Drieëndertig eeuwen geleden begon op de Sinaï de interpretatie van de Tora. Elke eeuw voegt tot op de dag van vandaag haar commentaren toe. Deze duiding is nooit gestopt. Ook Jonathan Sacks (1948-2020), bij leven opperrabbijn van Groot-Brittannië, draagt met “Genesis”, het eerste deel van de vijfdelige serie ”Verbond en dialoog – joodse lezing van de Tora”, bij aan deze traditie. Het werd bekroond met de National Jewish Book Award. De Joodse tijd is zowel cyclisch als lineair: we maken deel uit van de natuur en haar ritme – de kringloop van de seizoenen en van het mensenleven. Maar we participeren ook in de geschiedenis: maken een reis vol onherhaalbare gebeurtenissen. Elke week lezen de Joden wereldwijd de voor die tijd bestemde boeken van Mozes: de ‘parasjat hasjavoea’. Dit bepaalt de maat van het Joodse jaar. De herfst valt samen met Genesis (Beresjiet) en zijn verhalen over het begin. De winter met Exodus (Sjemot) en de verhalen over slavernij en bevrijding. De lente met Leviticus (Wajikra), waarin de offerwetten worden behandeld, maar ook de morele geboden over het liefhebben van de naaste en de vreemdeling. Plus Numeri (Bamidbar) en zijn realistische verhaal over de geboorte van een natie. En in de zomer is Deuteronomium (Devariem) aan de beurt, het verheven boek met toespraken van Mozes tijdens de laatste maand van zijn leven. Eerder besprak ik van Sacks “De kracht van ideeën”.
Het verhaal gaat
Sacks: “… Genesis is uniek: een filosofie in de vorm van verhalen…”. Alle kernvraagstukken van de filosofie komen er in aan de orde: wat bestaat, wat kunnen we weten, zijn we vrij en hoe moeten we ons gedragen. “… Dus leren we door een scheppingverhaal over al het bestaande. We leren over kennis (van goed en kwaad) door een ingewikkeld verhaal over de eerste mens, de eerste vrouw, een slang en een boom. We beginnen iets te begrijpen van de menselijke vrijheid en het misbruik ervan door het verhaal van Kaïn. We leren hoe we ons moeten gedragen door de levensverhalen van Abraham, Sara en hun kinderen…”. Iedereen kan zich herkennen in een verhaal. Een verhaal is universeel. “… Iedere godsdienst heeft zijn eigen elites: priesters, bisschoppen, goeroes, heiligen, mystici, sjamanen, heilige mannen en vrouwen die een aparte klasse vormen en afgezonderd zijn van de samenleving als geheel…”. Zo niet Israël. Het volk als geheel is ‘een koninkrijk van priesters en een heilig volk’ (Exodus 19:6). “… Het jodendom gaat over de democratisering van heiligheid, het opbouwen van een samenleving waarin iedereen toegang heeft tot godsdienstige kennis…”. Ieder verhaal heeft meerdere betekenislagen die we door er intens mee bezig te zijn gaandeweg kunnen ontsluieren: “…. Alleen verhalen bezitten dit soort diepzinnigheid en dubbelzinnigheid, deze principiële veelheid aan betekenissen…”. Alleen verhalen geven goed weer wat het is om mens te zijn. Als er een verhaal wordt verteld, spitsen we onze oren. We weten nooit wat er gaat gebeuren. Net als in het echte leven. Want mensen zijn vrij. Zoals God vrij is. Wij zijn gemaakt naar Zijn ‘beeld en gelijkenis’: “… We mogen dan net als de eerste mens ‘stof van de aardbodem’ zijn, binnen in ons woont ‘de adem van God’…”.
Menselijk drama
De vrijheid om goed te doen gaat hand in hand met de vrijheid om kwaad te doen. Daarin ligt heel het menselijke drama. Genesis laat zien dat met de ontwikkeling van de mensheid ook het vermogen tot kwaad doen toeneemt: “… Met Adam en Eva verschijnt de eerste zonde; met Kaïn de eerste moord. Ten tijde van Noach ‘loopt de wereld over van geweld’. In het tijdperk van Babel maakt de mensheid zich schuldig aan hybris, overmoed. De mensen hebben nog maar net ontdekt hoe ze bakstenen kunnen maken en op monumentale schaal kunnen bouwen, of ze proberen ‘tot in de hemel te reiken’, in te breken in het domein van God…”. Vervolgens richt de aandacht zich op één familie: Abraham, Sara en hun nakomelingen. “… De familie is de plaats waar wij emotionele en spirituele intelligentie leren…”. God blijkt een ‘persoonlijke’ God. Hij gaat een relatie aan met de verbluffend menselijke hoofdrolspelers in Genesis. Ze zijn klein en kwetsbaar, feilbaar en broos, maar niettemin aangeraakt door de vleugels van oneindigheid. Het persoonlijke gaat vóór het politieke, dat in Exodus komt: “… Als we geen vrede of gerechtigheid of mededogen binnen de familie kunnen bewerkstelligen, zal ons dat evenmin lukken binnen het volk of de wereld…”. Genesis eindigt niet met ‘en zij leefden nog lang en gelukkig’. De reis is de moeite waard, maar begint noch eindigt met ons.
Verantwoordelijkheid
De Tora geeft antwoord op de vraag: hoe moeten we leven? Steeds wordt in de Tora benadrukt dat God ‘geen beeld heeft’. Het is verboden een beeld van God te maken, omdat Hij iedere voorstelling en elke categorisering te boven gaat. Toch heeft God de mens paradoxaal genoeg ‘naar zijn beeld, als zijn gelijkenis’ geschapen. ‘Beeld’ moet dus naar iets heel anders verwijzen dan een specifieke vorm. De mens is het enige wezen dat actief tot ‘scheppen’ in staat is. Tot ‘transformatie’. “… Al het andere in de schepping is wat het is, noch goed noch kwaad, gebonden aan de natuur en haar wetten. Alleen de menselijke persoon heeft de mogelijkheid zichzelf te boven te gaan. We mogen dan wel een handvol stof zijn, toch verlangen we naar onsterfelijkheid…”. In tegenstelling tot de middeleeuwse christelijke leer dat de mens ongeneeslijk verdorven is, besmet door de erfzonde en alles wat hem overkomt voorbeschikt, ontkent het Jodendom het determinisme op alle fronten. Wij zijn geen voorgeprogrammeerde machines; we zijn personen, begiftigd met een wil. Zie Maimonides die in de twaalfde eeuw in zijn “Regels van boete en berouw” schrijft: “… als we geen vrijheid hadden, als alles wat we doen bepaald zou worden door krachten waarover wij geen zeggenschap hebben, wat voor zin zou het dan hebben om mensen te bevelen dit te doen en dat niet? Waar zou de rechtvaardigheid nog zijn bij het belonen van gehoorzaamheid en het straffen van zonde? Zonder vrijheid zal het hele bouwwerk van wetgeving en verantwoordelijkheid instorten…”.
Vreugde proeven, pracht vieren
Het scheppingsmodel leert dat niet de wetenschap of de technologie als zodanig scheppend is, maar het woord. Het vermogen om te spreken geeft aan de homo sapiens zijn bijzondere positie tussen andere dieren. Omdat we een ‘sprekende geest’ zijn kunnen we denken en ons een andere dan de bestaande wereld voorstellen. Iedere schepping begint met een idee, een visioen, een droom. Taal is de kern van onze unieke hoedanigheid als beeld van God. Zoals God de natuurlijke wereld schept door het woord, scheppen wij de menselijke wereld ook door woorden. Het Jodendom heeft niets met gnosticisme of oosterse mystiek. Het gelooft dat de wereld in essentie goed is: “… Misschien wil de zin ‘En God zag dat het goed was’ ons dit leren: dat we het religieuze leven niet moeten zoeken in mystieke extase of het nirwana door ons terug te trekken uit de wereld met haar conflicten. God wil dat we deelnemen aan de wereld, de gevechten aangaan, haar vreugde proeven en haar pracht vieren…”. Sacks vertelt hoe hij voor zijn werk jonge delinquenten bezocht in gevangenissen en instellingen. Geen van allen wilde crimineel worden, maar niemand had voor hen gezorgd, geleerd hoe ze zich staande konden houden in de wereld en verteld dat zij goed waren. Haast niemand is onverbeterlijk slecht, aldus Sacks. Iedereen bezit een positieve en unieke kern, die helaas gemakkelijk gekwetst wordt. “… De Talmoed zegt: ‘Iemand die ervoor zorgt dat anderen goeddoen is groter dan degene die zelf goeddoet’. Als we anderen helpen te worden wat zij in potentie zijn, brengen we in hun ziel de scheppingskracht tot leven. Dit gebeurt niet door kritiek of afwijzing, maar door het goede in anderen op te sporen en hen te helpen het te zien, het te herkennen, het zich eigen te maken en het te leven…”.
Religie en geweld
Religie is allesbehalve veilig, laat de Tora zien: “… Op haar best verheft zij mensen ‘tot weinig minder dan engelen’ (Psalm 8:5). Op haar slechts maakt zij hen tot de destructiefste levensvorm op aarde…”. Freud verklaarde het verband tussen religie en geweld door middel van het oedipuscomplex: “… Vroeger vermoordden de kinderen van de stam het stamhoofd, op wiens macht zij jaloers waren. Ze werden daarna achtervolgd door schuldgevoelens – wat Freud ‘de terugkeer van het verdrongene’ noemt. De geest van het slachtoffer werd als het ware de stem van God, en zo kwam religie voort uit een daad van geweld…”. Volgens René Girard is het mensenoffer de allereerste religieuze daad; de ‘zondebok’ is de offerande. De postmodernisten gaan nog verder. Als er een ‘wij’ is, moet er ook een ‘zij’ zijn. De ‘anderen’ worden het scherm waarop wij onze angsten projecteren: “… Zij worden gezien als bedreigend, vijandig, demonisch. Identiteit brengt uitsluiting mee en leidt tot geweld. Religie, een hoeksteen van identiteit, is per definitie gebouwd op vijandschap…”. In het verhaal van Kaïn en Abel is geweld ten diepste een poging om je wil op te leggen door middel van macht. Kaïn wordt woedend op God als zijn gift geweigerd wordt. “… De offers in de heidense wereld waren pogingen om de goden gunstig te stemmen, te kalmeren of om te kopen. Zo probeerde men hen te dwingen of te manipuleren om te doen wat de offeraar wilde…”. Je probeert jouw eigen dominantie te doen gelden door de ander bij jou in het krijt te laten staan, de zogenaamde ‘ruilrelatie’. Dat is geen vorm van altruïsme maar van egoïsme: ik geef, dus ik bepaal. “… Dit is precies het tegenovergestelde van wat de Tora als waarachtig geloof beschouwt: nederigheid voor het aangezicht van God, respect voor de heelheid van de schepping, en eerbied voor het leven van de mens, het enige schepsel dat het beeld van God draagt…”.
Mantels van licht
Met dat Adam na de zondeval zijn vrouw een eigennaam geeft, Eva, wordt zij een unieke persoonlijkheid. Dat is wat een mensenleven waardig en kostbaar maakt. Zonder specifieke naam zouden we niet weten wat liefde is, want liefde bestaat bij de gratie van het bijzondere. Precies op dit ogenblik hult God het zondige paar vol genegenheid in ‘mantels van huid’. Rabbi Meïr heeft het in de eerste eeuw over ‘mantels van licht’. Pas dan nemen we het ‘beeld van God’ in de ander serieus. Eigenlijk is het gehele Jodendom een uitgebreid commentaar op deze gedachte. De Ene God is de totaliteit van alle machten, wat wordt weergegeven met het woord ‘Elohiem’. ‘Hasjeem’ is de Ene die ons aanspreekt en tot wie wij spreken, als persoon, een ‘Gij’. In het eerste hoofdstuk van Genesis, waar God wordt omschreven als ‘Elohiem’ is de mens deel van de natuur. In de loop van de hoofdstukken verandert de menselijke waarneming van God. Pas als de vrouw een persoon wordt, wordt God een persoon. De liefde die we voor een ander voelen, leidt tot de liefde voor God, en omhult ons als mantels van licht.
Volwassenwording van de mensheid
De ‘parasja Noach’ sluit de elf hoofdstukken af die voorafgaan aan het verhaal over de roeping van Abraham. De vier verhalen die ze bevatten - Adam en Eva, Kaïn en Abel, Noach en de zondvloed, de toren van Babel – staan symbool voor telkens een nieuwe stap richting de evolutie of volwassenwording van de mensheid. Het was de eerste en is nog altijd de belangrijkste tekst over de mens en zijn psychologische groei van instinct naar geweten. Het verhaal over Adam en Eva gaat over ‘persoonlijke’ verantwoordelijkheid. Het verhaal over Kaïn en Abel over ‘morele’ verantwoordelijkheid. Het verhaal van Noach draait om ‘collectieve’ verantwoordelijkheid. Noach is wel rechtvaardig, maar geen held: “… ‘Sauve-qui-peut’ (‘redde wie zich redden kan’) is geen principe van het jodendom…”. Hij redt de mensheid niet. Alleen zichzelf. “… Iemand kan niet de enige overlevende zijn en in alle rust voortleven…”. Het raadselachtige verhaal over de toren van Babel behandelt de ‘ontologische’ verantwoordelijkheid: er is een Auteur/Autoriteit boven ons, aan wie wij verantwoording schuldig zijn. Het verhaal gaat over mensen die hun grenzen niet accepteren (de hemel is het domein van God, de aarde het domein van de mens) en God willen worden, waardoor orde verandert in chaos. Zie ook de ontwikkelingspsychologie zoals we die hebben leren kennen door het werk van Jean Piaget, Erik Erikson, Lawrence Kohlberg en Abraham Maslow.
Koester kinderen
Vrijheid is geen vaststaand feit, geen kwestie van of-of. Vrijheid is een proces: “… Slechts langzaam, stapsgewijs, ontstaat vrijheid om afstand te kunnen nemen van de druk en invloed die op ons worden uitgeoefend en te kunnen handelen op grond van een gevormd geweten, van oordeel, wijsheid en morele volwassenheid. Kortgezegd: het is een reis, Abrahams reis…”. Abraham ontwijkt zijn verantwoordelijkheid niet; schuift deze niet af. Hij aanvaardt ‘persoonlijke’ verantwoordelijkheid: hij geeft gehoor aan de goddelijke oproep op reis te gaan. Hij aanvaardt ‘morele’ verantwoordelijkheid: hij redt zijn neef Lot. Hij aanvaardt ‘collectieve’ verantwoordelijkheid: hij bidt voor de goddeloze inwoners van Sodom. Hij aanvaardt ‘ontologische’ verantwoordelijkheid: hij reageert op Gods anders-zijn en gebod door de bereidheid zelfs zijn zoon te offeren. Om vervolgens te ontdekken dat de God van de waarheid niet wil dat wij onze kinderen offeren maar daarentegen koesteren. Aan de hand van het issue dat Isaak sprekend op zijn vader Abraham schijnt te hebben geleken, uit Sacks zijn zorgen over het gevaar inzake de hedendaagse kloontechniek: “… Het kan niet anders dan dat sommige fundamentele kenmerken van ons mens-zijn daardoor ingrijpend veranderen…”. Het gaat regelrecht tegen de fundamentele overtuiging van het Jodendom in dat de mens uniek, niet inwisselbaar en onvervangbaar is. Zal de wereld van klonen nog een menselijke wereld zijn? Zal de liefde overleven? “… Ieder mens is een beeld van God, en van niemand anders…”.
De reis naar binnen
Abraham is een nieuw type mens. Anders dan bij de oude Grieken en andere culturen staat Abraham model voor de ‘niet-heldhaftige held’, iemand die ‘doet wat juist is, omdat het juist is’ en niet omwille van populariteit of roem. De diepe betekenis van de woorden ‘lech lecha’, meestal vertaald met ‘ga, trek weg, op reis’, betekenen in werkelijkheid: reis (lech) naar jezelf (lecha). “… Verlaat alle invloeden van buitenaf die je maken tot een slachtoffer van de omstandigheden waarover je geen controle hebt. Maak een reis naar binnen, naar jezelf. Daar – alleen daar – wordt vrijheid geboren, beoefend en volgehouden…”. Volgens rabbi David van Lelov is de Joodse reis een mystieke reis naar het diepst van de ziel. Alleen door deze lange en eenzame reis te maken, ontdekken we wie wij werkelijk zijn. Rasji vertaalt volgens een oude exegetische traditie ‘ga vóór jezelf op reis’: het zal je goed doen. Een andere interpretatie is ‘ga mét jezelf’: met jouw opvattingen, jouw manier van leven, jouw geloof. Abraham voltooide de reis die zijn vader Terach in Genesis 11:27-31 al lijkt te zijn begonnen – er is geen conflictsituatie.
Leven in de echte wereld
Sacks: “… De aartsvaders en de profeten leven in de echte wereld, niet in een wereld van magie, mythe en heldenlegenden…”. Abrahams reis is vol obstakels, omleidingen en verkeerde afslagen. Evenals Eva kiest Lot voor wat er uit ziet als ‘een lust voor het oog’: het materialisme. Niet voor wat het oor hoort: de stem van God in het diepst van de ziel. Abraham wordt Abram: ‘machtige vader’. Uit hem zullen vele volken voortkomen, belooft God. Maar Sara, zijn vrouw, is evenals later Rebekka en Rachel onvruchtbaar. De drie toekomstige erfgenamen – Lot, Eliëzer en Ismaël – voldoen niet aan de eisen: “… Lot gaat wonen te midden van boosdoeners, Eliëzer maakt geen deel uit van de aartsvaderlijke familie, Ismaël wordt ‘een wilde ezel van een mens: hij schopt iedereen, iedereen schopt hem’ (Genesis 16:12)…”. Het lijkt erop dat Abraham zijn gesprek met God onderbreekt als er drie mannen c.q. engelen verschijnen in de buurt van zijn tent bij de eiken van Mamre (Genesis 18:1-2): “… leven in geloof betekent een spoor van God zien in het gelaat van de vreemdeling…”. Niemand kan onpersoonlijke (natuur-)krachten vereren en een persoon blijven: barmhartig, menslievend, mild, vergevingsgezind. Zie Psalm 115:4-8. Met Abraham begint de ‘discussie met de hemel’: over de vernietiging van Sodom. God regeert niet via macht maar via recht. God verlangt van Abraham dat hij optreedt als advocaat. Er is namelijk altijd ‘een andere kant’. Het Jodendom is een godsdienst van gedachtewisseling en debat.
Ambivalentie
De Tora heeft geen woord voor ambivalentie, maar wel een muzieknoot (in de synagoge wordt de tekst gezongen): de ‘sjalsjelet’. Naar aanleiding van Lots aarzeling om uit Sodom te vertrekken duidt Leon Festinger de term ‘cognitieve dissonatie’: de menselijke behoefte om innerlijke tegenstrijdigheid, en de ondraaglijke spanning die dat veroorzaakt, te vermijden. Ook verklaart hij het gedrag van Lots vrouw die ‘achteromkeek (tegen de uitdrukkelijke opdracht van de engelen in) en veranderde in een zoutpilaar’- Genesis 19:26. “… Festinger noemde het syndroom ‘post-decision dissonance’. Zijn voorspelling was: hoe belangrijker de kwestie, hoe langer iemand een beslissing uitstelt en hoe moeilijker het wordt om die te herroepen, hoe meer hij of zij zich het hoofd zal breken over de vraag of de juiste keuze is gemaakt. De persoon twijfelt, wil gerustgesteld worden, ‘kijkt achterom’…”. Sacks betrekt de twijfel van Lot zonder meer op de tragische weigering van veel joden in de jaren dertig van de vorige eeuw om uit Duitsland en Oostenrijk te vertrekken, omdat ze de aanwijzingen om hen heen dat het Hitler ernst was met zijn dreigement de joden uit te roeien niet wilden of konden geloven.
Hoop voor de toekomst
Van de goddelijke belofte over land is de akker met de grot, die Abraham na lang onderhandelen weet te kopen om zijn vrouw Sara te begraven, alles wat hij tijdens zijn leven in vervulling ziet gaan. Abraham beseft dat God afhankelijk is van hém: “… Geloof is niet passief. Geloof is de moed om te handelen en ons niet te laten afschrikken…”. Zie het verhaal over de knecht van Abraham die een vrouw gaat zoeken voor Isaak. Sacks heeft het over drie vormen van spiritualiteit: het menselijk vragen - aan de hand van het gebed van Abraham, de plotselinge ontmoeting - aan de hand van Jacobs droom tijdens zijn vlucht van huis, en de dialoog - aan de hand van Isaaks overpeinzing in het veld bij de bron van Lachai-Roï als Rebekka aankomt. Door middel van het gebed open je jezelf voor een werkelijkheid die groter en oneindig omvangrijker is dan je eigen werkelijkheid. Het gebed is een draadloze verbinding met de Eeuwige en zolang deze in stand blijft, worden we een kanaal waar de energie van het universum doorheen stroomt, aldus Sacks. Het Joodse gezin is niet autoritair van aard, maar berust vooral op wederzijds respect. Ook al ligt er een grote nadruk op het eren van de ouders, toch staat het gebod om je naaste lief te hebben boven het gebod je ouders te gehoorzamen. Een joodse ouder geeft zijn kinderen ruimte, zoals God ruimte schept voor ons. Isaaks huwelijk was niet gearrangeerd. Isaak was vanwege de offerandezaak zo heilig dat hij het land niet uit mocht, zeggen diverse rabbijnen. Het is intrigerend dat volgens Genesis 25:8-10 Isaak samen met Ismaël, de stamvader van de islam, Mozes begraaft. Sommige wijzen menen dat Ketoera, de vrouw met wie Abraham na de dood van Sara trouwde, niemand minder dan Hagar was: “… In dit verhaal uit het verleden schuilt hoop voor de toekomst…”. Zoals Ismaël de Arabische wereld en later de islam symboliseert, zo staat Esau/Edom volgens de rabbijnen symbool voor het Romeinse Rijk en later (na de bekering van Constantijn) voor het christendom: “… Rav Kook geloofde, dat precies zoals in de Tora Jakob en Esau, Isaak en Ismaël uiteindelijk verzoend waren, ook jodendom, christendom en islam in de toekomst verzoend zullen worden. Er zal geen eind komen aan hun verschillen, maar ze zullen leren om elkaar te respecteren. We zijn er in beginsel van overtuigd dat ‘de rechtvaardigen van de volken deel hebben aan de komende wereld’ (Choelien 92a). Toen Jakob werd uitgekozen, werd Esau niet afgewezen. God wijst niet af…”.
Antisemitisme
De Bijbelse verhalen zijn nooit wat ze lijken: “… Nieuwe situaties onthullen terugkijkend nieuwe betekenissen van de tekst…”. De interpretaties liggen nimmer vast. Soms zijn we pas achteraf in staat om het heden te begrijpen: “… Dat is de betekenis van de grote openbaring van God aan Mozes, toen Hij zei: 'Je zult Mij van achteren zien; mijn gezicht mag niemand zien' (Exodus 33:23)…”. Sacks laat een rode draad lopen van de negatieve reactie van de Filistijnen op Isaak via die van de farao op de Israëlieten, naar het hedendaagse antisemitisme, de langdurigste haat die er bestaat: “… Geen ander vooroordeel hield het zo lang vol, veranderde zo voortdurend van vorm, lokte zoveel demonische mythen uit, of had zulke vernietigende gevolgen…”. Zie “De Protocollen van de Wijzen van Sion” waarin wordt gesteld dat de Joden te machtig zijn. Een minderheid die succesvol is, roept jaloezie op die zich kan verdiepen tot haat, wat geweld uitlokt. Volgens Hannah Arendt, de schrijfster van “The Origins of Totalitarianism”, wordt antisemitisme pas gevaarlijk als de Joden de macht verliezen die zij ooit hadden. Toen Hitler aan de macht kwam waren de Duitse banken al bijna ‘judenrein’. De Dreyfus-affaire barstte los toen de Franse joden nagenoeg verdwenen waren uit belangrijke posities. Antisemieten verenigen twee standpunten die schijnbaar tegenstrijdig zijn: Joden zijn zo machtig dat zij moeten worden gevreesd en tegelijkertijd zo machteloos dat zij zonder vrees kunnen worden aangevallen. Zie hedendaagse westerse media die vijandig staan tegenover Israël, terwijl tegelijk wordt beweerd dat diezelfde media in handen zijn van Joden die Israël steunen. Veeleer dan de gehate, richt irrationele haat de hater te gronde. Zie het verhaal over de farao tijdens de sprinkhanenplaag in Exodus 10:7.
Liefde en rechtvaardigheid
Bij Abraham behoort de ochtend. Hij bracht een nieuw religieus bewustzijn in de wereld. Met hem is het begonnen. Isaak is de man van de middag. Hij vertegenwoordigt de stille helden die gewoon doorgaan. Bij Jakob hoort de avond. Hij is de man die God ontdekt te midden van de angst. God overkomt hem in de ‘liminale ruimte’, het ‘overgangsgebied’ tussen thuis en bestemming, droom en werkelijkheid, daar waar we het meest openstaan voor het onverwachte. Zie ook Joke Hermsen in “Ogenblik & Eeuwigheid”. Denkend aan heel andere dingen is hij zomaar Gods aanwezigheid binnengewandeld. De “Zohar” brengt de ladder uit Jakobs droom in verband met het gebed. Jacob zegt over zijn droom: ‘God is op deze plaats, maar ik, ik wist het niet’, wat betekent dat wij God leren kennen als we onszelf vergeten, volgens Sacks. Ons ego overstijgen. Als we stil vallen, opent er zich een werkelijkheid buiten ons. Hij legt een link tussen het verhaal waarin Jakob zich voordoet als Esau, om in zijn plaats de zegen te ontvangen, en het verhaal over hoe hij bedrogen wordt door Laban, die Rachel vervangt door Lea: de bedrieger bedrogen. “… Jakobs liefde voor Rachel en later voor Jozef is de oorzaak van het conflict tussen zijn twee vrouwen en hun zoons, en Jakob betaalt daarvoor een hoge prijs…”. Tegen de farao van Egypte zegt hij: ‘Weinig en ongelukkig waren mijn levensjaren’ (Genesis 47:9). Het verhaal van Jakob, Rachel en Lea blijkt een belangrijke opmaat te zijn voor het boek Exodus en het verbond tussen God en Israël dat gebaseerd is op liefde en rechtvaardigheid: “… Want zonder rechtvaardigheid is liefde blind, en zonder liefde is rechtvaardigheid onpersoonlijk en koud. Jakobs familie had beide nodig, net als wij…”. In verband met de ongeliefde Lea: “… Wie wil luisteren naar God, moet leren luisteren naar andere mensen, naar de ‘kol demama daka’, ‘de stille, kleine stem’, van wie onze liefde nodig hebben…”. Dit is een van de betekenissen van het grote gebod ‘Sjema Jisraël’: ‘Hoor Israël’.
Jacobs worsteling
Het mysterieuze verhaal van Jacobs worsteling met een naamloze tegenstander legt Sacks uit als de sleutel tot het verstaan van de Joodse identiteit: “… Wij zijn het volk dat streed met God en mensen en toch heeft overleefd…”. Als de dageraad op het punt staat aan te breken krijgt Jacob de naam die zijn nakomelingen tot in eeuwigheid zouden gaan dragen: Israël. Volgens Sacks was Jacobs worsteling een innerlijke strijd met de existentiële waarheid: “… Wie was hij? De man die ernaar verlangde Esau te zijn?...”. Even verder: “… Hoe we de passage ook interpreteren, Jacob worstelde met zichzelf en dat is waar de echte strijd zich afspeelt. Als we de strijd ’hierbinnen’ kunnen winnen, kunnen we de strijd ‘daarbuiten’ winnen. En als we de strijd met onszelf niet kunnen winnen, zullen we uiteindelijk onze strijd met de wereld verliezen…” (zie ook: Viktor Frankl in “Man’s Search for Meaning”). De volgende dag geeft Jacob, die nog steeds mank loopt door de krachtmeting de nacht ervoor (een crisis is echt, bezorgt je misschien levenslang littekens), Esau na 22 jaar zijn zegen terug. Om een ‘heel’ mens te zijn heeft hij Esaus zegeningen van rijkdom en macht niet nodig (Genesis 33:18). Over “… Ik laat je niet gaan tenzij je me zegent…”: we leren van onze mislukkingen, niet van onze successen.
Wie ben je zelf?
In het het gezin van Jacob schort het aan communicatie, aldus Sacks. Wanneer woorden tekort schieten, begint het geweld. Jakob verdeelt zijn liefde ongelijk waardoor diverse gezinsleden zich tekort gedaan voelen. Zie de oudste, Ruben, die ontegenzeggelijk een grote ethische gevoeligheid heeft, maar geen doorzettingsvermogen. Het is toch best een beetje dom om Lea, zijn moeder, ‘liefdesappels’ te geven in het bijzijn van haar rivale, tante Rachel. Jacob beticht hem van het slapen met zijn bijvrouw, terwijl Ruben (na het overlijden van Rachel) waarschijnlijk alleen maar Jacobs bed uit de tent van die bijvrouw naar de tent van zijn verguisde moeder heeft gesleept. En waarom gooit hij Jozef in een put in plaats van hem na de redding uit de handen van zijn broers gelijk naar huis te brengen? Als zijn zoons terugkomen met de bebloede mantel van Jozef die verscheurd zou zijn door een wild dier, weigert Jacob zich te laten troosten. Gelooft hij hen niet? Blijft hij (terecht) hoop houden? Was Jacob ook klaar met het gedroom van zijn zoon? Sacks suggereert dat Jacob niet meer met zijn zoon Jozef praatte, omdat Jozef zijn best deed zijn ouderlijk huis te vergeten en niet eenmaal een bericht stuurde dat het goed met hem ging, toen hij in Egypte eenmaal onderkoning was. In het Jodendom wordt het openbaar te schande maken, het vernederen van anderen, onder de definitie van ‘onaät devariem’ – ‘verbale onderdrukking’, ten strengste afgekeurd. Zie de geschiedenis van Tamar, die Sacks vergelijkt met het verhaal over Ruth. Beide weduwen forceren stoutmoedig de gang van zaken. Als Jozef heerser is over Egypte zijn we opnieuw in het rijk van vermommingen en misverstane identiteiten beland. Het Bijbelse Hebreeuws kent geen woord voor ‘persoon’ (Latijns:’masker’), juist omdat het de metaforen verwerpt van de samenleving-als-theater en het zelf-als-rol-gespeeld-op-een-toneel. Wij zijn wat achter de maskers ligt. Daarom acht de Tora het zicht minder dan het geluid, de stem en het horen. “… Het drama van het zelf wordt niet opgevoerd op het toneel van de samenleving; het speelt zich af in de innerlijke dialoog tussen het individu en God…”.
Het universele en het particuliere
Het verhaal van Jozef is ook een verhaal over ons en “… over de subtiele verweving van het schijnbare toeval en de lotsbestemming volgens het goddelijk draaiboek. Wij zijn hooguit medeauteurs van ons leven…”. Behalve initiatief en ondernemingsgeest hebben we ook geduld, nederigheid en vertrouwen nodig. Volgens Sacks ligt de schijnbare paradox tussen Gods voorzienigheid en onze eigen keuzes in de aard van de tijd: “… Wij leven in de tijd. God leeft boven de tijd…” (zoals je bijvoorbeeld een voetbalwedstrijd terugkijkt op tv). Wij zijn vrij. Maar we zijn ook spelers in een door God geschreven compositie. Het Jodendom kent een unieke spanning tussen het universele en particuliere: “… de ouden aanbaden natuurkrachten die zij personifieerden als goden. Ieder van hen was bekend als ‘El’ of ‘Eloa’…”. ‘Elohiem’ is God zoals we Hem ontmoeten in de natuur. ‘Hasjeem’ is God zoals we Hem ontmoeten in persoonlijke relaties. Zie Martin Buber met zijn onderscheid tussen Ik-Het en Ik-Gij. Zie ook de dualiteit tussen het verbond met Noach dat voor de hele mensheid geldt met de zeven geboden: niet doden, niet stelen, geen overspel plegen, niet vloeken, geen afgoden aanbidden en nodeloos wreed zijn tegenover dieren, en anderzijds de 613 geboden die de grondwet vormen voor Israël als ‘uitverkoren volk’. Zie ook het verschil tussen ‘chochma’, ‘wijsheid’, de waarheid die alle volken kunnen ontdekken, en de ‘Tora’, de specifieke erfenis van Israël.
Tesjoeva
Jozef test zijn broers niet uit ter wille van zichzelf, maar van hén, aldus Sacks: “… Hij leidt hen – voor het eerst in de geschreven geschiedenis – door de drie stadia van ‘tesjoeva’…”. Het gaat om wroeging, berouw en omkeer. God eist geen volmaaktheid. Hij vraagt alleen dat we onze fouten erkennen en onszelf verplichten deze niet nog eens te maken De broers van Jozef zijn ‘baälee tesjoeva’ geworden, meesters van de boetvaardigheid, die in staat zijn van hun fouten te leren en erdoor te groeien. Juda (waar de naam ‘Jood’ vandaan komt) wordt de vader van Israëls koningen: “… Waar de boeteling Juda staat, kan zelfs de volmaakt rechtvaardige Jozef niet staan. Hoe groot iemand ook kan zijn in deugdzaamheid op grond van zijn karakter, altijd groter is degene die in staat is tot groei en verandering…”. Verzoening en vergeving zijn de hoogste uitingen van menselijke vrijheid – de vrijheid om in de toekomst anders te handelen dan in het verleden, en de vrijheid om niet gevangen te zitten in een spiraal van wraak en vergelding. Het Jodendom heeft een gedifferentieerde kijk op ‘waarheid’. Wat waarheid is hangt af van de ogen waarmee je kijkt. Kruistochten en jihads zijn gevoerd in naam van de waarheid. Dat geldt ook voor de verschrikkingen die volgden op de Franse Revolutie en voor de wreedheden van het stalinistische Rusland. De ultieme waarheid blijft voor altijd buiten ons bereik. We zien ‘als door glas, wazig’ (zie Paulus in 1 Korintiërs 13:12). Het is genoeg naar waarheid te streven en ernaar te zoeken. “… Isaiah Berlin heeft veel van zijn intellectuele energie gebruikt om te onderbouwen dat 'weinig dingen meer kwaad hebben gedaan dan het geloof van enkelingen of groepen … dat alléén hij of zij of hun groep de waarheid bezit' …”. Vrede en het redden van een leven, gaan volgens het Jodendom dan ook uit boven het te allen tijde de waarheid spreken.
Tolstoj
Ik vind het wel mooi om deze blog af te sluiten met een citaat uit een brief van Tolstoj: “… De jood is dat heilige wezen dat het eeuwige vuur uit de hemel heeft laten neerdalen en daarmee de wereld verlicht. Hij is de religieuze oorsprong, de bron en de fontein waaraan al de overige volken hun geloof en religie hebben ontleend… De jood is het symbool van de eeuwigheid. Hij, die door slachting nog marteling van duizenden jaren vernietigd kon worden, hij, die door vuur nog zwaard nog inquisitie weggevaagd kon worden van het gelaat van de aarde, hij, die als eerste woorden van God heeft voortgebracht, hij, die al zo lang de bewaarder van de profetie is geweest en deze heeft doorgegeven aan de rest van de wereld – zo’n volk kan niet worden vernietigd. De jood is zo eeuwig als de eeuwigheid zelf…”.
Uitgave: Skandalon – 2020, 320 blz., vertaling Hans van der Heiden & Bert van Klaveren, ISBN 978 949 218 391 0, € 29,99
Rechtstreeks bestellen bij bol.com: klik hier