Subtitel: Zeven vrouwen en hun verboden leesclub
De werkelijkheid is veel bizarder dan fictie. De Nobelprijs voor de Vrede werd afgelopen zondag overhandigd aan de kinderen - een zeventienjarige tweeling - van mensenrechtenactiviste Narges Mohammadi, die in een Iraanse gevangenis zit. Ze werd voor de dertiende keer gearresteerd. Ze is vijf keer veroordeeld tot in totaal 31 jaar gevangenisstraf en 154 zweepslagen. Amnesty International publiceerde vorige week een rapport met 45 beschrijvingen van gruwelijk seksueel geweld tegen vreedzame demonstranten, die werden opgepakt tijdens de massale Iraanse straatprotesten van vorig jaar. Waaronder 7 kinderen. De monsterachtige details zijn zo schokkend dat ik ze u zal besparen. Desondanks is Iran door de Verenigde Naties aangesteld als voorzitter van het mensenrechtenforum. Gekker kun je het toch niet bedenken? Wat een ontzaglijk brevet van onvermogen en imponerend staaltje ‘hoe ondermijn ik iedere geloofwaardigheid’. Je zou bijna denken dat ze het er om doen. Om het maar niet over de verwoestende proxy-oorlog te hebben die Israël momenteel met Hamas uitvecht in Gaza. De orgie van seksueel geweld op 7 oktober is herkenbaar. Volgens Amir Maleki, docent aan de Universiteit van Tilburg, moeten we ervan uitgaan dat de Amnesty-getuigenissen slechts het topje van de ijsberg zijn. De meeste slachtoffers zullen uit angst hun mond houden: “… Onder het mom van goddelijk gezag laat het regime weten dat ze met gevangenen – die ze als tegenstanders van het islamitische bewind bestempelen – alles mogen doen wat ze maar willen…”. Even verder: “… Vorig jaar juni kondigde ayatollah Khamenei, de hoogste leider van Iran, al aan dat ‘de God van 2022 dezelfde is als de God van 1981’. In de jaren tachtig, vlak na het ontstaan van de islamitische republiek, werden tegenstanders van het regime ook gemarteld, verkracht en vermoord…” (ND 08.12.23). Precies deze periode beschrijft Azar Nafisi (1955), ooit docent Engelse literatuur aan de Universiteit van Teheran, in het al wat gedateerde, maar vanwege de huidige actualiteit uitermate belangwekkende: "Lolita lezen in Teheran". Ze houdt ons een spiegel voor, niet in de laatste plaats ook wat betreft de verkiezingsuitslagen hier ter lande. Ze kan zich achteraf wel de haren uit haar kop trekken over haar eigen stemgedrag: ‘we eisten alleen vernietiging van het oude, zonder veel aandacht voor de gevolgen’. In de herfst van 1995 nam ze ontslag (dat pas na twee jaar officieel werd geaccepteerd) omdat ze zich niet langer wilde conformeren aan de steeds strenger wordende regelgeving. Vervolgens zette Nafisi thuis met zeven van haar meest getalenteerde studenten in het geheim een leeskring op, waar ze verboden westerse boeken bespraken. Over de kracht van literatuur.
Schizofreen
“… Meermalen herinnerde ik mijn studenten plagend aan Muriel Sparks “The Prime of Miss Jean Brodie”: ‘Wie van jullie zal mij uiteindelijk verraden?’…”. Ik vind het fascinerend: in een hel van een samenleving, waar zedenpatrouilles zoals in de “The Handmaid’s Tale” door de straten rijden om ongehoorzame vrouwen op te pakken, schept Nafisi haar eigen droomwereld. Haar literaire oneliners zijn niet van de lucht: “… Kleineer nóóit een werk van fictie, onder geen enkele omstandigheid, door het te veranderen in een kopie van het echte leven; waar wij in fictie naar speuren is niet zozeer de realiteit maar de openbaring van wijsheid…”. Even verder: “… Nu ik terugblik sta ik er versteld van hoeveel we leerden zonder het zelfs maar te merken. We zouden – om Nabokov te citeren – aan den lijve ervaren hoe het alledaagse kiezeltje van het alledaagse leven zich liet omtoveren tot een edelsteen door het magische oog van de verbeelding…”. Hoewel de bijeenkomsten even lucht geven aan het beklemmende bestaan van haar studenten, ervaren ze de situatie als schizofreen. Ze weten niet precies wie ze zijn: de in het zwart gehulde wezens die schichtig over straat ijlen, of de vrolijke moderne goedgebekte meiden die zich bij Nafisi uit hun zwarte gewaden pellen. Bijna twee jaar lang zien ze elkaar, “… en bijna elke keer kwam ik niet over de schok heen wanneer ik ze hun verplichte sluiers en jassen zag afleggen om in kleuren uit te barsten. Langzamerhand won eenieder aan contour en vorm en werd haar eigen onnavolgbare zelf…”.
Een ruimte voor onszelf
Nafisi vertelt hoe zwaar het voor haar studenten is op de universiteit. Ze worden al beboet als ze de trap op hollen, als ze lachen in de gangen of praten met mannen. Ze heeft ze uitgekozen zonder rekening te houden met hun achtergrond: “… Later zou ik dat als hét grote succes van de klas beschouwen: dat een zo gemêleerde groep met verschillende en bij tijden botsende achtergronden, persoonlijke, religieuze en sociale, zo trouw was gebleven aan haar doelen en idealen…”. Het enige gemeenschappelijke is dat het allemaal eenlingen zijn, gewend zich op eigen houtje voort te bewegen in een repressieve maatschappij. “… We kunnen het college ‘een ruimte voor onszelf’ noemen, had Manna voorgesteld, een soort gemeenschappelijke versie van Virginia Woolfs kamer voor haarzelf…”. Gek genoeg zijn ze niet geïnteresseerd in politieke romans, maar vooral in ‘niet-revolutionaire schrijvers’: James, Nabokov, Woolf, Bellow, Austen en Joyce. Waar ze naar hunkeren is op de eerste plaats ‘schoonheid’. Let wel: het gaat hier om een generatie die nooit iets anders dan onderdrukking heeft gekend. “… Om ons leven te redden moeten we onze eigen tegenrealiteiten maken…”, schrijft Henry James ergens. Het eerste verboden boek dat besproken wordt is “Duizend en een nacht”. Uitgebreid analyseren ze hoe Sjarazaad de cirkel van blijkbaar onuitroeibare misogynie doorbreekt.
Kinderverkrachter Humbert
Vervolgens wordt het oeuvre van Nabokov onder de loep genomen, waarin vaak een schaduw van een ándere wereld doorbreekt. Alsof er een ‘scheur’ in zijn universum zit, die voert naar een ander oord, vol tederheid, klaarheid en schoonheid: “… Ik denk dat het lezen en bespreken van de romans in die klas onze adempauze werd, onze schakel met die andere wereld...”. Zoals de kinderverkrachter Humbert het leven van de twaalfjarige Lolita tracht te kneden naar zijn eigen fantasie en verlangens, zo zijn de studenten ook verzinsels geworden in de droom van ayatollah Khomeini: half levende, aan de muur geprikte vlinders. Ik bedacht dat in een land dat kindhuwelijken legitimeert “Lolita” waarschijnlijk anders gelezen wordt dan in het Westen. Zoals de meeste dictators heeft Humbert geen enkele interesse voor zijn medemensen en hun levens. Hij stelt uitsluitend belang in zijn eigen kijk op anderen: “… Zo wordt, geloof ik, de schurk in moderne fictie geboren: als een wezen zonder mededogen, zonder empathie…”. Nafisi trekt dat door naar de staat: “… Gebrek aan begrip was in mijn ogen de hoofdzonde van het regime, waaruit alle andere zonden voortvloeiden…”. Humbert tracht de lezer medeplichtig te maken: “… Hij probeert ons voor zich te winnen door ons in zijn klasse te plaatsen: die van vurige critici van de consumentencultuur...”. Humbert pleit zichzelf vrij door zijn slachtoffer in de misdaad te betrekken: zíj was het die míj verleidde. Evenals de ayatollahs doet hij een beroep op ons hoger zedelijk besef. Een studente vertelt dat ze werd beschuldigd van het te verleidelijk in een appel happen! “… ‘Wij zijn niet tegen de cinema,’ had ayatollah Khomeini verklaard toen zijn trawanten de filmhuizen in brand staken, ‘we zijn tegen prostitutie!’…”. Om het minste of geringste lopen jonge meiden het risico dat hun maagdenvlies wordt gecontroleerd. In zijn magnum opus, “De politieke, sociale en religieuze principes van ayatollah Khomeini”, gaat het serieus over dat een man zich gelukkig ook van zijn zin aan seks kan afhelpen door het met een kip te doen. Of je die kip daarna nog mag opeten? De directe familie of naaste buren mag dat niet, maar een buurman twee deuren verderop mag dat best.
Ophouden met de cipier te dansen
“… ‘Nabokov noemt elke grote roman een sprookje…”. Nafisi: “… Laat ik jullie er in de eerste plaats aan herinneren dat sprookjes wemelen van enge heksen die kinderen opeten en boze stiefmoeders die hun stiefdochter vergiftigen en slappe vaders die hun kinderen achterlaten in donkere bossen. Maar de betovering komt van de macht van het goede, de kracht die ons zegt dat we ons niet hoeven te schikken in de beperkingen en restricties die ons worden opgelegd door McFatum, zoals Nabokov het noemde…”. Ze vertelt hoe de censuur in boeken snijdt en ze herschept naar hun eigen beeld: “… ‘Ze vinden álles aanstootgevend,’ zei Manna ‘Het is of politiek of seksueel incorrect’…” (vergelijk dit eens met de ‘sensitivity readers’ van ‘woke’!). Romans gaan over een verzonnen wereld, niet over de realiteit, en er moet toch érgens een plek zijn “… waar we aanstoot kunnen geven…”, zegt iemand kwaad. Naar aanleiding van “Uitnodiging tot een onthoofding”: “… De enige manier om uit de cirkel te breken, om op te houden met de cipier te dansen, is een manier vinden om je individualiteit te bewaren, die unieke eigenschap die zich aan een beschrijving onttrekt maar die de ene mens van de andere onderscheidt…”. Laat je nóóit dwingen een van hén te worden.
Dood en seks
Na haar revolutionaire studententijd in het Amerika van de jaren zeventig, waarin ze volop demonstreert tegen de Amerikaanse inmenging in Iran, keert Nafisi met haar bul op zak terug naar Teheran. De stemming op het vliegveld ervaart ze desondanks als zeer onaangenaam. Alleen al de kreten op reusachtige muurposters met een verwijtend op haar neerkijkende ayatollah: DOOD AAN AMERIKA! WEG MET HET IMPERIALISME EN HET ZIONISME! AMERIKA IS ONZE VIJAND NUMMER EEN! Terwijl er om haar heen een territoriumstrijd wordt uitgevochten tussen diverse linkse, wereldlijke en islamitische studentengroeperingen, heeft ze haar handen vol aan haar eerste leraarschap: “… Ik deed mijn best om in politiek opzicht min of meer fair te zijn. Behalve over “De grote Gatsby” en “A Farewell to Arms” gaf ik college over Maxim Gorky en Mike Gold…”. Ze start een werkgroep rond “The Adventures of Huckleberry Finn” en is in de wolken als ze in een boekwinkel een onverwacht juweeltje van de obscure auteur Henry Green vindt. Nafisi ervaart de merkwaardige ‘symbiose tussen de revolutionairen en de dood’ pas als een jonge en populaire, maar omstreden en radicale ayatollah sterft. Geruchten doen de ronde dat hij is vermoord. Op straat brandt een hevige strijd los wie zijn lichaam ten grave mag dragen: de fanatici en burgerwachten van Hezbollah, de partij van Allah, of de leden van de radicaal religieuze moedjahedien, die beweren zijn geestelijke en politieke erfgenamen te zijn. “… Dat was de eerste keer dat ik het vertwijfelde, orgiastische genot ervoer van deze vorm van openbaar rouwbeklag: alleen daar mengden mensen zich onder elkaar, deelden emoties zonder zich in te houden of schuldig te voelen en raakten lichamen elkaar. Er hing een wilde, seksueel getinte razernij in de lucht. Later, toen ik een leuze van Khomeini zag, die luidde dat de islamitische republiek blijft voortbestaan door haar rouwplechtigheden, kon ik getuigen van de waarheid…”. Ze raakt zichzelf kwijt in de massa, om zich als volgt op een hele enge manier terug te vinden: “… Toen merkte ik dat ik met mijn vuisten op een boom sloeg en huilde, huilde alsof degene die me het naast was, gestorven was en ik helemaal alleen in de hele wijde wereld stond…”.
Revolutie
Terwijl de communistische Toedeh-partij en de marxistische fedajien-organisatie de radicale moslimreactionairen steunen tegen wat zij de liberalen noemen, Khomeini naar de Oktoberrevolutie verwijst en de meeste studenten hun best doen hun ‘antirevolutionaire’ professoren te verdrijven, is Nafisi alleen maar verliefd op haar boeken: “… Ik legde uit dat de meeste grote werken van de verbeelding bedoeld waren om je een vreemde in je eigen huis te doen voelen. De beste fictie dwong ons te twijfelen aan wat we vanzelfsprekend vonden. Zij twijfelde aan tradities en verwachtingen wanneer die al te onveranderlijk leken. Ik zei mijn studenten dat ik wilde dat ze bij wat ze lazen nadachten over de manieren waarop die werken hen van hun stuk brachten, hun enig onbehagen bezorgden, hen dwongen om zich heen te kijken en de wereld net als Alice in Wonderland met andere ogen te bezien…”. De jubelstemming van vreugde en vrijheid die op de val van de sjah volgt, maakt al snel plaats voor vrees en beven als er een golf van executies op de revolutie volgt. Radicaal linksen en extreme moslims omarmen elkaar in wat een dodelijke omhelzing heet (en zie wat er vandaag de dag gebeurt): “… Toen we in de States ‘Dood aan’ dit of dat hadden geroepen, leek die dood symbolischer, abstracter, alsof we moed putten uit het onverwezenlijkbare van onze kreten. Maar in 1979 werden die kreten in Teheran met griezelige precisie werkelijkheid. Ik voelde me hulpeloos: alle dromen en leuzen werden bewaarheid en er was geen ontkomen aan…”. Het went: “... rechters die ijskoud spraken over amputeren van hand of benen bij een dief of over het doden van politieke gevangenen omdat er inmiddels onvoldoende ruimte was in de gevangenis…”. Met ontsteltenis kijkt ze naar de showprocessen van oude kameraden in het volle besef dat “… we allemaal samen deze zooi hadden helpen creëren…”.
Islamitisch Woodstock
Iran raakte in de greep van de mythe van Amerika, vertelt Nafisi: “… Amerika werd zowel het land van Satan als het Verloren Paradijs…”. De Amerikaanse ambassade verwordt tot het ‘nest van spionnen’: “… Dagelijks werden er uit de provincies en dorpen bussen vol mensen aangevoerd die niet eens wisten waar Amerika lag, die soms dachten dat ze naar Amerika werden gebracht. Ze kregen eten en geld, en ze mochten blijven en pret maken en picknicken met hun gezinnen voor het nest van spionnen – als tegenprestatie werd hun gevraagd te demonstreren, ‘Dood aan Amerika’ te roepen en nu en dan een Amerikaanse vlag te verbranden…”. Nafisi duidt een en ander als een ‘islamitisch Woodstock’. De revolutie kent geen nuances: “… Er waren maar twee krachten in de wereld: het leger van God en dat van Satan…”. Een bedachtzame student: “… Degenen die oordelen moeten rekening houden met alle aspecten van iemands persoonlijkheid. Alleen via literatuur kan men in andermans schoenen gaan staan en de verschillende tegenstrijdige kanten van de ander begrijpen en zich weerhouden van een al te hardvochtig oordeel. Buiten de sfeer van de literatuur komt maar één aspect van een mens aan het licht…”.
“De grote Gatsby”
Op een dag wordt Nafisi aangehouden door iemand die een klacht heeft tegen ‘Gatsby’: “… De roman was immoreel. Die leerde de jeugd de verkeerde dingen; die vergiftigde hun geest – dat zag ik toch wel in? Nee, dat zag ik niet in. Ik herinnerde hem eraan dat ‘Gatsby’ fictie was en geen wat-en-hoe-leerboek voor het leven…”. Toen Fitzgeralds boeken in de States verschenen, waren er veel mensen die er net zo over dachten. Dat brengt haar op het idee ‘Gatsby’ aan een proces te onderwerpen. Tijdens een college verandert ze haar klas in een rechtbank. Een prachtige analyse volgt, zonder expliciet eindoordeel. Een tegenstander noemt het boek ‘cultuurverkrachting’: “… Dit boek gaat zogenaamd over de American dream, maar wat is dat voor een droom? Wil de auteur suggereren dat we allemaal echtbrekers en bandieten zouden moeten zijn? De Amerikanen zijn decadent en in verval omdát dit hun droom is. Ze gaan ten onder! Dit is een oprisping van een dode cultuur!...”. Is een roman alleen goed omdat de heldin deugdzaam is? Of slecht als de hoofdpersoon afdwaalt van de goede zeden? Volgens een derde is het sleutelwoord ‘onachtzaamheid’, en wel van de rijken. Hun tekort aan inlevingsvermogen is tekenend: “… de grootste zonde is blind zijn voor andermans problemen en pijn. Die niet zien betekent het bestaan ervan ontkennen…”. Het doet denken aan een ánder slag onachtzame mensen: “… Zij die de wereld zien in zwart en wit, dronken van de rechtgelovigheid van hun eigen bedenksels…”. Zie ook de opzienbarende column van Arjen van Veelen in het NRC van 8 december 2023.
Het groene licht
Een meisje “… had er niet van geleerd dat overspel goed was of dat we allemaal fraudeurs moesten worden. Gingen mensen allemaal in staking of togen ze naar het westen nadat ze Steinbeck hadden gelezen? Gingen ze op walvisjacht na het lezen van Melville? Zitten mensen niet een ietsje ingewikkelder in elkaar? En zijn revolutionairen gespeend van persoonlijke gevoelens en emoties? Worden die nooit verliefd, of ontroerd door schoonheid?...”. Ze vindt het juist een heel goed boek: “… Het leert je de waarde van je idealen kennen, maar er ook voor op je hoede te zijn, en integriteit te zoeken op ongebruikelijke plaatsen…”. Fitzgerald zelf zei dat zijn roman om het verlies van illusies ging die de wereld zoveel kleur geven: ‘het groene licht aan het eind van de steiger’. Nafisi: “… Zij is geen commentaar op Amerika als een materialistisch land maar als een idealistisch land, een land dat van geld een middel heeft gemaakt om een droom tot leven te wekken…”. New York spiegelt honderdduizenden gelukszoekers betoverende visioenen en vage beloftes voor, terwijl zij in werkelijkheid platvloerse liefdesavontuurtjes en verhoudingen herbergt. Gatsby had nooit moeten proberen zijn droom te bezitten: het bezit van de zaak is het einde van het vermaak. “… Het gaat ook over verlies, over de vergankelijkheid van dromen zodra ze harde werkelijkheid zijn geworden. Het is het verlangen, het onstoffelijke ervan, dat de droom loutert…”. Laatst zag ik een gesprek met filosoof Gabriël van den Brink die de kortste definitie van de ‘werkelijkheid’ ‘dat wat tegenvalt’ noemt. Nafisi wijst haar studenten erop dat volmaakte idealen en nationale obsessies niet onderworpen kunnen worden aan een constant veranderende, onvolmaakte en onvolledige realiteit: “… U zou een Humbert worden, en het voorwerp van uw droom vernietigen; of een Gatsby, en uzelf vernietigen…”. Die dag voelt Nafisi zich behoorlijk tevreden na de les, vertelt ze: “… Ze waren allemaal aan het redetwisten toen ik ze buiten het lokaal achterliet…”. En niet over de recentste demonstraties of Khomeini, maar over Gatsby en zijn ontaarde ideaal.
Hoeders van de moraal
Even daarna worden er uitgeverijen en boekhandels in brand gestoken vanwege het verspreiden van onzedelijke literatuur: “… Een romanschrijfster werd gevangengezet om haar geschriften en aangeklaagd wegens het propageren van prostitutie. Verslaggevers verdwenen achter de tralies, tijdschriften en kranten werden opgedoekt en sommige van onze grootste klassieke dichters, zoals Roemi en Omar Khayyam, werden gecensureerd en verboden. Evenals alle ideologen vóór hen, leken de islamitische revolutionairen te geloven dat schrijvers de hoeders van de moraal waren. Deze verschoven visie gaf de schrijvers gek genoeg een gewijde status en legde hen tegelijkertijd lam. De prijs die ze moesten betalen voor hun nieuwe waardigheid was een soort artistieke onmacht…”. Kort daarna slaagt de regering erin de universiteiten voorlopig te sluiten. Faculteit, studenten en personeelsleden worden gezuiverd. Nafisi moet op het matje komen omdat ze weigert een sluier te dragen: “… Is het teveel van u gevraagd om u te schikken in een paar richtlijnen, om de revolutie te redden?...”. Tevergeefs tracht Nafisi uit te leggen dat het voelt alsof haar identiteit wordt uitgewist. “… Hoe kon je stelling nemen tegen de vertegenwoordiger van God op aarde?...”. De zaak is onbespreekbaar. Het eerste wat ze na het gesprek doet is haar liefste Engelse boekwinkel bezoeken, omdat ze vreest dat ze daar in de toekomst geen kans meer voor zal krijgen: “… Gulzig en gedreven begon ik boeken op te pakken. Ik liep naar de paperbacks, verzamelde bijna alle Jamesen en alle zes romans van Austen. Ik nam ‘Howard’s End’ mee en ‘A Room with a View’. Toen ging ik op zoek naar de boeken die ik niet had gelezen, vond vier romans van Heinrich Böll, en een paar die ik lang geleden had gelezen – ‘Vanity Fair’ en ‘The Adventures of Roderick Random’, ‘Humboldt’s Gift’ en ‘Henderson the Rain King’. Ik vond een tweetalige bloemlezing uit de gedichten van Rilke, en Nabokovs ‘Geheugen, spreek’. Ik bleef nog even om te overleggen over een ongekuisde versie van ‘Fanny Hill’. Toen ging ik naar de misdaadromans. Ik nam wat Dorothy Sayers mee en stuitte tot mijn grote blijdschap op ‘Trent’s Last Case’, twee of drie nieuwe Agatha Christies, een keuze uit Ross Macdonalds, alles van Raymond Chandler en twee Dashiell Hammetts…”. Enkele maanden later vallen de revolutionaire gardisten de boekhandel binnen en sluiten hem.
Zelfrespect in een zieke samenleving
Nafisi gaat niet meer terug naar de universiteit. In plaats daarvan krijgt ze twee kinderen. Ze houdt zich voornamelijk bezig met het schrijven van recensies in bladen die haar daarom vragen. De zondagavonden komt ze met een klein groepje samen om Perzische literatuur te lezen en te bestuderen: “… Als een stel samenzweerders zaten we om de eettafel en lazen poëzie en proza van Roemi, Hafiz, Sa’adi, Khayyam, Nizami, Firdawsi, Attar en Beyhaghi…”. Als haar uiteindelijk gesmeekt wordt om naar de universiteit terug te keren, met het argument dat ze ondertussen echt wel wat ‘liberaler’ zijn geworden, kan ze geen weerstand bieden. Ook haar man vindt dat ze de werkelijkheid moet accepteren zoals die nu eenmaal is – daar verandert toch niemand wat aan. Ze behandelt de roman “Daisy Miller” van Henry James en krijgt tot haar verbijstering tijdens tentamens haar eigen verhaal bijna woordelijk terug. Ze heeft te maken met studenten die geen idee hebben wat een eigen mening is. Ze zijn zo gehersenspoeld dat ze niet meer zelfstandig kunnen denken. James spreekt aan. Ondanks alle rampspoed zijn de personages van James aan het slot niet ongelukkig: “… Wat James’ karakters winnen is zelfrespect…”. Het draait om “… innerlijke verheffing..”, “… een binnenwaartse beweging die hen gaaf en gezond maakt...”. Ze beschrijft de gruwel van acht jaren oorlog met Irak. Vertelt over de mannen in het zwart op hun motorfietsen die ‘schenkers van de dood’ worden genoemd en juichend om door raketten geraakte wooncomplexen crossen, zodat niemand hulp kan verlenen. Vertelt over jonge meiden die in de gevangenissen door bewakers aan elkaar worden doorgeschoven om te worden verkracht: maagden gaan namelijk rechtstreeks naar de hemel. Vertelt over jongetjes die mijnenvelden in worden gestuurd met een sleuteltje om hun nek om de poort van de hemel te openen.
Grillig
Nafisi: “… Elk meesterwerk dat we lazen werd een uitdaging aan de heersende ideologie…”. De islamitische republiek voert de man-vrouwverhoudingen terug naar de tijd van Jane Austen. Nafisi ziet “Trots en vooroordeel” als een dans. Aan de hand van deze roman legt ze het begrip ‘democratie’ uit: “… Het is geen toeval dat de minst sympathieke personages in Austens romans diegenen zijn die geen waarachtige dialoog met anderen kunnen voeren. Ze razen, ze preken, ze kijven. Dit onvermogen tot een ware dialoog impliceert een ontbreken van tolerantie, zelfreflectie en begrip…”. Ze wijst op de vaak bedekte en daardoor des te schrijnender wreedheden in het klein onder Austens personages. Op 24 juni 1997 verlaat Nafisi Teheran voor het groene licht waarin Gatsby geloofde, waarna ze als hoogleraar gaat werken aan de John Hopkins University in de V.S.: “… Ik verliet Iran maar Iran verliet mij niet…”. Nafisi: “… Het leven in de islamitische republiek was zo grillig als de maand april, wanneer korte perioden met zon plotseling wijken voor buien en onweer. Het was onvoorspelbaar: het regime doorliep cirkelgangen van enige tolerantie gevolgd door een harde aanpak…”. Amir Maleki (zie de intro): “… Het Iraanse regime opereert onder volledige straffeloosheid. Kijk maar naar de president, Ebrahim Raisi. Hij was in de jaren tachtig lid van de ‘doodscommissie’ die duizenden gevangenen heeft laten executeren. En uitgerekend hij werd door Khamenei als president aangewezen…”. Echter, uit een studie van Gamaan, het onderzoekscentrum waarvan Maleki directeur is, blijkt dat minder dan 20 procent van de Iraanse bevolking het huidige regime steunt: “… Dus ruim 80 procent van de inwoners is tegen de islamitische republiek. Zo’n grote groep kun je niet voor altijd blijven onderdrukken…”.
Mijn tovenaar
De mooiste figurant die Nafisi opvoert, is in mijn ogen een legendarische professor die de revolutie op de universiteit afkeurt, weigert nog langer college te geven, en zegt pas weer op te komen dagen als hij zijn geliefde Racine mag onderwijzen. Als een kluizenaar trekt hij zich terug in zijn flat, waar hij alleen een select groepje vrienden en discipelen ontvangt. Wanneer Nafisi het op een gegeven allemaal even niet meer weet, besluit ze hem op te bellen. Er ontstaat een diepe vriendschap. Altijd kan ze op hem terugvallen voor wijze raad. ‘Mijn tovenaar’ noemt ze hem. “… Roept elke tovenaar, elke ware tovenaar zoals de mijne, de in ons allen verborgen bezweerder op, en brengt hij onze magische mogelijkheden en vermogens waarvan we het bestaan niet kenden aan het licht?...”. Dat doet hij zeker. Ik heb ook een tovenaar in mijn leven gehad. Hij leerde mij van boeken te houden. Nafisi laat de lezer op het eind evenwel in onzekerheid achter: “... Sinds ik Iran verliet heb ik, zijn wens respecterend, mijn tovenaar niet gesproken of geschreven, maar zijn magie is zozeer een deel van mijn leven geweest dat ik me soms afvraag: heeft hij wel echt bestaan? Heb ik hem verzonnen? Heeft hij mij verzonnen?...”. We komen het niet te weten. Toch wens ik een ieder zijn of haar eigen tovenaar. Het is het mooiste dat je kan overkomen.
Uitgave: Meulenhoff Boekerij – 2009 / eerste druk 2004, vertaling Mea M. Flothuis, 395 blz., ISBN 978 908 990 129 3, € 19,99
Rechtstreeks bestellen bij bol.: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten