In mijn jeugd groeide ik op met de boeken van W.G. van de Hulst: "Voetstapjes in de sneeuw", "Het wegje in het koren", "Van Bob en Bep en Brammetje", en toen ik wat ouder werd "Rozemarijntje", "Ouwe Bram" en "Peerke en z'n kameraden". Wat een drama’s. Peerke die zijn vrienden op een gegeven moment onthult: “… Ik heb geen benen meer…”. Ik vroeg me af wat het geheim van “Een klein leven” is, dat de Kirkus Reviews Book Prize won en de Shortlists van de Man Booker Prize 2015, de National Book Award haalde, en bij ons ook al niet uit de top zestig is weg te slaan. Waarom willen mensen ruim zevenhonderd dichtbedrukte afgrijselijke bladzijden lang lezen over misbruik en zelfbeschadiging (want daar gaat het verhaal over)? Is dat eigenlijk niet nogal ziek? ‘Normale’ mensen kijken toch het liefst weg van leed – zeker als het lang duurt (zie “Maar buiten is het feest” van Arthur Japin)? Ik denk dat het vooral komt doordat de Amerikaanse schrijfster Hanya Yanagihara (1974) hetzelfde concept volgt als W.G. van de Hulst. In haar verhaal staat extreme ellende tegenover onwaarschijnlijke goedheid. Steeds als je denkt: ‘erger kan niet’, dan wordt het toch weer heftiger. Steeds wordt de lezer echter ook weer vet getroost, als het ware, en volgens de schrijfster zijn we allemaal op zoek naar troost: “… Hij keek Jude aan en had hetzelfde gevoel dat hij soms kreeg als hij nadacht, echt nadacht, over Jude en hoe zijn leven was verlopen: een soort bedroefdheid, zou hij het kunnen noemen, maar hij bedoelde het niet medelijdend. Het was een algemene bedroefdheid, die zich uitstrekte tot alle arme, worstelende mensen, de miljarden die hij niet kende en die allemaal hun leven leidden, een bedroefdheid die was vermengd met verwondering en ontzag over hoe enorm mensen wereldwijd hun best deden om te leven, zelfs in de zwaarste tijden en onder de slechtste omstandigheden…”. Als je het hebt over ‘met innerlijke ontferming bewogen’... Hoofdpersonage Jude St. Francis is een tweede Peerke. “Een klein leven” is W.G. van de Hulst 2.0. Honderd levels hoger. Een volwassen tearjerker van jewelste.
Straatarm en wees
Het boek start zelfs als een echte Van der Hulst. Twee straatarme ex-studenten die een appartement willen huren krijgen van de makelaar te horen dat hun saldo te laag is als dat wordt gecontroleerd. Ze hebben niemand die borg kan staan want ze zijn allebei wees. Ze praten er met een paar rijke(re) vrienden over in een Vietnamees restaurantje, waar een kom soep met brood vijf dollar kost, een hoofdgerecht acht à tien dollar, en waar je wat je niet op kunt in een zakje mee naar huis krijgt. Zoals gewoonlijk eet een rijke zijn bord niet leeg zodat de armen de rest op kunnen schransen. En de andere rijke weet nog een ‘rothok’ te huur, dus alles komt goed. Het verhaal tekent de levens van vier studievrienden die hun draai trachten te vinden in New York; de enige plek waar je je moet verontschuldigen als je gelooft in iets anders dan jezelf. Ambitie als religie. Malcolm, een getalenteerde architect. Willem, een charmante acteur. JB, een excentrieke, homoseksuele kunstenaar. En Jude, een briljante, teruggetrokken, raadselachtige jurist. Jude kan niet goed lopen, kronkelt af en toe over de grond vanwege shockerende pijnaanvallen, en zwijgt in alle talen over zijn verleden. De jongens hebben geleerd er niet naar te vissen. Proberen op allerlei genereuze manieren zijn pijn te verlichten. Willem, die samen met Jude in het ‘rothok’ woont dat ze zich net kunnen veroorloven, is de eerste die in de gaten krijgt dat Jude zich snijdt. En niet zo’n klein beetje ook. Midden in een nacht staat Jude hem met een handdoek om zijn arm aan zijn schouder te trekken. Of hij hem even naar Andy kan brengen. Een behandelend arts die dag en nacht voor hem klaar staat (moet die man niet slapen?). Of Willem misschien heeft gemerkt dat Jude suïcidaal is?
Denk je dat er een dankgebedje voor het eten af kan?
Stapje voor stapje trekt Yanaghihara de lezer steeds een stukje verder Jude’s hel in. Bijvoorbeeld door te refereren aan zijn eerste en enige maatschappelijk werkster, Ana, die meesterlijk wordt neergezet: “… Ana gaf niets om de natuur (al die beestjes, al dat gewriemel, zei ze altijd)…”. Als ze eindelijk een betrouwbaar, maar wel christelijk pleeggezin voor hem heeft gevonden: “… Denk je dat er een dankgebedje voor het eten af kan, in ruil voor een beetje privacy en gegarandeerde veiligheid?’…”. En even verder: “… ‘Trouwens,’ ging ze verder, ‘als je het over zondige dingen wilt hebben, kun je mij altijd bellen.’…”. Tijdens het lezen van zijn schriftelijke verklaring die ze hem laat opstellen omdat ze hem niet opgewassen acht tegen confrontaties in een rechtszaal barst ze uit in een ‘woest, niet te stoppen’ gehuil, waarop ze hem s’ avonds prompt opbelt om zich te excuseren: dat was bijzonder onprofessioneel, het zal nooit meer gebeuren. Maar Ana wordt ziek en gaat dood: “… ‘Je moet niet roken,’ had hij twee maanden eerder nog tegen haar gezegd, intussen voldoende op zijn gemak bij haar om commando’s uit te delen; de eerste volwassene bij wie hij dat had gedaan. ‘Je hebt gelijk,’ had ze gezegd, om met half toegeknepen ogen een flinke trek te nemen en naar hem te grijnzen, toen hij een zucht slaakte…”. Het mooiste figuurtje vond ik onbetwistbaar een eigenlijk totaal misbare passant: een scholier die Jude om wat te verdienen bijles gaat geven. De zoon van het hoofd van een groot advocatenkantoor. Een jongen waar zoveel van verwacht wordt dat hij al bij voorbaat neerslachtig is: “.. Hij had medelijden met Felix, die klein en onaantrekkelijk was en de gewoonte had in een van zijn smalle neusgaten te peuteren, met een diep borende wijsvinger, tot hij besefte wat hij deed en hem snel terugtrok en afveegde aan de zijkant van zijn spijkerbroek…”. Zo’n jongetje dus. “… Hij was niet dom, maar hij leed aan een gebrek aan enthousiasme, alsof hij zich er op zijn twaalfde al bij had neergelegd dat het leven een teleurstelling zou zijn, en hij een teleurstelling voor de mensen in zijn leven…”. Als Felix lusteloos en met hangende schouders naast hem op de pianokruk zit vraagt Jude of hij wil dat hij een stuk voor hem speelt. Felix haalt zijn schouders op. “…’Felix,’ was hij begonnen, en toen zweeg hij. Naast hem wachtte Felix. ‘Wat is er toch?’…”. Felix barst tot zijn schrik los in tranen: “… ‘Ik heb helemaal geen vrienden,’ bracht hij snikkend uit…”. En Jude: “… ‘Felix, dat komt nog wel,’ had hij gezegd, en Felix had zo smartelijk ‘Wanneer dan?’ gejammerd dat zijn hart ineen was gekrompen. ‘Binnenkort. Binnenkort’, had hij gezegd, terwijl hij hem op zijn magere rug klopte, ‘echt.’ En Felix had geknikt, al had zijn gekko-snoetje dat door de tranen nog reptielachtiger was geworden hem later, toen de jongen met hem meeliep naar de voordeur, sterk het gevoel gegeven dat Felix wist dat hij loog…”.
Over de top
De eerste 150 bladzijden van “Een klein leven” zijn best goed. Maar dan volgen er een stuk of twintig, beschreven uit het perspectief van Jude, die zo ongelooflijk gruwelijk zijn dat ik ze totaal over de top vind. Al moet ik toegeven dat het nergens in het boek meer zo erg wordt als daar. Het geruzie met Andy over dat hij een therapeut moet zoeken vanwege al zijn gesnij waardoor zijn lichaam eruit ziet als een ‘gegrilde eend’. Jude die pertinent weigert en Andy die teveel om hem zou geven om hem te dwingen. Ik kan me gewoon niet voorstellen dat een arts een patiënt op die manier zijn gang laat gaan: dat is geen ‘liefde’. Liefde betekent soms ook dat je een ander tegen zichzelf moet beschermen. Dat weet iedere ouder (in een interview zegt de schrijfster dat ze geen kinderen kent, heeft of wil). Vervolgens de terugblik op de eerste vijftien jaar van Jude’s leven. Hij groeit op in een klooster. Als je tot aan je puberteit in een religieuze omgeving bent groot gebracht, zal dat sporen trekken in de rest van je bestaan. Ruim vijftig jaar is de lezer getuige van de (beschadigde) gedachtegang van Jude, maar nergens worstelt Jude met God of komt er ook maar een link met een Bijbeltekst voor (hij zingt alleen goed, maar nooit psalmen) - wat volkomen ongeloofwaardig is, en ik kan dat weten. De broeders hebben Jude als baby uit of van een vuilnisbak gevist (dat is niet helemaal duidelijk). Nergens ter wereld zijn er een heviger stel sadisten te vinden. Ze steken zijn met olijfolie ingesmeerde hand in de fik als hij iets heeft gestolen. De deur van zijn kamertje, ter grote van een bezemkast (Harry Potter!), staat open zodat iedereen weet wanneer hij beschikbaar is om verkracht te worden. Vanwege zijn zelfdestructieve driftbuien wordt hij net zolang met een in azijn gedrenkte riem geslagen tot hij bewusteloos is. Hij wordt gedwongen zijn eigen braaksel op te eten. Eerlijk gezegd: op een gegeven moment ben ik op zoek gegaan naar meer informatie over Hana Yanagihara, want ik had nog een hele klus voor de boeg - ruim 500 bladzijden - en ik wilde weten of dat ūberhaupt de moeite waard was. Ik vond een artikel wat me enigszins geruststelde. Bijna tot mijn opluchting bleek Yanagihara een normale baan te hebben, waarnaast ze schreef. Je moet er toch niet aan denken dat je iedere morgen aan je bureau gaat zitten om je hoofd te laten overnemen door van die getourmenteerde types. Ik bedoel: wat blijft er dan nog over van je zelf... Ook vertelt ze dat ze brieven kreeg van hulpverleners die mensen kenden die precies hetzelfde was overkomen als Jude. Je hoeft natuurlijk de krant maar open te slaan of Jinek te kijken om te weten dat er hele legers… Afijn: wie weet waar jij nog eens mee wordt geconfronteerd in je ‘kleine’ leven. Toch maar verder lezen dus.
Kosmische compensatie
Jude en zijn vrienden worden ouder en redden zich prima in de wereld die voortpruttelt op geld, hebzucht en afgunst. Glanzende carrières liggen in het verschiet. Prachtige stulpjes worden bewoond. Kekke feesten bezocht. Verbluffende reizen gemaakt. Maaltijden bestaan uit ingrediënten waarvan ik nog nooit heb gehoord. Ontzettend mooie, aangename, hoogopgeleide meegenieters houden buitengewoon interessante praatjes over kunst, literatuur en wetenschap (nooit over politiek), maar over de inhoud gaat het zelden, zoals gebruikelijk in dit soort boeken. Maatpakken. Bolides. Op zijn dertigste wordt Jude alsnog geadopteerd door een geliefde rechtendocent en zijn vrouw, wat hem en zijn collega’s doet ‘gillen van vreugde’. Moeiteloos verkoopt hij zijn ziel aan een gerenommeerd advocatenkantoor waar hij, tot zijn eigen stomme verbazing, met overtuigend plezier bullebakken met geld uit elke pinarie haalt die je maar kunt bedenken. Ook al blijft hij zich aan flarden snijden, bestaat hij zo langzamerhand alleen nog uit littekenweefsel, en ziet hij eruit als een wandelend geraamte (aldus Andy). Willems hoofd prijkt op reclamezuilen in elke grote stad vanwege zijn sterrenstatus. Malcolm plompt zijn gebouwen overal ter wereld. Zelfs JB’s weg blijkt geplaveid met goud als hij eenmaal zijn ding gevonden heeft: het vastleggen van ‘the boys’ op canvas. Alle stadia in hun leven komen uitputtend voorbij. Je zou kunnen zeggen dat de schrijfster in feite hetzelfde doet als JB. Niet in verf, maar in woorden. Alleen wil het met de liefde niet al te best lukken, zoals dat zo vaak het geval lijkt te zijn in beschreven kringen. Iedereen worstelt met zijn seksuele identiteit. En wat Jude betreft is dat natuurlijk ook niet zo raar. Na een zelfmoordpoging vat Willem zoveel liefde op voor Jude (die voor de vrouwen inmiddels verloren is) dat ze een gelukkig ‘helende’ relatie aangaan. Niet dat Willem zich nu direct ‘gay’ voelt: “… ‘Ik heb geen relatie met een man,’ zei hij, en hoorde zelf hoe absurd dat klonk, ‘ik heb een relatie met Jude.’...”. Bij stukjes en beetjes komt het levensverhaal van Jude verder boven tafel: een zichzelf repeterende gang van de ene naar de andere misbruiksituatie, van de ene naar de andere psychopaat, zelfs als hij al lang een breed een topadvocaat is. Alsof de daders het ruiken; en misschien is dat ook wel zo. Uiteindelijk leidt zijn lichamelijke conditie naar een amputatie van beide benen (Peerke!). Naarmate het verhaal vordert wordt het wel rustiger en aannemelijker verteld, vind ik. Alleen is de humor dan ook verdwenen. In de laatste vijftig bladzijde compenseert de kosmos een miserabele periode echter niet langer: het verhaal loopt slecht af. Maar dan ben je als lezer al wel zo murw dat het abrupte einde zelfs iets van een verademing heeft. Het lijkt erop dat de schrijfster met dit boek vooral heeft willen benadrukken dat stabiele vriendschap een volmaakter vorm van genegenheid is dan de luimen van onberekenbare liefde. Gek genoeg raken de beschrijvingen van de heren kameraden tegen de tijd dat ze jetset levens gaan leiden me voor geen meter meer. Daarvoor staan ze te ver van mij vandaan denk ik. Wat mij betreft zegt recensent Arie Kok er van alle boekbesprekers die ik heb gelezen en aangehoord het meest ware over: “… Grote emoties worden benoemd, niet opgeroepen…”. Ik betwijfel ten zeerste of “Een klein leven” het label literatuur waard is. Het doet me eerlijk gezegd meer denken aan van die obscure blaadjes als “Mijn geheim”. Maar als het helpt om mensen bewust te maken van het vaak levenslange trauma dat gepaard gaat met kindermishandeling, wie ben ik dan om daar al te kritisch over te zijn…
Uitgave: Nieuw Amsterdam – 2016, vertaling Josephine Ruitenberg en Kitty Pouwels, 751 blz., ISBN 978 904 682 270 8, € 17,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier