Menu

donderdag 7 september 2023

Max, Mischa & het Tet-offensief – Johan Harstad

 

Wil je iets van de wereld om je heen begrijpen, wat nog niet meevalt omdat je er zelf onderdeel van bent, dan zou je drie dingen kunnen doen: een cursus hedendaagse cultuur volgen, de YouTube video's “De tijd in beeld” (deel I, II, III en IV) met filosoof Ad Verbrugge bekijken of  “Max, Mischa & het Tet-offensief” van de Noorse (toneel) schrijver Johan Harstad (1979, winnaar Europese Literatuurprijs 2018) lezen. Het is iedere pagina van de ruim 1200 (!) bladzijden waard. Het meest frappante vind ik dat zowel Ad Verbrugge als Johan Harstad hun verhaal baseren op de krankzinnige oorlogsfilm “Apocalypse Now” (1979) van Francis Ford Coppola, die ik eindelijk heb gezien. De film is geënt op de klassieker “Heart of Darkness” uit 1899 van Joseph Conrad. Ad Verbrugge wijst op het merkwaardige feit dat “Apocalypse Now” zich voltrekt in een roesachtige droomtoestand vol oerangsten en oerdriften, ja, zelfs spontane associaties oproept met iets als een vegetatieve tempelslaap waar je nekharen van overeind gaan staan, terwijl de huidige tijdgeest veeleer draait om ‘wakker worden’. Zie de complotdenkers en woke: ‘the trance is over now’. Zo duister als de Vietnamfilm, zo warm is trouwens het boek. Marja Pruis heeft het in één van haar briljante recensies zelfs ietwat badinerend over een ‘feel-good-roman’. Theoloog Sam Janse in het ND van 28.08.23: “… Ik probeer even een tekst te schrijven voor de geschiedenisboekjes van rond 2100. Dan leren de scholieren dit: ‘De Grote Vooruitgang begon ongeveer in 1950 en pakte in het begin voor de mensen in het Westen gunstig uit. Maar rond 2020 werden de fatale gevolgen van dit proces voor onze planeet duidelijk. Rond de evenaar werden hele streken onbewoonbaar. Vruchtbare gebieden werden woestijn. Met het gevolg dat er een grote volksverhuizing op gang kwam waarin meer dan een miljard mensen hun heil elders zochten. Dat leidde tot ontwrichting van de samenlevingen in Amerika en Europa.’ Voor zo’n verhaal hebben we maar één woord: apocalyptisch…”.

 

Omhelzing

Het boek. De van oorsprong Noorse, vijfendertigjarige regisseur Max Hansen begint tijdens een tournee van zijn achtste theaterproductie op een hotelkamer in de VS met frisse tegenzin aan een nieuwe dag. Hij vertelt over zijn beroep: “… Ik heb aan het begin van mijn carrière de fout gemaakt dat ik mijn ziel in mijn werk legde. Dat moet je niet doen, want je krijgt hem niet terug, niet in dezelfde staat tenminste…”. Hij gelooft niet in zalen met meer dan vierhonderd stoelen, want dan veranderen de toeschouwers in één groot gruwelijk organisme dat collectief reageert (zie rabbijn Jonathan Sacks over het ‘en masse’ anders handelen dan wanneer we alleen zijn). Hij heeft het over Beckett en Shakespeare, over Tennessee Williams en Eugen O’Neill, over Tsjechov en Ibsen, over Yasmina Reza en Jerzy Grotowski, over Strindberg en Artaud, over Louis Malle en Peter Weiss, over Peter Brook en Arthur Miller, over Molière en Pinter, over John Fosse en Lars Norén. Over het dode theater, het heilige theater, het ruige theater, het directe theater, het rijke theater, het synthetische theater, het wrede theater en het sobere theater. Zelf houdt hij het bij het inconsequente theater. Het theater van de twijfel - vooral in hem zelf - dat in principe vrij is van elk dogma. Hij verlangt naar Noorwegen waar hij niet meer naar terug kan. Na twintig jaar voelt hij zich nog steeds niet thuis in Amerika, het land van ontheemden. Hij schrijft in het Noors omdat hij er behoefte aan heeft zijn eigen stem op het spoor te komen. En om de mensen uit zijn verleden “… voor de allerlaatste keer in één omhelzing te vatten…”. Want alles en iedereen valt uit elkaar. Dat zijn er helemaal niet zoveel, zoals Maarten ’t Hart in een filmpje fijntjes opmerkt: zijn vader, zijn moeder, zijn vriendin Mischa, zijn dramadocent Wohlman, zijn vriend Mordecai en zijn oom Owen. 

 

Kapitalisme

De ouders van Max, een piloot en de eigenares van een breiwinkeltje, sloten zich in een vorig leven aan bij de communisten: “… Tot de Culturele Revolutie van Mao roet in het eten gooide en Pol Pot zijn ware gezicht toonde en er een gewone man met plastic tassen voor een tank ging staan op het Plein van de Hemelse Vrede en de wereld op zijn kop zette…”. Zijn vier jaar oudere zus Ulrikke vernoemden ze zelfs naar Ulrike Meinhof van de Rote Armee Fraktion. Zijn mooie, vrolijke, zorgeloze moeder was een spontaan flowerpower-meisje. Zijn vader een droevige jongen met een soort angstig respect voor autoriteit. Het gezin emigreerde naar Long Island voor het geld. Ad Verbrugge wijst op het merkwaardige feit dat de hippiegeneratie uit de jaren zestig in een draai van 180 graden rücksichtslos naar het kapitalisme switchte. Geld vergoedt veel, zo niet alles. Daar gaat het theater dat Max maakt onder andere over. Hij haalt een stuk aan dat zich, naar aanleiding van de beurscrash in 2008, afspeelt in een claustrofobische vergaderzaal en zwaar leunt op de science-fictionfilm “Alien” uit 1979 (waarin de bemanning van een ruimteschip gek genoeg wordt gewekt uit haar cryptoslaap door een boordcomputer – zie Ad Verbrugge in de intro): de ‘mammon’ in de rol van buitenaards monster. Zie 1 Timotëus 6:10 zou ik zeggen. Groei om de groei is de ideologie van een kankercel, aldus Max. De spelers discussiëren over de vraag of er overeenkomsten bestaan tussen de kampbazen in Auschwitz-Birkenau en de geldwolven in financiële instellingen: “… Was er sprake van vergelijkbare rationalisatie? Als je duidelijk ziet wat jouw handelingen met je medemens doen, maar toch vindt dat je in je recht staat; als je beseft dat de keuzes die je maakt catastrofale gevolgen kunnen hebben voor hordes individuen, maar toch doodgemoedereerd naar huis gaat, naar vrouw/man en kinderen en rationeel vindt dat je goed werk hebt geleverd, is er dan nog wel een verschil?...”. Wat is het verband tussen kapitaal en de slechtheid van de mens? Hij vertelt over een actrice die het kapitalisme zo’n beetje verpersoonlijkt en verdedigt: onze graaineiging zou best iets natuurlijks en menselijks kunnen hebben. “… Als het de bedoeling was geweest dat we konden vliegen, dan zouden we wel met vleugels geboren zijn. Als het de bedoeling was dat we socialisten zouden zijn, dan hadden we wel een aangeboren gevoel voor empathie en medeleven meegekregen…”.  We bekritiseren dieren ook niet om hun gedrag: “… we verwijten de eekhoorn niet dat hij noten verzamelt voor de winter en we knikken begripvol als het dier meer hamstert dan het gedurende de koude maanden kan opeten. Want een eekhoorn weet niet hoelang de winter duren zal…”. Alsof je naar een rede van Goebbels luistert: “… je weet dat het krankzinnig is, maar je kunt je oren er niet van afhouden…”. Max constateert verder hoe raar het is dat het publiek klapt voor haar eigen ondergang.

 

Oorlogsheld

Hij heeft het over een knettergek stuk over Napoleon op Sint Helena dat hij geënt heeft op de films van Stanley Kubrick: Napoleon die ‘s nachts op een driewieler door de gangen van Longwood House raast en dat soort dingen. Zo werkt het postmodernisme. Hij kan niet in hotels slapen en wel in auto’s, dus huurt hij er een tijdens zijn tournee, in plaats van met het vliegtuig van hot naar her te reizen. Terwijl hij het zich achter het stuur gemakkelijk maakt, vertelt hij over zijn jeugd in een buitenwijk van het Noorse Stavanger: Forus. Ooit was het moeras, toen kwamen de fabrieken en daarna verdwenen de vaders naar de lucratieve booreilanden en olieplatforms in de Noordzee. De moeders zwaaiden de scepter. Harstad beschrijft het een beetje op een ‘als de kat van huis is, dansen de muizen’-manier. Wanneer de doodvermoeide mannen thuiskomen, is er rust geboden en moet alles en iedereen weer in het gareel. Een paar dagen voor hij elf wordt (1988), ziet Max stiekem "Apocalypse Now". Met een vriendje. In een kelder. Via een opgenomen video die hij van een oudere broer van iemand heeft geleend, die hem later feliciteert omdat hij zo’n ‘zieke film’ heeft doorstaan. Iemand verderop in de straat is er krankjorum van geworden. Het levert Max naast zijn fascinatie voor het Tet-offensief de nodige verschrikkelijke nachtmerries op, maar daar praat hij natuurlijk niet over. Met zijn vriendjes speelt hij de Vietnam-oorlog na in de bossen en tussen de verpauperde graansilo’s op het industrieterrein van Forus, waar hij tijdens een onbezonnen actie uit het raam van een fabriekscomplex valt en allebei zijn sleutelbeenderen inclusief polsen breekt. Tegen alles waar zijn ouders voor staan, kiest hij immer de Amerikaanse kant. Op het gips kalken zijn schoolvriendjes fameuze quotes uit “Apocalypse Now”: “… I love the smell of napalm in the morning…”. Max is een oorlogsheld.   

 

Prozac Nation

Na een hartverscheurend afscheid komt het gezin, totaal uit de toon vallend in dikke Scandinavische truien, in het zomerse gegoede Garden City – New York aan, dat als twee druppels water op thuis lijkt maar het niet is, en begint Max’ gemis. Hij weigert woedend en verdrietig naar buiten te gaan. Als hij genoeg heeft van boeken en muziek begint hij uit pure frustratie te schrijven. Hij stikt in zelfmedelijden en is zo rottig tegen zijn moeder als hij maar kan. Hij blijft wel hardlopen. In het donker. Om de buurten ‘aan elkaar te breien’. Hij gaat naar de middle school waar hij geen aansluiting vindt: “… Ik stond alleen op het schoolplein en had niets te maken met het rumoer om me heen. Het regende…”. Gelukkig duurt het maar een jaar tot hij naar de high school kan. Die zomervakantie in Florida geeft hij zijn verzet op,  koopt hij een pakje sigaretten, Jezus-sandalen die staan voor ‘in beweging blijven’ en besluit hij de jungle in te lopen om er nooit meer uit te komen: hij wordt Amerikaan. Op de nieuwe school ontmoet hij de Joodse, altijd sjiek geklede, ongewoon knappe Mordecai Weintraub, die net als hij, ‘zwemmen voor gevorderden’ heeft gekozen. De rest van de klas dobbert  rond in het pierenbadje. Mordecai schreeuwt een citaat uit “Apocalypse Now” naar hem. Dolgelukkig schreeuwt hij een ander citaat terug. Alsof het wachtwoorden zijn. Om elkaar te kunnen blijven zien, worden ze lid van een zwemclub. Al ras zijn ze avonden lang bij elkaar om tot ze er zo ongeveer bij neervallen over films, boeken en muziek te discussiëren: ‘Blind Melon’, ‘The Lemonheads’, ‘Pearl Jam’, ‘Soundgarden’, ‘The Beastie Boys’. Het vuur tussen hen laait op. Zielsverwantschap. Als Mordecai verkering krijgt met het mooiste meisje uit de klas verandert hun relatie. Tot hij bijna nooit meer langs komt en het gerucht rondgaat dat hij depressief is. Maar ja, “… wie is dat niet in dit land? Nog even en ze lanceren Prozac met mintsmaak…”. Begin jaren negentig “… staat bekend als een van de zwartste hoofdstukken uit de geschiedenis van New York City, waar toen binnen de stadsgrenzen meer dan tweeduizend moorden per jaar werden gepleegd…”.

 

Dramaqueen

Op een winternacht vliegen er sneeuwballen tegen het raam van Max’ slaapkamer en blijkt Mordecai voor zijn huis te staan. Samen dwalen ze uren door het stille duister. Mordecai vertelt dat hij maar niet verliefd kan worden op zijn lief, hoe hard hij het ook probeert. Wat is er waar van de geruchten dat hij iets te maken heeft met inbraken in de buurt? Wat heeft hij met zijn hand gedaan waar een spoor van opgedroogd bloed langs loopt? Max komt het niet te weten. Als ze in het aanbrekende daglicht uiteindelijk met een hug afscheid nemen en Mordecai’s mond ‘per ongeluk’ die van Max raakt, weet ik het zeker: Mordecai is gay. Al heeft de ietwat verwarde Max vooralsnog geen idee. Mordecai is sowieso een dramaqueen. In een buitengewoon provocerend artikel voor een literair blaadje dat op school circuleert, zet Mordecai zijn vriendin zo grensoverschrijdend en genadeloos te kakken, dat deze niets anders kan dan hun relatie op hoge toon beëindigen. Mordecai is weer vrij! Samen gaan de pubers hun omgeving met zondermeer meedogenloze fratsen te lijf. De wereld als podium. Tot de moeder van Max hen meesjouwt naar een aantal theaterproducties, waar ze zo onder de indruk raken van “Three Hotels”en “The Normal Heart” - volgens mama is echter “The Zoo Story” van Albee het allermooiste ooit - dat ze hen stimuleert zich bij het schooltheater te vervoegen. Dat is toch een club contactgestoorden en tere zieltjes? Maar ze moeten érgens hun ei kwijt. Dus: waarom ook niet!

 

Wohlman

“… Niets aan het schooltheater was zoals we het ons hadden voorgesteld, het was echt keihard werken. Vier avonden in de week, drie uur per avond…”. De dramadocent, Wohlman, is even angstaanjagend als kolonel Kurtz uit “Apocalypse Now”, beweert Max. Over “Wachten op Godot” : “… ‘Als Godot was gekomen, was er geen verhaal geweest,’ zei Wohlman. ‘Datzelfde geldt voor die Jezus van jullie. Als hij niet op zijn hoogtepunt verdwenen was, maar was blijven rondhangen tot hij veertig, vijftig, zestig was geworden – denk je dat iemand dan zin had gehad om naderhand boeken over hem te schrijven? Nee dus. Dat is het beste wat ik over Jezus kan zeggen, dat hij wist wanneer hij van het toneel moest verdwijnen. Maar Godot? Godot is een heel ander verhaal. Godot is God. En tegelijkertijd is hij God ‘niet’. Hij komt niet. Hij is de negatie van God…”. Even verder: “… Dat is het moderne schuldgevoel, dit is de moderne tragedie. We hebben de goden uit de oudheid die ons de hele tijd omringden vervangen door een afwezige God en zo hebben we ons eigen bestaan zinloos gemaakt…”. Volgens hem bestaat het leven uit wachten tot onze tijd erop zit, de stoelen worden verlaten en de lichten in de zaal voorgoed worden gedoofd: “… Wij zijn de laatste leveranciers van de illusie dat we ergens naar op weg zijn en dat we een doel hebben…”. Zijn leerlingen zijn vooralsnog jong genoeg om te denken dat alle dramatiek slechts de illusie van een echte inhoud is en te verwachten dat er ooit ergens een licht zal opgaan. Na een heleboel theorie wordt eindelijk “De Neushoorn” van Eugène Ionesco gespeeld, dat over groepsdruk en conformiteit gaat. De aansluiting bij ‘de universele familie’, het ‘Herrenvolk’ zo je wil. Mordecai blijkt tijdens een experiment bereid ‘een van hen’ te worden. Max, als enige, niet. In plaats van neushoornmaskers dragen de acteurs gasmaskers.

 

Daar. Was. Ze.

De zomer van 1993 brengt de familie Hansen door in een strandhuisje bij Fair Habor op Fire Island, een slaperig plaatsje vol vriendelijke mensen op nog geen half uurtje rijden van Garden City, waar de zen-rust nog niet is verstoord en auto’s verboden zijn. Kortom, ‘een en al wildernis en ongedierte’. Max is er volmaakt gelukkig. Ook al ruziën zijn ouders steeds vaker. Hij praat er met de pensionado’s. Helpt hen in ruil voor een paar pilsjes hun bungalowtje te beitsen. En ondertussen wacht hij op Mordecai die na zijn zomerkamp komt logeren en eindelijk zeker weet dat hij het theater in wil: “… We wisten wat we wilden worden, wat we met onze levens wilden doen, dat was een enorme opluchting. We wilden ook nog eens hetzelfde, die opluchting was nog groter…”. Max: “… We hadden als zwemmers kunnen eindigen, maar we waren op tijd aan land gekrabbeld…”. Mordecai blijkt op kamp een leidster te hebben ontmoet die hij graag mag. Geen paniek, gewoon een vriendin. Zeven jaar ouder zelfs. Een redelijk succesvolle kunstenares al. Mischa. Sterker, ze bivakkeert voor een aantal weken in een huis waar voortdurend wordt gefeest, in Davis Park bij Leja Beach, twintig kilometer verderop. Daar gaan ze natuurlijk op af. Ze beloven papa om uiterlijk twee uur ’s nachts thuis te zijn. Ze fietsen zich te pletter over onbegaanbare zandpaden en door donkere bossen, maar houden vol. In Davis Park richten ze zich simpel op de huizen waar muziek klinkt. Het derde waar ze aanbellen is raak: “… Daar. Was. Ze…”. Max: “… Werd ik toen al verliefd op haar, toen ze zo tegen de deurpost leunde? Gebeurde het echt zo snel? Ik weet het niet, ik geloof dat het te veel was om in één keer te verwerken en dat de verliefdheid me pas later die avond, in de loop van de nacht besloop en dat die groeide, groeide en buitensporige proporties aannam, en ik wilde haar alleen maar aanraken en met haar praten en naar haar luisteren en haar opvreten en haar vierentwintig uur per dag bij me hebben, idealiter nog langer. Verliefdheid op het randje van kannibalisme, stevig verankerd in waanzin…”. Met haar meterslange wimpers lijkt ze op Shelley Duval uit “Brewster McCloud” (zie de foto op de omslag). En op Olijfje, de vriendin van Popeye. Eerst weet Mischa niet goed wat ze met twee kleuters van zestien aan moet, maar als ze bier en whisky (die ze gejat hebben uit het strandhuisje van een alcoholist) bij zich blijken te hebben, verandert de zaak. Al gauw worden ze opgenomen in het gezelschap van galeriehouders, schrijvers, collega-kunstenaars en andere onduidelijke types, dat binnen, onder het zuipen door, marihuana zit te roken. Om een lang verhaal kort te maken: tegen zes uur ’s morgens maakt Max zich geschrokken los uit Mischa’s dunne armen en karren de vrienden als de wiedeweerga terug naar huis, waar papa gelukkig nog luid en duidelijk onder zeil is. Het laatste waarvan Max zich bewust is, is dat Mordecai bij hem in bed kruipt. Wanneer ze een paar dagen erna schuilen voor een hevige onweersbui, ontstaat er een intimiteit waarin Mordecai  vertelt dat hij het niet erg vindt dat Max werk wil maken van Mischa, omdat hij op jongens valt. En dat hij alle dialogen in “Apocalypse Now” enkel uit zijn hoofd heeft geleerd om Max te imponeren. Hij vindt de film in feite geen bal aan: ‘net opgedroogde verf’.

 

Ik werd wakker

Als Mordecai naar huis is, komt Max Mischa weer tegen die een boek zit te lezen op het strand (“Oil” van Upton Sinclair, voor de liefhebbers). Of hij zin heeft om ’s avonds om acht uur langs te komen (ten teken dat de audiëntie voorbij is, duikt ze weer in haar boek). Wederom ploegt hij gestaag over de slechte zandwegen naar Davis Park. Mischa vertelt dat ze ‘wasmachines’ schildert. Ze heeft net een werk verkocht voor tienduizend dollar (Max moet zich even aan de tafel vasthouden). Via Mischa laat Harstad de hele moderne kunst voorbij komen: Pollock, Rothko, Jasper Johns, Rosenquist, Warhol, Franz Kline, Basquiat, Cindy Sherman, Takashi Murakami, Tom Wesselmann, Michael Heizer, Georgis O’Keeffe, Grant Wood, Chuck Close. Max: “… Ik werd wakker in een nieuw leven dat in niets op het vorige leek…”. Over de lawine van verliefdheid: “… Ik had buikpijn, wilde juichen en overgeven tegelijk…”. Even verder: “… Verliefd. Er vond een nieuwe verschuiving plaats in mijn bovenkamer, de hele rotswand raakte los, de wind trok aan, er barstte een orkaan los en mijn hart bonsde in mijn slapen. Het deed pijn…”. Mischa zegt dat ze vier jaar de bak in kan draaien vanwege een categorie E-misdrijf, omdat zij drieëntwintig is en hij nog geen zeventien. Gelukkig zien ze er allebei uit als achttien.

 

Oom Owen

Hetzelfde presteert Harstad met muziek, verbonden met oom Owen, wiens leven ook een - in mijn ogen wat minder pakkende - lijn vormt in het verhaal. Zijn naam valt een paar keer als Max’ ouders heibel hebben. Eerst denkt Max dat Owen misschien wel een geheime minnaar van zijn moeder is. Allengs komt hij er achter dat het om de naar New York geëmigreerde broer van zijn vader gaat, waarover altijd is gezwegen. Max spitst zijn oren als hij hoort dat Owen zelfs voor de Amerikanen in Vietnam heeft gevochten. Owens verhaal begint als hij als paria, want oorlogsveteraan, terugkeert naar Amerika, waarmee hij zijn staatsburgerschap heeft verdiend waarom het hem van meet af aan te doen is geweest, wegen gaat asfalteren, tijdens zijn werk een meisje ontmoet met wie hij een jaar of vijf samenwoont, waarna ze hem dumpt voor een ander en hij terugkeert naar The Big Apple. Prachtig beschrijft Harstad het New York van 1978 dat is gereduceerd tot één groot renovatieproject. De kas is leeg. Op Times Square wemelt het van de hoeren en goedkope seksbioscopen. Er zijn wapens op straat, afval, bendes, junks, verkeersopstoppingen en een metronet waar je alleen gebruik van maakt als het echt niet anders kan. De onderaardse tunnels worden bewoond door het Mollenvolk: “… de gestoorde en uitgekotste mensen, die niet eens genoeg geld hebben om bovengronds arm te zijn of die niet gezond genoeg zijn om op de trottoirs te zitten…”. New York City staat aan de rand van een faillissement. Sinds kort verheffen zich in het zakendistrict de torens van het World Trade Center. Muziekfanaat Owen: “… Ook de jazz is niet meer wat die geweest is, de rijen voor Village Vanguard zijn geslonken, de mensen zijn verkast naar Studio 54 en Max’s Kansas City om te dansen op disco of de geboorte van de punk bij te wonen; in CBGB in de Bowery ontstaan nieuwe muziekstijlen…”. Even verder: “… hij heeft een band gezien die zichzelf Suicide noemt, de ‘vocals’, je kunt het nauwelijks zang noemen, worden begeleid door een simpele synthesizer en een mishandelde drumcomputer, de muziek is monotoon en spastisch en de band en het publiek schelden elkaar tijdens het optreden uit, door de wederzijdse confrontatie en teleurstelling ontstaat er een verbondenheid waardoor de muziek vorm krijgt; hij heeft mensen in extase horen juichen toen de zanger van een andere band hun volgende nummer aankondigde, ‘Psycho Killer’…”. Sinds de jaren vijftig heeft een half miljoen inwoners de stad voorgoed verlaten.

 

Scandinavische muziek

Owen vindt werk in een pianofabriek waar hij tijdens de vakantieperiode waarin er weinig tot niets te doen is, zijn passie voor muziek uitleeft door voor zijn verbouwereerde collega’s een paar stukken te spelen: ‘Rondo Amoroso’, ‘Rondo Alla Turca’, ‘Autumn Leaves’, een stuk van Fartein Valen, Griegs ‘Arietta’ en diens ‘Trollenmars’. Hij wordt gesnapt door zijn chef die zegt dat hij de piano mishandelt. Het instrument is nog niet af. Hij verstoort de balans. Een piano is geen speelgoed. Maar hij geeft hem wel het adres van een showroom waar hij misschien mag laten horen wat hij in zijn mars heeft. Als de eigenaar merkt dat Owen klanten trekt, vraagt hij hem iedere zaterdag langs te komen: “… elke sukkel kan hier Prokofjev of Mozart spelen, daar is op den duur niemand meer van onder de indruk, zegt hij opgewekt, we moeten hun iets anders laten horen, iets nieuws, we moeten hun het geluid van een heel andere wereld in deze instrumenten laten horen, snap je?...”. En dus haalt Owen de Scandinavische muziek naar 5th Avenue: Sæveruds ‘Strijdlied’, Agatha Backer-Grøndahl, Wilhelm Peterson-Berger, Sibelius, Ole Bull, Jan Johansons ‘Jazz op zijn Zweeds’. Na een poosje mag hij in zijn vrije tijd ook op een vleugel in de werkplaats oefenen. Met kerst nodigt de showroomeigenaar hem uit in zijn gigantische appartement in het Apthorp-gebouw, waar hij een paar nachten blijft slapen, al gauw niet meer is weg te slaan, en tenslotte twee kamers betrekt in onderhuur. Owen breekt als hij in een bioscoop “Apocalypse Now” ziet en laat zich door zijn nieuwe huisgenoten in het Athorp troosten op een manier waarover je maar beter kunt zwijgen. En dan is het 1980. Een nieuw decennium: “… dat brengt een ander soort dagelijks leven mee, andere muziek en andere meningen, meer geld en een killere samenleving. Op straat moet een nieuwe manier van leven uitgevonden worden, nieuwe manieren van lopen, van praten, een geheel nieuwe taal. Misschien moeten we zelfs leren op een heel andere manier adem te halen. Voor de zoveelste keer…”. Even verder: “… De muziek is nog verder afgegleden sinds de vorige keer dat hij ernaar luisterde, er is nauwelijks nog ruimte voor trage tonen, ‘smooth jazz’ is de nieuwste trend, compleet met opzichtige kleren en muzikanten met big smiles, pastelkleurige rolschaatsen en zweetbandjes terwijl ze erop los toeteren en begeleid worden door een dozijn synthesizers, reuze gezellig allemaal. Charmant. Jazz en pop zijn door elkaar gehusseld en niet meer van elkaar te onderscheiden. Een potpourri. Kenny G.-bagger…”.

 

Gewonde vogel

Hoewel nog niemand met een mobieltje rondloopt, voorspelt Mordecai al de opkomende geestelijke problematiek van met name meisjes: “… De exploitatie van en de fixatie op het uiterlijk worden steeds erger, kijk naar de bladen in de kiosk, naar de clips op mtv. Dit kan maar één kant op gaan. Dit leidt tot een verstoring van het seksuele ecosysteem, die staat een duurzame ontwikkeling in de weg. En het is de vraag of dit teruggedraaid kan worden of dat het te laat is, net zoals met de ozonlaag…”. Of Max wel weet dat Mischa een ‘gewonde vogel’ is: “… Dat zijn de meeste meisjes. Afgezien van een enkele albatros, maar die vliegen zo ver en zo hoog dat je ze bijna nooit te zien krijgt. Sommigen denken zelfs dat de albatrosmeisjes een uitgestorven ras zijn…”. Volgens Mordecai is het gewondevogelsyndroom de schuld van de man en zal deze er voor moeten boeten. Zelf ontspringt hij de dans, want hij is een aaibare homo. Interessant is ook dat Max en Mordecai de plaatsen waar gefeest wordt, waar iedereen moet zijn (de ‘sprawl’), ontlopen, en liever met hun biertjes het dak van de school op klimmen om tot vier uur ’s nachts te kletsen: ze voelen en presenteren zich trots als outsiders. Als zijn ouders definitief uit elkaar gaan, weigert Max demonstratief afscheid van zijn vader te nemen wanneer hij voor de laatste keer langs komt, wat de reden wordt voor een lange verwijdering. Ondertussen leert de musical ‘Oklahoma’ uit het jaar nul hem “… hoe belangrijk het was om van rotzooi toch nog iets te maken…”. Even verder: “… Ik zong 'It’s a Scandal! It’s an Outrage!' en verontschuldigde me daarmee bij het publiek…”. Ondertussen de verbijsterende feitjes die zijn zus ten berde brengt: “… Wist je dat het DNA van de mens voor 60 procent hetzelfde is als dat van een banaan? Of dat de kwal Turritopsis nutricula als hij volwassen is zijn cellen zo kan veranderen dat hij weer jong wordt? Hij kan dit proces zo vaak herhalen als hij wil en heeft dus het eeuwige leven. Als hij niet opgegeten wordt dan. Is dat niet bijzonder?...”. De laatste toneelstukken op school laat Wohlman spelen zonder publiek. Hij gaat zelfs zelf de zaal uit. Wat voor een leven zonder God zou kunnen staan: je speelt enkel voor jezelf. Max woont voor het eerst een tentoonstelling van Mischa mee: ‘Heaven is a Laundry Place’ met haar wasmachineschilderijen, die ‘inzicht lijken te verschaffen in de naderende teloorgang’, “… misschien maakte ze deze zelfs begrijpelijk…” (een en ander wordt afgezet tegen een bij bekrompen ouders protest oproepend toneelstuk van Sartre dat Max moet spelen: ‘de hel dat zijn de anderen’). ‘Transplendent’, noemt een ‘kunstluis’ het. Mischa tijdens de officiële  introductie van Max in haar kunstkring: ‘Nu is hij ‘één van ons’. ‘Mensen zonder bestemmingsplan’.

 

Politieke aids

Max  blijft zich bezig houden met oom Owen, over wie zijn moeder opmerkt dat hij vast republikein zal zijn. Of dat erg is? Nou en of: zoiets als ‘politieke aids’! In plaats van naar het premièrefeest van het giga-succes van ‘Oklahoma’ te gaan, drukken Max, Mischa en Mordecai zich achterover en rijden naar Manhattan om eindelijk de verloren oom te gaan zoeken, waarvan Mischa het adres heeft achterhaald, die ondertussen in zijn dooie uppie in het enorme, verwaarloosde Apthorn woont. De Indiaanse conciërge zegt zijn naam zo snel, dat ze die verstaan als ‘Antichrist’: de zoveelste verwijzing naar “Apocalypse Now”. Al gauw worden ze de dikste vrienden. De pianofabriek en de showroom waar Owen speelde zijn failliet. Het stel waar hij van huurde is vertrokken. Een oude, zwarte, vanwege een onduidelijk zedendelict uitgerangeerde, maar briljante pianoleraar in de achterbuurt van Harlem heeft Owen gaandeweg naar zo’n hoog muzikaal niveau gestuwd, dat hij allerhande anonieme achtergrondmuziek mag spelen in een muziekstudio, waardoor hij ternauwernood de huur voor het Athorp in zijn eentje kan ophoesten. Max en Mischa helpen hem uit de brand door bij hem in te trekken. Volgens zijn ongeduldige, veeleisende coach is Owen totaal ongeschikt voor het optreden voor publiek. Hij zou er uitzien als een hagedis: “… niemand gaat betalen om daarnaar te kijken…”. Hij leert Owen improviseren. Blanken zijn zo bang fouten te maken en de controle te verliezen dat ze nog stijver zijn dan een dode ezel. Owen moet de muziek vóelen. Zichzelf vergéten. Dat lukt. Zo gauw hij onder andere mensen is verandert hij echter in één brok zenuwen. Samenspelen gaat niet meer. Wat Owen nog wel kan proberen, is schrijven, aldus zijn begeesterde leraar, muziek componeren.  

 

Nine-eleven

Ondertussen heeft burgemeester Ed Koch de stad New York weer op de rails gekregen. Max volgt een toneelopleiding, waar hij mee stopt om over te stappen naar theaterregie. Mordecai bereikt de filmwereld van Broadway. De totale ontreddering van de aanslag op de Twin Towers wordt omschreven en het theaterstuk dat Max naar aanleiding daarvan maakt. Weer dat gevoel van ontheemding en apocalypse now: “… Je bent oud genoeg om te weten dat het niet voor niets zo is dat niemand reclame maakt voor de realiteit van het leven…”. Als je het vierde vliegtuig meerekent dat zes jaar na 9/11 neerstort, brengt dat het totale aantal vliegtuigdoden (inclusief de terroristen van twee vliegtuigen) op het tamelijk verontrustende getal 666, aldus Max sardonisch richting degenen die 'het getal van het beest' berekenen. Oom Owen weigert pertinent iets los te laten over zijn Vietnam-periode, maar ontmoet in het geheim wel een club Vietnamveteranen met wie hij gaat helpen bij Ground Zero. ‘Karma’ volgens Antichrist. Max heeft het over het leven dat verandert in ‘zwarte push’. Mischa timmert aan de weg met een expositie van schilderijen van lege kantoren zonder uitgang, zonder uitzicht, zonder exit-strategie, zonder identiteit: “… Als een baarmoeder, de kantoorbediende als een hulpeloos embryo…”. Het doet me aan “The Matrix” denken. Kantoren regelen ons hele leven: “… Dus wanneer de kantoren leeglopen, houdt de wereld op…”. Alsof ze al vooruitloopt op de coronapandemie. Een en ander lijkt wederom het verhaal over de vergankelijkheid van het hedendaagse economische denken. Alles wat omhoog gaat zal ooit ook weer omlaag moeten.

 

Zwart

Mischa’s hyperrealistische kunst is nog niets vergeleken bij de semi- en over the top performancekunst die Harstad opvoert en niet bestaat. Iemand beweegt gestaag naar het ‘nulpunt’, zodat hij kan stoppen met werken: het schilderij dat ‘niets’ meer uitdrukt. Hij concentreert zich op ‘zwart’ in een ruimte die wordt verlicht door drie grote lampen die een ondraaglijk fel licht op zijn doeken werpt, zodat hij aan het optredende verblekingsproces kan zien of de gewenste zwartheid al is bereikt: “… Om onder deze onaangename omstandigheden te kunnen werken en om sneeuwblindheid en schade aan zijn netvliezen te voorkomen was hij gedwongen om met een speciale zonnebril te werken…”. Uiteindelijk gebruikt hij geen verf maar nanobuisjes die 99,7 procent van het licht absorberen, waardoor je bijna niet naar de schilderijen kunt kijken omdat je het gevoel hebt in iets verschrikkelijks te verdwijnen (oom Owen zegt een hoofdstuk verder dat hij in Vietnam ook niet naar de hem omringende jungle durfde te kijken). Zwarte gaten. Letterlijk. Een eindeloze duisternis van volstrekte onverschilligheid. Er komt een vrouw op in een jurk met dezelfde zwarte kleur: Vantablack. Door de extreme zwartheid hangen haar armen, haar benen, haar hoofd en hals los in de lucht. Een man moet overgeven. De rest is met stomheid geslagen: “… We applaudiseerden met onze ogen dicht, bang dat ze terug zou komen en ons ten dans zou vragen…”. Alle kunstenaars streven naar het ‘Pollock-moment’, wat mij het equivalent lijkt van de heilige graal van de transhumanisten: singulariteit. Ook Max gaat met het ‘niets’ bezig. Voor een toneelstuk staat hij uren op JFK airport om ervaring op te doen met ‘wachten’ en ‘niets doen’: ‘een rondedans van de verveling’. Was dit de nieuwe tijdgeest die opdoemde na de verdoving en radeloosheid van de Aanslag? Gaandeweg stelt Max zich diepgaande vragen over zijn voyeurisme inzake de Vietnamoorlog.  

 

Burning Man

Terwijl ik lees dat Mischa een week lang midden in de gloeiendhete Black Rock-woestijn in Nevada zit, waar ze met vijftigduizend anderen deelneemt aan haar tweede Burning Man, het festival voor radicale zelfexpressie, staat in de krant dat het event dit jaar is geëindigd in een grote blubberbende. “… Mordecai was een gezworen fan van Burning Man, jaren achtereen was hij ernaartoe gegaan om zichzelf te zoeken en zichzelf eventueel ook achter te laten in de dorre woestijn als wat hij vond hem niet beviel…”. Burning Man is een experiment dat niemand verlaat zonder veranderd te zijn, aldus velen: “… het was één groot gekkenhuis waar je kon doen en laten wat je wilde…”. Burning Man bestaat buiten de tijd: “… dat kon je niet uitleggen; je moest het ervaren of je moest het bewust aan je voorbij laten gaan…”. Alle duizenden aanwezigen hebben een eigen interpretatie voor de houten figuur die op de laatste zaterdag in de fik wordt gestoken, als een surrealistische, gemoedelijke variant van een scène uit “Apocalypse Now”. Oom Owen over zijn maten op de basis in Vietnam: “… Maar hier zaten we dan, gedwongen in een gemeenschap te leven waar na verloop van tijd een soort – ik weet het niet – begrip ontstond. Kun je dat zeggen? Een wederzijds begrip? Ik weet er geen beter woord voor. We zouden later nooit meer zoiets meemaken…”. Zijn wat mij betreft beste definitie van waar aantrekkingskracht uit bestaat (inzake een meisje waar hij tijdens een verlof verliefd op wordt): “… Ze moest iets weten wat ik niet wist…”. Als Mischa terugkomt zegt ze dat ze het fijn vond een tijdje weg te zijn geweest en weet Max dat hij haar aan het verliezen is: “… Elke dag raakte ik weer een stukje van haar kwijt, ze verbrokkelde onder mijn handen en ik wist niet hoe ik haar weer tot een geheel moest maken, hoe ik haar kon lijmen…”. Bovendien probeert de eigenaar van het Apthorp hen uit te roken: hij wil er koopappartementen van maken.

 

The Smoking Gun

Nog zo’n waanzinnige performance-installatie die Harstad beschrijft: ‘The Smoking Gun’ (van een vrouw van zeventig die twintig jaar in een gevangenis in Letland zou hebben gezeten). Voor je naar binnen gaat moet je eerst een hele serie twijfelachtige formulieren ondertekenen, die onder andere bestaan uit een gezondheidsverklaring waarin je bevestigt dat je niet aan een mentale aandoening lijdt of antidepressiva gebruikt, een verklaring dat je uit eigen vrije wil de tentoonstelling bezoekt en een verklaring dat derden niet aansprakelijk kunnen worden gesteld voor eventueel geleden schade. Je moet een alarmerende tekst lezen waarin wordt vermeld dat je het project als een ‘potentiële crisissituatie’ dient te beschouwen, wat betekent dat zich in de tentoonstellingsruimte wapens bevinden. En er is een zakelijk document dat naar je bloedgroep, ziekenhuisvoorkeur en namen + telefoonnummers van naasten vraagt. Als jij aan de beurt bent ga je een aardedonker, geluiddicht vertrek binnen. Midden in de ruimte staat een tafeltje dat verlicht wordt door een zwak peertje waarop een revolver en een halfopgerookte sigaret in een asbak liggen. Je weet niet of er zich nog anderen in de duisternis bevinden: “… Een driedimensionale nachtmerrie, dat is zonder meer de beste omschrijving van hoe het voelt in deze ruimte te zijn. Je gevoel voor tijd en ruimte neemt niet af, maar rot weg…” (de overeenkomst met oom Owen’s bataljon in de jungle van Vietnam is niet te missen). De meeste mensen voelen de onweerstaanbare drang om de revolver op te pakken. Uit de interviews achteraf blijkt dat vrijwel allen het idee hadden dat de ruimte oneindig groot was en dat ze er uren verbleven. In feite ging het maar om tien minuten. Bijna iedereen zei het gevoel te hebben gehad binnenkort te sterven, of dat ze niet wisten of ze daarbinnen al dood waren. Na het experiment tonen alle deelnemers zich enorm opgelucht en zijn dat na drie weken nog. Slechts één persoon zet het pistool tegen zijn eigen hoofd om de trekker over te halen, maar er zitten losse patronen in. Daarna vuurt hij vier keer op degene die langzaam uit het duister op hem af komt lopen en hem langdurig omhelst. Het is de enige bezoeker die meemaakt dat het licht aangaat en ziet dat het vertrek niet meer dan veertig vierkante meter groot is. Op de muur staat met enorme geschilderde letters: ‘alles komt goed’, alhoewel de bezoeker volhoudt dat er ‘alles komt niet goed’ stond: “… Wat er echt stond, is onbekend…”.

 

The End

Door kennis te maken met een Bosnisch-Amerikaanse filmmaker komt Max ook nog in aanraking met de oorlog in voormalig Joegoslavië: “… Milorad was een stevige kerel, hij droeg een lange jas en onrustbarend zware Sorel-laarzen, hoewel het al maanden niet had gesneeuwd…”. Even verder: “… zijn hoofd was veel te klein in verhouding tot de rest van zijn lichaam, plat en breed als de kop van een gilamonster of een Muppet; ik verdacht hem ervan dat hij zijn eigen hoofd tijdens de oorlog was kwijtgeraakt en, in een lovenswaardig geval van overlevingsinstinct en daadkracht, het hoofd van de schouders van het eerste het beste lijk dat hij zag afgerukt had en dat vastberaden op zijn eigen nek had gepoot en vervolgens verder was gebanjerd over het slagveld. Zijn diepe stem, die helemaal uit zijn laarzen leek te komen…”. Gaandeweg komt oom Owen tot de conclusie dat het verschrikkelijk is geweest wat hij gedaan heeft in Vietnam en wat Amerika nog steeds doet, in Irak en Afghanistan: “… de Amerikaanse tactiek schijn te zijn: waarom zou je je omdraaien en naar je eigen stront kijken als je ook je blik naar voren kunt richten en daar van alles kunt onderpissen?...”. Naarmate het boek zijn einde nadert stort de wereld van Max steeds verder in: Mischa laat Max achter om op de hippietoer te gaan, Mordecai wordt steeds depressiever, oom Owen krijgt kanker en zijn vader blijkt in een camper op een parkeerplaats te wonen. Op het eind is Max weer terug in de huurauto waarin hij slaapt en reist. Dan staat hij voor zijn laatste beproeving: superstorm Sandy

 

Uitgave: Podium - 2018, vertaling Edith Koenders en Paula Stevens, 1232 blz., ISBN 978 905 759 918 7, 21,99

Rechtstreeks bestellen bij bol.com: klik hier 

Geen opmerkingen :

Een reactie posten