Menu

zaterdag 23 september 2023

Kassa 19 – Claire-Louise Bennett

 


De Britse schrijfster Claire-Louise Bennett won deze maand met haar tweede boek, “Kassa 19”, de Europese Literatuurprijs 2023. Toen ik het uit had dacht ik: dít is precies wat Olga Tokarczuk ‘een oefening in vreemdheid’ noemt. “Kassa 19” is een hallucinante, caleidoscopische, op hol geslagen draaimolen van associatieve gedachten, die cirkelen om wat ik het aller- allerleukst vind: boeken. En wel in het hoofd van een lezend meisje dat op weg is een schrijvende volwassene te worden.

 

Keuzestress

Na wat krantenartikelen over Claire-Louise Bennett te hebben gelezen, een veertiger die vindt dat niemand haar exacte leeftijd hoeft te weten en inmiddels in Ierland woont, denk ik dat de ik-verteller in “Kassa 19” wel zo ongeveer een kloon is van Bennett zelf. Ze begint haar verhaal in de wij-vorm, alsof ze tegen zichzelf praat. Ze vertellen dat ze keuzestress krijgen van het grote aantal boeken dat ze van de bibliotheek mogen lenen. Zo gauw ze een boek in handen hebben, kunnen ze niet anders dan non-stop aan de andere exemplaren denken. Dus wordt er niets uitgelezen. Steeds pakken ze weer een nieuw boek op. Uiteindelijk besluiten ze daarom maar één boek tegelijk te halen. Dat zorgt voor rust en ontspanning. Vervolgens gaat het een tijdje over de voordelen van de linkerbladzijden en de nadelen van de rechter. Tussendoor vertellen ze dat er niet veel boeken in huis zijn en dat hun moeder een tien-tot tweebaantje in een warenhuis heeft. De laatste lacht zich suf als ze haar voorlezen uit "A Start in Live" van Alan Sillitoe, waarin deze beweert dat je de hoogste achting moet hebben voor mensen die de hele dag lopen te lanterfanten en geen bal uitvoeren, omdat dag in dag uit niets doen lang niet zo makkelijk is als het eruitziet – je moet er beslist aanleg voor hebben (verderop in het verhaal zal Bennett schrijven over provincialen die op de universiteit in Londen ongenadig worden gepest om hun accent en het totale onvermogen van de high society om zich in te leven in jongeren uit de arbeidersklasse).  

 

Feminien

De middelbare schoolperiode komt voorbij. De ‘ik’ heeft duidelijk geen klik met de rest. Houdt haar mond als ze moeten ‘samenwerken’, want ze wordt toch niet serieus genomen: “… Ik had veel ideeën en de meeste bleven waar ze waren…”. Bennett voert een expliciet feminiene wereld op. Ze heeft het uitgebreid over menstrueren en hoe het is om door te lekken in de klas. Het gaat over het gebruik van tampons, omdat dat in is terwijl ze nooit lekker zitten, want maandverband zou net zoiets zijn als met ‘een groot stinkend schaap tussen je dijen lopen’. En over de propaganda in reclames waarin meisjes ondanks hun maandelijkse stonde van alles doen, zoals “… rond wervelen op rolschaatsen, in de lucht springen om fluorescerende roze frisbees op te vangen, op witte paarden over schitterende gouden stranden rijden, enzovoort…”, wat de verkapte waarschuwing overbrengt nooit en te nimmer te laten merken dat er ook maar zoiets als ongesteldheid bestaat . ‘Always’ geeft je vleugels, ja ja. Hoe je gewoon meegaat in een banale en manipulatieve voorstelling van zaken, zelfs als het je meest intieme zelf betreft. Het doet me denken aan de kerk van mijn oma, waarin een ouderwetse ouderling vertelde dat de zieke dominee ‘ongesteld’ was, waarop de hele gemeente in ongepast gniffelen uitbarstte. Terwijl de ‘ik’ in de klas zit, begint ze uit verveling achterin een oefenschrift te droedelen. Een “… lijn brak af in woorden, een paar woorden maar, en toen nog een paar woorden en de woorden zetten een verhaal op, alsof het er al die tijd was geweest. Binnen een paar tellen was het er, een verhaal – klein en compleet en onverwoestbaar…”. Een leraar die haar buitengewoon intrigeert, bekent dat hij achterin haar schrift heeft gekeken. Of ze nog meer verhalen heeft. Voor je het weet, ben je schrijfster.

 

Ontwaken

Als ze twintig is en een ontgoochelde student Letterkunde in Londen, schrijft ze een verhaal over een man die Tarquinius Superbus heet en om indruk te maken een enorme bibliotheek aanschaft. Hij laat zijn boeken aan zijn vriend, de Dokter, zien. Wanneer deze de ene na het andere exemplaar doorbladert, blijken alle pagina’s blanco te zijn. Volgens de Dokter gaat het om een magische boekenverzameling die al honderden, zo niet duizenden jaren rondgaat door de wereld: “… Strikt genomen schaft men de bibliotheek niet aan – ze komt naar je toe…”. En wanneer je ervan geleerd hebt, trekt ze verder. Binnen de collectie is er echter één bladzij waarop één zin staat: “… En deze ene zin bevat alles. Alles. Wie hem vindt, ondergaat een onmiddellijk en volkomen ontwaken…”. Volgens de schrijfster heeft haar verhaal te maken “… met een vleug van iets wat ik me vaag van Hermann Hesse herinner…”.

 

Wel of niet gelezen

Daarna begint de ‘ik’ aan een ongelooflijk inspirerende opsomming van schrijvers en boeken die ze allemaal wel of niet gelezen heeft: “… Vreemde gedachte maar toen ik de vertelling oorspronkelijk schreef had ik nog geen woord gelezen van Italo Calvino, Jean Rhys, Borges, of Thomas Bernhard, of Clarice Lispector. Ik had “Of Mice and Men” gelezen, en “Lolita”, en ‘Kubla Khan’, en “Het Achterhuis”. Ik had nog niet “The Go-Between” gelezen of “Wuthering Heights” of ‘Une saison en enfer’ of “Orlando”. Ik had “Jacob’s Room” en “La Nausée” en “La chute” en “Tess of the d’Ubervilles” gelezen en ‘The Hollow Men’ en veel imagistische gedichten, in een ervan kwam sneeuw voor en een witte luipaard geloof ik, of, nauwkeuriger gezegd, het was een luipaard die geen omtrek had – misschien op papier gezet door Ezra Pound, ik weet het niet meer. Maar ik had nog niet “A Sport and a Pastime” gelezen of “Wittgenstein’s Mistress” of “Moon Tiger” of ‘The Pedersen Kid’ of ‘A Girl of the Zeitgeist’ of ‘Der Brief des Lord Chandos’ of ‘The Trouble With Following the Rules’. Ik had “Oranges Are Not the Only Fruit” gelezen en “Confessions of an English Opium-Eater” en “A Sentimental Journey” en “Cien años de soledad” en “The Silence of the Lambs” en “The Sea, the Sea”. Dat ik had gekocht bij een kraampje op het festival in Glastonburry en dat ik had liggen lezen in het bovenveld met een kartonnen beker chai-thee en een pakje Jaffa Cakes…”. Even verder: “… Ik had “Cassandra at the Wedding” nog niet gelezen of “The Calmative” of “Unfinished Ode to Mud” of “Birds of America” of “The Grass Is Singing” of “The Notebooks of Malte Laurids Brigge” of “El hombre sentimental”…”. Even naar adem happen.

 

Jenseits een zenuwinzinking

Ze noteert met trillende hand een regel uit Marías in ‘meer dan één notitieboekje’, wat ik volkomen begrijp, en verder gaat het weer: “… Ik had Plato’s “De republica” gelezen en “Ethica Nicomachea” van Aristoteles, en “Die Deutsche Ideologie” van Marx en Engels, waar we allemaal naar verwezen als naar ‘De DI’, en “On Liberty” van John Stuart Mill, en een boek over ethiek en dieren van Peter Singer, en een slecht gedrukt boek van Edmund Burke  - de letters waren heel dik en klein en allemaal tegen elkaar aan geperst, en “Also sprach Zarathustra”. Ik had “Das Kapital” niet gelezen en ook niets van John Rawls en nog steeds niet, en ik had op dat moment zeker niets gelezen van Vivian Gornick of Natalia Ginzburg of Lynne Tillman of Joan Didion of Renata Adler of Janet Malcolm of Marina Warner of bell hooks of Anne Garréta…”. De ‘ik’ doet eindexamen in filosofie, Engelse literatuur en psychologie, wat een en ander enigszins verklaart. Als bijbaantje zit ze achter kassa 19 in een supermarkt waar een grote Rus met lang wit haar altijd boodschappen komt doen. Op een dag doet hij haar een boek cadeau: “Jenseits von Gut und Böse” van Friedrich Nietzsche, wat haar bijna jenseits een zenuwinzinking brengt.

 

De gekte van vrouwen

Het gaat maar door: “… Ik had de dagboeken van Witold Gombrowicz nog niet gelezen maar heb dat sindsdien wel gedaan en hoewel ik veel romans van Milan Kundera had gelezen had ik nog niet zijn baanbrekende essay in “Les testaments trahirs” gelezen die ik een paar jaar later met veel genoegen las en die me wellicht naar Gombrowicz hebben geleid en misschien ook naar Calvino, en zeker naar Fernando Pessoa. Ik had nog niets gelezen van Hofmannsthal of Handke, of Goethe, of Robert Walser. Ik had “Der Tod in Venedig” gelezen. Een van de eerste serieuze werken die ik ooit las was “Die Blechtrommel” van Günter Grass, ik had het uit de bibliotheek, het was een heel dik boek en ik las het tijdens die week toen mijn slaapkamer geschilderd werd en ik in de logeerkamer op een slaapbank sliep…”.  Ze vraagt zich af of ze bepaalde herinneringen uit dat boek verwart met fragmenten uit “Prayer for Owen Meany”. “… Ik had heel wat Sidney Sheldon gelezen, een of twee dingen van Jeffrey Archer, stapels Danielle Steel, een paar Jackie Collins, en wat James Herbert…”. Dat is lichtere koek. “… In die tijd had ik nog geen Marguerite Duras gelezen of Colette of Madeleine Bourdouxhe of Annie Ernaux. Ik had een paar boeken gelezen van Françoise Sagan, waaronder “Bonjour tristesse”, waarvan ik ontdekte dat ze het had geschreven toen ze pas achttien was, en daar was ik een poosje van over mijn toeren…”. Een vriendin zegt dat de manier van schrijven van de ‘ik’ aan gedichten van Anne Sexton doen denken. De meeste boeken van die vriendin zijn van Adorno en Habermas. “… Ze had ook een heleboel boeken in het Engels, waaronder “The Female Malady: Women, Madness, and English Culture, 1830-1980”…”, dat ze niet uitleest omdat het ondraaglijk is. Er wordt in beweerd dat de culturele ideeën over hoe vrouwen zich hoorden te gedragen vrouwen gek hebben gemaakt. Het is toch “… absoluut overduidelijk, dat als iemand geen autonomie heeft, geen inkomen, zoveel beperkingen opgelegd krijgt in de loop van haar leven en in haar dagelijks bestaan, wordt gekleineerd, ondermijnd, genegeerd, steeds maar verkeerd wordt geïnterpreteerd, geen benul heeft van seks, naar bed gaat zonder te weten wanneer en of haar man thuis zal komen, uren en uren alleen doorbrengt met drie kinderen onder de zes, dat zo iemand natuurlijk haar verstand verliest. Wat moet ze doen? Dag in, dag uit doorgaan met koken en schoonmaken en met een glimlach haar benen wijd doen als dat van haar verlangd wordt, alsof het normaal is? Alleen een onbekwaam persoon die vrijwel gespeend is van al haar verstandelijke vermogens moet in staat zijn om dergelijke levensomstandigheden te verdragen…”.

 

Lezen dat de stukken er af vliegen

Verder gaat het over de Japanse schoonheidservaring in “Lof der schaduw” van Junichiro Tanizaki. Ze leest gedichten van William Wordsworth. “… En ik had natuurlijk Blake gelezen, Blake, en Byron, en Keats, en Thomas de Quincey en William Godwin. En ik had Mary Wollstonecrafts “A Vindication of the Rights of Woman” gelezen, maar niet helemaal moet ik bekennen, en ik had Toergenjevs toneelstuk “Een maand op het land” twee of drie keer gelezen, maar nog niet de prachtige novelle van J.L. Carr met dezelfde titel, “A Month in the Country”. Saul Bellow had ik nog niet gelezen. Een vriendje las op een middag stukjes voor uit “Herzog” toen we aan het picknicken waren in het stadspark…”. Jaren later raadt een ander vriendje haar “Seize the Day” aan. “… Ik had nog niets van Georges Perec of Robert Musil of Hermann Hesse of Stefan Zweig of Paul Bowles gelezen…”. Hetzelfde vriendje geeft haar “The Sheltering Sky” dat haar van haar sokken blaast. Ze heeft het over twee delen van de Napolitaanse romans en “La vie matérielle” van Marguerite Duras die ze aan een arme vrouw in Tanger geeft en waar ze “Let It Come Down” koopt, waardoor er allerlei persoonlijke herinneringen aan kleven. Ze leest Henry Miller en kan niet tegen zijn bombastische vulgaire taal. Ze leest liever Anaïs Nin. En Clarice Lispector. En Elias Cannetti. “… Ik had toneelstukken gelezen van Euripides, Racine en Molière, Tsjechov, Pirandello, Ibsen, Strindberg, en Shakespeare – natuurlijk. Op de universiteit hadden we “The Tempest” en “King Lear” bestudeerd, die ik nogal verontrustend vond, en we lazen ook “Racing Demon” van David Hare…”. Even verder: “… Ik had “Frankenstein” gelezen, en “Anna Karenina”, en “Madame Bovary”, en “The Wife of Bath”, en “The Woman in White”, en “Sons and Lovers” en “Dracula” van Bram Stoker – jarenlang las ik dat aan het begin van elke winter – en ik had “A Room with a Vieuw” van E.M. Forster gelezen, en nadat ik het voor de tweede keer had gelezen kwam ik op het idee naar Italië te gaan, op een dwaze zoektocht naar de liefde…”.

 

Tere zieltjes

Daarna: “… Ik had nog niets van Dante gelezen, maar ik had Machiavelli en Chaucer en John Milton gelezen. Een van mijn schoolvriendinnen bracht een Penguin-uitgave van “Paradise Lost” voor me mee…”. Ze herinnert zich “Zen and the Art of Motorcycle Maintenance” en “The Heart of the Matter” van Graham Greene en “Berg” van Ann Quin, die zelfmoord pleegde door de zee in te lopen. En verder Gore Vidal en Nabokov. Ze leest vooral mannen omdat ze wil leren over de wereld waarin ze leven en het soort dingen dat ze in die wereld uitspoken. Haar vriendje, een volgeling van Bukowski en e.e. cummings, houdt Sylvia Plath en Anne Sexton buiten haar bereik omdat hij bang is dat ze een slechte invloed op haar tere zieltje zullen hebben. Hij is niet de enige. Ik ben een tijdje geleden met een leesclub in ‘Het Damesleesmuseum’ in Den Haag geweest, dat rond 1900 door een groep vooruitstrevende vrouwen is gesticht omdat ze niet welkom waren in de bestaande bibliotheken die alleen voor mannen toegankelijk waren. Er komt vanzelf een punt waarop de ‘ik’ steeds meer boeken van vrouwen gaat lezen: “… Fleur Jaeggy en Ingeborg Bachmann en Diana Athill en Doris Lessing en Marlen Haushofer en Shirley Jackson en Tove Ditlevsen en Ágota Kristóf en Muriel Spark en Eudora Welty en Inger Christensen en Anna Kavan en Jane Bowles en Silvina Ocampo en Angela Carter en Leonora Carrington en Tove Jansson en Mercè Rodoreda….”. Een uitzondering vormt “Jakob von Gunten” van Robert Walser.

 

Die ene zin

Bennett over ‘die ene zin’: “… Soms is één zin voldoende. Eén zin maar, en daar ben je, deel van iets wat deel van jou is geweest vanaf het begin, wanneer dat ook precies zou zijn. De bron, ja, je kunt hem voelen gonzen en golven, en het is zo’n opluchting om te voelen dat je uit veel meer bestaat dan alleen jezelf, dat je eigenlijk alleen maar een schil bent, een schil waar je voor moet zorgen maar niet al te zeer aan  gehecht moet raken, die je af en toe moet durven laten wegsmelten…” (dit verklaart het ‘we’). Ze vertelt over de boekverbranding op de Opernplatz in Berlijn op de avond van 10 mei 1933 waar, te midden van gezang en muziek en een meute van zo’n veertigduizend toeschouwers, jongens van de Hitlerjugend en legio universitaire studenten, en SS-soldaten, en politie, en paramilitaire bruinhemden, duizenden boeken in de vlammen werden gegooid die op instigatie van Joseph Goebbels werden beschouwd als ‘on-Duits’. Onder deze Duitssprekende schrijvers “… Vicki Baum, Walter Benjamin, Ernst Bloch, Bertolt Brecht, Max Brod, Otto Dix, Albert Einstein, Friedrich Engels, Sigmund Freud, Hermann Hesse, Franz Kafka, Theodor Lessing, Georg Lukács, Rosa Luxemburg, Thomas Mann, Karl Marx, Robert Musil, Erwin Piscator, Gertrud von Puttkamer, Joseph Roth, Nelly Sachs, Anna Seghers, Arthur Schnitzler, Bertha von Suttner, Ernst Toller, Frank Wedekind en Stefan Zweig. Boeken van Franse, Amerikaanse, Russische, Ierse en Britse schrijvers werden ook vernietigd op de brandstapels, waaronder werk van André Gide, Émile Zola, Victor Hugo, Romain Rolland, F. Scott Fitzgerald, Ernest Hemingway, Helen Keller, Jack London, Upton Sinclair, Fjodor Dostojevski, Ilja Ehrenburg, Vladimir Nabokov, Lev Tolstoj, James Joyce, Oscar Wilde, Joseph Conrad, Radclyffe Hall, Aldous Huxley, D.H. Lawrence en H.G.Wells. Onder de miljoenen woorden poëzie en filosofie en theorie en proza die werden ontheiligd was een zin van de negentiende-eeuwse Duitse dichter Heinrich Heine, die in 1821 in zijn stuk ‘Almansor’ de woorden had geschreven: ‘Dort, wo man Bücher verbrennt, verbrennt man auch am Ende Menschen.’…”.  Daarop vertelt ze dat haar vriend haar notitieboekje heeft verscheurd, omdat hij het niet leuk vindt dat ze schrijft: “… Schrijven nam me van hem af, naar een plek die hij niet begreep en waar hij niet naartoe kon, bovendien was hij ervan overtuigd dat ik de hele tijd over mannen schreef…”. Misschien had er één zin in gestaan van zo’n superieure virtuositeit dat de wereld ervan ondersteboven zou zijn geweest: “… En die gedachte brandde in me, almaar door…”.

 

Worden wie je bent

De ‘ik’ vertelt dat ze er soms met de trein even tussenuit gaat ‘als ze er niet meer tegen kan’. Haar vriend denkt dat ze beschadigd is. Dat er een soort zelfvernietigende aard in haar zit waardoor ze steeds naar verkeerde mannen trekt. Ze leest vooral boeken van “… oude witte mannen zoals Graham Greene en Edgar Allen Poe en Robert Louis Stevenson en die man die “Heart of Darkness” heeft geschreven en wiens naam me ontschoten is…” (zie mijn blog over “Max, Mischa & het Tet-offensief”), omdat ze er nauwelijks ‘een glimp van zichzelf’ in terug ziet. Als ze na zo’n uitje terugkeert naar haar vriend die zowel bier als whisky aan het zuipen is, verkracht hij haar. Thuis vraagt ze zich af of ze ervan overstuur moet zijn of niet. Over een kamergenoot: “… Soms hoorde ik haar ’s avonds laat aan de telefoon praten. Soms klonk ze niet goed. Maar wie eigenlijk wel – ik voelde me vrijwel nooit goed…”. Als ze niet werkt, ligt ze in bad of in bed. Dan hoeft ze tenminste met niemand te praten. Soms zou je bijna denken dat het ‘normaal’ is dat jonge meiden zich rot voelen, altijd al, maar dat dat tegenwoordig meer naar buiten treedt. Als haar vriend na een tijd waarin ze hem niet heeft gezien, opbelt, zogenaamd radeloos door schuldgevoelens en met de mededeling dat hij al een hele tijd niet drinkt, zegt ze botweg dat hij ‘er niet in moet blijven hangen’, want dat doet zij ook niet. Dat is voor hem pas echt de genadeklap: “… Ik had hem niet zozeer vergeten als wel vernietigd. Ik had misschien moeten huilen…”. Wanneer hij haar vraagt op het huis van zijn ouders te passen als ze op vakantie zijn, stuit ze tijdens een wandeling op het lijk van een zelfmoordenaar. Haar vriend reageert ‘jaloers en geïrriteerd en verontwaardigd en bang’: “… Bang voor mij. Iets morbides in me trok me naar ontzettende dingen, het een na het ander – er was geen hoop meer voor mij…”. Beiden interpreteren het als een macaber motief, wat het einde van hun relatie betekent. “… We waren literatuurstudenten maar we lazen niet om slim te worden en onze examens met de hoogste cijfers te halen – we lazen om tot leven te komen…”. En waarachtig, uiteindelijk is de apotheose groots: “… Het tintelt hè. Ja, ja, inderdaad. We voelen het. Onze vingers. Onze vingers tintelen als gekken hè, Ja, inderdaad, ze tintelen. Tintelen. We voelen het. Tintelen als gekken. Onze vingers tintelen, als gekken, ja, alsof ze tot leven komen…”. 

 

Uitgave: Koppernik – 2022, vertaling Karina van Santen & Martine Vosmaer, 256 blz., ISBN 978 908 317 445 7, 23,50

Rechtstreeks bestellen bij bol.com: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten