Subtitel: Over de kunst van het alleen-zijn
Naar aanleiding van mijn blog over “Foon” van Marente de Moor stuurde iemand me een dubbelinterview met moeder en dochter De Moor uit de Trouw van 19 november 2011. Daarin zegt dochter Marente: "… Als ik in de winkel een boek zie liggen over een bakfietsmeisje in Amsterdam dat dolle avonturen meemaakt, dan ben ik niet geïnteresseerd. Dat lees ik wel in een column in de Volkskrant. Ik snap niet waarom mensen zich altijd willen herkennen in een boek. Ik wil juist op sleeptouw worden genomen. Intrigeer mij maar…". En moeder Margriet vult aan: "… Mij lijkt dat het die hang naar het vreemde, het andere, de echte lezer kenmerkt. Een stapje naast je eigen leven willen zetten, iets heel anders willen meemaken dan wat je al kent…". Wie zich hierdoor voelt aangesproken zou “Eenzame stad” eens moeten lezen. Net als Ali Smith (zie mijn vorige blog) zoekt Olivia Laing, schrijver en redacteur voor o.a. The Observer, The Guardian en Times Literary Supplement, verbinding. Niet in de laatste plaats als ze door haar vriendje in de steek is gelaten en een jaar lang in haar dooie eentje drie-hoog-achter in New York doorbrengt. Het zet haar op het spoor van het thema ‘eenzaamheid’, aan de hand van het leven en werk van een aantal kunstenaars. Het wordt een hier en daar ontzettend heftig, snijdend en wreed verslag. Het haalt je absoluut uit je comfortzone. “… Loneliness is a very special place…”, beaamt Laing. Alsof je op een andere planeet bent beland, kan ik wel zeggen. Het uitnodigende citaat op de eerste bladzijde: “… Als je eenzaam bent / is dit voor jou…”. En de Bijbeltekst op de tweede: “… maar elkeen zijn wij elkanders leven…” (Romeinen 12 vers 5). Trouwens: ook bakfietsmeisjes kunnen eenzaam zijn – zie mijn blog over “Ervaring niet gewenst” van Léonie Holtes.
Genadeloze hel
Hoe voelt het om eenzaam te zijn? Laing: “… Het voelt als honger: alsof jij honger hebt en iedereen om je heen lekker gaat smikkelen. Het voelt gênant en alarmerend, en na verloop van tijd gaat de eenzame mens zulke gevoelens ook uitstralen, waardoor zijn isolement en vervreemding alleen maar verergeren. Het doet pijn, zoals gevoelens pijn kunnen doen, en er zijn ook fysieke gevolgen, die zich onzichtbaar voor het oog voltrekken in de besloten compartimenten van het lichaam. Wat ik probeer te zeggen is dat eenzaamheid koud als ijs en helder als glas komt opzetten om je te omsingelen en te verzwelgen…”. En even verder: “… Als ik wat ik voelde onder woorden had kunnen brengen, was het op kinderlijk gejammer uitgelopen: Ik wil niet alleen zijn. Ik wil iemand die mij wil. Ik ben eenzaam. Ik ben bang. Ik moet bemind, aangeraakt, vastgehouden worden. Die behoeftigheid vond ik nog het angstaanjagendst, alsof ik het deksel van een genadeloze hel had gelicht. Ik at bijna niets meer en mijn haar viel uit en lag in het volle zicht op de houten vloer, waardoor ik me nog ongeruster maakte…”. Laing voelt zich als de vrouwen op de vervreemdende schilderijen van Edward Hopper, die ze een voor een bespreekt: ‘Automat’, ‘Morning Sun’, ‘Hotel Window’, ‘Morning in a City’, ‘Night Windows’ en natuurlijk ‘Nighthawks’. Laing: “… Hoe eenzamer je wordt, hoe minder behendig je de stromingen van het sociale verkeer bevaart. Eenzaamheid kapselt je in en groeit als een schimmel of vacht om je heen, een beschermlaag die contact onmogelijk maakt, hoe graag je dat contact ook wilt. Eenmaal aangebracht is deze laag heel lastig weer weg te krijgen…”. Eenzaamheid kan je fataal worden. Het brengt je in een fysieke staat van opperste waakzaamheid, van constante stress, die de vecht-of-vlucht-hormonen chronisch op topniveau houden, waardoor er een ravage aangericht wordt in je lichaam: “… Eenzame mensen zijn rusteloze slapers, bij wie de herstellende werking van de slaap afneemt. Eenzaamheid drijft de bloeddruk op, versnelt veroudering, verzwakt het immuunsysteem en is een voorbode voor cognitieve aftakeling…”.
Tegengif
De schilderijen van Hopper maken Laing nieuwsgierig naar de mens Hopper. Een man met een formidabele afkeer van het gesproken woord die op zijn eenenveertigste trouwde met een even oude maagdelijke kunstenares en zo’n beetje zijn tegenpool was. Jo. Een kleine, onstuimige, praatgrage, temperamentvolle, op gezelschap gestelde vrouw: “…Er was geregeld ruzie, vooral over zijn houding tegenover haar kunstenaarschap en haar wens hun auto te besturen: twee krachtige symbolen van autonomie en macht. Een aantal botsingen werd lijfelijk uitgevochten: tikken, meppen, krabben, onwaardige worstelingen op de slaapkamervloer die blauwe plekken en gekwetste gevoelens opleverden…”. Toch staat zij altijd weer model voor de vrouwen op zijn schilderijen. Hopper dreef de spot met de doeken van zijn partner. Zijn curator gooide al haar werk weg. Hopper over het schilderen van de eenzaamheid van de grote stad: “… misschien ben ik een eenzame…”. Laing vertelt dat in Amerika meer dan een kwart van de volwassenen zich eenzaam voelt en in het Verenigd Koninkrijk zelfs vijfenveertig procent: “… geen wonder dat Hoppers schilderijen onverminderd populair blijven en zo eindeloos worden gereproduceerd…”. Wat volgens haar het eenzaam-zijn zo afschrikwekkend maakt is het instinctieve besef dat eenzaamheid afstotend werkt; “… dat het uitgerekend contact tegenhoudt als contact het allernodigst is…”. Wat Hopper heeft vastgelegd is angstaanjagend en mooi tegelijk. Misschien werkt er naar kijken als een soort tegengif.
Gevoelloze hogepriester van de popart
Laing onderzoekt “… De eenzaamheid van niet hetzelfde zijn; de eenzaamheid van niet begeerd worden; de eenzaamheid van niet tot de tovercirkel van verbinding en acceptatie toegelaten worden: sociale kringen, beroepskringen, omhelzingen…”. Over de verlegen kunstenaar Andy Warhol, die onvoorwaardelijk geloofde in zijn eigen fysieke lelijkheid: “… Uiteraard is hij homo, al beschikte destijds niemand over de terminologie of de wereldwijsheid om zoiets onder woorden te brengen…”. Over de schrijver Truman Capote, op wie hij smoorverliefd werd: “… Die vond Warhol ‘gewoon hopeloos, een geboren verliezer, de eenzaamste, meest onbevriende persoon die ik heb gekend.’…”. Warhol produceerde alledaagse dingen in veelheid omdat ‘hetzelfde zijn’ een obsessief wenselijke status voor hem was. Over de pijn van de eenling: “… Niet hetzelfde zijn maakt de weg vrij tot kwetsen; hetzelfde zijn beschermt tegen de stompen en sneren, tegen afgewezen en verguisd worden…”. Hij wilde een ‘machine’ zijn, want die hebben geen problemen. Hij maakte van zichzelf een ‘product’, een omhulsel waarin hij weg kon kruipen. Laing laat zien hoe uit de huilebalk Andy een gevoelloos gemaakte hogepriester van de popart kon groeien. Onder andere door machines in te zetten om de ondraaglijke kloof tussen zichzelf en de wereld te dichten: televisie, de taperecorder (die hij ‘zijn vrouw’ noemde), foto-, film- en videocamera’s. Warhol was zijn tijd ver vooruit: “… Zijn gehechtheid is tegelijk de voorafschaduwing van en het startschot voor ons automatiseringstijdperk; onze extatische, narcistische fixatie op beeldschermen; de kolossale overdracht van ons emotionele en praktische leven naar allerhande technische apparaten en toestellen…”. Het gaat over zijn ateliers waar iedereen in en uit liep, de Factory’s, waar hij alleen in de menigte kon werken. Hij had het gekakel om hem heen nodig, blijkbaar. Ene Mary Woronow in haar angstaanjagende speed-memoires: “… Andy was het ergst (…) Hij zag er zelfs uit als een vampier: wit, leeg, wachtend op vulling, niet te verzadigen. Hij was de witte worm: altijd honger, altijd koud, nooit roerloos, altijd aan het draaien…”. Hij werkte met ‘spraak’. Nam alles op als een onbevooroordeelde psychiater. Spraak is de route naar contact, maar niet iedereen gaat daar even handig mee om: “… Zoveel praten dat jij en je omgeving jou afschuwelijk vindt; zo weinig praten dat je bijna je eigen bestaan afwijst…”. Hoe leg je de juiste dosering vast?
Paranoïa
Laing laat zien hoe eenzaamheid vanzelf paranoïa opwekt, door het leven van de mislukte moordenares Valerie Solanas, die een aanslag op Warhol pleegde, tegen het licht te houden. Warhol moest na het schietincident zijn leven lang een corset dragen om zijn torso bij elkaar te houden. Bovendien begon hij aan wat tegenwoordig de diagnose posttraumatische stressstoornis zou krijgen te lijden. Solanes was een door haar levensomstandigheden geradicaliseerde feminist avant la lettre. Incestslachtoffer, tienermoeder, afgebroken masterstudie, solitair, hoogbegaafd, lesbisch, gepest, doodarm, agressief, paranoïde en vaak dakloos. Ze schreef onder andere een manifest tegen het patriarchaat met het voorstel de mannelijke soort uit te roeien. De gevolgen van haar moordpoging: “… drie jaar lang ging ze heen en weer tussen rechtbanken, psychiatrische instellingen en gevangenissen, waaronder het Matteawan State Hospital, een om zijn smerigheid en wreedheid beruchte kliniek voor veroordeelde geestelijk gestoorden (waar op dat moment ook Edie Sedgwick was opgenomen), het Bellevue Psychiatric Hospetal (waar Valeries baarmoeder werd verwijderd) en het Woman’s House of Detention, de vrouwenbajes…”. Toen ze vrijkwam begon de schrijfster Warhol prompt weer lastig te vallen: “… Ze dreigde, zo zei hij, ‘het weer te doen (…). Mijn ergste nachtmerrie werd bewaarheid’…”. Ze werd wederom opgepakt: “… Toen ze opnieuw vrijkwam, was ze rustiger, gedweeër, zoals verwacht mag worden van iemand die ergens opgesloten heeft gezeten waar seksuele intimidatie en fysiek geweld dagelijkse kost waren, waar gedetineerden de dag moesten zien door te komen op een snee brood en een kop gore koffie en waar ze als strafmaatregel werden opgeborgen in een cel zonder meubilair of verlichting…”. Daarna zwierf ze als een geïsoleerde paria, bespuugd door voorbijgangers, door de Village: “… een zielig hoopje mens, vel over been onder lagen winterkleding. Ze was nog altijd geobsedeerd door de gedachte dat mensen haar woorden stalen, alleen meende ze nu dat er in haar baarmoeder een zender had gezeten…”. Ze leerde een vriendelijke man kennen. Een tijdje ging het daardoor wat beter. Maar toen ze eindelijk een tekst van haar hand in eigen beheer wist uit te geven, wat een complete flop werd, sloegen de stoppen definitief door: “… ze liet haar woonruimte en haar relatie schieten en werd weer dakloos (…) Ze wilde niet praten, schreef in code en mompelde of neuriede om haar mond niet open te hoeven doen…”. Ze stierf zo ongeveer de eenzaamste dood die er is, vanwege een veronachtzaamde longontsteking, in een kamer in een armenhotel in San Fransisco: “… Haar lichaam werd pas na drie dagen gevonden; het krioelde van de maden tegen de tijd dat de beheerder merkte dat ze een betalingsachterstand had…”.
Maskers
Laing schrijft over het dragen van maskers naar aanleiding van het leven van kunstenaar David Wojnarowicz, wiens carrière eind jaren zeventig, begin jaren tachtig, begon met de “Rimbaud-serie”: een reeks foto’s waarop een jongeman met een masker van Rimbaud op, is geportretteerd in allerlei verloederde omstandigheden in New York. Opnames die getuigen van een ondergrondse wereld, de zelfkant waarin Wojnarowicz had geleefd, en die hij niet onder woorden kon brengen. Na een jeugd vol verwaarlozing en mishandeling, mede door ouders die niet voor hem konden of wilden zorgen, belandde hij op zeventien-jarige leeftijd op straat. Hij was ook nog eens homoseksueel. In het begin wist hij niet wat hem ‘mankeerde’ en later kwam de schaamte daarover. Hij stal of tippelde om te overleven. Hij dacht voortdurend aan zelfmoord: “… Hij ging wel eens met de bus naar New Jersey om daar met kleren en al het meer in te lopen; het waren de enige keren dat hij zich waste (later weet hij nog dat zijn jeans zo smerig waren dat hij zijn gezicht erin weerspiegeld zag als hij zich vooroverboog)…”. Om zijn angst en woede af te reageren trok hij een spoor van vernieling door Manhattan, maar zijn vandalisme bewoog zich steeds meer in de richting van schepping. Laing vertelt over de Chelsea Piers waar Wojnarowicz zijn inspiratie vond. Deze pieren, aan de Hudsonrivier tussen Christopher Street en 14th Street, waren in de jaren zestig door de achteruitgang van de scheepvaart in onbruik geraakt. Er was geen geld om de kolossale, leegstaande goederenloodsen te beveiligen of af te breken. Al gauw werden de hallen een anarchistisch niemandsland voor krakende daklozen en cruisende homoseksuelen. Verder vertelt Laing over Greta Garbo die ongezien door New York wilde wandelen en haar paparazzo die haar slotfoto in de wacht sleepte, de laatste voor haar dood: “… Hij nam haar door het raampje van de auto die haar naar het ziekenhuis bracht. Haar lange, zilverkleurige haar komt tot haar schouders, een geaderde hand bedekt de onderste helft van haar gezicht. Ze kijkt hem door haar getinte brillenglazen aan met een ongemakkelijke mengeling van angst, minachting en berusting; een blik die eigenlijk de lens had moeten doen barsten…”. Laing heeft het over “Vertigo”, een Hitchcockfilm, waarin een man een vrouw dwingt zich te verkleden als zijn geliefde, die zelfmoord heeft gepleegd, en over het pijnlijk intieme werk van fotograaf Nan Goldin.
Outsider art
Laing kreeg het ook voor elkaar het archief in te zien van Henry Darger, een schoonmaker uit Chigaco die postuum wereldberoemd werd als maker van outsider art: kunst van mensen in de marge van de maatschappij, zonder kunstopleiding of wat voor studie dan ook. Toen zijn huisbaas na Dargers dood zijn woonruimte uitmestte werd er een gigantische nalatenschap van meer dan driehonderd schilderijen en duizenden bladzijden geschreven werk ontdekt. Een groot deel gaat over een magisch en grimmig rijk, ‘The Realms of the Unreal’, dat bewoond wordt door kleine, blote meisjes die een penis hebben en in glooiende landschappen spelen. Er vindt een burgeroorlog plaats waar de meisjes stelselmatig worden gewurgd, gekruisigd en verminkt door geüniformeerde mannen in tuinen vol welig tierende reuzenbloemen. Als kind kwam Darger in een tehuis voor zwakbegaafde kinderen terecht, terwijl hij absoluut niet zwakbegaafd was. Een gesticht waartegen een rechtszaak werd aangespannen vanwege bewijzen van het stelselmatig verkrachten, verstikken en slaan van pupillen. Van het gebruik van lichaamsdelen van overleden medeverpleegden in anatomielessen. Waar een jongen zichzelf castreerde en een meisje overleed nadat ze kokend water over zich heen had gekregen. Darger rept er in zijn dagboeken met geen woord over. Het enige wat hij opmerkt is dat het gesticht op de een of andere manier zijn ‘thuis’ was. Dat brengt Laing op een diepgaande uiteenzetting van het begrip ‘hechting’. Darger is weggezet als een gestoorde sadist dan wel pedofiel. Terecht? Hij deed geen vlieg kwaad. Was de kunst van Darger niet veeleer een manier om het verleden te verwerken? Om overeind te blijven en zichzelf bij elkaar te harken in zijn moeilijke leven?
Aids
Aan de hand van de excentrieke countertenor die zich op electropop stortte, Klaus Nomi, een freak met een werkelijk waanzinnig mooie stem, zie hier en hier, vertelt Laing over de aidsepidemie die door New York raasde. Zijn manager Ray Johnson merkte op dat er, “… ondanks de uitverkochte shows, de hordes fans, niet aan viel te tornen, dat ‘je een van de eenzaamste mensen op aarde bezig zag’…”. De eerste kunstenaar die op 39-jarige leeftijd stierf aan aids. Laing: “… Tussen 1981 en 1996, toen de combinatietherapie beschikbaar kwam, zijn er alleen al in de stad New York 66.000 mensen, onder wie veel homoseksuele mannen, aan aids gestorven onder isolerende omstandigheden die zonder meer verschrikkelijk waren. Mensen werden ontslagen en door hun familie op straat gezet. Patiënten werden op een brancard in een ziekenhuis achtergelaten om te sterven, als ze er überhaupt al in slaagden om toegelaten te worden. Het verplegend personeel wilde hen niet behandelen, begrafenisondernemers wilden hun stoffelijk overschot niet begraven en intussen hielden politici en religieuze leiders halsstarrig de geld- en informatiekranen dicht…”. Op een ongelooflijk betrokken manier onderzoekt Laing het gevolg van stigmatisering, het wrede proces waarvan de samenleving zich bedient om mensen van wie men vindt dat ze er niet bij horen vanwege ongewenst gedrag, ongewenste eigenschappen en een ongewenst uiterlijk, te ontmenselijken en buiten te sluiten. Ze weet waar ze het over heeft. Ze werd zelf opgevoed door twee lesbische moeders.
Zien en gezien worden
Misschien is Laing wel het beste op dreef als ze vertelt hoe ze haar eenzaamheid ontvluchtte achter haar laptop – ‘mijn zilveren geliefde’: “… Hele dagen werden weggeklikt, keer op keer werd mijn aandacht gevangen door hapjes en slokjes informatie, de Lady of Shalott die met haar rug naar het raam zat en de gespiegelde werkelijkheid in het hemelsblauwe glas van haar toverspiegel zag verschijnen…”. En even verder: “… Wat wilde ik? Waar was ik naar op zoek? Wat deed ik daar, uur na uur na uur? Tegenstrijdige dingen. Ik wilde weten wat er gaande was. Ik wilde gestimuleerd worden. Ik wilde in contact zijn en mijn privacy, mijn privéruimte, behouden. Ik wilde klikken, non-stop klikken, tot mijn synapsen ontploften, tot de overbodigheid me overspoelde. Ik wilde mezelf hypnotiseren met data, met kleurenpixels, om leeg te worden, om elke voortkruipende onrust omtrent wie ik nu eigenlijk was de kop in te drukken, om mijn gevoel uit te schakelen. Tegelijkertijd wilde ik wakker worden, politiek en sociaal geëngageerd zijn. En bovendien wilde ik mijn aanwezigheid kenbaar maken, mijn interesses en bezwaren opsommen, de wereld laten weten dat ik er nog was, denkend met mijn vingers, ook al was ik de kunst van het spreken bijna verleerd. Ik wilde kijken en ik wilde gezien worden…”. Ze heeft het over het ‘elektronische slakkenspoor’ dat ze naliet zodat ondernemingen haar in de toekomst konden manipuleren. Ze heeft het over de kunstmatige intimiteit waar ze heel haar identiteit aan opofferde, “… met uitzondering van het fysieke karkas waar ik me naar verluidt in bevond…”. Een ‘icoon van isolement en data-afhankelijkheid’. Ze heeft het over onze vervreemdheid, gekluisterd aan onze apparaten en op onze hoede voor echt contact. Noemt internet ‘het koninkrijk van zelfportrettering’. En toch: “… Iets werkte niet…”, want “… Intussen wordt alles langzaam maar zeker steeds eenvormiger, intoleranter tegenover verschillen. Intussen maken pubers er een eind aan nadat ze een zelfmoordboodschap op Tumblr hebben gezet met erachter een behangetje van verbijsterd heen en weer flitsende Hello Kitty’s: ‘Ben al 5 maanden helemaal alleen. Geen vrienden, geen hulp, geen liefde. Alleen teleurgestelde ouders en wrede eenzaamheid.’…”. Ze beschrijft de projecten van internetondernemer Josh Harris, het sigaren paffende boegbeeld van de excessen van Silicon Alley, zoals de bijnaam luidde voor de florerende digitale industrie in New York aan het einde van de twintigste eeuw. Over zijn loft die hij a là Warhol ombouwde tot een Orwelliaanse toverkamer waar iedereen mocht doen wat hij wilde, alleen werd alles opgenomen. Overal hingen camera’s, overal werd je altijd bekeken. De bewoners in zijn ‘capsulehotel’ waren verplicht zich te hullen in een grijs shirt en een oranje broek, die griezelige associaties met Guantánamo Bay oproept. “We live in Public” is de documentaire die hierover gemaakt is. Onze extreme behoefte om te zien en gezien te worden is blijkbaar onverzadigbaar. Laing vraagt zich af of het toevallig is dat computers zijn gaan domineren op het moment dat het leven op aarde in gevaar kwam. De klimaatverandering, het uitsterven van diersoorten. Zijn we bang voor de apocalyps? Komt onze enorme behoefte aan aandacht, ‘zeg alsjeblieft hallo tegen me, zeg alsjeblieft hallo tegen me’, voort uit onze angst dat we op zekere dag alleen zullen overblijven? ĺk vraag me af of het toevallig is dat computers zijn gaan domineren op het moment dat mensen niet meer in God geloofden. Wie niet in God gelooft, maar dat doe ik wel, moet dan in ieder geval toch wel toegeven dat het concept van een God die jou liefdevol in het oog houdt, één van de genadevolste concepten is die de mens ooit heeft bedacht.
Uitgave: De Bezige Bij – 2016, vertaling Laura van Campenhout, 350 blz., ISBN 978 902 349 458 4, € 24,90
Rechtstreeks bestellen: klik hier