Welke
moedergodinnen moest “Maria. Icoon van genade” (zie mijn vorige blog) het hoofd bieden? Een tijdje geleden kreeg ik tot mijn grote vreugde van iemand een doos
oude theologische boeken, waarin ik onderhavig exemplaar vond. Bleeker (1898 –
1983) was hoogleraar in de godsdienstgeschiedenis aan de Universiteit van
Amsterdam. Om zijn vakgebied te promoten, schreef hij veel voor het grote
publiek. Eerder kwam hetzelfde onderwerp langs in mijn blog over "De zevende koningin" van Willem Ouweneel.
De ongenaakbare Vrouwe
De antieke godinnenfiguur was van een ander kaliber dan Maria: “… De Moedergodin is een imposante gestalte. Ten onrechte meent men, dat de afstand tot haar geringer is dan tot God, de Heer, de Vader en dat de gelovigen gemeenzaam met haar konden omgaan. De Moedergodin kan ongenaakbaar zijn. Zij was de goddelijke Vrouwe. Zij hield haar aanbidders op een eerbiedige afstand. Niemand kon haar wezen doorgronden…”. Wel baart ze zonder bevruchting, zoals ook God de Heer raadselachtig schept uit het niets: “… Zij heet vaak Maagd-Moeder. Deze benaming is een symbool voor haar mysterieuze natuur, die een goddelijk leven bevat, dat uit zich zelf verrijst…”. In haar dienst komt soms sacrale prostitutie voor: “… aan welke geloofsbehoeften schonk de cultus van de Moedergodin bevrediging?...”. Ze vertegenwoordigt een ondoorgrondelijke, huiveringwekkende en tegelijkertijd zegenrijke oermacht, die allang werd aanbeden vóór het schrift ontstond. Daarom weten we precies niets over de prehistorische vrouwenfiguurtjes die overal zijn gevonden.
Venusbeeldjes
Bleeker anno 1960: “… Volgens de mededeling van H. Kühn, een deskundige van formaat, zijn er in Europa 109 grotten onderzocht, die blijkbaar de prehistorische mens tot woonoord of cultusplaats hebben gediend. Hierin heeft men, behalve allerlei kleinkunstwerken, duizenden tekeningen aangetroffen, die getuigen van de grote artistieke begaafdheid van het mensenras uit het eind van de Oude Steentijd…”. In de grot La Madeleine in de Dordogne zijn 90 benen, ivoren en stenen ‘venusbeeldjes’ gevonden: “… naakt, met neerhangende borsten, brede heupen, een zwaar achterdeel, soms een vooruitstekende buik die zwangerschap suggereert en geaccentureerde geslachtsorganen. De armen en de benen zijn zelden uitgemodelleerd, het gezicht vertoont geen trekken (waren de mond en de ogen erop geschilderd, zoals Th. Mainage denkt of werden zij weggelaten uit angst voor boze magie, gelijk C. Shuchhardt suggereert), het hoofd, met haarvlechten omwonden, ietwat voorovergebogen…”. Ook in Rusland kwamen vrouwenbeeldjes naar boven. Aan de Don vond men slankere types van een meer maagdelijke vorm, die in de Oude Steentijd tegen de binnenwand van de primitieve hutten werden opgesteld. In Malta kwamen beeldjes tevoorschijn van dames die gekleed zijn in het vel van een holenbeer. Een kap bedekt het hoofd. De staart van het dier en de gestreepte huid zijn aangegeven. Bij de Dnjepr werden amuletten gevonden van maar 2 tot 5 cm. hoog, die ook in Europa voorkwamen. “… Nu waren de mensen in de IJstijd jagers, die geen landbouw en veeteelt kenden. Men mag aannemen, dat zij, trekkende van de ene tijdelijke behuizing naar de andere, geweldige afstanden hebben afgelegd, waarbij zij hun kunstvoorwerpen hebben meegenomen…”. De meeste beeldjes zijn 10 tot 15 cm. hoog. Waarschijnlijk hadden ze een fetisjachtig karakter. Ze lopen op een punt uit, zodat ze in de grond gestoken kunnen worden. Duidelijk is dat men zich in de prehistorie bezig hield met het raadsel van de dood: “… In de laatste IJstijd heeft men de doden ordelijk bijgezet en hun voedsel, gaven en rode oker meegegeven…”. De kleur van bloed en leven. De talrijke diertekeningen in de grotten wijzen op een jagersritueel. Er zijn wat afbeeldingen van tovenaars en gemaskerde dansers ontdekt die de magische riten hebben geleid, maar over het algemeen komen er onder de kunstvoorwerpen en op de grottekeningen zelden mannen voor.
Goddelijke duiven
In de zogeheten Nieuwe Steentijd leerden de mensen de landbouw uit te oefenen en kozen daarom vaste woonplaatsen. Vaak bij water, zoals in het Tweestromenland en langs de Nijl. De bekendheid met metalen ontstond. In Egypte zijn corpulente en slanke vrouwenbeeldjes aangetroffen van ivoor een aardewerk. In Mesopotamië zijn kegelvormige plompe figuurtjes gevonden, met zware borsten, door de gekruiste armen opgehouden, en duidelijk zwanger. In de Indus-vallei kwamen vrouwenbeeldjes met een heel kort rokje tevoorschijn. Ze dragen veel sieraden en hebben een eigenaardig kapsel met aan weerszijden uitsteeksels waarin zich bekervormige openingen bevinden, waarschijnlijk voor het verbranden van wierook. In ieder huishouden lijkt zo’n moedergodinnetje in een nis te hebben gestaan. Soms zit er ook een naakte god bij met horens en drie gezichten, omgeven door dieren. Haar partner of zoon? Een voorloper van de latere god Shiva? Ook werden er duiven op kleine voetstukken aangetroffen: “… De duif is nl. aan de Moedergodin gewijd, zoals vooral de op Kreta gevonden gegevens leren…”. Frappant is dat de vaak vrouwelijk gedachte heilige Geest in het christendom ook met een duif in verband wordt gebracht. Analoge vrouwenbeeldjes werden gevonden op Cyprus, de eilanden van de Aegeïsche Zee, in Syrië en Kanaän, Malta, en verder in Spanje, Frankrijk en Engeland. In Spanje kwamen talloze minder zwaarlijvige, sterk gestileerde vrouwenbeeldjes boven water - langwerpige plaatjes van leisteen of been met ‘uilenogen’.
Slangengodin
Typisch voor Kreta is de voorstelling van de godin, gekleed in een soort de voeten verbergende hoepelrok, in een martiale houding met een staf of speer in de hand en geflankeerd door twee leeuwen. Daarbij hoort een offertafel met de heilige horens, afkomstig van de stier, het symbool van de vruchtbare aarde: “… Zij is dan de meesteres van de bergen, de bomen en de wilde dieren. Menigmaal wordt zij als jageres voorgesteld, of gewapend, ook wel betrokken in een rituele dans. Bovendien is zij de slangengodin en wordt dan afgebeeld met twee slangen, kronkelend om haar lichaam en haar armen. De slang is in de antieke wereld het dier, dat met de aarde en de onderwereld in verband staat. Dit embleem geeft dus haar verhouding tot het dodenrijk aan…”. Ze heeft ook wat met de zee: “…. Zo wordt zij afgebeeld in een boot, die vaart naar een bergachtige oever, waar blijkbaar haar heiligdom staat…”. Ze is een imponerende en kleurrijke gestalte. Haar emblemen lijken later verdeeld te zijn over verschillende godinnen: “… Athene eigende zich de slang toe en Aphrodite de duif, terwijl Artemis thuis hoorde op de bergen onder de wilde dieren…”. Tot zover het verhaal over de ‘voormoeders’ van de grote moedergodin.
Moeder Aarde
De oudste moedergodin was voor de Grieken de aarde zélf, Gaia. De tragici bezingen haar als volgt: Sophocles – “… de Aarde, de oudste der goden, de onvergankelijke, de onvermoeibare…”, Euripides – “… die met recht de Almoeder is genoemd…”, Aeschylus: “… Moeder Aarde, Moeder Aarde, / Wend af de in het krijgsgeschreeuw geduchte! / O Koning, zoon der Aarde, Zeus!...”. De laatste smeekbede begint met “… Ma Ga, Ma Ga…”. Het oergeluid, waarmee een kind om zijn moeder roept. In de mysteriedienst van Eleusis kwamen riten voor om de ingewijde tot een kind van Demeter (een personificatie van Moeder Aarde) te maken, en hem via een ‘wedergeboorte’ van een tweede en hoger leven te verzekeren, aldus de getuigenis: “… ik ben de schoot van de onderaardse koningin binnengegaan…”. Hesiodus (8ste eeuw v. Chr) vertelt in zijn “Theogonie” dat er in het begin alleen ‘Chaos’ was, leegte. Toen ontstond Gaia, de aarde, en met haar Eros, de liefde. Zij bracht Uranos voort, de hemel. Plus de hoge bergen en Pontos, de zee. Samen met Uranus kreeg Gaia ritsen kinderen: zes mannelijke en zes vrouwelijke Titanen, drie Cyclopen, drie monsters met honderd armen. Gaia was geen lieverdje. Ze hielp zoontje Kronos zijn vader Uranus onschadelijk te maken. Ze spande samen met kleinzoon Zeus om papa Kronos terzijde te schuiven (die had de gewoonte zijn kinderen letterlijk op te vreten). Ze bracht het monster Typheus voort die Zeus weer moest onttronen, wat ternauwernood mislukte. De Grieken noemden de aarde 'pandora': zij die geeft. Ook kenden ze een paradijs de tuin der Hesperiden. Daarin stond de boom met de gouden appelen, die bewaakt werd door de Hesperiden, de dochters van de Nacht. Pandora is ook de naam van de eerste vrouw (waarachter zich de aardgodin verbergt). Zij had de ‘doos’ van Pandora bij zich die uit nieuwsgierigheid werd geopend en waaruit allerlei rampen, ziekten en zorgen tevoorschijn kwamen, die zich bliksemsnel over de aarde verspreidden (terwijl haar goddelijke zwager Prometheus nog zó gewaarschuwd had geen gave van Zeus te aanvaarden - want daar kwam die doos vandaan). Alleen de hoop bleef achter, toen Pandora het deksel sloot. De hoop dat de doden ooit uit de schoot van Moeder Aarde wedergeboren zullen worden. Gaia geeft en neemt.
Orakels
Uit de aarde stijgt niet alleen het scheppende leven op, maar ook de ware wijsheid. Zie de orakels: “… beroemd was de Pythia, die te Delphi op een drievoet zat en door de bedwelmende dampen, die uit de aardspleet opstegen, in vervoering raakte. In deze extatische toestand sprak zij orakelwijsheid, die haar door de aardgodin was ingegeven…”. Uit de aardgodin ontwikkelden zich weer allerlei andere, jongere gestalten dan wel dochters, zoals Themis – godin van de orde en Dike – godin van de gerechtigheid, Nemesis – godin van de vergelding. Andere represententen van Gaia, toch wel een vrij vormeloze oermacht, zijn Artemis – heerseres der dieren, en Demeter – godin van de groei en de vruchtbaarheid. Aan de bron verwijlen de Nimfen: jonge vrouwen die het ontwakende leven symboliseren. Op de weide speelt de dochter van Demeter, de maagd Kore dan wel Persephone, die door Hades naar de onderwereld wordt ontvoerd, waaruit ze jaarlijks terugkeert. Verder zijn er de Chariten – brengsters van het feestelijke nieuwe leven, de Horen – ze regelen de seizoenswisseling, de Muzen – de geniën van zang en muziek, de Moiren – de spinsters van de levensdraad en de Eumiden c.q Erinyen – de ‘welgezinden’ dan wel ‘wraakgodinnen’ (“… zij zijn de geesten van het bloed van de verslagenen, dat de aarde gedronken heeft…”).
Op een raadselachtige manier put de mens levenskracht uit de verbondenheid met de plek op aarde waar hij ter wereld komt, of waar hij zich gelukkig voelt (‘autochtoon’: uit het land ‘chtoon’ zelf ‘autos’ voortgekomen). Alkyoneus, de oudste en gevaarlijkste reus onder de giganten, werd steeds weer opgeladen met energie uit de aarde, zijn moeder Gaia, toen Herakles hem in een hevig gevecht meermaals tegen de grond sloeg. Herakles kon hem alleen de baas worden door hem, op advies van Athene, weg te slepen van zijn geboortegrond. Herakles wist de schier onoverwinnelijke reus Antaeus ook pas in zijn armen te wurgen toen hij hem omhoog hief, waardoor het contact met de aarde werd verbroken. Ook de Indianen van Noord-Amerika zagen de aarde als moeder, en de zon als vader. Er doen verhalen de ronde over dat ze de grond niet wilden ploegen omdat ze de schoot van hun moeder niet open wilden scheuren. En niet wilden hooien omdat ze het haar van hun moeder niet wilden afsnijden. Een Russische boer zei in 1907 dat de aarde ziek was van het bloed van haar kinderen. De Armeniërs noemen de aarde de ‘moederstof, waaruit de mens wordt geboren’. Inheems Australië gelooft in een gat in de aarde met een steen, waaruit kinderen tevoorschijn komen. Als er op de Caraïben een aardbeving is ‘danst’ Moeder Aarde. De oude Peruanen vereerden Mama Pacha, Moeder Aarde. De oude Mexicanen geloofden uit de aarde te zijn voortgekomen, uit Chicomoztoc, het oord van de zeven grotten. De Voor-Indiërs vereerden Moeder Aarde. De Lappen en Esten beschouwden de aarde als hun Moeder. De oude Litouwers brachten de godin der aarde een plengoffer bij de geboorte van een kind. Bij de Germanen stelde de godin Nerthus Moeder Aarde voor (je mocht niet met een stok op de grond slaan, want dan sloeg je je moeder). De aardgodin van de Romeinen was Tellus mater, later Terra mater genaamd – ooit de enige godin tussen alle goden.
Bakerpraatjes
Om gezond en gelukkig te zijn hebben de ouden altijd geprobeerd in overeenstemming met Moeder Aarde te leven (hoe heeft dit wijze weten zó uit de hand kunnen lopen?!). De vaders accepteerden hun kind vaak door het van de aarde op te heffen. In oud-Rome, Duitsland, Italië en op Ceylon was het gebruik bekend een pasgeboren baby op aarde te leggen. Overal komen ideeën voor dat kinderen uit een bron, een bos, een boom of een grot stammen. Zie het bakerpraatje dat kinderen uit de kool komen. Soms worden barende vrouwen zelfs op de grond gelegd. Bepaalde volken verbranden hun doden, maar begraven kinderlijkjes. Om ze een nieuwe kans te geven naar het leven terug te keren. Ook in Noord-Amerika en West-Afrika komt het gebruik voor baby's langs de kant van de weg te begraven in plaats van op de gemeenschappelijke begraafplaats. Zodat hun zielen kunnen overspringen naar de vrouwen die langs komen. Veel culturen kennen de visie dat een dode in een kind herboren wordt. Evenals dat een vondeling wonderbaar verzorgd en beschermd wordt door Moeder Aarde, herself. Zie Zeus, Sargon, Mozes, Oedipus, Romulus en Remus. In verband met Moeder Aarde werd eertijds de bruidsnacht ook vaak op de akker gevierd. Een IJslandse sage vertelt over vier mannen die een eed van trouw met elkaar aangaan door een kuil te graven waarbij een baan graszoden intact blijft, die door een met runen beschreven speer omhoog wordt gehouden. Onder de graszoden laten zij hun bloed druppelen, terwijl ze de goden aanroepen. Elders werden zieke kinderen door een rotsspleet of holle boom getrokken. Zie de langzaam tot het heidendom vervallende Jozef die in “Aan een onbekende god” van John Steinbeck zijn zoon tussen de knoestige armen van een oude eik legt. Zie ook de overal opgedoken gewoonte de mens in gehurkte houding te begraven. Suggereert het de slaaphouding? Of imiteert een en ander een embryo?
Isjtar
De Babylonische Isjtar is de godin van de Sumeriërs, de uitvinders van het spijkerschrift. Isjtar had de nodige voorloopsters. Volgens de gevonden kleitabletten rees Mammu, de wereldberg op uit de oeroceaan, Nammu, en verbond de mannelijke hemel, An, met de vrouwelijke aarde, Ki. Uit hun paring wordt Enlil, de god van de lucht, en Enki, de god van het water en de wijsheid, geboren. Enlil scheidde hemel en aarde en trouwde met Ki, zijn moeder, uit wie al het leven voortsproot. Uttu, de godin van de vegetatie werd geboren, die zelf ook weer acht gewassen deed groeien. Samen met Enki bracht Isjtar, na een paar mislukkingen weliswaar, ook de mens voort. Verder speelt de godin Inanna een grote rol: de vrouwe des hemels. Ze staat voor de planeet Venus en representeert de vruchtbaarheid. De herdersgod Dumuzi en de landbouwgod Enkimdu dingen beiden om haar hand. Er bestaat ook een mythe waarin Inanna de welvaart in de stad Erech, die aan haar zorgen is toevertrouwd, wil vergroten. Ze zoekt de wijze Enki op, die in een dronken bui haar allerhande culturele verworvenheden meegeeft, waar hij later gruwelijk spijt van heeft. Hij stuurt een groep zeemonsters achter haar aan die in alle zeven halteplaatsen proberen haar schip te overmeesteren, maar met behulp van haar bode Ninshubur vaart ze, onder jubelend gejuich, behouden Erech binnen. Inanna’s partner is de zonnegod Tammuz, heer van de vegetatie, en gekarakteriseerd door het typische aarddier, de slang. Hij houdt planten in zijn hand. Korenaren schieten uit zijn schouders. Een ram vergezelt hem. Hij draagt de attributen van een jager: een boog en een knots. Gaat gekleed in een leeuwenhuid. De tempelcultus herhaalde hun ‘heilige huwelijk’. Hij sterft en herrijst, en werd derhalve diep beweend en uitgelaten verwelkomd.
Helletocht
De meest opzienbarende daad van de Babylonische goddelijke Vrouwe is haar tocht naar de onderwereld, die in twee teksten beschreven wordt. De ene keer heet ze Inanna, de andere keer Isjtar. Vermoedelijk had haar helletocht te maken met het sterven van Tammuz. Weer schrijdt Inanna door zeven (!) poorten. Iedere keer moet ze een deel van haar kledij afleggen. Tenslotte staat ze geheel naakt voor haar zuster en bittere vijandin Eresjkigal, heerseres van het dodenrijk. Inanna heeft een demonisch trekje: ze stort haar minnaar ook zomaar weer in het verderf. Gilgamesj slingert haar in zijn beroemde epos dan ook heftige verwijten daarover in het gezicht. Geleidelijk treedt Isjtar in de plaats van Inanna. Ze handelt levendiger en vrijer. Ze is zowel de godin van de liefde als van de oorlog. Herodotus vertelt over de tempelprostitutie die in haar naam plaats vond. Iedere Babylonische vrouw zou zich eens in haar leven aan een nieuw aangekomene moeten geven. Blijkbaar representeerde hij de goddelijke partner van Isjtar: “… Hij beschrijft, hoe de vrouwen op het tempelterrein zitten te wachten, totdat een vreemdeling haar tot zich roept. Nadat deze vrouwen hun tol aan de godin hebben betaald, kan men, zo voegt hij eraan toe, haar niet meer verleiden, hoeveel geld men ook biedt…”. Blijkbaar werd een en ander als een pijnlijk offer ervaren. Gilgamesj wijst Isjtars liefde af. Hij beschuldigt haar er van al haar minnaars in het ongeluk te storten. Het lijkt er op dat ze een hand gehad heeft in de voortijdige dood van zijn vriend Enkidu. Uit wraak? Daaruit werd Gilgamesj’ besluit geboren naar het kruid des levens te gaan zoeken, het eigenlijke thema van het verhaal. Er komt ook een Isjtar met baard voor. Ze lijkt tweeslachtig in haar liefde en oorlogszucht. De strijd was dan ook altijd een oorlog tegen demonische machten en daarom een overwinning op de dood. Tal van hymnen prijzen haar als de zeer geliefde koningin der goden die zich werkelijk om het lot der mensen bekommerde.
Isis
Isis is de goddelijke Vrouwe van het oude Egypte, die tussen de ontoegankelijke half dier-half mensgoden, een bloedwarme en nobele indruk maakt. Op haar hoofd draagt ze haar embleem in hiërogliefenschrift: een troon – een zetel met rechte rug en kleine voetensteun. Cultische objecten worden soms als goddelijke wezens beschouwd: “… Zo is de Koninklijke scepter een soort fetisj en richt men lofliederen tot de diadeem, die de koning draagt…”. Farao’s noemen zich ‘zonen van Isis’ en zitten soms bij haar op schoot: de troonzetel. Isis is vol van wijsheid en groot van toverkracht, wat in de antieke godsdienst op hetzelfde neerkomt. “… Vermaard en geliefd werd Isis bovenal als de toegewijde gemalin van Osiris en de zorgzame moeder van Horus…”. De lotgevallen van Osiris werden in een passiespel gedramatiseerd. De Griekse schrijver Plutarchus biedt in zijn boek “Over Isis en Osiris” een brede en vloeiende vertelling over dit fameuze gebeuren. De wijze god-koning wordt door zijn jaloerse broer Seth gedood door een list. Seth heeft namelijk in het geniep de lengte van Osiris gemeten en een fraaie kist laten maken die hij tijdens een godenmaal binnen laat brengen. Degene die er in past mag hem hebben, belooft hij schertsend. Iedereen gaat erin liggen. Als Osiris aan de beurt is, springen er 72 helpers tevoorschijn, spijkeren het deksel dicht, en laten de sarcofaag, evenals het biezen kistje van Mozes, de Nijl afdrijven. Isis gaat direct op zoek naar haar vermiste man. De kist blijkt in Byblos aan land te zijn gespoeld. Seth maakt zich opnieuw meester van het lijk, hakt het in 14 stukken die hij verstrooit over Egypte, maar Isis zoekt de delen op en begraaft ze. Door de toverkunst van Isis herleeft Osiris als heerser over het dodenrijk. Isis wordt zwanger van haar overleden man en bevalt in het geheim in de moerassen van haar zoon Horus. Als hij oud genoeg is, brengt ze Horus naar het hof, waar hij als de wettige erfgenaam van de troon wordt erkend en Seth zijn verdiende straf ondergaat.
Klaagvrouwen
De verslagenheid over de dood van Osiris is algemeen in de godenwereld. Opmerkelijk is dat Nephthys haar zus Isis bijstaat in de dodenklacht om Osiris, want Nephthys is de partner van rotzak Seth. In de kosmische wereld gaat alles nu eenmaal een beetje anders dan onder de mensen. Op tal van afbeeldingen staan aan het hoofd- en voeteinde van de baar van Osiris twee klaagvrouwen. In de lijkstoet van gewone Egyptenaren lopen sinds oeroude tijden ook twee officiële klaagvrouwen mee. Ze worden gelinkt aan hoogvliegende roofvogels. Omdat de schrille kreten van deze vogels leken op de schelle klank van de oud-Egyptische dodenklacht? In ieder geval wuiven Isis en Nephthys Osiris koelte toe met hun vogelvleugels, wat hem doet herleven. Het feest van de bewening van Osiris werd gevierd op het moment dat de Nijl begon te stijgen: de tranen van Isis veroorzaakten het wassende water. Isis' gestalte ontwikkelde zich gestaag. Ze gold als het oog van Re, de zonnegod. Ze werd een universele godin en vereenzelvigd met andere natuurgodinnen als Thermoethis, Hathor, Sothis, Demeter, Kybele, Minerva, Venus, Diana, Ceres en Juno. Ze was populair in de landen rondom de Middellandse Zee. Haar cultus kwam in Athene en zelfs in Rome terecht. Sporen van haar werden gevonden in Noord-Afrika, Zwitserland, Duitsland en Spanje. Uiteindelijk trok ze met Serapis Italië binnen, waar haar mysteriedienst in de derde eeuw na Christus een machtige concurrent van het christendom werd: “… Nog in 394 gingen er Isisprocessies door de straten van Rome…”. Er ontwikkelde zich een minstens vijf eeuwen bestaande cultus rond haar figuur, in de vorm van een besloten gemeenschap. Geschoeid op Griekse leest. Eén van de ingewijden, Apuleis (geb. 124 v. Chr. te Madaura in Afrika) schreef er een eigenaardige roman over: “De gouden ezel”. Het is hem niet geoorloofd te vertellen wat er gebeurde toen hij in het binnenste vertrek van het heiligdom arriveerde, schrijft hij, maar wat de niet-ingewijden wél mogen horen: “… ik kwam tot de grens van de dood en nadat ik de drempel van Proserpina betreden had, ben ik door alle elementen heengereden en weer teruggekeerd; midden in de nacht zag ik de zon stralen met blinkend licht; tot de onderaardse en de bovenaardse goden ben ik genaderd en ik heb hen van nabij aanbeden…”. Het gaat om een sterven en herboren worden. Proserpina is de godin van het dodenrijk.
Anãhitã
De grote godin Anãhitã wordt bezongen in een hymne van de Avesta, de bundel heilige boeken van de godsdienst van Zarathustra. Ze is oorspronkelijk de riviergodin van de Jaxartes, die duizend zulke lange bochten heeft, dat een ruiter op een goed paard veertig dagreizen moet afleggen om ze te passeren. De rivier bezit evenveel ‘machtglans’ als alle wateren op aarde bij elkaar. ‘Machtglans’ openbaart de ware held en/of vorst. De rivier wordt ook wel aan de hemel gedacht en stelt dan de Melkweg voor. Zarathustra’s nieuwe geloof veroverde de hele Iraanse hoogvlakte. Gek genoeg werd het gekenmerkt door een strikt ééngodendom. Ahura Mazda was de enige Wijze Heer. Deze god is koning van het rijk van de waarheid, dat in voortdurende worsteling verkeert met het rijk van de leugen. Het dualisme heeft zowel een geestelijke als een materiële kant. Er zijn bijvoorbeeld goede en duivelse dieren. Daarom keerde Zarathustra zich met alle kracht tegen het roekeloos afslachten van vee voor offerdoeleinden gedurende plechtigheden, waarbij het gebruik van een oud-Iraanse roesdrank een ongezonde opwinding opwekte. Sommigen denken dat Anãhitã verbonden is met de vuurcultus, de enige rite die genade kon vinden in de ogen van Zarathustra - maar aangezien ze de godin van het water is, lijkt dat niet voor de hand liggend. Ze rijdt op een wagen met vier hengsten: de wind, de regen, de sneeuw en de hagel. Ze is dan ook de godin van de vruchtbaarheid, maar tevens van de overwinning van de strijd voor de waarheid. De reinheid die ze voorstaat heeft gecompliceerde konsekwenties: zieken, blinden, doven, dwergen, gebochelden en mensen met uitslag worden uitgesloten van haar verering.
Athene
Pallas Athene is een typische Griekse godin: “… Achter Athene, zoals wij haar uit de latere literatuur en kunst kennen, staat een godin, die de burcht van de Minoïsche en Myceense vorsten beschermde. Dus een paleisgodin. Zij werd gedacht als een slang, die het huis voor onheil behoedt, genaamd ‘de huis bewakende slang’. Herodotus weet te berichten, dat er op de acropolis een geweldige slang leefde, aan wie maandelijks koeken werden geofferd. Deze slang, oorspronkelijk de godin zelf, werd blijkbaar later haar attribuut en kronkelt zich dan achter het schild van Athene…”. En even verder: “… Op de Minoïsch-Myceense achtergrond wijzen, behalve de slang, ook de uil, die haar begeleidt en de olijfboom, haar geschenk aan de stad Athene…” (de uil is de doodsvogel). Zij is de parthenos, de typische maagd. Nochtans heet ze ‘moeder’. Ze wordt door de Atheners ook wel hun Korè (symbool van het periodiek herrijzende leven) genoemd. Volgens de achtentwintigste Homerische hymne sprong Athene in volle wapenrusting uit het hoofd van haar vader Zeus tevoorschijn. Athene is dan ook de godin van de oorlogsstrategie, in tegenstelling tot de strijdgod Ares, die slechts handelt uit blinde, onbesuisde woede. Zij lost door middel van tact netelige problemen op. Zij weet altijd raad en sust de toorn. Ter ere van haar grootste feest, de Panathenaea, werd haar een heilig gewaad aangeboden, want ze was ook de godin van de weefkunst, die een goddelijk weten uitdrukt. Van haar kwam de wijsheid: “… De ware wijsheid was immers volgens de ouden inzicht in het geheimenis van dood en leven. Athene bezat deze visie. Het penetrante licht van dit weten straalde uit haar ogen. Achilles zag dit, toen hij in zijn verbolgenheid Agamemnon te lijf wilde gaan en Athene hem dwong om te kijken door hem in het blonde haar te grijpen: ‘angstwekkend het licht harer ogen.’…”.
Freyja
De magnifieke vruchtbaarheids- en noodlotsgodin van de Germanen was Freyja: “… In het Germaanse pantheon dringen de mannelijke goden zózeer naar voren, dat de godinnen in de schaduw komen te staan…”. De vader van Freyja heette Njord. Haar broer was de vruchtbaarheidsgod Freyr. “… Freyr betekent: Heer. Freyja is dienovereenkomstig: de vorstin, d.w.z. de goddelijke Vrouwe…”. Hoewel Njord, Freyr en Freyja uit het godengeslacht van de Wanen gesproten waren, verkeerden zij onder de Asen, vanwege een uitwisseling van gevangenen. “… De beste karakteristiek van Freyja geeft de IJslandse schrijver en geleerde Snorri Sturluson (1178 – 1241) in zijn Edda in proza, die een schatkamer is van mededelingen over de Germaanse en speciaal de Scandinavische mythologie. Hij schrijft: ‘Freyja is de meest vermaarde van de Asinnen (d.i. godinnen). Zij bezit in de hemel een verblijf, dat Folkwang (d.i. vlakte voor het krijgsvolk) heet en wanneer zij ten strijde trekt, komt haar de helft van de gevallenen toe en aan Odin de andere helft…”. En even verder: “… Haar zaal Sessrymnir (waar de door Freyja op het slagveld uitgekozen helden vertoeven) is groot en fraai. Wanneer zij reist, ment zij haar katten en zit in de wagen. Zij is welwillend voor de mensen, die haar aanroepen en van haar is de eretitel ‘froca’ (vrouw) afgeleid, waarmee edele dames worden genoemd. Zij heeft behagen in liefdespoëzie en het is goed, haar voor de liefde aan te roepen…”. Als haar partner Odin verdwenen is, trekt ze net als andere godinnen, huilend de aarde rond om hem te zoeken. Ze rijdt ook op een ever. Ze draagt in haar gordel de Brisingensteen, het Brisingamen, een geboorteamulet. Een grappig verhaal gaat over de dondergod Thor die bij het ontwaken tot zijn woede concludeert dat zijn hamer gestolen is door de reus Thrym. De laatste verklaart zich genegen de hamer terug te geven als hij met Freyja mag trouwen. Natuurlijk peinst Freyja daar niet over. Vervolgens verkleedt Thor zich als Freyja om de hamer terug te halen. De verliefde Thrym merkt het bedrog niet op, alhoewel de formidabele eetlust van zijn bruid hem verbaast en hij onder de indruk is van de vurige blikken die ze hem toewerpt als hij haar wil kussen. Wat wil je: de bruid heeft al acht dagen niet gegeten en geen oog dicht gedaan uit reikhalzend verlangen naar het reuzenland. Als de hamer boven water komt slaat Thor de reus natuurlijk onmiddellijk de hersens in. Freyja beschikte over magische vermogens: “… De IJslandse saga’s vertellen, dat degenen, die deze toverkunst beoefenden, een vrij hoge stellage opbouwden, waarop soms voor meerdere personen plaats was. Daarop gezeten, zongen tovenaars en tovenaressen krachtige toverliederen. Dit gezang beoogde het verderf van hen, tegen wie het gericht was: er brak een geweldige storm los, waarin het slachtoffer van het toverlied verdronk; een knaap werd uit zijn ouderlijke woning gelokt en viel dood neer aan de voet van de toverstellage. De seidr kon echter ook een zegenrijke uitwerking hebben…”.
Kybele
Op “… 4 april v. Chr. deed de Phrygische godin Kybele, de Magna Mater, de Grote Moeder van Pessinus, haar intrede in Rome…”. In de vorm van een zwarte meteoorsteen (zie ook de Kaäba) en op advies van de Sibillijnse boeken die in crisistijd werden geraadpleegd. De mensen waren bang voor Hannibal. “… De nervositeit steeg en maakte de gemoederen gevoelig voor het waarnemen van prodiga, voortekenen. Zo was er in 205 een herhaalde stenenregen geconstateerd. Ten gevolge van dergelijke ongewone verschijnselen werd de burgerij aangegrepen door religio, d.w.z. door een huivering voor het bovennatuurlijke…”. In 191 v. Chr. verrees haar tempel op de Palatinus. Weldra vulde de orgiastische cultus van de uitheemse godin de harten der Romeinen van afkeer en angst. Wie hadden ze in vredesnaam binnengehaald?! Haar onstuimige eredienst werd al gauw een kopje kleiner gemaakt. Kybele hoort duidelijk tot de categorie der moedergodinnen die het barende natuurleven voorstellen. Ze is verwant aan Anat, die in razende woede ontsteekt als ze hoort dat Mot, de god van de zomerhitte, haar geliefde, de vegetatiegod Baäl heeft vermoord. Ze hakt Mot met een zwaard in tweeën, daarna roostert ze hem en vermaalt hem in een molen, waarna ze zijn vlees in het open veld strooit voor de vogels. Ziezo. Een en ander zinspeelt op de verrichtingen van de oogst. Ook de stadgodin van Efeze wordt aan Kybele gekoppeld. Zie Paulus, die in Handelingen 19 vertelt, dat inwoners haar twee uur lang aanriepen door ‘Groot is de Artemis der Efeziërs’ te schreeuwen. Ook werd ze vereenzelvigd met de Keltische en Germaanse moedergodinnen van het chtonische type.
Heilige waanzin
De cultus van Kybele had iets met heilige waanzin: “… Haar aanhangers trokken op de tonen van de fluit, onder dof geroffel van de trom, bij het klepperen van castagnetten en het gedreun der koperen cimbalen door de bergen, onder het uitstoten van kreten als Ma, Ammas, Nana, roepnamen voor de godin…”. En even verder: “… De uitzinnigheid, door Kybele gewekt, doet onwillekeurig denken aan de heilige razernij, die de aanhangers van Dionysus bij tijden overviel…”. Tot afschuw van de beheerste Romeinen gingen sommigen in hun opwinding zelfs over tot zelfcastratie. Kybele’s patner, Attis, ontmande zichzelf ook, waardoor hij stierf. Onder een pijnboom. Nadat Kybele een nimf had gedood waar hij liefde voor had opgevat. Kybele dwaalde daarna radeloos van verdriet rond in de bergen, die weergalmden van haar weeklachten. Edoch, Attis herrees, evenals Osiris, Tammuz en Adonis. De plechtigheid rond Kybele kende niet alleen een heilige maaltijd, maar ook een sacrale doop. De dopeling nam plaats in een groeve waarboven een stier werd geslacht. Deze bloeddoop of taurobolium gaf nieuw leven. Bloed was de drager van levenskracht. Ook waren er ceremonies rond een spar die uiteindelijk werd begraven. Een symbool voor Attis. Na zijn opstanding, volgde een vreugdefeest: ‘hilaria’, dat veel weg heeft van ons carnaval. De vervoering die deze godin opriep bezat een verlossende werking. Ze kwam tegemoet aan de menselijke hunkering naar bevrijding uit de gebondenheid aan het aardse en menselijke en aan het machtige verlangen naar vrijheid van ziel en geest.
Laksmi en Kali
Als laatste bespreekt Bleeker de Grote Moeder-figuur in het hindoeïme: “… Typisch Voorindisch is de eerbied voor Devi, de godin, ook wel genoemd Maha-devi, de Grote Godin. In haar wezen vallen drie trekken op: ten eerste bezit ze een tweeslachtige natuur. Zij is bekoorlijk en milddadig, maar ook gruwelijk en wreedachtig. Zij trekt aan en stoot af. Zij wekt genegenheid en vrees. Deze beide aspecten van haar wezen kunnen het best worden aangeduid met de namen Lakshmi en Kali; ten tweede, zij verschijnt in verschillende gestalten en onder allerlei namen. Nu eens als een verheven, of ontzagwekkende godin, dan weer als de edele vrouwe, die haar gemaal, de held van het epos, trouw begeleidt in al zijn wederwaardigheden en beproevingen; ten derde, zij geldt zowel als maagd als ook als moeder. Deze polariteit in haar wezen is immers het typische kenmerk van de goddelijke Vrouwe…”. Zie Maria.
Uitgave: Bert Bakker / Daamen – 1960, 143 blz., alleen nog tweedehands verkrijgbaar