Met de boekenkring gaan we “Wormmaan”van Mariken Heitman bespreken, de verrassende winnaar van de Libris Literatuurprijs 2022, waar ik na lezing nog steeds een beetje beduusd van ben. Ik had absoluut verwacht dat het de hyper-actuele bestseller “Aleksandra” van Lisa Weeda zou worden. “… De lezer wordt nergens behaagd – en dat is een verademing…”, citeert De Volkskrant (09.05.22) de jury, die waarschijnlijk vooral geen voor de hand liggende keuze wilde maken. Maar “Aleksandra” is ook niet bepaald eenvoudig en behaagt de lezer ook niet. Niet dat ik “Wormmaan” niet goed zou vinden hoor – integendeel. Maar je hebt nu eenmaal goed-beter-best, en dan vind ik “Wormmaan” van de betere soort. Het punt is dat het complexe verhaal je eigenlijk pas na vijftig bladzijden pakt, en dat is toch best een lange aanloop voor een boek van ruim 200 pagina’s. Tegen die tijd zijn er heel wat lezers afgehaakt, vrees ik. Ik ben benieuwd naar het commentaar van de leesclub. Wat mij betreft: het is even doorbijten, maar dan heb je wel wat!
Pech
De roman bestaat uit twee verhaallijnen. De ene verhaallijn begint met een tractorcrash op een veld van een zaadveredelingsbedrijf. Een geaderde kei vernielt de schoep van een spitmachine. De bioloog die er naar staat te kijken, Elke, crasht even later ook. Na jarenlang te hebben gewerkt aan de vervolmaking van een pompoenras steekt een ander bedrijf haar team de loef af: “… Wat ik bedoel is dat ik zeven jaar lang de nakomelingen koos die pasten binnen het economische wenspakket van telers en consumenten. Het was mijn selectie prinsen die zich mocht voortplanten. Generatie naar generatie werden de planten meer zoals ik wilde, de mal sloot steeds beter aan. Ze veranderden. God der pompoenen was ik…”. De pompoen van hun concurrent is minder waterig. De officiële erkenning scheelt maar één dag: hoeveel pech kun je hebben. De vermaledijde kei is van dezelfde soort die ze vroeger als klein meisje verzamelde. Een blijkbaar beschamend jongensachtige hobby: tegen een klasgenootje zegt ze dat ze naar klarinetles moet als ze zich er aan wil wijden. Ze ergert zich dat haar ‘schattige’ rode jurk geen zakken heeft om de stenen in te doen. Ze snapt ook al niets van het telefonisch geouwehoer met jongens, van haar vriendinnetje: “… We schiften als zure melk…”. Elke heeft de pech een meisje te zijn.
Zij verbond wat de mensen verdeelde
De tweede verhaallijn gaat over een meisje, Ra, dat in de prehistorie alleen over de steppe dwaalt. Het is belangrijk te weten dat de ‘we’, die haar iedere avond een holte, rotsspleet of drooggevallen oever wijzen om te overnachten, de geesten van haar overleden voorouders zijn: anders snap je er niets van. Als Ra eindelijk op een paar herders met een kudde schapen stuit, heeft ze de pech dat achter haar een enorme stier opduikt met - ook al - een gemarmerde vacht. De herders vliegen een boom in terwijl Ra een rivier induikt. Ra weet het woedende dier tot hun verbijstering het water in te lokken en te kalmeren door hem een erwt aan te bieden uit een zakje om haar hals. Laat in de vorige verhaallijn, om Elke op te vrolijken, een collega nu ook al voor de dag komen met een paar oeroude erwten. Duidelijk. De cirkel is rond. De laatste vertelt een legende over een stiergod die werd afgedankt toen de mensen in plaats van te jagen landbouw begonnen te bedrijven. Een kei functioneerde als de nieuwe moedergodin. De woedende stiergod kreeg de loodzware steen te pakken en tilde hem met trillende spierkracht omhoog: “… Zo, met gestrekte armen de steen hoog boven zijn gehoornde kop, blokkeerde hij de zon…”. Tussen haakjes: wat een wonderschone metafoor voor de christelijke duiding van een afgod. Met een rauwe kreet valt de steen op zijn horens, waarbij hij het leven laat, en de kei in tweeën splijt. Tussen de beide helften groeien het jaar daarop heerlijke erwten. Een en ander levert een tweeslachtige landbouwgod op: “… want ze geloofden in een heilig midden waar alles samenkwam…” (je kern, je hart, je ziel, je bron of hoe je het dan ook wil noemen?). Even verder: “… zij verbond wat de mensen verdeelde…”. Dat is de taak van religie.
Middenmens
Aan de hand van de hermafrodiete erwt verwoordt Elke hoe ze in een mal geduwd wordt waar ze niet in past. Mensen behandelen haar als een meisje, maar zo voelt ze zich niet. Het uiterlijk van een erwt wordt als vastomlijnd beschouwd: “… Maar zijn vorm is enkel vast door het regime waaraan ik hem onderwerp. Laat ik hem zijn gang gaan, dan is zijn voortbestaan fluïde en valt zijn nageslacht uit elkaar in een duizendkoppig vreemdelingenlegioen…”. Wie is ze echt? Ze herinnert zich hoe ze tijdens een traumatisch verkleedpartijtje tegen haar zin zo ongeveer gedwongen werd een monsterlijk grote beha aan te trekken: “… Het was een spel, maar meedoen was verplicht…”. Toen ze twintig was zette de bakker haar in een winkel vol wachtende klanten voor paal door haar vanwege haar uiterlijk expres aan te spreken met ‘jongeman’. Maar dat is ze ook niet. Het verhaal verspringt naar Ra, die zich als het gevaar geweken is door de herders laat meetronen naar hun dorp. Als vreemdeling wordt ze onmiddellijk voor een ‘hij’ aangezien; een ‘zij’ kan onmogelijk in haar eentje overleven daarbuiten. Alleen de sjamaan van het dorp, de ‘Wachter’, heeft zo zijn vermoedens, vraagt zijn tweeslachtige moedergod (met ‘fallushoofd’ en twee borsten), waarvan het excentrieke wezen veel weg heeft, wat te doen. Hij komt tot de conclusie dat hij/zij van hogerhand gestuurd moet zijn met dat zakje erwten, want de gemeenschap stond net op het punt om te komen van de honger. Ra is een middenmens, een afgezant van de moedersteen. De erwtenplanten haar gift.
Mode
Elke is ook een middenmens. Ze brengt haar omgeving in verwarring. Leert de ander tegemoet te komen. Houdt haar mond als het gaat over instinctmatig jongens- dan wel meisjesgedrag. Waarom het jezelf en de ander ongemakkelijk maken? Over haar ‘anders-zijn’: “… Je bent niet zoals wij, hoorde ik fluisteren, je ziet er anders uit, je gedraagt je zo raar. Wil je niet op ons lijken, hou je niet van ons? Dan houden wij ook niet van jou. Het tegengif was bewondering…”. Daarom studeert ze zich suf. “… Uitzonderlijkheid als overlevingsstrategie. Want alleen op veilige hoogte zou ik immuun zijn voor uitstoting…”. Even verder: “… Er zijn altijd goedbedoelende mensen, die stellen vast dat ik androgyn ben en – kennelijk om te troosten – dat dat in de mode is…”. Via een vriend die haar meeneemt naar de Oostvaardersplassen wordt er verder gefilosofeerd over aanpassing. Verdwerging en gigantisme blijken bekende eilandverschijnselen. Zie de reuzenratten en enorme komodovaranen, maar ook uitgestorven dwergolifantjes en dwergmensjes op Flores. Zonder natuurlijke vijanden hoef je je niet op te pompen of in te houden: “… Het is de context die de vorm bepaalt…”. Of ze niet met hem mee wil naar Flores, als hij hoort dat ze de handdoek in de ring heeft gegooid en ontslag heeft genomen. Voor onderzoek. En om van een een collega af te komen waarop hij verliefd is, blijkt alras. Hij is een getrouwd man. Mak. Gedomesticeerd. Zie de hekken waarachter de wilde natuur maar niet wil gedijen. Relatietherapeut Esther Perel komt voorbij, die zegt “… dat je bij de ander een vergeten deel van jezelf herontdekt. Dáár gaat de euforie over…”. Maar Elke voelt er niets voor “… de secondant in zijn vluchtverhaal te spelen…”. In plaats daarvan besluit ze naar het Waddeneiland te gaan waar haar overleden oom een vakantiehuisje heeft. Om wat te doen aan een omgewaaide boom waar de buren last van hebben.
Manwijf
Elke is bijna een dubbele persoonlijkheid. Overal torst ze de ‘vrouw die ik nooit werd’ met zich mee, die haar uitscheldt voor 'manwijf'. Terwijl Elke zo overgevoelig is dat ze niet eens auto rijdt. Constant voorziet ze Elke van commentaar. Doe normaal. Zit recht. Wees aardig. Draag lenzen. Hars je snor. Scheer je benen. Ze zit onzichtbaar achterop de tandem die Elke huurt, omdat er geen gewone fiets meer is. Haar voeten op het frame. “… Soms voel ik haar verwijtende blik. Ze snapt niet waarom ik haar geen ruimte gaf. Dan was het allemaal zoveel gemakkelijker geweest, fluistert ze…”. Ze wil Elke alleen maar helpen. “… Want vrouwelijkheid moet je vieren, het is een prachtige oerkracht…”. Soms geeft Elke haar gelijk en vervagen de grenzen: “… Dan worden we elkaar en heeft ze haar zin…”. Ze heerst op basis van angst, volgens Elke. “… Ze gaf mij nooit een kans. Dan kunnen we elkaar de hand geven, vult ze (de vrouw) genoegzaam aan…”. In de archaïsche wereld van Ra weten ze wel weg met zulke meervoudige identiteiten. Het zijn de ‘binnenwezens’. De overleden broertjes en zusjes die in een nieuwgeborene kruipen. Tijdens een inwijdingsceremonie komen ze los onder het schrille geluid van een benen fluit en het gehum van een oeroude taal,”… duwen tegen de kooi van bot, de barst van vlees, de binnenwezens wilden samenzijn…”. Even verder: “… Ze stegen op en net onder het dak dromden ze samen, keken tevreden neer op de mensenkluit…”.
Verwildering
Heeft Elke’s identiteitscrisis te maken met taboes uit een christelijk verleden? Als ze langs een volkstuincomplex fietst, ziet ze slordig uitgeknipte vogels van zwart papier, vastgebonden aan één poot, dienst doen als vogelverschrikker: “… Op de kop gekruisigd als Petrus. Twee kauwen en een ekster, een vogel-Golgotha. Het wit van de ekster wordt al grauw. Hun tentoongestelde dood moet andere vogels ontmoedigen. Niemand verlustigt zich hier ongestraft aan zoete bonen…”. Even verder: “… De vleugel van de kauw beweegt in de wind. Ik meen zijn versterving te ruiken…”. Mag ze ‘het’ van zichzelf wel zijn maar niet doen – of iets dergelijks? Zwijgt ze uit schaamte over haar dilemma’s? De planten kunnen zichzelf niet meer verweren. Dat is de taak van de tuinder geworden. “… We vormen cultuurgewassen in een wereld zonder gevaar, gevaar dat we later op het veld of in de kas simpelweg doodspuiten…”. We kunnen nergens meer tegen op den duur (zie wat rabbijn Sacks zegt over de heersende cancelcultuur binnen de woke-gemeenschap). Elke: “… Ongevraagde hulp verlamt…”. We worden zo slap als een vaatdoek. Daarom doet ze in het vakantiehuisje haar best een paar meegejatte oude erwten ‘terug’ te veredelen – zou je kunnen zeggen. Te laten ‘verwilderen’. En passant verwildert ze zelf misschien ook wel. Ze is op zoek naar de oerbron. De oorspronkelijke soort die wel een stootje kan hebben. De link wordt gelegd met SS-er Hermann Göring die op zijn landgoed de oeros terug wilde fokken. Uitgebreid vertelt Heitman over het failliet van de landbouw en de ontregeling van de voedselketen: “… De groene revolutie maakte van de aarde een levenloos substraat…”. De biologische boer behandelt de aarde echter weer als een afgod, “… alsof het zijn gehandicapte kind is…”, en treft net zo goed blaam. “… Hij ligt aan het infuus van fossiele brandstof…”, met zijn dieselslurpende trekkers. Uitheemse soorten (Japanse duizendknoop, rode rivierkreeft, nijlgans) wordt ‘invasief gedrag’ verweten, terwijl ons eigen ‘invasieve gedrag’ niet wordt herkend. Oh ironie. Ze beschrijft de natuur ongelooflijk mooi: “… Er landt een groep koolmezen in de liggende kroon van de berk. Ze overleggen schetterend, komen tot een besluit en vertrekken…”. Even verder: “… Aan de hemel staat een haarscherpe nagelmaan…”. Over fotosynthese: “… Een knikkerbaan van reacties, aangezwengeld door licht. Licht maakt van de plant een alchemist…”. Het inwendige licht binnenin ons ook, bedacht ik.
We zijn, trouwens, nog steeds ongelukkig
Prachtig schrijft Heitman even later weer over het verdwijnen van de raadsels van het bestaan, het 'mysterium tremendum et fascinans': “… Het is waar, ouder worden maakt blind. Na de jeugd, nadat alle plekken in je binnenste zijn ingekleurd, alle vragen zijn beantwoord of kinderachtig bevonden, verdwijnt geruisloos het mysterie en daarmee de mogelijkheid. We willen te graag begrijpen, dus maken we plaats en groeien er zo snel mogelijk naartoe. Vullen de ruimte met onszelf, zoals de worm zijn gang. Daarbuiten bestaat er niets…”. Zo sterft ook langzaam de fantasie een roemloze dood: “… Een geloof in God belijd je in stilte, verzonnen verhalen zijn verdacht. We hebben het niet door, maar het vermogen het ons anders voor te stellen, is al heel lang tanende. We weten namelijk bijna alles en al het andere is bewezen uitgesloten. We zijn, trouwens, nog steeds ongelukkig…”. Geloven we in het ‘verkeerde verhaal’? Terwijl Elke de wortels van de omgewaaide boom aan het uitgraven is gutsen haar herinneringen als door ‘een lekke zandzak’ naar buiten. “… Waarheidsvinders worden niet gewaardeerd, en ik denk aan de hoofdpersonen in Tsjechovs verhalen die ofwel zwichtten voor het burgermansbestaan of werden opgesloten…”. Even verder: “… Ik ben gewaarschuwd, ik zal het in stilte doen, alles openspitten, plak voor plak…”. Want: “… Alleen als ik kan bewijzen dat ik niet in de war ben, maar dat het systeem niet deugt, alleen dan heb ik bestaansrecht…”. ‘De vrouw die ik nooit werd’ waarschuwt dat de lijn tussen gekte en genialiteit dun is: “… Je lijdt aan het Messiassyndroom, visionair van een spookwereld, maar waar zijn je apostelen? Niet gek worden, meisje…”.
De reis naar binnen
Ondertussen wordt Ra bij de sjamaan geroepen om ‘een reis naar binnen te maken’ en de oorzaak van de ingevallen droogte te achterhalen. De gemeenschap is in gevaar. Ze krijgt wat poeder dat ze op moet likken: moederkoren – een schimmel dat het graan bederft (sommige historici denken dat het de oorzaak van de ‘Nijkerkse beroeringen’ zou kunnen zijn - anderen leggen de schuld bij de doornappel): “… moederkoren brak de mensen open, het maakte ze poreus en wiste ze uit. Daarna waren ze eenvoudig in te vullen…”. Eigenlijk gaat het om een inwijdingsritueel voor jongens: “… want zij waren het die terugkeerden als mannen…”. Later blijkt dat de sjamaan een ‘middenmens’ is geworden door een pijnlijke ontmanning. Wat hij er voor terugkreeg was een “… bovengemiddeld scherp gehoor voor de binnenwereld…”. Hij loopt mank. Het doet me denken aan Jacob die na het gevecht met de engel ook kreupel liep. Heitman associeert het verhaal met de god Attis, wiens mannelijke volgelingen zichzelf buiten zinnen castreerden en kleedden als vrouwen. Alles rond genderverwarring haalt ze uit de kast. Ondertussen vraag ik me af of het besnijdenisritueel ook een zwakke afschaduwing is van dit blijkbaar sacrale onderwerp. Zorgt het genderisme daarom voor zoveel heisa op kerkelijk vlak (zie ”Verbonden voor het leven” van de vrijgemaakt-gereformeerde hoogleraar Ad de Bruijne)?
Een dominee van niets
Elke over een zelfverwezenlijkingscursus om weerbaarder te worden: “… We stonden niet op onszelf, een veld kolen zonder boer, we hadden iets nodig. Iemand die zei hoe het nou allemaal moest…”. Ze moest leren alles niet zo bloedjeserieus te nemen. Door te overdrijven de draak steken met zichzelf: “… Zo herprogrammeerde ik mezelf en bestendigde ik nieuwe, betere banen in mijn brein…” (zie ook: “Traumasporen” van Bessel van der Kolk). Na anderhalve dag merkte ze dat ze enig talent bezat voor hersenspoeling: “… Zowel vernederd als getroost, bleek ook ik best in een script te passen…”. Haar nieuwe overtuiging duurde een paar weken: “… Veel korter dan de ruim tien jaar die mijn terugkerende gedachten aan een ex overspannen…”. Dwanggedachten. Wat een lijden. “… Betekent veel aan iemand denken automatisch dat je veel van diegene houdt?…”. Zie Esther Perel hierboven. Als ze naar de kelder in het vakantiehuisje loopt: “… Kon ik maar net zo afdalen in mezelf…”. Het verhaal is zeker niet overal even streng. Met de nodige humor beschrijft Heitman hoe Elke een knoet opgerolde sokken achter haar gulp steekt om te ervaren hoe het voelt om een vent te zijn, en er dan ook nog eens mee naar een cafè fietst, waar ze notabene contact legt met een intimiderende vrouwelijke shag rokende dominee: “… Hoeder van een kudde en een dogma…”. Wat of Elke’s missie is? Ze loopt leeg tegen haar. Als de dominee even naar de wc gaat, ‘de vrouw die ze niet werd’: “… kam je haar…”. Vervolgens vertelt de dominee het Bijbelverhaal over Kaïn, de eerste landbouwer die zijn broer Abel vermoordde, de eerste schaapherder. “… God is per definitie vormeloos…”, zegt ze. “… Het is een doorlopende oefening in ontvankelijkheid voor het onbewijsbare, voor het mysterie. Dat schept wat haar betreft ruimte. De mens, die maakt er dogma’s omheen, als houvast, dat is ze met me eens. ‘Maar ben jij anders? Ben jij niet ook op zoek naar houvast, wetmatigheden?’…”. De dominee blijkt aan het bijkomen van de breuk met haar ‘ex-vrouw’. Jawel. Na een paar wijntjes fietsen ze naar zee en onder het genot van een blikje bier (een kater maakt later dat Elke’s hoofd aanvoelt als een ‘hardgekookt ei’ en de voorganger bestempelt zichzelf als ‘een dominee van niets’) praten ze op een bankje verder: “… En de golven maar rollen en zij maar praten, met haar gelakte nagels en ik, een menhir, ernaast…”. Asterix en Obelix: “… Je kunt het geknaag in je ziel bezweren met menhirs, grote grijze stenen, geplaatst in min of meer ordelijke rijen, meterslang, van klein naar groot…”. De dominee concludeert vermoeid dat het wel lijkt of al dat erwtengedoe Elke verlichting moet brengen. Elke: “… Verdomd. Het komt niet vaak voor dat ze iets zinnigs zegt…”.
Op briljante wijze beschrijft Heitman hoe vervreemdend het is als je binnenwereld conflicteert met buiten: de oorzaak van neuroses. Eerst ga je twijfelen, dan je schamen voor jezelf, en uiteindelijk wil je bewijzen dat niet jij, maar de wereld in de war is. “… Schaamte is niet alleen het ongewenst opgelegd krijgen van een identiteit, beoordeeld worden op grond van de bijbehorende stereotyperingen en de effectieve ontmenselijking die dat met zich meebrengt. Het is ook de angst voor zichtbaarheid van de werkelijke identiteit, de angst ontmaskerd te worden (…). Uit de coulissen getrokken en in het volle licht gezet…”. Even verder: “… Dit gaat niet over identiteit, hoogstens over de ontmanteling ervan. Dit gaat over hoe je een steen wordt, van onweerlegbare vorm. Immuun voor blikken en stemmen. Maar ik verbeeld me niets, jullie vinden me vast en zeker in de war…”. Geloof mij maar, ieder refomeisje dat zich geen refomeisje voelt, weet waar dit over gaat. Of moslimmeisje dat zich geen moslimmeisje voelt: zie Lale Gül in "Ik ga leven". “… Hoe dan ook bleek dat zichtbaarheid niet loonde wanneer je de enige van je soort was, wanneer representatie ontbrak. Eerder het tegenovergestelde, een bevestiging van je solitaire bestaan, je tot uitsterven gedoemde eilandstatus. Maar schaamte is ook een grondboor die stuit op het moedergesteente…”. Absoluut. Het zal je naar je kern brengen. Naar wie je echt bent. Omdat het je dwingt na te denken over jezelf. Als je identiteit een probleem wordt, kun je er niet meer omheen. Zie het extreme voorbeeld van Israel van Dorsten in “Wij waren, ik ben”. Evenals Israel verlaat een groep uit het verhaal van de ‘middenmensen’ de hongerende gemeenschap en kiest het ruime sop, op zoek naar ander land om te wonen: “… Soms voel je de last pas als die je verlaten heeft..”. Ra valt na het ritueel waarin ze veranderde in een stiergod samen met haar lot als sjamaan, “… En dat was groots…”. Even verder: “… De eenwording met de stier had haar twijfels weggenomen. Ze was wie deze mensen in haar zagen…”. Heling. Een vraag: “… Vergt het beide geslachten in een wezen om tot eenheid te komen?...”. Volgens Jung wel, heb ik begrepen.
Eenheid in verscheidenheid
De laatste actie van Elke heb ik gelezen als een soort
neerdaling in het dodenrijk, als ze wederom de kelder vereert met een bezoek,
en via een door haar oom gegraven opening de onderaardse kruipruimte betreedt.
Ooit was hij van plan het hele huis te bekelderen. Ze verliest haar zaklantaarn
en in het aardeduister wordt het verhaal een hallucinerende innerlijke
zoektocht waarin pratende wormen, die zich onvermoeibaar omhoog eten naar het bovengrondse
licht, haar zaken toebijten als: “…
Vergeet ’t, spraakwaterval, met je vreemdsoortige abstracties…”. Ik vind
het ‘waanzinnig’ goed proza, maar ik snap het als meer geaarde lezers dan ik er
slecht mee uit de voeten kunnen. Je zou de keldertocht ook nog kunnen zien als
een figuurlijke beschrijving van de geestelijke ‘nacht van de ziel’. Elke ontwaart inderdaad ‘het licht’, maar waar
dat precies vandaan komt is twijfelachtig: zon - maan - lichtgevende insecten - luminescerende schimmels?
Evenals Ceres komt Elke weer terug naar het aardoppervlak. Wat ze had verwacht
van de queeste? “… een eeuwige waarheid,
een die mij zal transformeren, en dat is nog maar het begin, want liever
Sisyphus zijn dan -…”. ‘De vrouw die ze nooit werd’ zit haar op de keukentafel
op te wachten en zegt dat ze liegt. Begint over ‘de armoedigheid van
dualiteiten’ en dat ze heus wel ‘de fik in haar ogen ziet’. Maar Elke is klaar
met de ‘debiliserende polonaise’ en het ‘slaafse roedelgedrag’ van de goegemeente met haar scherp
gedefinieerde tweedelingen die totaal ondergeschikt zijn aan het ‘oppermachtige
gebied ertussen’. Elke heeft wel degelijk het licht gezien. Alle planten groeien
naar de zon, ook al bereiken ze haar nooit – stel je voor: de hoogmoed (zie
Johannes Climacus en zijn “De ladder naar het Paradijs” in “Woestijnvaders”). “…
Doof het licht, mijn celstrekking begint. Want de plant groeit naar het licht,
juist in de schaduw. En de plant groeit naar het licht…”. Als geen ander
doet Heitman mij denken aan schrijfster Carry van Bruggen (1881 – 1932) en haar
filosoferen over ‘eenheid in verscheidenheid’. Wie zichzelf beheerst is sterker dan wie een stad inneemt, aldus de Bijbel.
Uitgave: Atlas Contact – 2021, 224 blz., ISBN 978 902 547 072 2, € 21,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier