Menu

woensdag 9 oktober 2019

15 beroemde verhalen – Anton Tsjechow


Anton Pavlovitsj Tsjechov (Rusland, 1860-1904, arts) wordt in de literatuurgeschiedenis beschouwd als de 'Meester van het Korte Verhaal'. Hij begon te schrijven om zijn familie uit de armoe te helpen. Later zou hij ook de auteur worden van beroemde toneelstukken die nog steeds worden opgevoerd: “De Meeuw”, “Oom Wanja”, “Drie zusters”, “De Kersentuin”. Voor Tsjechov geen opvoedkundige zedenschetsen: “… Alles in deze wereld is betrekkelijk. Er zijn mensen die zelfs verdorven zouden kunnen worden door kinderboeken… Geen literatuur kan in haar cynisme het werkelijke leven overtreffen: met één glaasje voer je iemand niet dronken die al een heel vat op heeft… De menselijke natuur is onvolmaakt, en daarom zou het vreemd zijn alleen rechtschapenen aan te treffen op aarde. Te menen dat het de plicht van de literatuur is parels op te graven uit een hoop minderwaardige individuen, is de literatuur zelf verloochenen… De literaire kunst heet daarom kunst, omdat zij het leven uitbeeldt zoals het werkelijk is. Haar bestemming is de weergave van de volstrekte en eerlijke waarheid…”.

Ik wilde leven!

Op mijn strooptocht naar tweedehands boeken vond ik een prachtige bundel met verhalen van Tsjechov. Ik heb ze natuurlijk veel te snel achter elkaar gelezen. Eigenlijk zou je er elke keer als je ‘s morgens wakker wordt eentje moeten lezen, zodat je er de hele dag op kunt kauwen. De personages van Tsjechov menen altijd dat het gras ergens anders groener is. In zijn verhalen komen veel lezers voor, waarbij meestal een draadje los zit, wat mij wel aan het denken zette :). Ik ga ze stuk voor stuk even langs. Het boek begint met “De dame met het hondje”, waarschijnlijk Tsjechovs bekendste verhaal, al is het maar vanwege de film die er naar werd gemaakt: ‘Oci Ciornie’ dan wel ‘Black Eyes’ van Nikita Mikhalkov uit 1987. Het gaat over de schuinmarcheerder Dmitri Goerov, een doorgewinterde bankier die het in een kuuroord aanlegt met een twintig jaar jongere dame met een keeshondje, Anna Sergejevna. Over zijn wettige vrouw: “… Zij las heel wat af …”. Zie je wel? Daar heb je het al! “… Hij vond haar eigenlijk maar beperkt, bekrompen en onelegant, al hield hij dat wel voor zich; hij was bang voor haar en zat niet graag thuis…”. Ze hebben nog niet met elkaar gevreeën of Anna heeft spijt als haren op haar hoofd: “… Ik ben een slecht, diep gezonken vrouwspersoon, ik veracht mezelf en denk er zelfs niet over om me te rechtvaardigen. Ik heb niet mijn man bedrogen, maar mezelf…”. Als de zoveelste Madame Bovary vertelt ze wanhopig hoe haar echtgenoot haar tot op het bot verveelt: “… Toen ik met hem trouwde was ik twintig jaar; al gauw ondervond ik een soort kwellende nieuwsgierigheid, ik wilde iets beters; er moet toch een ander leven bestaan, hield ik mezelf voor. Ik wilde leven!...”. Zie ook mijn blog over “Erotische intelligentie” van Esther Perel. En verder: “… Mij verzadigen aan het leven… De nieuwsgierigheid verzengde me… dat begrijpt u niet, maar ik zweer bij alles wat me heilig is, dat ik mezelf al niet meer in de hand had, er kwam iets over me, niets kon me weerhouden, ik zei tegen mijn man dat ik ziek was en nam de trein hierheen… En ik heb hier de hele tijd rondgelopen als in een roes, als een waanzinnige… en zo werd ik tot een vulgair, misselijk stuk vrouw, waar iedereen op neer kan zien…”.

Dubbel
Als Dmitri weer thuis is denkt hij dat zijn herinnering aan Anna zoals gewoonlijk zal vervagen tot een vage nevel. Niets is minder het geval. Ze wordt tot een obsessie. Hij kan haar niet loslaten, reist naar de stad waar ze woont, en ontmoet haar tijdens een première in het plaatselijke theater, waar alle belangrijke figuren op af komen – zoals hij wel verwachtte. De emoties zijn verpletterend. Ze blijven elkaar in het geniep ontmoeten: “… En nu pas, nu zijn haar begon te grijzen, had hij leren liefhebben zoals het moet, echt liefhebben – voor het eerst van zijn leven…”. Een uitzichtloze toekomst opent zich: “… Terwijl hij praatte dacht hij er over na dat hij nu op weg was naar een rendez-vous en dat geen sterveling daarvan afwist en er waarschijnlijk ook nooit van af zou komen te weten. Hij leidde een dubbel leven; een voor iedereen zichtbaar en kenbaar leven, controleerbaar voor ieder die het aanging, een leven vol conventionele waarheid en conventioneel bedrog en volkomen lijkend op het leven van zijn kennissen en vrienden, en een ander leven dat tot dusverre in het verborgene was voortgekabbeld en onontbeerlijk was, iets waarin hij eerlijk was en zonder zelfbedrog en dat de kern van zijn leven uitmaakte, onzichtbaar voor anderen, terwijl alles wat maar geveinsd aan hem was, zijn buitenkant, waarin hij zich verborgen hield om de waarheid te verhullen, de leugenachtigheid van zijn werk bij de bank, zijn discussies in de sociëteit, zijn ‘minderwaardige ras’ (waarbij hij gewoonlijk op vrouwen doelde), de jubileumfeestjes die hij met zijn vrouw afliep – dat alles was openbaar. En anderen beoordeelde hij naar de maatstaven die hij voor zichzelf aanlegde; hij geloofde niet wat hij zag en nam altijd aan dat bij iedereen het echte en werkelijk belangwekkende leven zich afspeelde onder de dekmantel van geheimhouding, als onder de dekmantel van de nacht. Ieders privé-bestaan moet het hebben van die geheimhouding en dat is wellicht voor een deel de reden waarom de cultuurmens er met zoveel kippedrift werk van maakt dat men zijn persoonlijk geheim, zijn privacy eerbiedigt…”. O ja?

Over de liefde
In “Over de liefde” wordt er gefilosofeerd over het ‘grote mysterie van de liefde’. Waarom worden we juist verliefd op ‘die ene’? Waarom wordt de mooie Pelageja uitgerekend verliefd op een pafferige, driftige kok die haar in zijn dronken buien slaat, zodat ze zich op de zolder moet verstoppen en niet met hem trouwt, wat hij wél wil, omdat hij uitermate vroom is, wat dan weer aanleiding geeft tot nóg heviger conflicten? “… De verklaring die voor één enkel geval bevredigend lijkt, is dat al niet meer voor een tiental anderen en volgens mij kun je dan ook niet beter doen dan ieder geval apart bij de kop nemen, zonder te generaliseren. Je moet, zoals de heren artsen dat noemen, ieder afzonderlijk ‘individualiseren’…”. “Ionitsj” is een verhaal over een vrijgezelle dokter die hevig verliefd wordt op een achttienjarig meisje. Ze neemt hem in het ootje en peinst er niet over met hem te trouwen. Ze wil naar het conservatorium. Kunstenares worden. Als ze na vier jaar afwezigheid terug komt naar huis, is zíj verliefd maar wil híj niet meer. In “Angst” gaat het over een man die zijn vriend, iemand die alles heeft wat hij zich wenst maar verteerd wordt door levensangst, bedondert met diens echtgenote. Een vrouw die zich ook al, à la Esther Perel en Madame Bovary, dood verveelt. “… Mij blijft het volslagen hetzelfde…”, antwoordt ze op een opmerking dat het mooi weer is. “… ‘Waarom blijft u dat volslagen hetzelfde?’ vroeg ik. ‘Omdat ik me verveel. U verveelt zich alleen maar wanneer uw vriend er niet is, maar ik verveel me altijd. Trouwens… dat is voor u niet interessant.’…”.

Gekte
In “De zwarte monnik” speelt een legende over een monnik, gekleed in een zwarte pij, die duizend jaar geleden ergens door een woestijn liep, de hoofdrol. Een eind van de plek waar hij liep zagen een paar vissers hem ook: als luchtspiegeling: “… Van die luchtspiegeling ontstond een tweede luchtspiegeling, vervolgens van de tweede een derde, zó, dat het beeld van de zwarte monnik tot in het oneindige werd voortgeplant van de ene atmosferische laag naar de andere. Hij werd nu eens in Afrika, dan in Spanje, dan weer in India en dan weer in het hoge noorden gesignaleerd… Tenslotte trad hij buiten de grenzen van onze dampkring en nu dwaalt hij rond in het heelal, waarbij hij steeds niet in een dergelijke omstandigheid geraakt, dat zijn beeld zou worden uitgewist…”. Na precies duizend jaar zal de luchtspiegeling weer in de dampkring op aarde terecht komen en zich aan de mensen vertonen. En ja hoor, hij wordt gezien door een overspannen wetenschapper op een stil plekje in de natuur. Een wervelwind neemt de gestalte aan van een monnik die met hem praat en vertelt dat hij een uitverkoren genie is. De wetenschapper snapt heel goed dat de monnik een hersenschim is, ontstaan uit zijn overprikkelde fantasie. Toch maakt alle onverdiende aandacht van deze hallucinatie hem brooddronken van geluk. Als hij trouwt en zijn vrouw hem probeert te genezen van zijn gekte raakt hij depressief. Sommige kunstenaars zijn inderdaad bang geweest dat wanneer hun psychoses zouden worden behandeld, ook hun bron van creativiteit zou opdrogen. Het langste verhaal in deze bundel, “Zaal 6”, is eerder een novelle. Zaal 6 is een bijgebouw van een vreselijk hospitaal waar vijf geesteszieken verzorgd worden: “… Men klaagde dat het er van de kakkerlakken, de wandluizen en de muizen niet uit te houden was. In de chirurgische afdeling heerste voortdurend wondroos. In het hele huis waren slechts twee lancetmesjes en geen enkele thermometer; de badkuipen dienden als opslagplaats voor de aardappelen. De opzichter, de huishoudster en de medische assistent buiten de patiënten uit en van de oude dokter vertelde men, dat hij een geheime handel dreef met de voor zieken bestemde spiritus en dat hij er een harem op nahield van vrouwelijke patiënten en verpleegsters…”. Degene die voor psychiater door moet gaan, dokter Andrej Jefimytsj Ragin, laat het ziekenhuis al gauw aan zijn assistent over. Waarom zou je mensen verhinderen dood te gaan als dat het normale en legale einde van iedereen is? Waarom zou je het lijden willen verzachten als de mens, naar men zegt, door lijden tot volmaaktheid wordt gevoerd? Hij zit liever thuis te lezen (‘een ziekelijke gewoonte’!) – de helft van zijn royale inkomen geeft hij uit aan boeken. Met een van de gekken filosofeert hij over het leven. Volgens hem kun je het ware heil alleen maar in jezelf vinden. Hij gaat voor de Stoïcijnen. Kijk naar Diogenes die volmaakt gelukkig was in zijn ton. De gek is het totaal niet met hem eens. In Griekenland is het altijd lekker warm, dus Diogenes kon op z’n gemak in die ton liggen en lekker sinaasappels en olijven eten. Het lijden kun je alleen maar in theorie verachten: “… Degenen, die door hun ambt of werk met het leed van anderen in aanraking komen, zoals rechters, politieambtenaren, doktoren, raken gaandeweg door de macht der gewoonte in zo hoge mate afgestompt, dat zij ondanks de beste wil niet anders dan formeel kunnen staan tegenover de mensen, met wie zij te maken hebben; in dat opzicht onderscheiden zij zich in niets van de boer, die achter op zijn erf schapen en kalveren slacht en het bloed, dat daarbij vloeit, niet ziet…”. En inderdaad, als dokter Andrej na allerlei ontwikkelingen zélf als patiënt op zaal 6 terecht komt, piept hij wel anders…

Het nut van verhalen
“Wolodja” gaat over een zeventienjarige, hevig door zijn gevoelens heen en weer geslingerde puber, met wie het verkeerd afloopt. “Thuis” is een prachtig verhaal over een weduwnaar die probeert zijn zeven-jarige zoontje bij te brengen dat roken op zijn leeftijd een verkeerde gewoonte is. Ondertussen herinnert hij zich het gymnasium waar leerlingen die betrapt werden met een sigaret zonder genade van school werden gestuurd. Als hij over hun verdere levensgang nadenkt komt hij tot de conclusie dat door de straf meestal veel groter onheil werd gesticht dan door het vergrijp zelf. Zijn zoontje luistert geen ogenblik. Pas als hij hem bij het naar bed gaan een zelfverzonnen sprookje vertelt waarin een voorbeeldige koningszoon sterft aan de tering vanwege zijn gerook, en uiteindelijk het hele koninkrijk in verval raakt, huivert het jongetje en neemt zich vast voor nooit meer te roken. Zijn vader denkt aan “… de leden van de jury, die altijd ‘een redevoering’ nodig hebben; hij dacht aan het publiek, dat zijn kennis van de geschiedenis alleen uit oude sagen en uit historische romans haalt; hij dacht eraan, hoe hij zelf de zin van het leven niet uit preken en wetten, maar uit fabels, romans en gedichten put…”. En ik denk aan Ellen van Wolde die in “Verhalen over het begin” schrijft dat een verhaal zoveel meer zegt dan enkel een kernboodschap. Stel je voor dat het verhaal over ‘de Toren van Babel’ was afgedaan met ‘de mensen moeten zich over de aarde verspreiden’. Zou Bruegel ooit een schilderij gemaakt hebben bij zo’n boodschap? Zou je ooit overwegen je leven te veranderen op grond van een affiche op het station met de tekst: ‘God redt’? Het Exodus-verhaal maakt toch echt meer indruk. “In het ravijn” ligt het dorp Oeklejewo. “… Wanneer een vreemdeling vroeg, wat dat voor een dorp was, kreeg hij ten antwoord: ‘Dat is het dorp, waar de koster eens bij een begrafenis alle kaviaar heeft opgegeten.’…”. Tsjechov: “… Of het leven hier nu zo armzalig was, of dat de mensen niets anders dan dit weinig belangrijke voorval van tien jaar terug hadden weten op te merken, in ieder geval wist men over het dorp Oeklejewo verder niets te vertellen…”. Maar ondertussen!

Humor

De laatste zes verhalen zijn heel kort en buitengewoon hilarisch. “Een hulpeloos schepsel” gaat over een vrouw die het personeel van een bank gek maakt met haar eeuwige geouwehoer. “Bridge” gaat over een stel ambtenaren die de nacht doorhalen met kaart spelen. Op elke kaart is een portret van een bekende geplakt. “De redenaar” gaat over een vent die zo ontzettend goed kan kletsen dat hij er bij wordt gehaald om de grafrede te houden als er een dronkenlap van een ambtenaar is overleden. Helaas vergist hij zich in de persoon en houdt een toespraak over iemand die er in levende lijve bij staat. “Het kunstwerk” gaat over een prachtige bronzen lamp die een arts van een dankbare patiënt krijgt. Een peperduur stuk waarvan de voet bestaat uit twee blote dames in zo’n schandalige houding dat de arts de lamp niet tentoon durft te stellen. Dus geeft hij de lamp kado aan een bevriende advocaat, en die weer aan iemand anders, en zo door, tot diezelfde lamp weer bij diezelfde arts terecht komt. “De verstandige portier” gaat over een oude portier die in de keuken het ondergeschikte personeel uitkaffert omdat ze zich gedragen als domme varkens die alleen maar bij de kachel zitten te vreten en te zuipen. Hij wil ze aan het lezen hebben. Zelf gaat hij met een boek op zijn wachtpost zitten. Het is echter zo saai dat hij in slaap valt en gesnapt wordt door de opzichter. “De nare jongen” tenslotte, gaat over een rotventje die zijn zus en haar vriendje stalkt en afperst nadat hij gezien heeft dat ze elkaar kussen. Als het stel eindelijk ouderlijke toestemming krijgt om met elkaar te trouwen vliegt de verloofde naar buiten op zoek naar zwager Kolja: “… En toen hij hem eindelijk te pakken had, snikte hij bijna van gelukzaligheid en greep de nare jongen bij zijn oor. En meteen kwam ook Anna Semjonowna aangehold, die ook op zoek was geweest, en greep het andere oor. Dat had u moeten zien, die verrukking op de gelaten van de verloofde verliefden, toen Kolja begon te huilen en om genade te smeken: ‘Ach, lieve duifjes, ik zal het nooit meer doen! O, o, genade, vergiffenis!’ En enige tijd later bekenden zij elkaar, dat zij in al die tijd van hun eerste liefde, nooit zulk een roes van zaligheid hadden gehad, als in die minuut, die minuten, waarin zij het nare jongetje aan zijn oren trokken…”.

Uitgave: L.J. Veen – 1974, vertaling Marko Fondse / D.P. Peet / M. Budimir / Theo J. van der Wal / H.J. Been, 287 blz., ISBN 90 204 0518 7, € 12,90
Rechtstreeks bestellen (alleen tweedehands): klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten