelen. Hij stalt ze uit in een museum: het Balthazareum. Om eventueel een staatsgreep te voorkomen laat hij zich altijd vergezellen door jonge pages, zonen van voornoemde ministers, die op die manier tevens dienst doen als gijzelaars: de zogeheten ‘Narcissen’. Tijdens een van zijn tochten bereikt Balthazar het bericht dat er een volksopstand is uitgebroken in de armoedigste wijk van zijn hoofdstad en dat het Balthazareum met de grond gelijk is gemaakt. Hij weet heel goed dat de priesters er achter zitten: “ … Men wilde gedaan maken met een instelling waarvan de collectie een belediging was voor de verering van de echte God en voor het verbod op het maken van afgodsbeelden en beeltenissen…”. Hij voelt zich dodelijk gekwetst. Is helemaal klaar met zijn volk. Op dat ogenblik begint men ineens over een komeet te spreken. Normaal kondigt een komeet rampspoed aan, maar Balthazars toestand is zo slecht, dat het volgens hem niet anders kan dan dat een komeet in dit geval iets goeds voorspelt. En zo komt Balthazar op het idee met zijn enthousiaste groep Narcissen nog één keer jacht te maken op deze kosmische vuurvlinder.
Dineren bij het grote, wilde beest
Het derde verhaal is van Melchior, prins van Palmyrena, die aanheft met “ … Ik ben koning, maar ik ben arm…”. Melchior zwerft met een trouwe bediende na een staatsgreep maar zo’n beetje rond. Volgens de legende geeft hij Jezus goud, maar dat moet dan het enige muntje met de beeltenis van zijn vader zijn geweest, die zit vastgenaaid in zijn kleding. Toen zijn vader stierf heeft zijn oom zich van de troon meester gemaakt. Ze komen aan in Jeruzalem, de residentie van koning Herodes de Grote, waar alle herbergen vol blijken te zitten met het gevolg van Caspard en Balthazar. Via, via weet Melchior contact te leggen met koning Balthazar, die hem als page opneemt tussen zijn Narcissen. Van het ‘grote wilde beest’, de vierenzeventigjarige Herodes, heeft hij weinig goeds te verwachten. Herodes heerschappij staat al vanaf het eerste uur in het teken van geweld en moord: “ … Een van de diepste vervloekingen die op hem rustte, was dat de koning van de joden – de grootste die ze toen hadden – zelf geen jood was en altijd door een gedeelte van zijn volk, en wel het invloedrijkste en onverdraagzaamste deel, verworpen was. Zijn familie was afkomstig van Iduma, een zuidelijke bergprovincie die nog maar pas veroverd was en bij het koninkrijk Judea ingelijfd door Hyrkanos I. Voor de joden van Jeruzalem bleven de Idumeeërs, de zonen van Ezaü die met geweld tot het Jodendom bekeerd waren, nog altijd barbaren, weinig beschaafd, slecht besneden en altijd verdacht van heidendom…”. Bovendien drukt Herodes overal godslasterlijke Romeinse vernieuwingen door, waar de nationalistische joden niets van moeten hebben. Wie denkt dat plastische chirurgie iets van onze tijd is: om mee te kunnen doen met de Romeinse spelen laten jonge, progressieve joden zich een nieuwe voorhuid aanmeten. Herodes vrouw Mariamme is andere koek; zij is de laatste afstammelinge van de Makkabeeën. Derhalve zijn hun kinderen van een adelijker afkomst dan Herodes zelf. Om de Joden gunstig te stemmen is hij bezig een nieuw tempelcomplex te bouwen. Een ontzaglijke onderneming die achttienduizend werklui op de been brengt. Melchior krijgt het in het gezelschap van Balthazar voor elkaar aan te schuiven, of liever gezegd aan te liggen, bij een buitenproportioneel diner in het paleis van Herodes.
Goudbaard
In het vierde hoofdstuk krijgt de verhalenvertaler van het hof de opdracht tijdens het eten een sprookje op te dissen. Zijn beide oren staan op het spel. Hij zal zijn rechteroor verliezen als hij Herodes niet laat lachen, en zijn linkeroor als het niet over een zeer goede en wijze koning gaat die ongerust is over zijn opvolging, want zegt Herodes, er is niets wat hem zo bezig houdt als de zaak van zijn opvolging. De verhalenverteller vertelt over koning Goudbaard, die al een halve eeuw regeert, en met hetzelfde probleem zit, omdat zijn beide vrouwen hem geen zoon hebben kunnen schenken. Hij wordt ouder, want iedere dag verschijnt er een wit haartje in zijn prachtige gouden baard. Elke middag wordt dat haartje er tijdens zijn siësta door een witte vogel uitgepikt. Net zolang tot de vogel er met de laatste baardhaar vandoor is. Terwijl de koning hem machteloos nakijkt ziet hij een wit pluimpje dat de vogel in zijn vlucht verliest. Hij pakt het op en merkt dat het als een soort kompas de richting aanwijst waarin de vogel is verdwenen. De koning volgt het pluimpje, en loopt door landen en bossen, over rivieren en bergen, regelrecht naar een hoge boom met daarin het nest van de vogel. Hij klimt erin, herkent de baardharen waarvan het nest is gevlochten als de zijne, en vindt een ei, dat hij meeneemt. Onderweg naar huis komt hij zijn eigen begrafenisstoet tegen. Als hij voor de dichte poort naar zijn paleis staat, barst de vogel uit het ei en roept: leve de nieuwe koning. Hij merkt dat de tocht tevens als een soort van verjongingskuur heeft gewerkt – hij ziet er weer uit als een kind. De poort gaat open en zijn onderdanen scanderen vol vreugde de vogel na: leve de nieuwe koning. En zo begint alles weer van voren af aan. Herodes lacht en is dik tevreden. Herodes meedogenloosheid in combinatie met zijn naïviteit maakt hem des te enger, aldus Melchior.
Macht corrumpeert
Het vijfde verhaal is opgehangen aan Herodes zelf. Hij neemt het woord nadat hij eerst eens flink heeft overgegeven: “ … Men wachtte er zich wel voor om hem een schotel onder de mond te schuiven. Dat zou een belediging zijn van de waardigheid van dit koninklijke braaksel waarvan niemand het recht had zich er van af te keren. Toen hij opkeek, was zijn gezicht vaal, groen geaderd en fel bezweet…”. In Handelingen 12:23 staat dat Herodes levend door de wormen werd opgevreten. Hij blijkt beter op de hoogte te zijn van het wel en wee van de drie koningen dan zijzelf. Zijn spionnen zitten overal. Hij leest ze de les over het uitoefenen van macht. Hij vertelt ze over zijn diabolische familieleden. De tien heksen van vrouwen die zijn leven onmogelijk hebben gemaakt. Om maar niet te spreken over zijn kinderen. De zonen die hij heeft omgebracht en keizer Augustus de uitspraak ontlokte dat je beter Herodes varken dan een erfprins kon zijn, omdat hij tenminste het verbod op varkensvlees respecteerde. Het is een wat vermoeiend relaas betreffende een aaneenschakeling van hofintriges en schandalen, waarover ook Floor Koomen bericht in “Kind uit Nergensland”. Ook Herodes heeft gehoord over de zwervende ster. In zijn ogen kan de komeet nergens anders op duiden dan op de witte vogel uit het sprookje van de verhalenverteller. De komeet zal naar het gouden ei leiden. Naar de nieuwe koning der joden. Hij geeft de drie koningen zijn mandaat om de kleine leider te zoeken, want zelf is hij daar te zwak voor: “ … Tracht me niet te verraden, hoor je me! Ik meen dat ik vanavond duidelijk genoeg was bij het vertellen van enkele episodes uit mijn leven. Ja, het is waar, ik ben aan het verraad gewoon geworden, ik werd steeds opnieuw verraden. Maar jullie weten het nu: wanneer men mij niet helemaal treft, sla ik terug, heel hard, snel en zonder erbarmen. Ik beveel jullie… Neen, ik bezweer jullie, ik smeek jullie, zorg ervoor dat men mij op de drempel van mijn graf één keer, één enkele keer niet verraadt. Bewijs mij die laatste dienst: een gebaar van trouw en van eerlijkheid om mij niet in het hiernamaals te laten binnengaan met een volledig ontmoedigd hart…”. De drie wijzen trachten zich een beeld te vormen van de kleine koning van de joden die hun geest verwart: “ … want deze Erfgenaam van het Koninkrijk droeg onverenigbare dingen in zich: grootheid en kleinheid, macht en onschuld, overvloed en armoede. Men moet op weg gaan. Gaan zien. Zijn ogen en hart openen voor nog onbekende waarheden, het oor te luisteren leggen voor nog ongehoorde woorden. Ze stappen voort en hebben het zacht jagende voorgevoel dat onder hun stappen misschien een nieuw tijdperk zal open bloeien…”.
De os en de ezel
In het daaropvolgende hoofdstuk is het woord aan de os en de ezel: “ … De ezel is een dichter, een literator, een prater. De os daarentegen zegt niets. Hij herkent, mediteert, zwijgt. Hij denkt na en herinnert zich…”. De ezel vertelt over de oude man en de jonge, zwangere vrouw die tussen hen in komen liggen, en hoe in de donkere nacht ineens een babykreetje te horen is: “ … Toen ik wakker werd, voelde ik dat er grote veranderingen plaats grepen, niet alleen in ons hutje, maar overal; men zou zelfs gezegd hebben dat er aan de hemel iets veranderde. Door ons armoedig dak heen schitterden immers vele lichten. De langste nacht van het jaar had zijn stilte over de aarde gespreid; het was zelfs of de bronnen ophielden met stromen en de hemel zijn adem inhield om die stilte niet te verbreken. Geen vogel in de bomen, geen vos op de velden. In het gras geen muilezel. Adelaars en wolven, alles wat snavel of tanden had, sloot wapenstilstand en waakte, met honger in de buik en de blik star in de duisternis. Zelfs glimwormen omsluierden hun lichtend stipje. De tijd werd weggewist in een heilige eeuwigheid. En dan plotseling, van het ene ogenblik op het andere, gebeurde er iets geweldigs. Onweerstaanbare vreugdetrillingen sidderden door hemel en aarde. Met geruis van ontelbare vleugels stoven engelenwolken met hun boodschap in alle richtingen. Het stro boven ons werd verlicht door een glinsterende kometenstaart. Men hoorde de kristallach van beekjes en de majesteitelijke stromen. In de woestijn van Juda streelde zandgeritsel de duinflanken. Vanuit de terpetijnwouden steeg een ovatie op die zich vermengde met het wattige geklap van de uilen. Heel de natuur juichte. Wat was er gebeurd? Bijna niets…”. Vanaf dat moment neemt de engel Gabriël, die in een lichtkolom in de stal staat, het heft in handen. Zorgt dat een dienster uit de naburige herberg het net geboren kindje komt wassen, met zout inwrijft en in doeken wikkelt. Haalt de herders uit het veld om de pasgeboren Koning te aanbidden. Hoort de kluizenaar Silas aan, die hem als dierenliefhebber zijn grieven voorlegt: waarom God zo verzot is op dierenoffers. Gabriël vertelt dat het vanaf nu allemaal anders zal worden. Zelfs de ezels, die nooit wat hebben voorgesteld, belooft hij eerherstel: op een dag zal de Koning der joden Jeruzalem binnenrijden op een ezel, terwijl al het volk hosanna roept. Het is Gabriël die de ouders van de Verlosser adviseert naar Egypte te vluchten, vanwege de wrede plannen van Herodes. Natuurlijk gooien de rijken weer roet in het eten. Drie koningen met hun oorverdovende gevolg doen Bethlehem aan: “ … Zo’n vertoon had men nog nooit gezien in een dorp in Palestina…”.
Laatsten die de eersten zijn
Het laatste hoofdstuk is een boek op zich. Het gaat over de vierde koning, die te laat komt. Taor, kroonprins van Manalore. Zijn passie: snoepjes. Als hij een hemelse lekkernij krijgt aangeboden, een pistachenootje gevat in een stukje suikergoed, komt hij op het idee uit te gaan zoeken waar het vandaan komt. Zijn moeder vindt het allang best: geen pottenkijkers bij de troon. Met een enorm gevolg, waaronder een stel olifanten, kiest hij zee. Hij heeft berichten opgevangen over waarzeggers, zuilheiligen en profeten in kamelenhaar in de dorre vlakten van Judea en de verlaten bergen van Neftali: “ … Men zag hen uit hun holen komen met een blik die vurig schitterde middenin hun haardos en hun baard. Ze hielden voor de reizigers redevoeringen die het einde van de wereld voorspelden en aan de oevers van meren en rivieren boden ze hun diensten aan om reizigers te wassen om hun zonden te vergeven…”. Sterker, sommigen onder hen hadden het over een uitvinding van voedsel dat zo goed was dat het voor eeuwig verzadigde en zo smakelijk dat als je het eenmaal geproefd had je nooit meer wat anders wilde eten. De goddelijke suikerbakker moest alleen nog geboren worden. Omwille van bepaalde heilige teksten zou dat in Bethlehem gebeuren. Op naar Bethlehem! Allerlei hachelijke gebeurtenissen omlijsten zijn reis. Op de oevers van kunstmatig aangelegde vijvers, bekend onder de naam ‘Bekkens van Salomon’, heeft hij een ontmoeting met de drie koningen die met een grote boog om Herodes heen trekken. Ze vertellen hem dat ze het Koningskind gezien hebben en wat dat met hen gedaan heeft. Eenmaal in Bethlehem merkt de prins dat hij te laat is, de goddelijke familie is verdwenen. Dat belet hem niet alle hongerige kinderen van Bethlehem boven de twee jaar een enorm snoepfestijn aan te bieden. Terwijl ze zich te goed doen, worden al hun kleine broertjes door de soldaten van Herodes afgeslacht. Hevig aangedaan daalt de kroonprins af naar de Dode Zee en het duivelse land van Sodom en Gomorra: een hel van zout. Daar biedt hij zich als plaatsvervanger aan voor een veroordeelde, wat hem 33 jaar dwangarbeid oplevert in de zoutmijnen. Even lang als Jezus zal leven. Het verhaal staat bol van de christelijke symboliek. Taor wordt letterlijk en figuurlijk een ‘zoutend zout’. Als hij de straf eindelijk uitgeboet heeft, gaat hij meer dood dan levend op weg om Jezus te zoeken, over wie een nieuw aangekomen gevangene hem verteld heeft. Als hij eindelijk de zaal heeft gevonden waar de Messias met zijn discipelen het paasmaal viert is hij weer te laat. De zaal is leeg: “ … Er stonden nog dertien bekers, ondiepe bekers, zeer wijd van boven en op een lage voet en met twee kleine oren. In sommige bekers restte nog rode wijn en op tafel lagen hier en daar nog stukjes ongedesemd brood dat de joden die avond aten als herinnering aan hun vaderen bij de uittocht uit Egypte. Taor had een zinsbegoocheling: brood en wijn! Hij strekte zijn hand uit naar een beker en bracht hem naar zijn lippen. Dan raapte hij een kruimel brood en at hem op. Hij wankelde naar voren, maar viel niet. De twee engelen die over hem waakten sedert zijn bevrijding, vingen hem in hun grote vleugels op terwijl de hemel zich opende in een stralende schittering. Ze stegen op met hem, die altijd de laatste was geweest, de eeuwige achterblijver, maar nu als eerste de eucharistie had ontvangen…”. Floor Koomen wilde vorig jaar een kerstverhaal schrijven, maar dan 'anders'. Dat is niemand beter gelukt dan Michel Tournier…
Uitgave: Davidsfonds – Leuven, nr. 646 – 1983, 277 blz., ISBN 906 152 416 4
Alleen nog tweedehands verkrijgbaar