Lale Gül (1997, Kolenkitbuurt, Amsterdam) heeft heel wat pennen in beweging en tongen in beroering gebracht met haar autobiografische debuut over haar ontworsteling aan een ultraconservatief islamitisch milieu. Het is een imponerend verhaal over een puber die de strijd aanbindt met een autoritaire, door haar geloof geobsedeerde moeder. Ik vond het bepaald verrassend dat niet haar vader, maar haar moeder thuis de broek aan heeft, omdat Gül de islam waarmee zij is opgegroeid neerzet als een bij uitstek patriarchale religie, die zo’n beetje draait om de verering van de fallus. Als twee zulke sterke persoonlijkheden als moeder en dochter Gül zich van elkaar gaan losmaken kun je er vergif op innemen dat de knetterende ruzies niet van de lucht zijn. Ik heb me rot gelachen, maar was ook gechoqueerd. Hoe kun je het nu van meet af aan over je ouders hebben als ‘mijn verwekkers’; of is dat standaard taal binnen de moslimgemeenschap? Ik heb geen idee. Ik ben er niet mee bekend. Lale Gül scheldt haar strenge moeder voortdurend uit voor ‘karbonkel’, ‘kakkerlak’, ‘droogstoppel’, ‘hofmaarschalk’, ‘zeverzak’, ‘takkewijf’, ‘potentaat’ en weet ik wat allemaal, dus dat haar familie op z’n achterste benen staat na verschijning van het boek, vind ik persoonlijk niet zo verwonderlijk. De mijne zou ook niet blij zijn. Al gaan doodsbedreigingen natuurlijk weer veel te ver. De waarheid is dat haar gulle moeder, aan de andere kant, haar laatste broodje aan je zou geven als je zonder zit, om vervolgens zelf honger te lijden. Dat moet dochterlief toegeven. Gül: “… De sterkste haat is de haat die ooit liefde was. De sterkste haat is ontgoochelde liefde…”. Een waarschuwing vooraf: wie zich stoort aan vloeken en seks in boeken kan “Ik ga leven” maar beter dicht laten.
Een ‘arm, ingebakerd kind’
In mijn vorige blog schreef ik over de opkomst van het Greta Thurnberg-archetype in de literatuur. Zie bijvoorbeeld het Asterix-album “De dochter van de veldheer”. Of Lisbeth Salander in de "Millennium-trilogie" van Stieg Larsson. Woedende, superintelligente en vaak bloedirritante meiden die zich niet ontslaan “… van de morele plicht om alles met macht te krenken en met enige regelmaat te provoceren…” (voor alle duidelijkheid: I love them!). Daar reken ik Lale Gül, alias Büsra, zeker toe. Verder fascineert het mij mateloos hoe vrouwen van mijn leeftijd, zoals de moeder van Büsra, rücksichtlos vast blijven houden aan overduidelijk achterhaalde en totaal niet meer ter zake doende principes. Onvermurwbaar en meedogenloos als het moet. In de bevindelijk gereformeerde wereld, waar ik uit stam, wemelt het ook van dergelijke types. Redeloze schepsels die van geen wijken willen weten en waarmee niet valt te praten. Zie Lisette Thooft die in haar bijzonder onderhoudende “De onverzadigbare vrouw (en de afwezige man)” schrijft dat het de vrouwen zijn die in China tot voor kort de voetjes van meisjes inbonden en in Afrika de vrouwenbesnijdenis in stand houden. Vrouwen als hoedsters van de traditie. Ze doen me denken aan de Bijbelse vrouw van Lot, die omkeek en terstond veranderde in een zoutpilaar. Lale Gül begint haar verhaal met een aantal citaten van wie ik deze, van Multatuli, wel een hele mooie vind: “… Ziedaar schering en inslag van de opvoeding. En als dan zo’n arm ingebakerd kind gelooft, berust, gehoorzaamt… als ze, heel onderworpen, haar lieven bloeityd heeft doorgebracht met snoeien en knotten, met smoren en verkrachten van lust, geest en gemoed… als ze behoor-lijk verdraaid, verkreukt, verknoeid, heel braaf is gebleven – dat noemen de zeden braaf! – dan heeft ze kans dat deze of gene lummel haar ’t loon komt aanbieden voor zoveel braafheid, door ’n aanstelling tot opzichtster over z’n linnenkast, tot uitsluitend-brevetmachine om zyn eerwaard geslacht aan den gang te houden. ’t Is wel de moeite waard!...”. Tsja; zo gaat dat soms.
Jeugdcultuur
Büsra brengt elk vrij weekend tussen haar zesde en zeventiende op de Koranschool van de stichting Mili Görüş door. Ze weet dus waar ze het over heeft. Volgens Büsra is de jeugdcultuur binnen de Turkse islam een profane, materiële en oppervlakkige hiphopcultuur die niets meer te maken heeft met het geloof. “… De jeugd luistert naar drillrap van kleurgenoten als de onvolprezen Boef en Lijpe, die een agressief, promiscue, crimineel en nihilistisch bestaan prediken. Dat wordt bij het rappen samengebracht met speerpunten uit de geloofsleer, dat is al helemaal een giftige melange die mijn bevattingsvermogen te boven gaat, aangezien de leer überhaupt muziek verbiedt…”. De allerergsten zijn degenen die de leer combineren met het bewieroken van straatcultuur en criminaliteit en daarmee een soort gangsterislam aanhangen. Sommige kinderen lopen rond in de meest onbetaalbare merkkleding terwijl hun ouders zo arm zijn als luizen. Hoe komen ze daaraan? Zelfs meiden met een hoofddoek, die nauwelijks huid blootgeven, gaan systematisch naar de zonnebank, want een lichtgetinte huid is het summum van trots. Ook ouderen zijn zo hypocriet als de neten, volgens Büsra. Vrouwen zijn verslaafd aan Turkse en Arabische dramaseries over verboden liefdes; terwijl in de praktijk Turkse vrouwen niet eens met Turkse mannen kunnen praten zonder dat ze van bijbedoelingen worden verdacht. De regels en wetten worden pragmatisch in praktijk gebracht. Transacties waarbij rente om de hoek komt kijken zijn een onvergeeflijke zonde terwijl veel moslims toch een hypotheek nemen. Kortom; de vlag dekt de lading niet meer. Hoe lang zal dat nog goed gaan, denk ik dan als westerling.
Individualisme
Büsra gebruikt even makkelijk de meest stuitende schuttingtaal als intellectuele quotes van bijvoorbeeld Nietzsche: “… de zekerste manier om een jongeling te bederven, is hem ertoe brengen gelijkgezinden hoger te achten dan andersdenkenden…”. Een overtuiging voedt zich immers het liefst met eenzijdigheid, aldus Büsra. Ze houdt gelukkig zielsveel van haar oma, die grommend en snoepend in bed ligt, en veel te veel met zichzelf te stellen heeft om zich hoe dan ook met wat voor religieuze voorschriften dan ook bezig te houden. Dat is fijn, want de twee zijn op elkaar aangewezen. Büsra woont namelijk bij haar in het krappe driekamerflatje tegenover dezelfde soort armetierige woonruimte van haar ouders, broer van achttien en zusje van acht. De laatste tracht ze als oude en wijze zus op te voeden aan de hand van haar eigen verlichte maatstaven. “… Verder zou ik haar bijbrengen dat het niet manhaftig was om te pesten, om baldadig, cynisch en uitlokkend te zijn, zaken waar je aanzien mee verwierf in de Marokkaanse hiphopcultuur op ‘zwarte’ scholen. Dat dat niet van bravoure maar dieptriestheid getuigde…”. Turken hebben meestal drie kinderen, vertelt ze. Marokkanen vaak een stuk of zes, en die wonen met z’n allen op dezelfde paar vierkante meters. Vandaar dat jongens hun heil op straat zoeken. “… In de bajes hebben ze meer leefruimte dan bij ons thuis. Als er visite kwam, kon je geen dwarsfluit meer spelen, dan moest je in de lengte staan…”. Gastvrijheid is een onderdeel van de cultuur waar Büsra geen boodschap aan heeft; ze haat de domme mensheid om zich heen: “… Ik heb wel wat beters te doen dan mijn tijd te verdoen met deze geborneerde rasintellectuelen die vooral hardnekkig lichtgeraakt zijn. Het tegendeel is trouwens ook waar: bij ons moslims zullen ze je reet nog afvegen als je de juiste dingen zegt, vooral als blanke….”. Büsra vertelt over het geloof in het boze oog. Van een ander, welteverstaan. Als er dingen mis gaan in je leven heb je een misgunnende mol in je omgeving. Vandaar de amuletten als de alomtegenwoordige ‘nazar boncuk’, een hanger met een blauwe, ronde tegel eraan en in het midden een stip, die een oog moet voorstellen. Marokkanen hebben een hand als symbool. Al is al dat heidense bijgeloof op de Koranschool ten strengste verboden. Je kunt je alleen voor het boze oog behoeden door Koranverzen te reciteren. Het is je geraden de ander hoe dan ook te vriend te houden. Volgens Büsra is het hedendaagse individualisme nog een brug te ver voor de moslimgemeenschap. Gelukkig is oma net zo’n kluizenaar als zij.
Leer en leven
Het boek is het verslag van een lange, eindeloze oorlog tussen moeder en dochter. Over de lengte van haar soepjurken die wijd genoeg moeten zijn om haar vormen te verdoezelen, te korte mouwen, geen jeans maar pantalons, te sexy kleding in de wasmand, plukken haar die uit haar hoofddoek hangen, blote voeten in teenslippers, pumps, make-up, sieraden, niet aanwezig zijn als er familie komt, werken in de avond, te veel buiten zijn, te laat thuis komen, het niet beantwoorden van appjes, en ga zo maar door. Zelfs haar tantes vinden op een gegeven moment dat haar moeder een beetje doorslaat. Het herinnert me aan de verhalen van meiden op refoscholen waar leraren de lengte van hun minirokken meten, waarin ze er trouwens honderdduizend keer schandaliger uitzien dan in welke jeans dan ook: dat hebben die heren daar in ieder geval goed in de smiezen. “… God gaat mij op de dag des oordeels vragen hoe het komt dat ik mijn dochter niet naar behoren heb opgevoed, hoe ik haar heb toegestaan de duivel achterna te trekken voor mijn ogen, wat zal dan mijn weerklank zijn?...”. Dat is exact hetzelfde argument dat een behoudende refomoeder haar kroost voorhoudt. “… Zoals Antoine Bodar zo mooi zei: ‘Er is de leer en het leven, en daar bestaat spanning tussen’…”. Zowel Büsra als haar broer zijn buitengewoon intelligente tieners die achter elkaar hun vwo-diploma halen. Terwijl hun moeder geen woordje Nederlands spreekt en hun vader - die de zich een slag in de rondte werkt met ongeschoold werk: post rondbrengen en treinen schoonmaken - slechts het hoognodige, studeert Büsra nota bene Nederlands aan de VU. Als ze geen college loopt, werkt ze bij de Albert Heijn of bij een ‘Grieks’ restaurant waarvan, zoals elk Grieks en Italiaans restaurant in de Randstad, de eigenaren Turken zijn. Als er tijd over is gaat ze naar Freek, haar ‘Germaanse’ lief, waar niemand van mag weten, want dat kan haar op excommunicatie, uithuwelijking of een enkele reis Turkije komen te staan. Moslims mogen niet met een vriendje of vriendinnetje thuis komen voor ze getrouwd zijn. De randstedelijke hotels worden rijk van de jonge moslimheren. Wat het vrijen betreft: als het maagdenvlies maar heel blijft. “… Wij moslims benaderen alles holistisch: het individu bestaat niet…”, dus een onteerd meisje betekent een onteerde familie. Vandaar dat de meisjes niets mogen, en de jongens alles. Vandaar het geklooi met nepbloed in zakjes tijdens de huwelijksnacht. Haar moeder verbood haar toen ze jong was zelfs te fietsen of tampons te gebruiken in verband met haar kwetsbare maagdelijkheid.
Een echte vent
Büsra heeft haar menstruatie zolang mogelijk verborgen gehouden, omdat ze vanaf dat moment een hoofddoek moest dragen, geen snoep met varkensgelatine mocht eten, moest vasten tijdens de ramadan, niet meer mocht zwemmen of met jongens spelen. “… Ik had meermaals in m’n leven het gevoel gehad dat het een schande was om überhaupt vrouw te zijn, terwijl het bij jongens aangemoedigd werd om je masculiniteit te botvieren. Als kleuter zag ik al hoe familieleden grappend Halil instigeerden om zijn besneden jongeheer te etaleren zodat ze konden beoordelen of hij al groot genoeg was om hem een echte vent te noemen. Waar hij zich eerst nog schaamde voor verzoeken van dat genre, kwam er een punt dat hij zijn broek omlaag deed om met uitgelaten trots zijn derde been uit te stallen, soms zonder dat dat verzoek er kwam, waarna ooms en tantes met theatrale verbazing duidelijk maakten dat ze weggevoerd waren van ontzag en ovationeel applaudiseerden. Hij was een echte kerel, hij had stalen ballen en een ijzeren pik, hij zou de vrouwen binnenkort verslinden. En ik dan? Dacht ik…”. Ze vertelt over het besnijdenisfeest van haar broertje die als een keizer op een gouden troon werd gezet om geld en goudstukken in ontvangst te nemen van iedereen. Allemaal wilden ze met hem op de foto, terwijl zijn moeder hem met tranen in haar ogen haar ‘leeuw’ dan wel ‘ram’ noemde. Duidelijk: ‘een echte vent’. Die dag werd er uitbundig gelachen, gedanst en gegeten, en dat gebeurt zelden tot nooit. “… Ook in de jaren na onze kindertijd bemerkte ik opmerkingen van dit kaliber aan Halils adres, zelfs als hij met familie in Turkije belde was de standaardvraag hoe het ging met de mooie meiden, of hij er nou drie of dertig heeft, of hij wel kon kiezen straks. Ze gaven hem tips over wat onontbeerlijk was in een vrouw; als ze brede heupen had kon ze gezonde tijgers baren, als ze grote tetten had kon ze voldoende melk produceren straks, als ze wat vlees aan het bot had, zou ze hem beter behagen tussen de lakens…”. De discrepantie tussen zonen en dochters is enorm.
Charmante kritiek
Büsra vraagt in haar boek om ‘charmante’ kritiek. Ik kan niet zeggen dat ze zich zelf aan deze kwalificatie houdt – integendeel. Het enige middelbare schooluitje dat ze mee mag maken is de befaamde ‘Rome-reis’, omdat haar mentor naar huis belt dat er opdrachten en proefwerken aan vastzitten waar ze automatisch een één voor krijgt bij absentie. Van het taalgebruik tussen de scholieren staan je oren te klapperen. Hoe grover hoe stoerder blijkbaar. Maar het blijven vwo-ers. De manier waarop ze ‘s nachts de wereldpolitiek ontleden, vond ik buitengewoon interessant. Ik heb ook wel hoop. De integratie tussen ‘wit’ en ‘zwart’ (volgens Büsra zijn op haar ‘zwarte’ school de meeste leerlingen trouwens ‘zandkleurig’) mag dan officieel zijn mislukt, de veelkleurige nationaliteiten buiten de ‘witten’ om praten wel met elkaar. En niet zo voorzichtig ook. Zo leer je de ander in ieder geval kennen. Daar kan een ‘witte’ nog een hoop van leren. Ik ben ervan overtuigd dat de enige manier om elkaar te leren waarderen het face to face gesprek is. Büsra vertelt hoe ze homoseksualiteit gaat accepteren als ze in aanraking komt met een echte ‘handtasjeshomo’, die al gauw zijn heil bij de orthodoxe meiden zoekt, omdat zijn klasgenoten er niet tegenop zien hem van de trap te donderen. Zij weten wat uitsluiting is. Dat is het begin van haar twijfel aan de orthodoxe leer, en ik moet je bekennen, dat het mij precies zo is vergaan. Als homoseksualiteit een keuze is, zouden er trouwens geen heteroseksuele vrouwen bestaan, voegt ze er aan toe. Dat denk ik ook wel eens, als ik mijn portie gruwelijkheden uit de ochtendkranten weer tot mij genomen heb. Büsra over een ‘Germaanse’ roeptoeter in Scheveningen die haar hoogst geagiteerd adviseert haar hoofddoek af te doen: “… Het liefst zei ik: ‘Ja, ik wil hem ook afdoen, ik heb het g.v.d. ook tyfusbenauwd en het liefst zat ik hier ook in mijn bikini en met mijn jetsers volop in de zon, maar ik kan hem niet afdoen, balzak.’…”. En het oude meneertje in de verder lege trein die pal tegenover haar komt zitten om haar te vertellen dat ze mag zijn die ze is. Moet ze zich daar dankbaar over voelen of zoiets? Alsof ze er helemaal zelf voor heeft gekozen. Het is niet normaal wat Büsra te verduren heeft vanwege haar hoofddoek. Het blijft niet alleen bij nors aankijken, ze wordt bespuugd en verrot gescholden, ze krijgt een bak water over zich heen en een blikje bier naar haar hoofd. De zich dominant voelende Nederlander kent geen gêne. Als ze met haar Germaanse vent aan het flaneren slaat, doen de allochtonen er nog een schepje boven op. Zo word je vanzelf wel zo hard als staalplaat.
Büsra beschrijft het seksleven met haar lief tot in detail. Ik heb me echt in alle preutsheid afgevraagd of ik het boek daarom wel zou bespreken. Ik laat eventuele banaliteiten graag aan de tokkies dezer wereld over. Ik geloof met heel mijn hart in het door Ali Smith in al haar wijsheid opgevoerde meisje Florence in “Lente” (zie mijn vorige blog). Om de haverklap antwoordt ze op impertinente vragen: dat is privé. Dát maakt haar pas sterk en onafhankelijk. Jouw intieme leven gaat anderen geen bal aan, en alles wat je daarover loslaat maakt je alleen maar kwetsbaar. Het respect van anderen is overduidelijk gerelateerd aan zelfrespect. Datzelfde geldt natuurlijk evenzeer voor de man. Waarom laten ze het zich aanleunen dat ze door vrouwen neergezet worden als sneue, willoze, door seks bezeten stumperds, gedreven door een goor reptielenbrein? Alsof je niets anders bent dan je apparaat? Zo kijkt de moeder van Büsra er tenminste tegen aan. Haar moraal stoelt op de wil haar dochters te behoeden voor alle geile apen en beren in hun omgeving. Niets meer en niets minder. Tot ik bedacht dat Büsra met haar opening van zaken waarschijnlijk een dikke middelvinger wenst op te steken naar de Turkse machocultuur waarin ‘iemand met een snikkel’ alle voordelen van de wereld heeft, en iemand zonder alle nadelen. Haarfijn doet ze de anatomische en fysiologische voordelen van het vrouwenlichaam uit de doeken: “… God hield meer van de vrouw, dat was me duidelijk. Onder andere omdat ik het dubbele aantal zenuwuiteinden had beneden, maar ook omdat onze orgasmes vijftien seconden konden duren, in tegenstelling tot de vijf van het geprivilegieerde geslacht…”. Lekker puh… Okay. De emancipatie begon bij ons ook met seksuele bevrijding: zie de literatuur van de jaren zestig. Waarschijnlijk is dat een fase waar elke zich ontwikkelende beschaving doorheen moet. Het punt is dat aan de andere kant van de grens destijds heel wat likkebaardende scrupuleuze mannetjes met open armen klaarstonden om de bevrijde vrouwtjes op te vangen, waarmee ze immers konden doen wat ze wilden. En zo belandde menigeen van de regen in de drup, zo niet van de wal in de sloot. Zie het prachtige sprookje over de driehonderdjarige vrouw dat Ali Smith in “Lente” opdist en ik hier nog maar eens ten overvloede citeer: “… Vertel eens iets over jezelf, liefie, zei ze met haar eeuwenoude stem. Maar het meisje lachte alleen. Zoals u weet, oude dame, zou dat de eerste stap zijn naar mijn totale verdwijning, zei ze. Want zodra jullie mij iets over mezelf horen zeggen, zal ik ophouden mij te betekenen. Zal ik beginnen jullie te betekenen. Er ging een gemompel door de menigte. Mijn moeder zei tegen me, ‘ze zullen willen dat je ze je verhaal vertelt’, zei het meisje. Mijn moeder zei, ‘niet doen. Je bent niet iemands verhaal’…”. Evenzo: als ik Lale Gül bij ‘Cafe Weltschmerz’ zie zitten denk ik oprecht, meis, pas toch op dat je van de weeromstuit niet de mascotte wordt van populistisch Nederland, want voor je het weet zit je wéér vast in andermans verhaal.
Bid maar normaal, dan bid je al gek genoeg
Büsra is goed op de hoogte van de verschillende vormen van de islam. De nalatenschap van Mohammed is namelijk verworden tot een oneindigheid aan clusters en schisma’s die elkaar rauw lusten en letterlijk elkaars bloed wel kunnen drinken. Ze heeft het over Atatürk die de islam met geweld salonfähig probeerde te maken: “… bid maar normaal, dan bid je al gek genoeg was het mantra…”. En Erdogan die hard bezig is al die vrijheid weer rigoureus de nek om te draaien. Het is echt verbazingwekkend hoe de leer op de Koranschool van Büsra overeenkomt met die van de SGP, waar de jongerenafdeling een paar weken geleden nog rollebollend over straat schijnt te zijn gegaan omdat de heren daar toch wel vinden dat ze zelf een graadje hoger staan in Gods’ ogen dan het vrouwvolk. Met uitspraken als deze, over eerwraak: “… Ik raad u sowieso aan om overal weg te blijven waar dadendrang en overtuigingskracht samenkomen…”, zie ik absoluut een veelbelovend schrijver in Gül. Het gaat over de indoctrinatie op de Koranschool. Midden in een cursus ‘Hoe romantiseer je huiselijk geweld’ komt een gemillimeterde PvdA-vrouw verkiezingsfolders uitdelen. De schrijfster breekt haar staf over de onnozelheid van linkse salonsocialisten die geen poot uitsteken om meiden te steunen in hun strijd tegen het ultraconservatisme, integendeel, deze richting juist faciliteren, subsidiëren en contribueren, zodat het alleen maar nog moeilijker wordt om je aan hun macht te onttrekken. Büsra maakt ruzie met haar vader die wil dat ze op Kuzu stemt. Ze legt uit hoe een Turkse bruiloft in zijn werk gaat en vertelt over de zomervakanties bij haar puisant rijke opa en oma (daar hebben hun zes gastarbeidende zonen voor gezorgd) in een armoedig boerengat in Turkije, waar ze uit moet kijken dat ze niet geschaakt wordt door de testosteronbommen die er rondlopen, omdat een verkrachting maakt dat ze geclaimd kan worden als bruid. De wanhopigen onder de trouwlustige heren hebben er letterlijk álles voor over om in het rijke westen te geraken. Ze weet precies hoe ze haar tantes, die hardnekkig blijven proberen haar aan de man te brengen, door het lint kan krijgen: voet bij stuk te houden dat ze met een hoogopgeleide wil trouwen, net als zij. De manier waarop Büsra vertelt over haar ontdekking van de openbare bibliotheek ontroert me diep. Het is liefde op het eerste gezicht. Al gauw leent ze de maximale hoeveelheid van acht boeken op haar eigen pas en nog eens acht exemplaren op de pas van haar broer. Ik was precies zo. Ik woonde bijna in de bibliotheek. Boeken openen de wereld, verbreden je horizon, en brengen je naar de uithoeken van het denken.
Het koninkrijk van God is binnen in u
Op den duur raakt Büsra totaal uitgeput door de spagaat waarin ze verkeert. Ik heb dat ook ervaren als tiener. Zo’n schizofrene toestand is onmogelijk vol te houden en dwingt je tot drastische maatregelen. Haar lief, die geen ‘aangeharkt’ gezin kent, zweert hoogdravend bij gemeenschapszin, terwijl Büsra hunkert naar individuele vrijheid. Eigen keuzes maken, je eigen gang kunnen gaan, onbelemmerd door een verstikkende gemeenschap waar geen plaats is om jezelf te zijn. Ze kan de spanningen die haar geheime relatie oplevert niet langer aan en zet er een punt achter. Soms lijken de grote liefdes in ons leven vooral bedoeld als tijdelijke gidsen in het ontzagwekkende proces van heel worden, denk ik wel eens. Tevens weigert Büsra nog langer een hoofddoek te dragen, ook al betekent dat dat de hele familie zich tegen haar keert. In een nacht waarin haar wanhoop en eenzaamheid een dieptepunt bereiken, heeft ze een droom waarin God verschijnt – en ik geloof serieus in deze vorm van persoonlijke Godsontmoetingen (zie ook de vele moslims die dromen over Jezus): “… “Waarom zoekt gij mij niet, mijn kind?’ vroeg Hij. ‘Ik ken jou niet meer, ik heb je verlaten. Ik ken hooguit de grenzen van mijn ongeloof, die ik al had op het moment dat ik een bliksemafleider zag op het dak van de moskee. En die zijn niet meer te overschrijden.’ ‘Maar je hebt toch niets te verliezen als je in mij blijft geloven?’ ‘Ik vind het leven besteed als gelovige een verspild leven,’ antwoordde ik. ‘ Van mij mag je leven zoals je wenst, als je maar blijft geloven,’ zei Hij. ‘Je volgelingen op aarde zeggen van niet.’ ‘Maar ik ben de baas. Laat hen maar kletsen. De duivel is trotser op hen die zich vroom achten dan op de ongelovigen. Mijn religie is als Frankrijk, waarvan men zegt dat het jammer is dat er Fransen wonen. Jij bent gelovig, ook nu je jezelf wijsmaakt van niet. Anders hadden we dit gesprek niet. En wie niet leeft naar de kleur van z’n ziel en diens verlangen, zal z’n ziel geleidelijk zwart kleuren. Blijf geloven. En wees gelukkig. Je eigen morele regels stellen, daarnaar leven en als een gerespecteerd burger sterven, dat is deugdelijk, dat is levenskunst,’ zei Hij. ‘Maar de voorschriften dan?’ vroeg ik verbaasd. ‘De kracht van ware moraal zit in de ruimte die zij biedt aan eigen verantwoordelijkheid, mijn kind,’ antwoordde Hij. ‘Ik ga leven,’ zei ik. Ontgoocheling doet wonderen. De gapende afgrond tussen mij en mijn dierbaren is mij vanaf nu zeer dierbaar. Ik had de zegen van God gekregen. Niets kon mij meer wat maken…”.
Uitgave: Prometheus – 2021, 304 blz., ISBN 978 904 464 687 0, € 20, -
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten