Het nieuwe leeskring-seizoen zijn we gestart met “Hoe duur was de suiker?”, een historische roman die speelt in Suriname, tweede helft van de 18de eeuw, zo’n beetje de periode die bij ons bekend staat als ‘de pruikentijd’, dus. Decor van het verhaal: het slavernijverleden.
Cynthia Mc Load (1936, Paramaribo, dochter van een onderwijzer die het bracht tot eerste president van Suriname: Johan Ferrier – na de Bouterse-coup verliet hij het land) schreef het boek in 1987. Vorig jaar werd het verfilmd in het kader van de viering van 150 jaar afschaffing van de slavernij (waaraan ik aandacht heb besteed door “Het negerboek” van Lawrence Hill te bespreken). Van de winter zond de Vara het uit als vierdelige tv- serie.
We hebben er maar gelijk een heel project van gemaakt. Zaterdag gaat een gids ons langs de plekken die te maken hebben met slavernij in Middelburg loodsen: de geschiedenis ligt op straat!
Melodrama
“Hoe duur was de suiker?” evolueerde tot de populairste roman binnen de Nederlands-Surinaamse literatuur: één op de vijftig Surinamers schafte het aan. En dat terwijl ik het toch een vrij ouderwets, ontiegelijk melodramatisch verhaal vind, met zowel letterlijk als figuurlijk erg zwart-wit neergezette karakters. Zo zie je maar weer: een boek hoeft echt geen literair hoogtepunt te zijn om lekker weg te lezen.
In de roman volgen we het wel en wee van twee dochters uit een joodse plantersfamilie: de halfzusjes Sarith en Elza (nooit geweten, maar voordat Suriname in 1667 een Nederlandse kolonie werd, woonden er al meer dan honderd jaar blanke joden, die om geloofsredenen Portugal hadden moeten verlaten en via Brazilië in Suriname terecht kwamen, waar ze het dorp Joden-Savanna stichtten: een nieuw Jeruzalem aan de rivier).
Sarith is een waanzinnig mooi, maar uiterst geraffineerd, verwend nest, die alle mannen het hoofd op hol brengt. Elza is heel gewoontjes en de goedheid zelve. Toch is Sarith op haar twintigste nog steeds een ‘oude vrijster’ (!) terwijl Elza getrouwd is met de in alle opzichten deugdzame Amsterdamse assistent-administrateur Rutger le Chasseur. Hij vindt het allemaal maar niets: de onmenselijke werksituaties die hij tegenkomt, de leegloperij van de hoge heren, de wrede straffen die de slaven te verduren krijgen, de verkrachtingen die doorlopend en overal plaatsvinden.
“… Hij had al gemerkt, dat de voornaamste bezigheden van de kolonisten , bij de mannen, bestonden uit drinken, eten, kaart- en hazardspelen, bij verschillende vrouwen slapen en zogenaamd zwaarwichtige gesprekken voeren, die altijd gingen over geld, de gouverneur, aanvallen van de bosnegers en hun eigen kleine kringetje. Bij de vrouwen was het niet anders, babbelen, roddelen, klagen over luiheid van slavinnen, over gedrag van echtgenoten, snoepen en nog eens roddelen. En verder werd er gepronkt, gefeest, geprobeerd elkaar te overtroeven in het tentoonstellen van weelde en pracht…”.
Rutger weet dat de meeste suikerplantages teren op krediet dat nooit terug betaald kan worden (wat de beurskrach van de Amsterdamse banken in 1773 tot gevolg heeft). De dubbele moraal van de blanken die bijna allemaal een mulattin als bijzit of concubine hebben, maar de verwekte kinderen niet erkennen, zit hem dwars. Hij ergert zich groen en geel aan de manier waarop mijnheer en mevrouw zondags ter kerke gaan: op z’n minst vergezeld door twee lijfslaven, één om een parasol omhoog te houden en één met het kerkboek op de hand (‘God heeft in Zijn onmetelijke wijsheid de zwarten geschapen om voor de blanken te werken’). Rutger vindt dat de marrons, de weggelopen slaven, die onder leiding van ene Boni voortdurend aanslagen plegen op de plantages (de z.g. Boni-oorlogen), niet opgejaagd moeten worden, maar de vrijheid gegeven. Dan zul je geen last meer van ze hebben: ze redden zich immers prima in de rimboe. Natuurlijk is bijna niemand het met hem eens.
Liefde is oorlog
Diezelfde Rutger vraagt aan Elza echter, nog vóór ze getrouwd zijn, of ze niet jaloers zal zijn als hij onverhoopt een avontuurtje met een ander zou hebben - je weet maar nooit waar je tegen aan loopt, wel? (Meid, dacht ik, waar begin je aan…)
Goed. Die Rutger kan dan een hart van goud hebben; ik vind hem maar een lapzwans. Hij laat zich als een willoos slachtoffer door Sarith verleiden, in zijn eigen huis, terwijl Elza - zwanger en wel - met lede ogen toekijkt. Uiteindelijk lukt het hem toch zichzelf te bevrijden uit Sarith’s tentakels, en wordt zijn huwelijk meer dan gelukkig. Sarith wil ook getrouwd zijn, en huwt na diverse affaires een ouwe vent, waar ze niets om geeft. Achter zijn rug om papt ze aan met een knappe legerofficier. Als dat uitkomt, krijst ze alles aan elkaar over dat mannen wel vreemd mogen gaan en vrouwen niet, en daarin heeft ze natuurlijk volkomen gelijk - vind ik. Ondertussen wordt Sarith’s ega stapelgek op haar lijfslavin: Mini-mini. Sarith probeert haar nog te verkopen, maar manlief is haar te vlug af.
Enfin; zijn alle onderlinge verhoudingen nog een beetje te volgen in mijn verhaaltje? Over de vele kinderen die het resultaat zijn van het e.e.a. zwijg ik maar bij voorbaat!
In ieder geval is één ding duidelijk: liefde is oorlog…
Bepaald niet kinderachtig
Toch schrijft Cynthia Mc Load buiten de liefde om – “… Die lieve vingers die over zijn rug gingen, die lieve stem die daar zo zacht en melodieus vertelde en zong, heerlijk was het. Die Mini-mini toch, wat was ze lief. Nadat de massage voorbij was, moest hij de hele verdere avond denken aan hoe lief die vingers over zijn rug gegaan waren en hoe lief haar stem had geklonken…” (toe maar) – bepaald niet kinderachtig. Zonder er al te veel woorden aan vuil te maken vertelt ze over een zekere Basdow, die van een slaaf één voor één de vingers laat afhakken om hem vervolgens te dwingen, voor hij hem verbrandt, diezelfde vingers op te eten. Als het hout niet vlug genoeg vlam vat, begraaft hij hem levend. Ene Susanna Dupleiss laat een kind verdrinken voor de ogen van haar moeder. De plantage-eigenaar Daniël Jeremiah slaat een slavenopstand neer, en steekt het hoofd van de doodgeschoten aanvoerder op een stok die hij als afschrikmiddel midden in een slavengemeenschap plaatst. Sarith laat een oude huisslavin, die het gewaagd heeft commentaar te leveren op haar losbandige gedrag, dood ranselen.
“… Kwasiba vertelde: ‘Soldaten hebben onze kinderen in een vijzel gestampt zoals je bananen stampt, tot ze dood waren’…”. En dit zijn nog niet eens de ergste verhalen.
Honderden ‘onschuldige’ Europese huursoldaten, die worden ingezet om gevluchte bosnegers te vangen, vinden de dood in het Surinaamse oerwoud. Ze sterven voornamelijk aan ziekten (waaronder de beruchte, en zeer besmettelijke ‘gele koorts’), honger en uitputting. Ze hebben geen idee waar ze aan beginnen. Een verhaallijn gaat over ‘Jan’ die inscheept naar Suriname en daar ook nog eens goud hoopt te vinden. Hij blijft zijn ruwe collega’s zoveel mogelijk uit de buurt: “… Eén van de soldaten die met een mes gestoken had tijdens een vechtpartij met een matroos, werd hiermee aan de grote mast gespijkerd. Hij moest er blijven tot hij zichzelf had bevrijd, daarna werden beiden gekielhaald en verloren zes maanden soldij en gage. Twee matrozen die men betrapt had op homoseksuele praktijken had men gewoon overboord gegooid…”. Hij overleeft scheurbuik en buikloop, om zich in het oerwoud over te leveren aan muskieten, grasluizen, giftige slangen en de regentijd. Binnen de kortste keren zit hij vanwege het krabben onder de geïnfecteerde zweren. De marrons lokken de soldaten het moeras in. Graven valkuilen waarin ze speren steken met een dot haren aan de punt die dodelijke ontstekingen veroorzaken. “… Ving men een stel negers, dan moesten die direct doodgeschoten worden; hand afkappen om als bewijs mee te brengen naar de stad. Voor elke hand kreeg de soldaat een premie. Mocht men een hoofdman vangen, dan moest men het hoofd afhakken om in de stad te tonen…”. Mc Leod: “… In april 1778 verliet Fourgeod met het overschot van zijn troepen het land. Van de ongeveer vijftienhonderd man waren er nog slechts honderd over…”.
We vinden het geweld van ISIS onvoorstelbaar, maar een paar eeuwen geleden gedroegen sommige vertegenwoordigers van onze o zo christelijke natie zich geen haar beter. De suiker heeft ontelbare mensenlevens gekost.
Afhankelijk
Toch bestonden er ook goede relaties tussen zwarten en blanken. In het boek zijn de blanken volledig afhankelijk van hun slaven (de volwassen Sarith kan zich niet eens zelf aankleden of haar eigen haar opsteken). De slaven weten hoe ze met hun handen moeten werken, bestieren de huishoudens, tikken alle spullen die nodig zijn op de kop, koken en voeden de kinderen op; de blanken kunnen niks. Wie zijn er eigenlijk zieliger: de zwaar mishandelde, maar sterke en stoere zwarten of de blanken met hun gefrustreerde, lege, onbevredigende levens?
Waar ik me nog het meest over heb verbaasd is het feit dat de joden, die zelf zo ontzettend hebben geleden onder antisemitisme, zonder met hun ogen te knipperen hun zwarte slaven ook weer discrimineren.
Een verhaal gaat over de satirische dichter Hendrik Schouten, die het vreselijk vindt dat zijn gekleurde vrouw niet wordt geaccepteerd in de voorname kringen van Paramaribo, maar die wel weer een schouwburg begint waar joden niet welkom zijn (waarop de joden een jaar later trouwens een eigen schouwburg uit de grond stampen).
Maar ja; ik kijk natuurlijk met 21ste eeuwse ogen. De ongelijkheid lijkt zo in de kolonistencultuur ingebakken, dat het niemand meer opvalt. Sterker; de Surinaamse slaven lachen zich een stuip als ze horen dat in Holland blanken stoepjes schrobben en ramen lappen. Misschien is ongelijkheid wel nooit helemaal uit te bannen: kijk alleen maar eens naar onze tv-reclames over verzekeringen en datingsites 'alleen voor hogeropgeleiden'.
Wel leuk: in mei kwam bij Walburg Pers "Reize naar Surinamen" uit, een verslag van een avontuurlijke beroepsmilitair in Suriname. Dus, als je uit de eerste hand wil weten hoe het er destijds aan toeging…
Uitgave: Conserve – 2013 (filmeditie), 304 blz., ISBN 978 905 429 348 4, €12,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten