Een tijdloos verhaal over vriendschap, loyaliteit en de mechanismen van de macht
Na “Stoner” en “Butcher’s Crossing” – waarvan er samen alleen al in Nederland meer dan 300.000 exemplaren over de toonbank gingen – kwam deze maand “Augustus” uit, de derde vertaalde roman van de wereldwijd herontdekte Amerikaanse auteur John Williams (1922-1994). Als hoofdpersoon figureert de eerste keizer van het Romeinse Rijk, die de meesten vooral zullen kennen uit het begin van het kerstevangelie: “… En het geschiedde in diezelfde dagen, dat er een gebod uitging van den keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zou worden…”, Lukas 2:1. Die dus. De dag waarop ik aan deze blog begon, dinsdag 19 augustus 2014, was het precies 2000 jaar geleden dat ‘Caesar Augustus’ overleed: de Latijnse eretitel die imperator Gaius Julius Caesar Octavianus (63 voor Chr. – 14 na Chr.) zichzelf aanmat, en waarnaar de zesde maand, voorheen ‘sextilis’, werd genoemd. Augustus betekent zoveel als ‘gezegend, geheiligd, verheven’. Niet dat Augustus zich als een god liet vereren: daar was hij veels te nuchter voor. Zijn opvolgers dachten daar anders over.
Roddelpers
“Augustus”, waarmee John Willliams in 1973 de National Book Award won, is weer een heel ander en veel moeilijker boek dan “Stoner” en “Butcher’s Crossing”. Het is geen historische roman waarin netjes wordt verteld hoe het allemaal precies zit met de keizer. Enige voorkennis is wel handig. De ene keer wordt hij bijvoorbeeld Augustus en de andere keer Octavius genoemd, dus is het belangrijk dat je weet dat het om één en dezelfde persoon gaat. Ik heb veel gehad aan de special over Augustus van ‘EO Door de Week’ die de avond voor zijn sterfdag te horen was op Radio 5. Hierdoor kon ik het verhaal veel beter in zijn context plaatsen. Wat Williams namelijk heeft gedaan is via allerlei gefingeerde brieven, dagboekaantekeningen, memoires en reisverslagen van verzonnen en historische figuren rond de keizer – inclusief natuurlijk ook die van Augustus zelf – een beeld van hem scheppen. Boven elk fragment staat wie aan wie schrijft en wanneer: “… Brief: Julius Caesar aan Atia (45 v. Chr.)…”, “… Quintes Salvidienus Rufus: Aantekeningen voor een dagboek, in Apollonia (maart, 44 v. Chr.)…”, “… Een pamflet: Verspreid onder de Macedonische legioenen, in Brindisi (44 v. Chr.)…”, enzovoort. Ik moest mijn kop er echt goed bij houden, want er kwamen zoveel namen voorbij - Cicero, Maecenas, Agrippa, Cleopatra, Marcus Antonius, Horatius, Herodus, ik noem er maar een paar - dat ik in het begin steeds dacht: ‘wie is dát nou weer’. Maar toen ik er eenmaal aan was gewend, werkte het zo verslavend, dat ik absoluut wilde weten hoe het iedereen verging. Alsof ik de plaatselijke roddelpers van 2000 jaar terug zat te lezen! Die van Rome, welteverstaan…
Wie denkt dat ventje wel niet dat hij is
“Augustus” bestaat uit drie delen, waarvan het eerste gaat over de opkomst van Octavius; de tengere, ziekelijke, bedeesde, soms radeloos verlegen neef van Julius Caesar, die zulke indringende blauwe ogen heeft dat mensen voor hem terugdeinzen. Als Caesar op 15 maart van het jaar 44 v. Chr. wordt vermoord wijst zijn testament hem aan als geadopteerde zoon en wettige erfgenaam. De dan negentienjarige Octavius vertrekt met zijn drie beste vrienden naar Rome, om zijn rechten op te eisen en zijn oom te wreken. De senaat, die voor het grootste deel op de hand is van de ‘tirannenmoordenaars’, lacht hem bij voorbaat uit. De machtigste consul, Marcus Antonius, ontvangt hem met de hoogst mogelijke minachting. Wie denkt dat ventje wel niet dat hij is?! Maar dat ventje weet wel het vertrouwen van het volk en de soldaten te winnen; zich een weg te banen door de corrupte, losbandige, wetteloze, van eigenbelang en onderlinge rivaliteit vergeven politieke chaos in Rome; alle macht naar zich toe te trekken; en een einde te maken aan een eeuw van, in wreedheid absoluut niet voor onze tijd onderdoende, burgeroorlogen. Het lijkt wel of je één of ander gruwelijk verslag over ISIS zit te lezen: “… Brief: Gaius Cilnius Meacenas aan Titus Livius (13 v. Chr.) … De huizen van de rijken en armen waren zonder onderscheid en reden in brand gestoken; honderden onschuldige inwoners van de stad, die niets anders hadden misdaan dan dat ze de pech hadden dat hun stad door de legioenen van Pompeius waren bezet – oude mannen, vrouwen en zelfs kinderen -, waren door de soldaten gemarteld en afgeslacht. Agrippa vertelde dat, toen hij en onze keizer laat op de ochtend na het bloedbad de stad in reden, ze het gekreun en gehuil van de gewonden en stervenden als één geluid uit de stad hoorden opstijgen…”. Over de dood van de beroemde filosoof Cicero: “… De geschiedenis van Rome. Titus Livius: Fragment (13 n. Chr.) … ‘Laat me sterven,’ zei hij, ‘in mijn eigen land, dat ik vaak heb gered.’ Bekend is dat zijn slaven bereid waren moedig en loyaal voor hem te vechten: maar hij gaf hun de opdracht de draagstoel neer te zetten en de harde noodzaak van het lot rustig te ondergaan. Terwijl hij uit de draagstoel naar buiten leunde en zijn nek stilhield, werd zijn hoofd eraf gehakt. Maar daarmee was de bruutheid van de soldaten nog niet afgelopen: ze hakten ook zijn handen af, die ze vervloekten omdat ze tegen Antonius hadden geschreven. Aldus werd het hoofd naar Antonius gebracht en op zijn bevel tussen de twee handen geplaatst op de rostra waar hij als consul en consularis te horen was geweest, waar zijn welsprekende smaadredes tegen Antonius in datzelfde jaar ongekende bewondering hadden gewekt. Volwassen mannen waren nauwelijks in staat om met hun betraande ogen een blik te werpen op de verminkte overblijfselen van hun landgenoot…”. En: “… De memoires van Marcus Agrippa: Fragmenten (13 v. Chr.) … Ik was bij hem in Actium, toen de zwaarden de vonken van het metaal lieten spatten, het bloed van de soldaten over het dek stroomde en de blauwe Ionische Zee rood kleurde, de speren door de lucht suisden, de brandende scheepsrompen op het water sisten, en het gekrijs klonk van mannen van wie het vlees verschroeide in het harnas dat ze niet konden afwerpen…”.
Pax Augusta
Gaat het eerste deel over oorlog; het tweede deel gaat over vrede. Want daar is Augustus beroemd mee geworden: de Pax Augusta. Onder heerschappij van Augustus vangt een langdurige tijd - bijna twee eeuwen (!) - van Romeinse vrede aan. Natuurlijk is er politiek genoeg gedraai en gekonkel om boeken te vullen. Augustus weet nooit wie zijn vrienden of vijanden zijn. Het pad van de macht is glibberig. Hij eist van iedereen om hem heen dat hij of zij zijn of haar bestaan opoffert voor de welvaart van Rome: je went vanzelf wel aan je rotleven. Degene die daar het ergste slachtoffer van wordt, is degene die hem het meest aan het hart gaat: Julia, zijn enige dochter, zijn meest-geliefde. Hij dwingt haar drie keer te trouwen met mannen waar ze niet van houdt: “… In de wereld waaruit ik kwam, was alles macht en deed alles ertoe. Men bedreef er zelfs de liefde voor macht, en het doel van de liefde werd niet het eigen genot, maar de talloze geneugten van de macht…”. Als haar laatste echtgenoot in het buitenland zit, zet Julia in Rome de bloemetjes buiten, terwijl haar vader de andere kant opkijkt. Maar de kerels waar ze mee aanpapt blijken een samenzwering op touw te zetten tegen de keizer. Om zijn dochter van executie wegens hoogverraad te vrijwaren kan Augustus niet anders dan haar zogenaamd beschuldigen van overtreding van de strenge Romeinse huwelijkswetten (die hij jaren daarvoor afvaardigde omdat er meer getrouwden scheidden dan bij elkaar bleven; waar vervolgens niemand zich aan hield, laat staan hijzelf – er is echt niets nieuws onder de zon), en wordt ze verbannen naar een afgelegen eiland. Hij ziet haar nooit meer. Waarschijnlijk heeft ze zichzelf doodgehongerd.
In een interview achterin het boek vertelt Williams hoe een historicus hem op het spoor zette van deze Julia, die min of meer uit de geschiedenisverhalen is weggeschreven. Hij ging zich steeds meer voor haar interesseren, las alles wat hij te pakken kon krijgen over de Romeinse wereld, en kende die tegen de tijd dat hij aan zijn roman begon door en door.
Macht, liefde en het absolute
In het derde deel kijkt de oud geworden keizer terug op zijn leven. Is het allemaal de moeite waard geweest?
Wat mij betreft stijgt John Williams hier ver boven zichzelf uit. Dit is zo onvoorstelbaar mooi geschreven, dat je jezelf bijna tekort doet, als je het niet leest. Ik zou zelfs willen aanraden om, als je geen tijd hebt voor het hele boek, alleen dit laatste (en kortste) gedeelte te lezen.
Hoe Augustus mijmert over zijn gespletenheid: “… En toch waren ze mijn vrienden, die het meest voor me betekenden juist op het moment dat ik ze in mijn hart opgaf. Wat is een mens toch een tegenstrijdig wezen, dat het meest waardeert wat hij afwijst of verlaat!...”. Hij zegt dat als je oud wordt de dood van je vijanden even erg is als de dood van je vrienden. Hij heeft het over zijn “… sterfelijke ziel…” die zich tijdens het leven “… niet kon afscheiden van het dier dat zijn gast was…”.
Hij zegt dat hij meer het gevoel heeft dat hij werd overheerst, dan dat hij zelf een heerser was. Dat het veroveren van de wereld niets voorstelde. En die wereld regeren al helemáál niets: “… Rome is niet eeuwig; dat doet er niet toe. Rome zal ten onder gaan; dat doet er niet toe. De barbaar zal het veroveren; dat doet er niet toe…”. Heeft Williams de Bijbel gelezen? “… Want de schepping is ten prooi aan zinloosheid…”, (Brief aan de
Romeinen, 8:20).
Hij denkt vaker en vaker dat de Romeinse deugden – van stand, prestige, eer, plicht en trouw – “… de mensen eenvoudigweg van hun menselijkheid hebben beroofd…”.
Hij heeft het over macht en liefde: “… Horatius vertelde me ooit dat wetten niets in te brengen hadden tegen de passies van het menselijk hart, en dat alleen degene die er geen macht over heeft, zoals de dichter of de filosoof, de menselijke geest tot deugdzaamheid kan aanzetten… ”. Hij zegt dat hij nooit zo dom is geweest om te denken dat zijn onderdanen zich aan zijn wetten zouden houden, maar dat ze ook niet zozeer bedoeld waren om zich er aan te onderwerpen, maar om zich er door te laten leiden:
“… Ik dacht dat het zonder het idee van deugdzaamheid niet mogelijk was deugdzaam te zijn, en er geen idee van deugdzaamheid kon zijn zonder het in de wet vast te leggen. Ik had het natuurlijk mis, de wereld is geen gedicht, en de wetten brachten niet tot stand waarvoor ze bestemd waren…”. Een conclusie die ook in de Bijbel wordt getrokken.
Volgens Augustus maken de goden zich beslist niet druk om het arme schepsel dat met veel inspanning zijn lot tegemoet gaat, “… en ze spreken hem zo zijdelings toe, dat hij ten slotte zelf moet uitmaken wat ze bedoelen…”. Vandaar al die verschillende kerken en eindeloze preken? Toch zegt hij dat hij in zijn leven heeft overwogen “… of het mogelijk is een theologisch systeem te maken, of zelfs een godsdienst, rond het idee van liefde…”, wat m.i. heel dicht in de buurt komt van het christendom, waarin de liefde verpersoonlijkt wordt in Christus Jezus, die in plaats van de wet is gekomen. Prachtig schrijft Augustus over de liefde als “… ontsnapping aan jezelf…”, en dat hij tot de conclusie is gekomen dat er “… een soort liefde bestaat die sterker en duurzamer is dan de verbintenis met die ander die ons met dat sensuele genot verleidt, en sterker en duurzamer dan de platonische variant…”. Dat is de liefde voor de idee. Daarmee krijgen de filosofen en de dichters macht over het hart van hun toehoorders. Dat nadert het absolute (en als het absolute ‘God’ is, dan ben ik alwéér terug bij het christendom).
Ik las op Nu.nl dat uitgeverij Lebowski de rechten heeft gekocht van de biografie over John Williams, die geschreven gaat worden door Charles Shields. Ik kijk daar reikhalzend naar uit, want ik snap niet dat Williams niet knettergek is geworden van die keizer Augustus, waar je toch met huid en haar door opgeslokt moet zijn, wil je een boek als dit afleveren. Hij is hem bijna gewórden. Je zou verdorie bijna niet meer weten wie je zélf bent…!
Uitgave: Lebowski – 2014, vertaling Edzard Krol, 448 blz,. ISBN 978 904 882 060 3, €19,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten