Ik heb wel eens verteld dat ‘bekering’, ‘metanoia’, in de Bijbelse betekenis ‘verandering van gedachten’, mij enorm fascineert – zie hier. Je hoeft niet altijd dezelfde te blijven. Je kunt jezelf ‘herscheppen’, ‘wedergeboren worden’. Jezus stelt zelfs in een geheim, nachtelijk gesprek met de farizeeër Nicodemus dat dat de bedoeling is van het mensenleven. Ik geloof niet dat zo’n geestelijke ommezwaai alleen van toepassing is op religieuze types (zie bijvoorbeeld het verhaal van Viktor Frankl over de Duitse massamoordenaar die zich jaren later in de gevangenis van Moskou ontpopt als een dienstdoende engel). In haar vierde boek, “Donker woud”, onderzoekt Nicole Krauss dit thema op alle mogelijke manieren. Eerder besprak ik van haar “De geschiedenis van de liefde”. Krauss schrijft geen lineaire, rechttoe-rechtaan-verhalen. Als een kat sluipt ze om haar onderwerp heen om het steeds dichter te benaderen.
Metamorfose
In het boek speelt de beroemde schrijver Franz Kafka een grote rol. Wie zijn werk een beetje kent, weet dat “De gedaanteverwisseling” een van zijn bekendste verhalen is. Het gaat over een jongen, Gregor Samsa, die verandert in een enorme kakkerlak. “Donker woud” (naar de dichtregels van Dante: “… Op’t midden van ons levenspad gekomen / Kwam ik bij zinnen in een donker woud…”) start met de beschrijving van drie volwassen kinderen die de politie hebben ingeschakeld vanwege de verdwijning van hun vader. Zijn tijdelijke onderkomen in Tel Aviv wordt geïnspecteerd: “… Over de stenen vloer paradeerde een kakkerlak. Pas nadat een van de rechercheurs er met zijn schoen op had getrapt bedacht Maya, Epsteins jongste en intelligentste kind, dat haar vader misschien wel voor het laatst was gezien door een kakkerlak…”. Dan volgt een beschrijving van de man Epstein: een steenrijke advocaat die er met zijn ontzaglijk grote bek altijd voor heeft gezorgd dat de wereld om hém draaide. Inmiddels is hij eind zestig, zijn zijn ouders overleden, leeft hij nog maar sinds kort gescheiden van zijn vrouw en heeft er zich een merkwaardige verandering in hem voltrokken. Alles wat hij bijeen heeft vergaard in zijn leven is hij bezig weg te geven. Sommige mensen krijgen tranen in hun ogen als ze geraakt worden door mooie muziek; ik onderga hetzelfde als ik geraakt word door mooie citaten: “… Hij herinnerde zich hoe zijn moeder hem vroeger belde waarom het te lang geleden was dat hij had gebeld en dan met de schorre stem van een verstokte rookster God citeerde, die de gevallen Adam toeriep: ‘Ajeka?’ Waar ben je? Maar God wist best waar Adam zich fysiek bevond…”. Of dit, als Epstein aanwezig is op een vergadering georganiseerd door het Center for Middle East Peace: “… Aan de overkant van de tafel zat Madeleine Albright met de geloken ogen van een zonnebadende hagedis een naar binnen gerichte intelligentie uit te stralen…”. Als Epstein na die bijeenkomst een luchtje wil scheppen, blijkt een Palestijn trouwens zijn kasjmieren jas meegenomen te hebben. Dus heist Epstein zich in arren moede maar in het dunne exemplaar van de Palestijn (een gedaanteverwisseling op zich). In een park wordt hij bedreigd door een dakloze die zijn portemonnee wil stelen: “… Had hij, stinkend naar liefdadigheid, zoveel gegeven dat de wereld zich inmiddels vrij voelde om hem spullen te ontnemen?…”. Over één van de laatste schilderijen die Epstein nog in zijn appartement in New York heeft hangen, een 600 jaar oud altaarstuk uit Florence die de ‘annunciatie’ voorstelt: “… Maria, gebogen en bijna lichaamloos in de vaalroze plooien die van haar gewaad neervielen, en de engel Gabriël, die zonder zijn gekleurde vleugels zelf misschien voor een vrouw aangezien kon worden. Uit het kleine houten bankje dat onder Maria was geschoven kon je opmaken dat ze knielde of zou gaan knielen, als er tenminste onder het gewaad nog iets lichamelijks van haar over was – als wat Maria was niet reeds was uitgewist, zodat ze kon worden opgevuld met de zoon van God…”. Als je het hebt over ‘metamorfose’…
De pest aan Descartes
Het volgende hoofdstuk gaat over een vrouw die totaal de weg kwijt is. Even dacht ik dat ik met een verhalenboek van doen had. Ze heet Nicole, een negenendertig jarige auteur, moeder van twee jonge zoons, woonachtig in Brooklyn en haar huwelijk is een ramp: de twee echtelieden hebben elkaar niets meer te zeggen. Toch zegt Krauss in een interview dat het verhaal niet over haarzelf gaat (Nicole Krauss is inmiddels gescheiden van haar man, Jonathan Foer). Ze slaapt slecht. Ze kan niet schrijven. Als een soort dwanggedachte duikt steeds het Hilton hotel in Tel Aviv op voor haar geestesoog, de plek waar ze als kind vaak op vakantie is geweest en gelukkig was. Uiteindelijk besluit ze er een tijdje te gaan logeren. Tenslotte woont de helft van haar verwanten in Tel Aviv. Dan is er ook nog een vriend van de familie die haar wil spreken. Een gepensioneerde hoogleraar letterkunde die niet wil weten dat hij voor de Mossad heeft gewerkt. En verder heeft ze van een kennis gehoord dat er iemand vanaf een hotelbalkon van het Hilton te pletter is gevallen, maar hoe ze de kranten ook napluist, ze kan niets over het voorval vinden. Genoeg intriges voor een spannend verhaal, dus. Maar waarom ik vooral ontzettend van Nicole Krauss houd zijn de filosofische gedachtespinsels die ze bijna achteloos over de bladzijden strooit. De niet-echte Nicole beweert ronduit dat ze de pest heeft aan Descartes: “… Sinds Descartes wordt aan kennis een vrijwel onvoorstelbaar gewicht toegekend. Maar uiteindelijk heeft kennis niet geleid tot het beheersen en het bezit van de natuur die hij zich had voorgesteld, maar alleen tot de illusie van beheersing en bezit. Uiteindelijk hebben we ons ziek gemaakt met kennis…”. Door Descartes zijn we gedoemd te leven op ‘de dorre velden van de rede’: “… ik heb nooit begrepen waarom we ons moeten verlaten op zijn axioma als onwankelbare basis van wat dan ook. Hoe meer hij het heeft over het volgen van een rechte lijn om uit het bos te komen (of een donker woud natuurlijk), hoe fijner het me lijkt om te verdwalen in dat bos, waar we ooit vol verwondering hebben geleefd en hebben begrepen dat het een noodzakelijke voorwaarde was voor een authentiek bewustzijn van het zijn en van de wereld…”. Ze is zondermeer voor een ‘ontploffing van de rede’. Ze zegt dat ze zichzelf nooit heeft toegestaan in God te geloven, maar dat weerhoudt haar er niet van er metafysisch op los te redeneren: “… Vloeit niet een deel van het ontzag waarvan we vervuld worden wanneer we tegenover het onbekende komen te staan voort uit het inzicht dat het onbekende ons zou kunnen veranderen, als het ooit in ons zou stromen en bekend werd? (sommige predikanten uit mijn jeugd zagen de oorzaak van de onverbeterlijke onbekeerlijkheid van ons, zondig kerkvolk, in precies hetzelfde euvel). In onze kijk op de sterren vinden we een maatstaf voor onze eigen onvolledigheid, onze voorlopige onvoltooidheid, dat wil zeggen, ons potentieel tot verandering, transformatie zelfs. Dat onze soort zich van andere soorten onderscheidt door onze honger naar en ons vermogen tot verandering, heeft alles te maken met ons vermogen om de grenzen van ons begrip te herkennen en over het ondoorgrondelijke na te denken…”. Terwijl ze op een ligstoel bij het zwembad ligt, prozaïsch: “… De IJzeren Koepel (Israëls raketafweersyteem) had maar één raket doorgelaten, waarbij een man was omgekomen op de hoek van de Arlozorovstraat en de Ben Ezrastraat. De barrière was doorbroken, een scheur in de hemel, maar de realiteit van de andere wereld kwam niet naar binnen stromen…”. En sarcastisch over haar schoolgaande zonen: “… Uiteraard zijn ze allebei kunstenaar, mijn kinderen. Per slot van rekening is de mondiale kunstenaarspopulatie geëxplodeerd, vrijwel niemand is tegenwoordig géén kunstenaar: door onze aandacht naar binnen te richten hebben we ook al onze hoop naar binnen gericht, omdat we geloven dat daar zingeving te vinden is of kan ontstaan. Nu we ons volledig hebben losgemaakt van wat onkenbaar is en wat ons werkelijk met ontzag kan vervullen, kunnen we alleen maar verwondering vinden in onze eigen scheppende vermogens…”. Behalve in Israël, bromt de hoogleraar letterkunde een eindje verder, waar schrijvers altijd ‘Luftmenschen’ zijn geweest - onpraktisch en nutteloos: “… Ze confisqueerden zijn pen en stuurden hem de akkers op om radijsjes uit de grond te trekken…”.
Tsimtsoem
Dat Nicole wat te maken zal krijgen met Epstein wordt onder meer duidelijk doordat Epstein ook in het Hilton komt logeren. Wanneer Epstein aan een mystieke rabbijn vertelt dat een onweerstaanbaar verlangen naar lichtheid hem ertoe heeft aangezet om zoveel mogelijk weg te geven, begint de rabbijn een onwaarschijnlijk mooie verhandeling over het kabbalistische begrip ‘Tsimtsoem’. Het staat voor de ‘goddelijke samentrekking’. Om de wereld te maken trok de oneindige God zich terug, en in de leemte die achterbleef schiep Hij onze eindige planeet. Deze ontstaansgeschiedenis wordt volgens de rabbijn doorlopend herhaald, niet alleen in de Thora, maar ook in ons eigen leven. Eva wordt uit een rib van Adam gemaakt. Waarom? Omdat er eerst een lege ruimte in Adam moest zijn voor een andere ervaring: “… Om de mens te scheppen moest God Zichzelf verwijderen, en dat manco, zou je kunnen zeggen, is kenmerkend voor de mensheid. Het is een manco dat ons allemaal achtervolgt omdat wij, als Gods schepping, een herinnering aan het oneindige in ons hebben die ons vervult van verlangen. Maar hetzelfde manco is ook wat de vrije wil mogelijk maakt. De overtreding van Gods gebod om niet van de Boom der Kennis te eten kun je uitleggen als weigering om gehoorzaam te zijn, ten gunste van de vrije keuze en het verwerven van autonome kennis. Maar uiteraard is het idee om van de Boom der Kennis te eten om te beginnen al van God afkomstig. God die het idee bij Eva laat opkomen. Vandaar dat het ook opgevat kan worden als Gods manier om Adam en Eva aan te zetten tot een confrontatie met de leeggemaakte ruimte in henzelf – de ruimte waar God afwezig lijkt te zijn. Op deze manier zet Eva, wier schepping een lichamelijke leemte in Adam vereiste, Adam ook aan tot de ontdekking van de metafysische leemte in hemzelf, die hij eeuwig zal betreuren, ook al vult hij haar van onder tot boven met zijn vrijheid en zijn wil…”. En dan, oneindig troostend: “… Om die reden hoor je weleens van rabbijnen dat een gebroken hart voller is dan een tevreden hart: omdat een gebroken hart een leemte heeft, en die leemte heeft de potentie om met het oneindige gevuld te worden…”. De rabbijn nodigt Epstein uit om de sabbat te komen doorbrengen in zijn leerhuis in Safed, ‘Galgoel’ geheten: “… hij legde uit dat het woord ‘cyclus’ of ‘wiel’ betekent, maar in de kabbala op transmigratie van de ziel sloeg, zielsverhuizing. Naar een hoger geestelijk domein als je daar klaar voor bent. Maar soms ook, uiteraard, naar een hardvochtiger domein…” (ik denk onmiddellijk aan wat ik over mijn letterkundige inspirators heb geschreven in mijn blog over “Heer van de vliegen”).
Het eeuwige, onverwoestbare in ons
Langzaamaan wordt duidelijk wat de hoogleraar letterkunde van Nicole wil. Hij is op een onafgemaakt toneelstuk van Kafka gestuit dat verfilmd gaat worden. Of Nicole even een slot aan het stuk kan breien. Nog nooit heeft iemand haar zoiets krankzinnigs gevraagd. Ondertussen ontvreemdt de professor ook nog een koffer vol volgens hem ongepubliceerde manuscripten van Kafka, uit het gebarricadeerde appartementje van een paranoïde kattenvrouwtje, terwijl Nicole in zijn auto op hem zit te wachten. Ze gelooft haar ogen niet. Het levert evenwel een hoop opinies betreffende Kafka op. Bijvoorbeeld over zijn visie op de wijzen die ons steeds naar de oneindigheid trachten te dirigeren. Naar ‘de overkant’, terwijl ze zelf niet eens weten of er wel zoiets bestaat: “…Niemand heeft de drempel ooit grondiger bewoond dan Kafka. Op de drempel van het geluk, aan de overzijde, van Kanaän, van de deur die alleen voor ons open staat. Op de drempel van ontsnapping, van gedaanteverandering. Van een kolossaal en laatste begrip. Niemand heeft de drempel zo tot kunst verheven. En toch, als Kafka nooit duister of nihilistisch is, komt dat doordat zelfs het bereiken van de drempel vereist dat je openstaat voor hoop en een levendig verlangen. Er ís een deur. Er is een weg omhoog of naar de overkant. Het is alleen zo dat het je vrijwel zeker niet zal lukken om hem in dit leven te bereiken, te herkennen of te overschrijden…” (het doet me denken aan de streng gereformeerde kerk uit mijn jeugd waar maar héél weinig mensen ‘zalig’ werden). Een van de gelijkenissen van Kafka gaat over een ruiter die als antwoord op de vraag waar hij naartoe gaat, schreeuwt: “… Alleen maar weg van hier, alleen maar weg van hier!...”. Volgens de professor had dat ook gerust op Kafka’s grafsteen gebeiteld kunnen worden: “… Zijn hele leven droomde hij over ontsnappen en toch lukte het hem niet eens om bij zijn ouders weg te gaan…”. Ik herinner me een psycholoog die mij ooit vertelde dat zelfmoordenaars niet zozeer dood willen, als wel weg uit een uitzichtloos ervaren situatie. De professor: “… Niemand – niet Joseph K, Gregor Samsa, de Hongerkunstenaar of de muis die in een steeds versmallende wereld naar zijn eigen val vlucht zonder te beseffen dat hij alleen maar van richting hoeft te veranderen – niet een van hen slaagt erin aan zijn absurde bestaansomstandigheden te ontsnappen: het enige wat ze kunnen doen is eraan doodgaan…”. En misschien wel het mooiste fragment: over de zondeval. Volgens Kafka was de oorzaak van de verbanning uit het paradijs niet het eten van de Boom der Kennis. Maar het gevolg van het níét eten van die andere boom, de Boom des Levens. Als we dat hadden gedaan waren we ons bewust geworden van de aanwezigheid van het eeuwige, het ‘onverwoestbare’ in ons: “… ‘Ja, de hele zichtbare wereld,’ zei Kafka peinzend, ‘is wellicht niets anders dan de rationalisatie van een man die een ogenblik rust wil.’ Wat voor rust? Door te doen alsof kennis een doel op zich kan zijn. Intussen zien we het eeuwige, onverwoestbare in ons over het hoofd, net zoals Adam en Eva de Boom des Levens op noodlottige wijze over het hoofd hebben gezien. En blijven we het over het hoofd zien, terwijl we juist niet kunnen leven zonder de overtuiging dat het eeuwige, onverwoestbare er is, altijd binnen in ons, met takken die omhoog reiken en bladeren die zich ontvouwen in het licht. In die zin is de drempel tussen het paradijs en deze wereld misschien een illusie en hebben we het paradijs wellicht nooit verlaten, suggereerde Kafka. In die zin kunnen we daar misschien zijn zonder dat zelfs nu te weten…”. En daar geloof ik ‘heilig’ in.
Grote kunst
Door alles wat ik vertel lijkt het misschien of "Donker woud" een loodzwaar boek is. Dat is niet zo: het is af en toe ontzettend grappig en heeft hier en daar iets van een slapstick. Natuurlijk wordt de vrijgevige Epstein uitgebuit waar hij bij staat: de rabbijn heeft voor allerlei projectjes geld nodig, zijn dochter maakt een film over koning David die veel kost. Ze maken Epstein wijs dat hij een afstammeling van koning David is. Als hij op zoek is naar een wc ziet hij zelfs een glimp van de rabbijnsdochter in bad, wat dezelfde sensaties bij hem wekt als Bathseba bij David. Uiteindelijk laat Epstein zijn ‘annunciatie’ verkopen om aan geld te komen, en wel door de conciërge van zijn appartement, om alle ophef te vermijden. Omdat Sotheby’s nog niet open is gaat deze met het geval op een bankje in een park zitten, waarop hij in slaap valt, en het kostbare schilderij gepikt wordt door een zwerver. Epstein verdwijnt als Mozes in de woestijn, evenals Nicole, die er een soort van transformerende ‘donkere nacht van de ziel’ ondergaat. De titel van het boek kan op van alles slaan, niet in het minst op het bos dat Epstein laat aanplanten ter nagedachtenis aan zijn ouders. "Donker woud" benadert de absurditeit van Kafka. Het gaat met Kafka aan de haal. Het is een boek met zoveel kanten dat wat je er van vindt eigenlijk meer over jou zegt dan over de bedoeling van de schrijfster. En dat is bij alle werkelijk grote kunst het geval, denk ik. Het moet vragen oproepen, niet beantwoorden…
Uitgave: Ambo/Anthos – 2017, 300 blz., vertaling Rob van der Veer, ISBN 978 902 633 342 9, € 21,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier