Menu

woensdag 25 september 2013

Het Europese nihilisme – Paul van Tongeren


Subtitel: Friedrich Nietzsche over een dreiging die niemand schijnt te deren

Een boek dat ik van iemand kreeg die vond dat ik ‘dit echt eens zou moeten lezen’. Dictum factum. Paul van Tongeren is een katholieke filosoof die gespecialiseerd is in de beroemdste, dan wel beruchtste, atheïstische denker in de geschiedenis: Friedrich Nietzsche (1844 – 1900). Dat heeft wat dubbels en is daarom wel aantrekkelijk. Nihilisme is gebaseerd op het geloof in ‘niets’ (nihil): er is geen waarheid, geen zin, geen doel in het leven. En per definitie natuurlijk ook geen God. Nietzsche: “… Was bedeutet Nihilismus? – Dass die obersten Werten sich entwerten. Es fehlt das Ziel. Es fehlt die Antwort auf das ‘Wozu?’…”.
Nihilisme heeft zich vaak geuit in vernietigingsdrang: van zichzelf of de maatschappij (zie bv. de plundertochten in de Londense armoedewijk Tottenham, een paar jaar geleden, of de Harense facebookrellen - hier was sprake van bijna ‘recreatief’ geweld).
In Rusland was het nihilisme in de 19de eeuw sterk verbonden met politiek anarchisme en terrorisme. In “Vaders en zonen” laat Toergenjew de hoofdpersoon Basarow zeggen: “… Een nihilist, dat is iemand die niet buigt voor autoriteiten, iemand die geen principe zomaar op goed geloof aanneemt, hoe goed en eerbiedwaardig het ook moge zijn…”. Dostojewski beschreef in “Aantekeningen uit het ondergrondse” ook een nihilist bij uitstek. Misschien heeft hij het nihilisme wel het grondigst verwoord in zo ongeveer de bekendste zin uit heel de wereldliteratuur: “… Als er geen God is, dan is álles veroorloofd…” (De broers Karamazov). Je zou voor ‘God’ ook ‘waarheid’ kunnen invullen. Hitler annexeerde Nietzsche, maar gehoorzamen aan het ‘Befehl ist Befehl’ lijkt me zo ongeveer het tegenovergestelde van nihilisme…


Sinistere van alle gasten
Een interpretatie. Nietzsche beschrijft het nihilisme als een onvermijdelijke catastrofe die zich in de aankomende twee eeuwen met rampzalige gevolgen zal voltrekken: “… Het nihilisme staat voor de deur: waar komt deze sinistere van alle gasten vandaan?...”. Inmiddels zijn we ruim honderd jaar verder, dus zouden we er middenin moeten zitten. Toch maakt niemand zich er druk om: “… Hoe kan het dat wij niet verontrust lijken te zijn over datgene wat volgens Nietzsche de meest onheilspellende gebeurtenis aller tijden is? Wat heeft Nietzsche gezien, of menen te zien, waarom was het zo onheilspellend en waarom ervaren wij het niet op die manier? Heeft Nietzsche zich vergist? Of zijn wij blind en doof voor wat er aan het gebeuren is?...”.

Wortels
Van Tongeren begint met alle teksten waarin Nietzsche het over het nihilisme heeft op een rijtje te zetten: dat zijn er trouwens niet eens zo heel veel.
Daarna gaat hij terug naar de wortels van het nihilisme, dat natuurlijk niet met Nietzsche begon. Het gaat via de oude Grieken en het christendom, met zijn schepping uit het ‘niets’, via een willekeurige God die vanwege zijn grillige almacht niet gebonden is aan rationaliteit, zoals in de late middeleeuwen werd geopperd - en waarom rationele wezens als wij dan ook geen kennis van God nodig hebben - naar Descartes die alles in twijfel trok, behalve zijn eigen denken: ‘ik denk, dus ik ben’. In wezen ging hij daarmee op de stoel van God zitten. Daarna komen Hume en Kant aan de beurt die stellen dat zintuiglijke waarneming nog geen echte kennis oplevert. Wij construeren die zelf uit de ontvangen indrukken en uit de verbanden die wij zien. De werkelijkheid zelf blijft onvermijdelijk onbekend. Mijn denken, mijn ‘ik’, is dus de schepper van de werkelijkheid, aldus Fichte. Ziedaar; volgens velen de kiem van het nihilisme.
Van Tongeren haalt auteurs als Emerson erbij en de romantiek, waarin niet het licht van de rede maar de demonische wil het voor het zeggen heeft: zie b.v. Schopenhauer: “… Die wil produceert de dingen en de mensen, die dan ook allemaal beheerst worden door een blinde dynamiek, die garant staat voor voortdurende onbevredigdheid: ofwel doordat ze nog niet hebben waarnaar ze streven, ofwel doordat ze zich vervelen, omdat ze het wel hebben. Uiteindelijk is alle streven vergeefs, want de dood vernietigt elk succes. Leven is een tragedie. Verlossing is slechts mogelijk op voorwaarde dat – en voor zover – de wil genegeerd kan worden. Alleen dan kan men ontsnappen aan de zinloze kringloop waarin de wil ons steeds weer opstuwt. De verlossing stelt Schopenhauer dus voor als het opgaan in het niets; hij verwijst naar het nirwana van het boeddhisme…”. Via de Russische literatuur, waarin het nihilisme staat voor de vrijheid van eigen inzicht, gaat het naar de Franse decadenten. Het geweld dat met het nihilisme is verbonden komt voort uit het idee dat de verbetering van de wereld begint bij de vernietiging van het bestaande.

Zin- en doelloosheid
Vervolgens bespreekt de schrijver de ontwikkeling van het begrip ‘nihilisme’ in het denken van Nietzsche, die het ook wel eens verwisseld met de woorden ‘pessimisme’ en ‘decadentie’. Nietszche vindt dat medelijden (Tolstoi), berusting (Vedanta-filosofie), religie en moraal (Pascal) en alle filosofieën doekjes voor het bloeden zijn. Vooral uitgevonden om de waarheid, dat het leven zin- en doelloos is, te verhullen. Een fragment dat mij wel trof gaat over dat Nietzsche in een pluriforme samenleving een voedingsbodem voor ‘decadentie’ ziet: in geschiedschrijving en musea wordt de geschiedenis door elkaar gehutseld (!), verschillende standen, verschillende ‘rassen’, verschillende mensen, verschillende seksen, vermengen zich in de grote steden: “… Deze pluralisering heeft volgens Nietzsche twee kanten; ze kan op twee manieren uitwerken. Het is mogelijk dat daardoor ‘betoverende, ongrijpbare, onvoorstelbare’ werkelijk grote figuren ontstaan (genieën, Űbermenschen ), maar vaker zal het leiden tot een soort mensen dat de chaos niet meer aankan en alleen verlangt naar een of andere manier om aan de onrust daarvan te ontkomen. Bij diegene die de veelheid niet kunnen ordenen en beheersen, wordt zij tot ‘anarchie’ en ‘disgregatie’, die leidt tot ‘verlamming, moeizaam gedoe, verstarring of eventueel vijandschap en chaos’. Op fysiologisch niveau toont zich dit in een sterke gevoeligheid voor allerlei prikkels en een gebrek aan kracht om prikkels af te remmen of tegen te houden. Hij stelt dat de bijbehorende psychologische toestanden in extreme vorm kunnen worden waargenomen in het gekkenhuis..”. En toen was er nog niet eens internet! Zou de hedendaagse explosie aan burn-outklachten, ADHD en autisme niet rechtstreeks terug te voeren zijn op dat niet kunnen verwerken van veels te veel prikkels? Ik moest direct aan de roman van Iris Koppe denken: “De man met de schaar” (zie mijn blog van 06.06.11) en “Borderline Times” van psychiater Dirk De Wachter (zie mijn blog van 17.01.13), waarin je voor het begrip ‘borderline’ misschien wel net zo goed ‘nihilisme’ kunt invullen. Een andere vorm om aan overprikkeling te ontkomen is opgaan in onverschilligheid of verdoving (roes/verslaving).

Onverwoestbare tekst
Nietzsche richt zich in “Die fröhliche Wissenschaft” (1882) nadrukkelijk tot de ongelovigen, met misschien wel 'de meest onverwoestbare tekst ooit'. Ik krijg daar echt tranen van in mijn ogen: “… Hebben jullie niet gehoord van die dwaze mens, die op klaarlichte dag een lantaarn aanstak, de markt opliep en ophoudelijk schreeuwde; ‘Ik zoek God! Ik zoek God!’- Aangezien er daar juist veel van zulken bij elkaar stonden die niet aan God geloofden, wekte hij grote hilariteit. Is hij dan verdwaald? Zei een. Heeft hij de weg verloren als een kind? Zei de ander. Of verstopt hij zich? Is hij bang voor ons? Is hij scheep gegaan? Geëmigreerd? – zo schreeuwden en lachten ze door elkaar. De dwaze mens sprong midden tussen hen in en doorboorde hen met zijn blikken. ‘Waar God heen is? Riep hij, ik zal het zeggen! Wij hebben hem gedood – jullie en ik! Wij allen zijn zijn moordenaars. Maar hoe hebben we dit gedaan? Hoe konden we de zee leegdrinken? Wie gaf ons de spons om de hele horizon weg te vegen? Wat deden we, toen we deze aarde van haar zon losmaakten? Waarheen beweegt ze zich nu? Waarheen bewegen wij ons? Weg van alle zonnen? Vallen we voortdurend? Zowel naar achter, opzij, als naar voren, naar alle kanten? Is er nog een boven en onder? Dwalen we niet als door een oneindig niets? Is het niet kouder geworden? Komt niet steeds meer de nacht en meer nacht? Moeten niet reeds voor de middag de lantaarns ontstoken worden? Horen we nog niets van het lawaai van de doodgravers die God begraven? Ruiken we nog niets van de goddelijke verrotting? – ook goden vergaan! Hoe zullen wij ons troosten, wij moordenaars aller moordenaars? Het heiligste en machtigste wat de wereld tot nu toe bezat, het is onder onze messen doodgebloed – wie wist dit bloed van ons af? Met welk water zouden wij ons kunnen reinigen? Welke zoenoffers, welke heilige spelen zullen we moeten uitvinden? Is de grootheid van deze daad niet te groot voor ons? Moeten we niet zelf tot goden worden om haar slechts waardig te schijnen? Nooit was er een grotere daad – en wie ook maar na ons geboren wordt, behoort omwille van deze daad tot een hogere geschiedenis dan alle geschiedenis tot nu toe!’- Hier zweeg de dwaze mens en keek zijn toehoorders weer aan: ook zij zwegen en keken verbaasd naar hem. Uiteindelijk wierp hij zijn lantaarn op de grond, zodat die in stukken brak en uitdoofde. Ik kom te vroeg, zei hij toen, het is nog niet mijn tijd. Deze enorme gebeurtenis is nog onderweg en nog gaande – zij is nog niet tot de oren van de mensen doorgedrongen. Bliksem en donder hebben tijd nodig, het licht van de sterren heeft tijd nodig, daden hebben tijd nodig, ook nadat ze gedaan zijn, om gezien en gehoord te worden. Deze daad is voor hen nog altijd verder dan de verste sterren – en toch hebben ze haar zelf gedaan!...”.

Nihilisme in soorten
Van Tongeren onderscheidt in Nietzche’s theorie van het nihilisme vier fasen, en er zijn nog wel meer subsoorten te bedenken. Omdat het in deze blog veels te ver zou voeren ga ik ze niet allemaal uit de doeken doen. In ieder geval komt Nietzsche tot de conclusie dat de werkelijkheid een voortdurende (want ‘eeuwige terugkeer van hetzelfde’) en vergeefse (want ‘alles verandert en iedereen gaat dood’) strijd is om de wil tot macht, waarin de zwakken de sterken haten, en dus zelf ook in de valkuil van de wil tot macht trappen. Nietzsche “… benadrukt dat het hem niet om een ‘politiek’ onderscheid gaat, en dat de ‘rangorde van de krachten’ die hij ziet verschijnen, ‘buiten elke bestaande maatschappelijke orde’ bedoeld is. Het gaat dus niet om een rangorde van heersers en onderworpenen in politieke of maatschappelijke zin, maar eerder om een cultureel onderscheid tussen mensen die het leven (en de waarheid omtrent het leven) niet aankunnen en zich daarom uiten in negativiteit, en degenen die de absurditeit van het bestaan met liefde aanvaarden…”. Een verschil dat ik wel herken tussen atheïsten als b.v. Ann De Craemer die in “Vurige tong” (zie mijn blog van 09.07.11) vol woede en pijn tekeer gaat tegen haar Rooms-Katholieke achtergrond, versus Franca Treur die, nog niet eens zozeer in “Dorsvloer vol confetti”, als wel in een t.v. interview met Tijs van de Brink in het E.O-programma “Adieu God?” van 13 januari 2013, rustig, zeker en totaal onrancuneus vertelt over haar streng gereformeerde opvoeding waaraan ze volkomen ‘voorbij’ is.

Zelf nieuwe mythes creëren
Van Tongeren vertelt ook het een en ander over de ontelbare Nietzsche-beoordelingen. Heidegger b.v.: “… Het nihilisme zou volgens Nietzsche tonen dat het zijn z’n grond verliest, dat de grond onder de waarden verdwijnt, waardoor voor de zwakken alles waardeloos wordt, maar voor de sterken juist een maximale vrijheid voor experimentele waardering wordt geopend…”. De Italiaanse filosoof Gianni Vattimo stelt dat het verdwijnen van het oude fundament bevrijdend werkt omdat we nu zelf nieuwe mythes kunnen creëren; persoonlijk voor nieuw mythes kunnen kiezen. Ik moest hierbij onmiddellijk denken aan Nienke Wijnants die na de bestseller “Het Dertigersdilemma” inmiddels met het vervolg, “Wie ben ik? Wat wil ik?”, op de proppen is gekomen, waarin het gaat over zingevingsvraagstukken en een pleidooi houdt voor een leven vol filosofie, want 'antwoorden zijn er gewoonweg niet' volgens haar. Opvallend is dat zowel Wijnants als Nietzsche stellen dat ongelovigen ronddobberen op een zee van leegte: 'zonder dat te beseffen'. Met andere woorden: God wordt niet gemist.
Bij Vattimo is er bijna opluchting dat het leven en jijzelf ‘gelukkig’ niet veel voorstellen: “… Die Űbermensch is bij Vattimo dus geen geweldenaar die de wereld naar zijn hand zet. Integendeel! Regelmatig grijpt hij terug op het Lenzer-heide-ontwerp, waar Nietzsche de vraag wie zich als de ‘sterksten’ zullen tonen, als volgt beantwoordt: ‘De matigsten, zij die geen extreme geloofsartikelen ‘nodig’ hebben, zij die niet alleen erkennen dat er heel wat toeval en onzin bestaat, maar daar ook van houden, zij die zich een aanzienlijk in waarde verminderde mens kunnen indenken zonder daardoor klein en zwak te worden…”.

Nihilisme en literatuur

Paul van Tongeren trekt niet echt conclusies in zijn boek, maar neemt je mee op een spannende tocht langs het nihilistische denken. Ik zal niet zeggen dat hij uitblinkt in helderheid; maar voor een filosofische leek als ik was zijn verhaal goed te volgen.
Ik denk dat het voor lezers belangrijk is dat ze iets van Nietzsche en het nihilisme weten om niet alleen de schrijvers die ik in deze blog heb genoemd en Maarten 't Hart en Jan Wolkers enzo beter te begrijpen, maar ook auteurs als b.v. Franz Kafka, Louis-Fredinand Céline, Albert Camus, Samuel Beckett en Henry Miller. Van Tongeren noemt op het eind van het boek “Elementaire deeltjes” van Michel Houellebecq en “Speeldrift” van Juli Zeh romans die uitleggen wat nihilistisch leven is. Literatuur kan veel indringender laten zien wat bewegingen behelzen dan droog onderzoeksmateriaal, omdat je meeleeft met personages van vlees en bloed. Ik zal in mijn volgende blog “Speeldrift” bespreken.

Uitgave: Vantilt - 2012 (Kristalpaleis; reeks voor eigentijdse filosofie), 288 blz., ISBN 978 946 004 098 6, €19,95 Rechtstreeks bestellen: klik hier

woensdag 18 september 2013

Stilte – Shusaku Endo


Ging het in “Het smalle pad van de liefde” (zie mijn vorige blog) over een niet-christen voor wie God de oplossing wordt; in “Stilte” gaat het over een christen voor wie God een probleem vormt.
Ik denk dat ik in heel mijn carrière als leeskringbezoeker, die onderhand een jaar of tien beslaat, nog nooit zo’n ‘wreed’ boek ben tegengekomen. Moet je wel over wreedheid willen lezen? Ja, zegt de moeder van Will Schwalbe in “De leesclub voor het einde van het leven” (zie mijn blog van 08.08.13): dan herken je het eerder, én beter, als je er mee geconfronteerd wordt.


Laf
Shusaku Endo (1923-1996) was een van de grootste Japanse naoorlogse schrijvers. Hij wordt wel vergeleken met Graham Greene. “Stilte” (1966), zijn beroemdste boek, doet inderdaad denken aan "Het geschonden geweten" (zie mijn blog van 19.03.12). Het is een historisch verhaal over christenvervolging en martelaarschap in het Japan van de 17e eeuw.
Endo was een in zichzelf verdeelde man - en misschien moet je wel verdeeld zijn om een groot schrijver te worden. Hij werd katholiek (1% van de Japanse bevolking) opgevoed in een boeddhistisch land, en studeerde Franse literatuur in o.a. Lyon, waar hij dan wel weer in een christelijke omgeving was, maar werd gediscrimineerd vanwege zijn buitenlandse afkomst. Hij was nergens thuis. Hoorde nergens bij. Levenslang werd hij gemangeld tussen christendom en boeddhisme. Hij was katholiek; maar zo ongeveer tegen wil en dank. En dat zie je terug bij de karakters in “Stilte”. Ze houden het christelijke geloof vast, bijna ondanks zichzelf. Alsof ze niet anders kunnen. Als de autoriteiten opgejaagde christenen te pakken krijgen, worden ze gekruisigd, in kokend water gegooid, in rieten matten gerold en in zee verdronken, met hun hoofd naar beneden in latrines gehangen. Het is te gruwelijk voor woorden, allemaal. Ze kunnen alleen aan de marteldood ontkomen als ze op een beeltenis van Christus trappen, de z.g. fumi-e. De grote vraag in dit beschouwende boek: is het ‘laf’ als je dat doet?
Tel daar ook nog eens het zwijgen van God bij op. De ‘afschuwelijke’ stilte, die Endo steeds opvoert in het beeld van de zee, en donkere wolken die de hemel bedekken. Wie houdt zoiets vol?

Eindeloze worsteling

In de prachtige tv-uitzending van “Boeken” van de VPRO, afgelopen zondag 15 september, merkte Wim Brands tijdens een interview met schrijfster Vonne van der Meer op dat heel veel mensen denken dat christenen mensen met een eikenhouten mening zijn, die overal en altijd hetzelfde doen en denken (de uitzending was geheel gewijd aan het geloof van Van der Meer – ik voelde bijna plaatsvervangende erkenning: ‘we’ mogen weer meedoen, blijkbaar! – want wees eerlijk; de culturele elite heeft de afgelopen decennia flink haar best gedaan om christenen neer te zetten als de gekke gerritjes van de samenleving – echter: niemand vindt uitsluiting leuk, zélfs christenen niet...), wat natuurlijk helemaal niet waar is. Christenen zijn net zo verschillend als alle andere mensen op de wereld. Christenen twijfelen net zo hard als iedereen. Christenen zoeken en vragen en weten het soms ook niet. Christenen denken dat God bestaat, maar dat betekent niet dat ze iets van Hem merken of altijd vol overtuiging geloven kunnen. Integendeel. In “Stilte” is het geloof een eindeloze worsteling: “… En God zwijgt, net als de zee. Hij blijft maar zwijgen. Ik schudde mijn hoofd, dat was onmogelijk. Als er geen God was, zou de mens de monotonie van de zee of haar onheilspellend gebrek aan emotie toch niet kunnen verdragen? (‘Maar als nou toevallig… natuurlijk is het een kans van één op duizend , maar stel je voor…’ fluisterde toen een ander stemmetje heel diep in mijn hart, ‘als er nu geen God bestaat…’) Dit was een vreselijke gedachte. Wat een grap zou dat zijn als Hij niet bestond. Wat voor een absurd drama was het leven van Mokichi en Ichizõzo dan geweest, vastgebonden aan staken en gewassen door de zee! Wat voor een idiote illusie hadden de missionarissen dan nagejaagd, die er drie jaar voor nodig hadden om dit land te bereiken, over vele zeeën? En ik? Met wat voor absurde activiteiten hield ik me dan bezig, nu ik door gebergte zwierf waar geen mens te vinden was?...”.

Stom
Aan het woord is de jonge Portugese priester Rodrigo, die naar Japan is gereisd om zijn leermeester Ferreira te zoeken, waarover het gerucht de ronde doet dat hij na te zijn gefolterd van zijn geloof is gevallen.
In zijn binnenste is hij voortdurend in gesprek met Jezus, van wie hij allerlei afbeeldingen voor zich ziet. Hij maakt zich zorgen dat de verborgen Japanse gelovigen niet de christelijke God aanbidden. Is de geest van de Japanners wel geschikt voor het opnemen van de westerse godsdienst? Hij is naar Japan gekomen om de inwoners iets goeds te brengen, maar het gevolg is dat ze hun leven geven voor zijn leer. Hij belandt in een geweldige geloofscrisis. Waar is hij mee bezig? Is dit de bedoeling van God? En als God almachtig is, waarom staat Hij dan met zijn armen over elkaar stom de andere kant op te kijken terwijl zijn volgelingen verschrikkelijk lijden?
Alles ervaart hij als duister: Japan is een moeras van modder, de boeren leven er als vee, het regent onophoudelijk, de mensen zien er lelijk uit, overal stinkt het en is het smerig, zelfs christenen vertrouwen elkaar niet.

De grootste daad van liefde
De priester wordt verraden door een medegelovige die als een soort kwelduivel voortdurend om hem heen danst. Voor een handvol zilveren munten. Net als Jezus. Een dronken ‘voddenbaal’ die ettelijke keren zijn geloof verloochent door zijn voet op de fumi-e te plaatsen, maar gek genoeg, steeds weer in de buurt van de priester opduikt om vergeving te vragen en te biechten. Steeds jankt hij dat hij een zwakkeling is, dat hij niet zo moedig is als andere geloofshelden, dat hij nu eenmaal zo geschapen is, en dat als hij voor de tijd van de vervolgingen had geleefd hij een vrolijke christen had kunnen zijn. Waarom laat hij het geloof niet gewoon zitten, als hij zo bezig gaat – vroeg ik me telkens af. Waarom moet en zal hij christen zijn?
In de gevangenis zit Rodrigo dagenlang alleen maar naar de muur te kijken, terwijl hij nadenkt over God, die voor hem veranderd is in ‘een object van angst’ en van ‘somber wantrouwen’. Op een nacht wordt hij gek van het gesnurk van een bewaker aan de andere kant van de deur, tot iemand hem vertelt dat dat helemaal geen gesnurk is, maar het geluid van medegevangenen die ondersteboven in een put hangen.
Van alle kanten wordt er op Rodrigo ingepraat. De christenen zullen met rust worden gelaten als de priester voor het oog zijn geloof verloochent. Wat er in zijn hart leeft kan niemand wat schelen. Het zal ‘de grootste daad van liefde zijn die iemand ooit heeft volbracht’.
Eindelijk breekt het moment aan dat hij naar de fumi-e wordt geleid: “… Het vage licht van de dageraad. Het schijnsel viel op de onbedekte kippenek en de uitstekende sleutelbeenderen van de padre. De priester tilde met beide handen de fumi-e op, en bracht hem dicht bij zijn gezicht. Hij wilde zijn gezicht tegen dat – door vele voeten vertrapte – gezicht drukken. De Man op de fumi-e, versleten en uitgehold doordat zo velen op Hem hadden getrapt, staarde de priester met droeve blik aan. Het was net of er echt een traan uit Zijn ogen rolde. ‘O, wat doet dat zeer!’ De priester beefde. ‘Het is louter voor de vorm. Dat maakt toch niets uit?’ drong de tolk opgewonden aan. De priester hief zijn voet. Hij voelde een doffe, zware pijn in die voet. Het was niet louter een formaliteit. Hij zou nu trappen op wat hij als het mooiste in zijn leven had beschouwd, het allerheiligste waar hij in had geloofd, op degene die het meest beantwoordde aan de idealen en dromen van de mensen. De pijn die hij in zijn voet voelde!...”. En juist dan wordt de stilte doorbroken: “… Op dat ogenblik sprak de Man op de koperen plaat tot de priester: ‘Trap maar. Trap maar. Ik ken de pijn in je voet het allerbeste. Trap maar. Ik ben in de wereld geboren om door jullie vertrapt te worden. Om in jullie pijn te delen, heb ik het kruis op mijn rug gedragen.´ De ochtend brak aan toen de priester zijn voet op de fumi-e zette. In de verte kraaide een haan…”.

Innerlijke stem
Het is dramatisch: juist als de priester het diepst is gezonken, pas dan, en niet eerder, doorbreekt Christus het zwijgen. Pas als je tot op het bot bent vernederd, er helemaal niets meer van je over is, is Hij daar. Het is bijna zoals in de strengst gereformeerde prediking wordt geleerd; pas als je helemaal aan je eindje bent gloort het licht.
Vragen te over. Hoe verhoudt dit inzicht zich b.v. met het fragment in “ Eten, bidden beminnen”, voorwaar een roman van heel wat frivoler kaliber, waarin Elizabeth Gilbert midden in de nacht uit pure ellende op de badkamervloer ligt te huilen, en ze een verstandige stem hoort die tegen haar zegt: “Ga terug naar bed, Liz”? Hoe weet je dat het niet gewoon je innerlijk is die je vanuit het onbewuste beschermt tegen je eigen kwellingen? Hoe verhoudt het een en ander zich met b.v. een bijbeltekst als “… Met eigen oren zul je een stem achter je horen zeggen: ‘Dit is de weg die je moet volgen. Hier moet je rechts. Ga daar naar links…” (Jesaja 30:21)?
Mysteries te over.
Zelf denk ik dat de Bijbelse opstelling in gewetenszaken vaak veel minder rigoureus is dan wordt aangenomen. Neem het verhaal over Naäman, de heidense krijgsman, die lijdt aan melaatsheid. Op aandringen van een joods slavinnetje bezoekt hij de profeet Elisa, wiens God hem geneest. Dan zegt Naäman: “Ik hoop dat de HEER mij het volgende zal willen vergeven: wanneer mijn vorst naar de tempel gaat om zich voor Rimmon neer te buigen, steunt hij altijd op mijn arm. Zodat ik wel gedwongen ben me ook in de tempel van Rimmon neer te buigen. Ik hoop dus dat de HEER het mij wil vergeven wanneer ik me neerbuig in de tempel van Rimmon.” Elisa antwoordt dan: “Ga in vrede” (2 Koningen 5:18). Wat Naäman moet doen, wordt hem niet verteld – dat laat Elisa aan hem zelf over: doe maar wat je vrede geeft...

Goede literatuur roept vragen op. Meer vragen dan je kunt beantwoorden.

Voor wie verder wil lezen: Bas Heijne schreef een indringende column over Shusako Endo in het NRC van 31 maart 1995.
Ook vond ik een interessant essay over Endo in “Waarom komt U ons hinderen” (2010) van Willem Jan Otten.
In het RD van 19 december 2012 vergelijkt criticus Enny de Bruyn het geloof van Shusako Endo met het geloof van Tommy Wieringa.

Uitgave: Kok - 2012 (Christelijke Klassieken), 240 blz., ISBN 978 904 352 062 1, €17,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

donderdag 12 september 2013

Het smalle pad van de liefde – Vonne van der Meer


Vandaag komt de nieuwe roman van Vonne van der Meer (Eindhoven – 1952) uit: “Het smalle pad van de liefde”.
Ik vind haar één van de fijnzinnigste auteurs die Nederland rijk is. Geduldig en voorzichtig neemt ze bezit van je innerlijk: “… Ze was een meer met onvermoede diepten, ijskoud was het water daar…”. Haar eindeloze begrip als alwetende verteller: “… Gun dit gezin zijn schuwe periode, til de steen niet op waaronder het zich schuilhoudt…” en “… De kalme, zachtmoedige naturen worden vaak veronachtzaamd, niet alleen in gezelschap maar ook in verhalen. Laten we daarom nog even bij Pieter stilstaan…”. Haar tastende en zoekende vinden: “… Hier zou dit verhaal opnieuw een andere wending kunnen nemen, een misdaadroman worden over twee geliefden die nog nooit een vlieg kwaad hebben gedaan … maar zo’n verhaal wil dit niet worden, moordenaars worden onze geliefden niet…” en “… Hier had dit verhaal kunnen eindigen, maar er is meer en niet alles laat zich raden…”. Dát is Vonne van der Meer.


Religieus ontwaken
“Het smalle pad van de liefde” is niet alleen maar het zoveelste verhaal over een onmogelijke, want buitenechtelijke, liefde. Vonne van der Meer heeft er nog wat aan toegevoegd: n.m. een verhandeling over geloof. In de literatuur (uitgezonderd natuurlijk de christelijke letteren, dat spreekt voor zich, ik reken daar trouwens alles toe wat bij christelijke uitgeverijen verschijnt) komt godsdienst voornamelijk negatief aan de orde. Religie is een probleem, de kerk is een ramp en God zwijgt. “Knielen op een bed violen” – Jan Siebelink, “Dorsvloer vol confetti” – Franca Treur, “Vurige tong” - Ann De Craemer, ik noem maar een rijtje. Des te opmerkelijker dus Van der Meer: hoe door een offer uit liefde ‘van binnenuit een religieus ontwaken’ - zoals dat in de flaptekst zo mooi wordt samengevat - ontstaat. Kan dat? Zeker. Van der Meer overtuigt mij.

Rillerige, verwaarloosde minnaars
Bij mijn weten heeft alleen Désanne van Brederode (in “Stille zaterdag”: zie mijn blog van 13.12.11) geloof en overspel met elkaar verbonden. Dat is trouwens ook de enige overeenkomst. Zo heftig en mateloos Van Brederode in de liefde opgaat: “… Voor het eerst die avond had Maurice aan Sara gedacht. Aan zijn eigen, belachelijke huilbuien in hun begintijd. Zonder snikken, zonder stuwingen en samentrekkingen in zijn middenrif, een enkele keer zelfs zonder ergerlijke snotneus, zonder gesnuif; een huilen dat opkwam bij de gedachte aan haar, aan wat hij dan toch nog van de gewiste sms’jes, van de zinnen die ze had uitgesproken had onthouden, een huilen van woede en teleurstelling soms, in haar, vaker nog in hemzelf, een huilen om het huilen van verlangen. Naar een stille omhelzing die zou overgaan in meer, en nog veel meer, het meeste – een omhelzing waarin ze zich konden verbergen, niet voor God, maar voor de hoekige, de starre, stramme, oud geworden wereld, de meningenmachine, het perpetuum mobile van oordeel dat op oordeel volgde. Een vrijage als een vluchten in elkaar: tot er van hen niets meer zou resten dan één enkel licht, een onderwaterlamp, een bovenwaterlamp, hun opkomende, stralende morgenster. Als in dat kerstliedje uit zijn kindertijd. De raadselachtige woorden in de vierde regel: ‘Bode van de luister’…”
(even ademhalen), zo rustig en aandachtig blijft Van der Meer: “… Het was voor het eerst dat ze in elkaars gezelschap een lange stilte lieten vallen, een groter blijk van vertrouwen was er voor May niet…”.
Bij Van Brederode blijft het trouwens bij een verpletterende, maar platonische vriendschap; bij Van der Meer is er veel meer aan de hand: “… Ze keken elkaar alleen maar aan, kijken werd strelen werd kussen…” en “… Het waren geen rillerige, verwaarloosde minnaars die zich aan elkaar laafden…”.
Nog een verschil is dat Van Brederode schrijft over twee overtuigde christenen. De personages in het boek van Van der Meer hebben, in eerste instantie, niets met geloof.

Iedereen vindt elkaar wel héél erg leuk
Het verhaal. May en Pieter brengen - met twee kinderen - de zomervakantie door bij het gezin van hun vrienden, Francoise en Floris - met twee kinderen -, in Frankrijk. Iedereen vindt elkaar wel héél erg leuk. Er ontstaat een broeierig sfeertje, en voor ze het weten hebben May en Floris een overrompelende relatie met elkaar. Inclusief alles erop en eraan. Verder ga ik daar niet zoveel over zeggen; het boek moet wel een beetje spannend blijven. In ieder geval beseffen beiden op tijd dat het wel heel egoïstisch is om vanwege hun verhouding twee gezinnen te ruïneren, en zetten ze er een punt achter.

Ontwikkelingsmodel
May, de hoofdpersoon, keert ziek van liefde huiswaarts. Toch maakt haar beslissing een ander mens van haar: “… Ze ontwaakt niet met het schamele gevoel dat haar iets is afgenomen, maar ontdekt dat ze iets heeft teruggekregen: de zekerheid dat ze wel heel veel van Pieter en de kinderen moet houden, want anders had ze dit offer niet gebracht. Ze heeft haar eigen weefsel intact gelaten en Floris het zijne, en samen hebben ze het grote weefsel heel weten te houden. Dat verbindt hen nu. Ze is trots op hem en zichzelf: ze zijn boven zichzelf uitgestegen…”. Het maakt haar genereuzer, ruimhartiger, aardiger, onzelfzuchtiger.
Ze biecht haar geheim op bij een oude vriendin en collega, Heleen, een non, die haar leert haar gevoelens religieus te duiden Het deed mij heel erg deed denken aan wat psychiater Bram Bakker in het filmpje dat ik in mijn blog over “Echt Sexy” heb geplaatst zegt over seks als ‘ontwikkelingsmodel’. Je wordt rijper, sterker, gelukkiger, wijzer, evenwichtiger van een langdurige en bevredigende relatie; ook en misschien wel juist doordat zo’n relatie niet vanzelfsprekend is. Door er moeite voor te doen groei je. Misschien werkt religie ook wel als ‘ontwikkelingsmodel’. In ieder geval beschrijft Vonne van der Meer het op deze manier (wat impliceert dat ongelovigen zich misschien wel veel meer ontzeggen dan beseft wordt).

Schrijnend gebrek aan ritueel

Eigenlijk begint May’s geloofsontwikkeling al in Frankrijk, als de twee jongste meisjes druk in de weer gaan met het bouwen van een kapelletje achterin de tuin: voor alle dode mensen - een broertje, een oma. De ouders laten hen begaan. Als het af is nemen ze de inwijding heel serieus, maar is er een schrijnend gebrek aan ritueel. Niemand kent een gebed of heilige woorden. Dan zakt Floris op zijn knieën en zingt vanuit zijn tenen ("... Kon ze maar knielen zoals hij... Smeken zoals hij...") het hartverscheurende “Tears in Heaven”, dat Eric Clapton schreef n.a.v. het dodelijke ongeval van zijn vierjarige zoontje.

Zo is de mens
Thuis verdiept May zich in het geloof van Heleen, die haar “Het Onze Vader” leert (ik voel me net een undercover agent die een geheime code doorgeeft) en een paar religieuze boeken leent. Er worden godsdienstige discussies gevoerd die hier en daar het nivo van de preken die ik sinds mijn dertigste hoor (iedereen die de kolom hiernaast bestudeert weet dat ik bijna vijftig ben, dus ik ben al zo’n twintig jaar bezig) naar de kroon steken, zo niet overstijgen. Over de zogenaamde ‘haatpsalmen’ b.v.: “… ‘Zo’n tirade in een psalm gaat altijd over een reële tegenstander,’ zei ze, in haar stem klonk geen spoor van ongeduld. ‘Een wrede bezetter, een vijandige macht. Zeg: de Duitsers of de Japanners in de oorlog. En het kan nog veel erger, hoor. In één psalm wenst de dichter dat de baby’s van de Babyloniërs tegen de rotsen te pletter worden geslagen.’ May kneep haar ogen toe, ze zag het duidelijk voor zich. ‘Maar dat is toch biddend haten? Of denk jij als je die zinnen leest voortdurend aan de context?’ ‘Nee, ook wel eens aan pooiers die hun vrouwen in elkaar slaan. Die heb ik gehaat en nog. Maar ik geef toe: het is ongemakkelijk. Guardini schrijft over dit soort teksten: “De schrijver zegt niet: zo is het en het is goed. Maar: Zo is de mens.” ‘Ik niet. Ik ben niet haatdragend. Nooit geweest ook.’…”.
Maar. Net als May zich zo verheven voelt dat niets haar meer kan deren, komt de vrouw van Floris - vanwege een congres in Amsterdam - logeren. ‘s Nachts verandert Francoise in een hoopje ellende dat wakker ligt vanwege buikkramp. Ze vertelt dat ze haar man ervan verdenkt een verhouding te hebben. En ze weet ook nog met wie: een kunsthistoricus, Melissa. May’s wereld stort in. Ze voelt zich nog erger belazerd dan Francoise. De man van wie ze houdt geeft niets om haar. Al haar gevoelens over zelfopoffering stellen niets voor. Haar religieuze zoektocht is gebaseerd op leugens. Dat kan toch nooit tot iets als ‘waarheid’ leiden? “… Francoise keek haar aan, er stonden tranen in haar ogen. May vluchtte de kamer uit, de trap af. Terwijl ze water opzette voor thee en een kruik, en beschuiten op een bordje legde, bij alles wat ze deed, dacht ze: Het komt niet door mij dat ze zo lijdt. Niet door mij, niet door mij maar door Melissa. Ik zou het niet kunnen verdragen haar in deze toestand te zien en te weten dat het mijn schuld was…”.
Dat had ze gedacht. Als ze moed vat om een paar paniekerige berichtjes van Floris op haar mobieltje te lezen, dringt het langzaam tot haar door, dat zij en Floris die zomer zijn gezien, en Francoise iemand anders aanziet voor wie in werkelijkheid zijzelf was. May ‘struikelt’ van inzicht naar inzicht.

Gij zijt die man
Vanzelf kwam het bijbelverhaal over koning David bij mij boven, die een heftige confrontatie heeft met de profeet Nathan (2 Samuel 12). De profeet vertelt over een rijke man met een enorme kudde. Als hij bezoek krijgt, rooft hij echter het enige, liefdevol gekoesterde lammetje van een arme man, om het zijn gast als maaltijd voor te zetten. Koning David ontsteekt in woede en zegt dat die rijke man onmiddellijk gedood moet worden. Waarop Nathan zegt: “Gij zijt die man!...”. David heeft namelijk de mooie vrouw van zijn dappere krijgsheer Uria geschaakt, nadat hij Uria op de gevaarlijkste plek in zijn leger heeft gezet, wat hem zijn leven kostte.
May gaat door een diep dal van wroeging en schuld, waarin ze geraakt wordt door een vertaling van een gedicht van Milosz, dat ze in een boekje vindt dat Heleen haar heeft gegeven. Het is zo mooi, dat ik het in zijn geheel citeer, ook al wordt mijn blog daardoor veel te lang:

Op zekere leeftijd

Wij wilden zonden bekennen en er was niemand aan wie.
De wolken wilden ze niet aanhoren, noch de wind
Die een voor een alle zeeën bezoekt.
Het lukte ons niet de dieren te interesseren.
De honden, ontgoocheld, wachtten op een bevel.
De kat, immoreel als altijd, viel in slaap.
Een persoon, ons schijnbaar genegen,
Was niet geneigd te luisteren naar wat vroeger gebeurd was.
Gesprekken met anderen, bij wodka of koffie,
Hoefden we niet te rekken na het eerste signaal van verveling.
Het zou vernederend geweest zijn een man met diploma
Per uur te betalen voor een luisterend oor.
Kerken. Misschien de kerken. Maar wat daar bekennen?
Dat wij onszelf ooit mooi en edel vonden,
Maar dat later, op deze plaats, een afzichtelijke pad
De dikke spleetogen opent
En men weet: ‘Dat ben ik’…


Door mijn grote schuld
Mea culpa. Mea culpa. Mea maxima culpa: “… Te grote woorden, had ze ooit tegen Heleen gezegd. Je hebt toch niet iedere keer dat je die zin uitspreekt een enorme zonde begaan? Dat bestaat niet. Hoe krijg je het over je lippen? Haar gesputter had Heleen geamuseerd. Er was altijd wel iets verkeerd gegaan in woord en gedachte, in doen en laten. Heleen laadde die woorden, iedere keer met een ander tekort. Soms groot, soms klein. Het was niet nodig de tekst te veranderen, zij hoopte dat de tekst haar veranderde…”.

Een smalle weg
Op het eind van het boek, loopt May een kerk binnen en kijkt naar een crucifix. Ze heeft het gevoel dat de gekruisigde Christus alwetend naar haar glimlacht; een glimlach
“… even liefdevol als spottend, van iemand die haar beter kende dan zij zichzelf kende. Terwijl ze terugglimlachte, was het alsof er een hand over haar gezicht streek en de glimlach werd een gloed die door haar hele lichaam trok. Er was geen onderscheid meer tussen haar lichaam en de ruimte, en alles wat zich in die ruimte bevond en wie daar nog was. Geen afstand. Er was alleen een gloed, in haar lichaam en om haar heen, een vlam waar de laatste resten pijn en schaamte op afvlogen, als motten, en in verbrandden…”.
Amen.
Op de vraag ‘waarom ik zoveel lees’ antwoord ik altijd gekscherend dat ik op zoek ben naar ‘het ultieme christelijke boek’. Misschien heb ik het eindelijk gevonden!

Francesco Petrarca (1304-1374): “… Het leven dat wij het gelukzalige noemen, bevindt zich op een hoge plaats; een smalle weg, zegt men, leidt daarheen…”.

Trailer: http://www.youtube.com/watch?v=UblUGgp3ycE

Uitgave: Atlas/Contact - 2013, ISBN 978 902 544 123 4, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

woensdag 4 september 2013

Echte Lezers


Dit weekend lanceerde uitgeverij Atlas Contact "De Club van Echte Lezers" op de Uitmarkt. "De Club van Echte Lezers" is een select genootschap waar iedereen bij kan horen, mits je je kunt vinden in het manifest. Leden maken kans op exclusieve vooruitexemplaren, uitnodigingen voor evenementen zoals boekpresentaties en signeersessies en bijzondere ontmoetingen met auteurs. Een aantal keer per jaar organiseert de uitgever een speciale bijeenkomst voor "Echte Lezers" op de uitgeverij, een unieke kans om eens een kijkje achter de schermen te nemen.


Manifest van De Club van Echte Lezers

Een Echte Lezer las op school wél alle boeken op de leeslijst.

Een Echte Lezer verlaat nooit een boekhandel zonder een boek gekocht te hebben.

Een Echte Lezer kijkt altijd in andermans boekenkast.

Een Echte Lezer weet meer.

Een Echte Lezer heeft nooit genoeg boeken.

Een Echte Lezer kan niet inslapen zonder nog een paar pagina’s te lezen.

Een Echte Lezer kan niet stoppen met lezen, ook al wordt het echt veel te laat.

Een Echte Lezer valt regelmatig met boek nog in de hand in slaap.

Een Echte Lezer leest een goed boek soms expres langzaam omdat het anders zo snel uit is.

Een Echte Lezer geeft boeken cadeau.

Een Echte Lezer leeft in een grotere wereld.

Een Echte Lezer leest desnoods de shampooflessen onder de douche.

Een Echte Lezer geeft altijd een boek als kraamcadeau (je kunt tenslotte niet vroeg genoeg beginnen).

Een Echte Lezer zet zijn boeken op volgorde. Alfabetisch. Chronologisch. Of autobiografisch-chronologisch. En niet op kleur.

Een Echte Lezer gebruikt een boekenlegger en gruwt van ezelsoren.

Een Echte Lezer heeft een boekenplankje in de wc.

Een Echte Lezer bezoekt zelfs op het zonnige vakantieadres de plaatselijke boekhandel.

Een Echte Lezer ruikt aan een boek en wappert ermee.

Een Echte Lezer heeft altijd te weinig kastruimte.

Een Echte Lezer vindt het boek beter dan de film.

Een Echte Lezer begrijpt meer.

Een Echte Lezer leest een goed boek gerust nog een keer.

Een Echte Lezer las als kind met een zaklantaarn stiekem onder de dekens.

Een Echte Lezer had alle bibliotheekboeken allang uit voordat het tijd was om ze terug te brengen.

Een Echte Lezer heeft discussies met andere Echte Lezers: mag je strepen in een boek of absoluut niet?

Een Echte Lezer vindt boeken weggooien net zoiets als je hond in vakantietijd dumpen op een parkeerplaats.

Een Echte Lezer verlaat nooit het huis zonder een boek.