Menu

zaterdag 22 januari 2022

Maria – Arnold Huijgen


Subtitel: Icoon van genade

 

De winnaar van het ‘Beste theologische boek - 2021’ is Arnold Huijgen, een gereformeerde hoogleraar die, verrassend genoeg en hoogst ongebruikelijk, een lans breekt voor “Maria”, de moeder van Jezus en ‘icoon van genade’. Zoiets verwacht je van de papen, waar de protestanten sinds de tachtigjarige oorlog mee in de clinch liggen. Ik hoor het de dominee uit mijn tienertijd nóg bezweren: ‘trouw nóó-óóit met een rooms meisje of roomse jongen’ (heb ik ook niet gedaan, hoor).  Wat mij zeer aansprak is dat Huijgen oppikt dat het simpele kerkvolk waartoe ik behoor, en misschien wel de hele wereld, snakt naar twee dingen: ‘schoonheid’ en ‘mysterie’. We verdrinken in de blabla: nóg meer ‘onttoverend’ kanselgepreek – ik moet er eerlijk gezegd niet aan denken. En we worden overspoeld door lelijkheid: zie de The Voice-gate waar de media momenteel bol van staan. Een en ander stemt mij hoopvol. Huijgen sluit aan bij Arjan Plaisier, die in “Zorg voor de ziel”, dat trouwens veel minder in the picture liep, ook al aangeeft dat het best raar is, dat een zinzoeker die tot spirituele verdieping wil komen, in de kerk vaak nul op zijn rekest krijgt. Is het protestantisme niet veel te rationeel geworden? Heeft ze in haar streven naar zuiverheid met het badwater misschien ook het kind weggegooid? Zie de leegte in de kerken die Pieter Jansz. Saenredam, met zeer vooruitziende blik mag ik wel zeggen, schilderde. Wat verder verraste: Huijgen baseert zijn werk onder andere op de roman “Onderworpen” van Michel Houellebecq, die ik toevallig een goede maand geleden heb besproken – zie hier. ‘Serendipiteit bestaat’, schrijft hij in het voorwoord…

 

Troost

Kan Maria helpen ons verloren geloof terug te vinden? De hoofdpersoon in “Onderworpen” vlucht naar Rocamadour, om daar het befaamde Mariabeeld, de zwarte Madonna, te gaan zien: “… Bijna komt hij tot bekering, maar hij kan er net niet bij…”. Ook Ilja Leonard Pfeijffer die, tijdens de uitbraak van het coronavirus in Noord-Italië, dagelijks via een korte column in het NRC verslag deed van de ‘post-apocalyptische scènes’ die hij meemaakte, schrijft over wat er door hem heenging bij het aanschouwen van een bronzen Mariabeeld: “… Ze was afgebeeld als de koningin van Genua. Engelen zweefden uit de hemel om haar te kronen. Ik kon natuurlijk niet echt gaan zitten bidden, hoewel niemand mij zag. Maar god ziet alles. Het is maar goed dat hij niet bestaat. Ik dacht aan mijn ouders, die in Nederland wonen, en zij keek naar mij. Ik voelde de eeuwen die zij en de kerk hadden doorstaan en ik hoorde de stemmen van allen die voor mij hoop hadden afgesmeekt bij nog grimmiger epidemieën. De geschiedenis bood troost, zo concludeerde ik, omdat ik niet kon toegeven dat Maria dat deed…” (24.03.20). Huijgen vertelt dat hij tijdens het schrijven van zijn boek vaak naar afbeeldingen van het Isenheimer altaarstuk van Matthias Grünewald keek, waarbij de paranoïde en vereenzaamde kunstschilder Maris uit Oek de Jongs “Zwarte schuur” ook al zijn vertroosting zocht: “… Er was geen grens aan wat je moest kunnen verdragen…”. Huijgen over het schilderstuk: “… Het was bedoeld om lijders aan Sint-Antoniusvuur naar te laten kijken. Deze ziekte, ook wel ‘kriebelziekte’ genoemd, trof vooral arme mensen. Ze werd veroorzaakt door rogge die besmet was met moederkoorn, een giftig soort schimmel. Juist armen aten rogge. De ziekte kende een pijnlijk verloop, waarbij vingers en tenen afstierven. Patiënten hadden jeuk en hallucineerden. Er was geen kruid tegen gewassen…”. De figuranten hebben veel te lange vingers; de link met ‘krabben’ is bijna lijfelijk voelbaar…

 

Vrouwvriendelijk

De vrouwvriendelijke evangelist Lucas besteedt de meeste aandacht aan Maria. Bij hem staan vrouwen sowieso in de spotlights, wat zeker opvalt in een wereld waar vrouwen niet meetelden. Een tweegesprek zoals tussen de nichten Elisabeth en Maria is in de literatuur van het Oude Nabije Oosten buiten Israël ongekend: “… In het oudtestamentische boek Ruth echter staan ook veel gesprekken tussen vrouwen, zonder mannen erbij…”. Huijgen: “… Die aandacht voor de rol van vrouwen houdt Lukas zijn hele evangelie vast. Aan het slot, dat met het begin een ‘inclusio’ of ringstructuur vormt, zijn het alleen vrouwen die naar het graf gaan op Paasmorgen (Luk. 24:1-10). Het graf blijkt leeg te zijn, een teken dat samenhangt met het maagd-zijn van Maria. Zoals graven nooit leeg zijn omdat de dode is opgestaan, baart een maagd geen kind. Tenzij God iets nieuws doet…”. Over de geboorteaankondigingen van Jezus en Johannes de Doper: “… Vergeleken met Maria staat Zacharias er niet goed op. Van deze oude priester mag verwacht worden dat hij sneller en met meer overtuiging gelooft wat de engel hem vertelt dan Maria, een onervaren meisje uit Nazareth…”. En even verder: “… Hij staat nota bene op de heiligste plek die Israël kende, in de tempel, op het bijzonderste moment van zijn leven: je bracht als priester maar eenmaal een reukoffer. Dichter bij God dan Zacharias op dat moment was, kon een mens niet komen…”. En over Maria: “… Dat een oude vrouw zwanger wordt, is hoogst uitzonderlijk. Dat een maagd zwanger wordt, is ondenkbaar. Toch gelooft ze…”. En zelfs met overgave en enthousiasme. Eigenlijk zegt ze: ‘Laat het gebeuren!’ Huijgen: “… God doet het onmogelijke: dat is een aardige samenvatting van het evangelie…”. De eerste gelovige in Europa was trouwens ook een dame: de zakenvrouw Lydia (Hand. 16:14).

 

Wachten op God

Maria maakt ruimte voor God, “… in haar schoot, in haar hart en in heel haar leven…”, door 'niets te doen' en 'God God te laten zijn'. “… Dat is de essentie van ‘Mijn ziel maakt de Heere groot’. ‘Mijn ziel’ is het bestaan in zijn kern en in zijn geheel. Het is de unieke eigenheid van de mens, die niet waarneembaar en niet meetbaar is. Het is de ruimte die bijzonder bestemd is voor God en de lof op God, en die het beste gestemd is als ze leeg is voor de klanken van Gods genade. Van die klanken wordt ze vol…”. De reformator Maarten Luther raakte in 1520/1521 los van Rome, maar - tot mijn verrassing -  niet van de ‘hooggeprezen jonkvrouw’ Maria. Luther verkeerde in de laatmiddeleeuwse sfeer waarin heiligen om allerlei redenen werden aangeroepen. Hij vond dat prima, mits je niet bij hen bleef hangen, maar ze je bij God brachten. De Reformatie wees de aandacht voor gestorven heiligen en Maria in de loop der tijd radicaal af. Luther blijkt onder invloed te hebben gestaan van de grote Duitse mysticus Meister Eckhart en de preken van Johannes Tauler, waarin het gaat om ‘leeg worden van jezelf’. Eckart spreekt van een ‘leeg gemoed’ (ledic gemüete). Daarom passen de ‘armen van geest’ bij God. Zij zijn leeg en open voor Hem. Maria zingt in haar lofzang dan ook niet over zichzelf, maar over God. Mensen moeten niet iets ‘doen’ om Gods genade te ontvangen, maar juist ophouden met hun streven iets te zijn in de wereld of ambitieus proberen hogerop te komen: “… Degene die ‘rock bottom’ raakt, ervaart dat de levende God laag ziet…”. Het geheim van Maria’s ‘lage staat’ is niet dat ze ‘kampioen onderdanigheid’ wordt, maar dat ze leeg is voor  Gods genade. Dus al dat nederigheids-gedoe kan ook weer in de kast: “… Nietzsche wees er al op: nu mensen weten dat de nederigen worden verhoogd, gaan ze zich vernederen om des te meer verhoogd te worden. Dat is hoogmoed als nederigheid verpakt…”. Luther heeft het over ‘gelatenheid’: “… Gelatenheid is het tegendeel van krampachtig vasthouden, van de wereld willen beheersen en willen vormgeven. Gelatenheid staat haaks op maakbaarheid. Wie meent dat de wereld maakbaar is, stroopt de mouwen op en gaat aan de slag…”. Sociaal werkster Madeleine Delbrêl: “… We verdedigen God alsof Hij ons eigendom is…”. Als voorbeeld van geloof kan Maria door iedereen nagevolgd worden. “… Om God te ontvangen, hoef je niets voor te stellen in deze wereld, niets te hebben, te kunnen of te weten…”; alleen jezelf open te stellen. Ik moet zeggen dat een en ander me als muziek in de oren klinkt. Zie mijn vorige blogs waarin het gaat over activistische christenen die Gods heilsplan eigenhandig een eindje verder willen helpen (en hoeveel onheil dat al niet teweeg heeft gebracht!). Elke dag ga ik even de koppen langs van het Christelijk Informatie Platform: aan het eind van de riedel ben ik moe van alles wat ik van alle voorbeeldchristenen ‘moet’.  Om des te geconcentreerder te kunnen luisteren, hoef je gelukkig volgens Luther, en in zijn kielzog Huijgen, in navolging van Maria, precies ‘niets’.

 

Antikeizer

Rond de geboorte van Jezus rept Lukas met geen woord meer over Maria’s maagdelijkheid en noemt hij Jozef ronduit zijn vader: “… Kennelijk speelt Maria’s maagdelijkheid wel een belangrijke rol bij de annunciatie, maar niet zozeer bij de geboorte. Dat is een aanwijzing dat Maria’s maagdelijkheid vooral een teken is van Gods ingrijpen, geen aanduiding van een hogere staat van zuiverheid…”. Dat Jozef en Maria samen reizen terwijl ze officieel nog niet getrouwd zijn, is ongehoord: “… Dat zij zwanger is, maakt het niet minder dan een schandaal…”. Over de bevalling vertelt Lukas niet meer dan dat de dagen om te baren ‘vervuld’ waren: “… Lukas knipoogt vertelkundig naar de uitstorting van de Geest, waar hij noteert dat de dag van het Pinksterfeest vervuld werd, vervolgens het huis waar de discipelen (met Maria!) waren, vervuld werd, en ten slotte allen vervuld werden met de Heilige Geest (Hand. 2:1-4)…”. Jezus is een antikeizer. “… Terwijl Lukas de geboorte van Jezus tegen de achtergrond van Israëls geschiedenis en van de Romeinse keizercultus plaatst, belicht de proloog van Johannes de dieptedimensie ervan…”. Het Woord is vlees geworden: “… De kerkvader Augustinus schrijft in zijn “Belijdenissen” hoe hij bij platoonse filosofen veel overeenkomsten vond met de proloog van het evangelie naar Johannes, zoals de Logos die aan het begin bij God was…”. Jezus neemt het menselijk vlees niet aan om een soort zondeloze humaniteit te tonen, maar om mensen op te zoeken in de realiteit van het bestaan: “… Jezus ‘ligt niet in de kribbe als een toonbeeld van menselijkheid, maar Hij ligt daar als een metgezel van allen, wier menselijkheid problematisch is geworden’…”. Over zijn menswording: “… De motivatie voor die meest drastische stap van God ligt in de redding van mensen uit de zonde, niet in de verheffing van de vleselijke mens als zodanig…”.

 

Vlees

Uitgebreid doet Huijgen het gevecht uit de doeken over het dogma dat geslecht werd op het concilie van Efeze (431) aangaande het dilemma of Maria ‘Theotokos’ genoemd moet worden: ‘zij die God baart’ of  ‘Mater Dei’: ‘Moeder Gods’. Strikt genomen is Jezus immers niet alleen God, maar ook mens. “… Bij ‘Moeder Gods’ ligt de associatie met moedergodinnen eerder voor de hand…” (Efeze was vanouds de stad waar de godin Artemis, of Diana, werd vereerd). Het werd dus Theotokos. Zo nauw komt het allemaal niet, want Elisabeth noemt Maria in de Bijbel (Luk. 1:43) zondermeer ‘moeder van mijn Heere (kurios)’. “… Al vóór het concilie van Efeze werd Maria vereerd, zij het vooral in kringen aan de rand van het christendom. Vanaf het midden van de tweede eeuw vereerden esotorische kringen haar vanwege haar diepgaande kennis van de mysteriën. Door de nestoriaanse strijd werd de volksdevotie voor Maria plots op het podium van de orthodoxie gehesen. Mede hierdoor nam de Mariaverering vanaf de vijfde eeuw spectaculair toe. Zo was het concilie van Efeze niet het beginpunt van Mariaverering, maar wel van de officiële verspreiding ervan…”. Toen Christus in de loop van de middeleeuwen steeds meer gezien werd als een rechtvaardige rechter in plaats van de barmhartige verlosser, bood  de ‘moeder Gods’ dan ook uitkomst: “… De gedachte vatte post dat je voor genade eerder bij Maria dan bij Christus moest zijn…”. Net als in Byzantium nam het Mariabeeld in het Westen keizerlijke trekken aan: “… Zij is de hoge vrouwe, bekleed met autoriteit…”. Uit de hausse aan Mariadevotie kwam ook het beeld van de nederige, devote en wijze vrouw tot ontwikkeling. Veel theologen hebben gewezen op het belang dat Maria heeft om Christus ‘in het vlees te trekken’: “… Mensen verwachten God in de hoogte te vinden, maar Hij laat zich zien in het nederige vlees…”. Dietrich Bonhoeffer opperde tijdens het naziregime, dat als God zijn troon kennelijk niet in de hoogte bouwt, maar in de diepte, wij geen toeschouwers kunnen blijven zoals in een theater. H.F. Kohlbrugge: “… Heerlijkheid die in de hemel blijft, kan niet vertroosten, maar deze heerlijkheid in het vlees doet dat wel…”.

 

Geest

“… Voor de vroege kerk was Jezus’ mensheid het ingewikkelde punt, terwijl in de moderniteit juist Jezus’ godheid van een vraagteken voorzien zou worden…”. Aan de hand van Yuval Noah Harari’s bestsellers “Sapiens” en “Homo Deus” legt Huijgen uit hoe in onze tijd de mens gereduceerd wordt tot niet meer dan biologische data, vlees, wat volgens Harari onvermijdelijk tot een nieuw soort slavernij leidt: “… ‘overbodige’ mensen zullen een soort slaven worden van degenen die zichzelf technologisch hebben verrijkt…”. Daar zet Huijgen “Klont”, een roman van Maxim Februari, tegenover, waar de hoofdpersoon door een geboorte en een eenvoudige kom soep de weg terug vindt naar het ‘gewone leven’: “… Het menselijke lichaam is werkelijk bezield, en niet door data. Mensen hebben een ziel. Dit besef is broodnodig in een tijd waarin lichamen worden gezien als instrument om te overleven…”. En even verder: “… De mens doet ertoe, kwetsbaar, feilbaar en onvoorspelbaar als hij is. Dat maakt sport ook zo mooi…”. Mensen zijn geen ‘masters of the universe’: “… Enkele aanpassingen zijn wel mogelijk, zoals transities in geslacht. Maar niet alles kan. Van Amerikaanse universiteiten is de taal van ‘zelfidentificatie’ overgewaaid, maar die is begrensd en paradoxaal. Een man kan zich als vrouw identificeren, maar een man van middelbare leeftijd die bij kinderen in de zandbak gaat zitten omdat hij zich identificeert als vijfjarig meisje zal niet worden geaccepteerd. Leeftijd ligt immers vast en daarom is deze van alle lichamelijke gegevenheden de meest aanstootgevende. Je leeftijd bepaalt je bij je sterfelijkheid. De dood is het ultieme affront voor onze keuzementaliteit, een deuk in het besef van autonomie en in het ideaal van zelfontplooiing…”. In de coronapandemie speelt data een grote rol: “… Het virus bestaat uit genetische data, en de verspreiding laat zich meten en monitoren. Het meeste succes in de bestrijding van het virus werd geboekt door regimes die de bevolking het nauwkeurigst in de gaten houden en data laten heersen over de mensen. Bestrijding lukt waar sociale interactie wordt uitgedoofd: een succes voor de data, maar een hoge prijs voor de menselijkheid. Daarmee legt de pandemie ook bloot dat er meer is dan data alleen…”. Aan biologische data valt niet af te lezen wat de bedoeling van ons leven is. Data zijn erg nuttig, maar de ziel komen ze niet op het spoor.

 

Besef van heiligheid

Huijgen haalt het ‘Stabat mater’ van Giovanni Battista Pergolesi (1710 - 1736) aan, dat wat hem betreft tot de mooiste muziek behoort die ooit is gemaakt. Het verbeeldt het verdriet van Maria aan de voet van het kruis. Als Jezus vanaf het kruis zijn moeder aan de zorgen van Johannes toevertrouwt, wordt ze Johannes’ adoptiemoeder, waarmee de christelijke kerk ontstaat. Zij is de eerste gelovige en de moeder van alle gelovigen na haar. De Mariologie in de Rooms-Katholieke Kerk passeert de revue. Met de dogma’s van Maria’s onbevlekte ontvangenis en van haar tenhemelopneming kan Huijgen als protestant niet veel. Wel vindt hij het onterecht dat de protestantse traditie het verschil tussen aanbidden en vereren, en tussen icoon en idool, heeft uitgewist. Iconen en beelden van Maria zijn niet strijdig met het verbod op afgoderij en het beeldverbod, omdat zij ‘vensters zijn op Gods genade’: “… Consequent in Calvijns spoor geredeneerd zou het graf van Martinus van Tours een even heilige of onheilige plaats zijn als een supermarkt in Bleskensgraaf. Dat gaat echter te ver. Het protestantisme heeft de wereld onttoverd: heilige tijden verdwenen, de natuur lag open voor onderzoek en de mens ervoer zijn zelf gaandeweg meer individueel. Op allerlei manieren was dat winst, voor individualiteit en spiritualiteit, voor kerk en samenleving. Het seculariserende effect van onttovering leidt er echter gemakkelijk toe dat alle besef van heiligheid gaat ontbreken…”. Maar bidden tot Maria is onnodig: er is immers vrije toegang tot Christus.

 

Womb en tomb

Over Jezus’ stamboom: “… In een wereld waarin familie en clan de belangrijkste levensverbanden waren, was de geslachtslijst je paspoort, uitdrukking van je identiteit. Anders dan moderne mensen waren mensen toen meer in iemands afkomst dan in iemands toekomst geïnteresseerd…”. Mattheüs, dat allereerst een evangelie voor Joodse mensen is  (“… De breuk tussen synagoge en gemeente is gaande, de pijn is vers…”), noemt opmerkelijk genoeg vier vrouwen in zijn geslachtsregister: Tamar, Rachab, Ruth en ‘de vrouw van Uria’: Bathseba. Alle vier zijn ze als heidenen te beschouwen en alle vier kwamen ze in een buitengewone seksuele relatie terecht, waardoor ze als ‘zondaressen’ te kijk stonden. Ook om Maria hangt de verdenking van seksuele promiscuïteit. “… Intussen werd Jezus kennelijk niet als bastaard beschouwd: de farizeeën zouden nooit met een bastaard in discussie zijn getreden over de heilige Schriften…”. Mattheüs namenlijst loopt gek genoeg uit op Jozef, niet op Maria. Echter, “… door Jozefs acceptatie van het vaderschap is Jezus de Davadide, de zoon van de belofte…”. De messias moet de zoon van David zijn. “… De verlosser van Israël wordt altijd geboren door de onmogelijkheid heen. Dat gold voor Mozes die in het biezen mandje gelegd werd en van Samuel die als verhoring op het gebed van de kinderloze Hanna werd geboren. De aartsmoeders van Israël, Sara, Rebekka en Rachel waren alle drie onvruchtbaar en ontvingen hun kinderen uiteindelijk door Gods ingrijpen. Maar een maagdelijke geboorte is nog wonderlijker dan het opheffen van onvruchtbaarheid…”. Huijgen: “… In Israëls ‘Umwelt’ is een aanwijzing te vinden dat de maagdelijke geboorte als teken samenhangt met Jezus’ graf. Baarmoeder en graf, ‘womb’ en ‘tomb’, werden in de oudheid geregeld met elkaar verbonden. Sommige Egyptische graven waren vormgegeven als keramieken eieren waarin de overledene in foetushouding werd neergelegd. Het graf verbeeldde zo de baarmoeder waaruit de gestorvene opnieuw geboren zou worden…”. Als het onmogelijke gebeurt, valt nog meer te verwachten: “… Als een maagd zwanger kan worden, wordt het tijd om het oog te richten op wat nog meer ondenkbaar is: dat doden opstaan uit hun graven…”.

 

Paradox

“… Omdat de liberale kritiek de leer van de maagdelijke geboorte tot mikpunt maakte, verhieven anderen van de weeromstuit deze leer tot het kenmerk bij uitstek van orthodoxie. In de Verenigde Staten werd de maagdelijke geboorte tot een van de vijf ‘fundamentels’, naast de foutloosheid (inerrancy) van de Schrift, de godheid van Christus, zijn lichamelijke opstanding en wederkomst…”. De maagdelijke geboorte doet aan Griekse mythen denken. Volgens kerkvader Justinus Martyr aapt de listige slang dan wel de duivel nu eenmaal altijd God na. Augustinus zette Maria neer als eeuwige maagd: hét voorbeeld voor de getrouwde vrouw. “… Daarmee was de paradox compleet: de maagdelijke moeder wordt het ideaal voor vrouwen en het niet-geconsumeerde huwelijk van Maria en Jozef vormt het model voor het christelijke huwelijk…”. De obsessie met zuiverheid en heiligheid leidde tot twee lijnen: “… enerzijds naar celibaat en klooster, anderzijds naar een huwelijksideaal waarbij seksuele gemeenschap tweederangs is. Seksualiteit en lichamelijkheid werden lager gewaardeerd dan geestelijke gemeenschap…”. Onder de naam  Maryam is Maria ook de enige vrouw die bij naam wordt genoemd in de Koran. De Koran leert eveneens zonder reserve de maagdelijke geboorte van Jezus, die een groot profeet is, maar zeker geen God. Anders dan zijn imago zou doen vermoeden, was Calvijn een agnost wat betreft de eeuwige maagdelijkheid van Maria en pleit hij voor de liefdevolle levensgemeenschap als doel van het huwelijk, in plaats van de voortplanting. In zijn seksuele ethiek geeft hij ruimte voor het genieten. Zijn herwaardering van seksualiteit maakte het huwelijk een stuk humaner.

 

Lelieblank antisemitisme

Volgens de invloedrijke theoloog Barth gaat het in de Bijbel helemaal niet om het uitschakelen van mannelijke activiteit of van seksuele activiteit, maar om de uitschakeling van de menselijke activiteit als zodanig. De maagdelijke geboorte wijst op het ‘nieuwe begin’ dat God met de mensheid maakt. Jezus’ zondeloosheid komt van de Heilige Geest: “… De uitschakeling van de mens duidt erop  dat Jezus Christus van elders onze wereld is binnengekomen…”. En even verder: “… De conceptie van Jezus is uniek en alle andere mensen staan daar buiten…”. Gods’ keuze voor Maria heeft te maken met de uitverkiezing van Israël: “… De messias moest uit het Joodse volk geboren worden omdat het heil uit de Joden is (Joh. 4:22)…”. De blinde vlek voor Maria als Jodin maakte dat vanaf het begin de christelijke verdediging van haar maagdelijkheid werd verweven met anti-Joodse sentimenten. “… Om slechts één voorbeeld te noemen: Ambrosius van Milaan, die het ideaal van de maagdelijke zuiverheid aanzette, verdedigde ook het afbranden van synagogen als het weren van goddeloosheid…”. De afbeeldingen van Maria werden lelieblank, haar Joodse identiteit vergeten. Over haar overgang naar het heidendom: “… De grote Mariakerk in Rome werd gebouwd in de nabijheid van een voormalig heiligdom voor Juno. Maria kreeg soms trekken van een oermoeder. Haar beeltenis versmolt met die van de Byzantijnse keizerin…”. Huijgen: “… Antisemitisme groeit waar de Joodsheid van Maria en Jezus wordt verwaarloosd…”. De Europese geschiedenis van kruistochten en pogroms is meer dan beschamend.  Helaas neemt het antisemitisme in het Westen weer toe: “… Joden haten is daarom God haten…”.

 

Tweede Eva

Huijgen stelt de Eva-Mariatypologie in de kerk aan de kaak, waar Maria als ‘tweede Eva’ degene is die alles goed maakt wat Eva fout deed. Zo wordt Maria een onbereikbaar ideaal (niemand kan tegelijk maagd en moeder zijn): “… Haar perfectie kan worden ingezet om andere vrouwen te onderdrukken en zich schuldig te laten voelen. Feministische kritiek wijst op de gevaren van stereotypering en seksisme waardoor Eva en Maria vrouwen vastpinnen en beperken…”. Volgens Huijgen kan Maria beter vergeleken worden met sterke vrouwen als Debora, Jaël, Esther, Ruth of de moeder van Simson: “… moeders aan de macht…”. Een en ander leidde er toe dat kerkvaders als Tertullianus via Eva alle vrouwen op de korrel namen: “… Besef je niet dat jij Eva bent? (…) Jij bent de invalspoort voor de duivel…”, wat nogal belachelijk overkomt in onze MeToo-tijd. Frappant is dat de Mariadevotie bloeit op een bodem van machismo. Ze dient dan ook vooral het patriarchaat. Huijgen noemt het Amerikaanse protestantse ‘Counsil on Biblical Manhood and Womanhood’ (CBMW) van John Piper en Wayne Grudem dat dezelfde kant op denkt: aan vrouwen komt geen autoriteit toe, vrouwen past onderdanigheid. Uit die hoek komt ook de zogeheten Nahville-verklaring. Huijgen wijst alle nadruk op wat volgens de Bijbel ‘natuurlijk’ zou zijn af. Er is verschil tussen de natuur en schepping. Natuurlijke theologie neemt onvoldoende serieus dat de wereld in zonde is gevallen: “… Natuurlijke theologie vergeet dat de toegang tot het paradijs versperd is…”. En even verder: “… Of iemand als man of vrouw ter wereld komt, is geen keuze van het desbetreffende individu. Net zo goed is het geen kwestie van keuze of constructie als iemand bij de geboorte niet eenduidig als jongen of meisje ter wereld komt. En ook wie zich niet thuis voelt bij zijn geboortegeslacht zal daarbij geen keuzemoment ervaren…”. Wat ‘natuurlijk’ wordt genoemd is vaak een aanduiding van de conventie van de afgelopen decennia. Ooit werd slavernij als een natuurlijk gegeven beschouwd. De maagdelijke geboorte past al helemáál niet bij de ‘natuurlijke’ gang van zaken. Dat je trouwens in bandeloze vrijheid en maximale zelfexpressie je eigen gender samen kunt stellen, is ook niet wat de praktijk leert: “… Genderconstructivisme is structureel verwant aan de vroegkerkelijke gnostiek, omdat de materiële werkelijkheid wordt ontkend of als inferieur wordt beschouwd aan de ideële werkelijkheid van de persoonlijke identiteit…”. God pinde Maria niet vast op haar vrouw-zijn, maar begon iets totaal ‘nieuws’.

 

Hemelkoningin

Maria werd als ‘hemelkoningin’, à la Dante, symbool van het christelijke Europa, wat verwijst naar Openbaring 12, waar een naamloze vrouw bekleed is met de zon en een kroon met twaalf sterren op haar hoofd heeft. Overtuigde rooms-katholieken die aan de wieg van de Europese Unie stonden, blijken haar zelfs symbolisch aan de Europese vlag te hebben verbonden. De goudkleurige sterren tegen een hemelsblauwe achtergrond wijzen naar de ‘corona’ van de hemelkoningin, de vrouw uit Openbaring 12. Volgens Huijgen is het bijbelboek Openbaring niet bedoeld als ‘spoorboekje voor de eindtijd’, alhoewel sommige christenen het wel zo lezen: “… Deze zogenaamde futuristische uitleg is even onwaarschijnlijk als de historische uitleg, die de hoofdstukken uit Openbaring ziet als een verklaring van de wereldgeschiedenis…”. Volgens Huijgen is Openbaring allereerst een relevante verkondiging voor de eerste hoorders en lezers en een boodschap voor hun eigen tijd. “… De taal van het boek Openbaring is eerder evocatief dan precies identificerend, meer impressionistisch dan exact…”, dus met andere woorden: je kunt er alle kanten mee op. Mogelijk spelen er ook buitenbijbelse verwijzingen mee op de achtergrond van Openbaring 12, zoals mythische verhalen over de draak Python die de godin Leto aanviel, omdat ze zwanger was van Apollo.

 

De zwarte Madonna

Uitgebreid recenseert Huijgen de rol van de zwarte Madonna van Rocamadour in Houellebecqs roman “Onderworpen”. Over de haar geheimzinnige zwartheid: “… Volgens een theorie zijn deze beelden zwart geverfd ten tijde van de kruistochten om de bekering van Moren tot het christendom te symboliseren. Een andere theorie associeert de kleur zwart met duister, kwaad en zonde. Het zwart zou symboliseren dat God een voorkeur heeft voor de verachten. Mogelijk speelt Hooglied 1:5 een rol, waar de bruid zegt: ‘Ik ben zwart maar lieflijk.’ Een derde theorie stelt dat zwartheid verwijst naar de oorspronkelijke duisternis, de chaos van de aarde die woest en ledig was. Dat klinkt vergezocht, maar zwarte Mariabeelden zijn vooral te vinden op plaatsen met woeste natuur. Ten slotte is er nog een theorie dat de beelden zwart zijn geworden doordat er zo veel kaarsen werden gebrand…”. Rocamadour was een plek van boetedoening en genezingswonderen. Hier zou ooit de islamitische invasie zijn tegengehouden. Houellebecqs hoofdpersoon lijkt er op zoek te gaan naar de ziel van christelijk Europa. Houellebecq bekritiseert in zijn romans als geen ander de waarden en idealen van de Verlichting. De vrijheid om je begeertes zo veel mogelijk te bevredigen en gelukkig te worden, maakt volgens hem  alles en iedereen kapot. Aangejaagd door consumentisme raken mensen uitgeblust en uitgeput. Het feminisme heeft er alleen maar voor gezorgd dat vrouwen ook mogen meedoen in deze ‘rat race’. Door afscheid te nemen van het christendom pleegt Europa zelfmoord, wat het einde van de Europese beschaving betekent. Wie gaat voor geld en seks kan beter bij de islam terecht. De mannelijke, in plaats van de vrouwelijke religie die het christendom is, zoals Nietzsche al zei. De Madonna van Rocamadour heeft iets mysterieus, heiligs en koninklijks. Haar kracht maakt dat je individualiteit vervaagt. Ze biedt iets nieuws en ongekends: “… Déze Maria is het tegendeel van de islamitische vrouw, die in de eerste plaats ‘onderworpen’ is…”. Biedt Maria genoeg inspiratie om de Europese cultuur te redden? De grote theoloog Miskotte wees er op dat Europa uniek is, omdat ze in geestelijke zin is geboren uit Athene, Jeruzalem en Rome. “… Het gaat echter mis wanneer men een van die drie accenten probeert te zuiveren, zoals de nazi’s de herinnering aan Jeruzalem wilden uitroeien…”. Door de exclusieve aandacht voor materie ten koste van de geest is Europa ontzield geraakt. Tegenover het dominante materialistische en rationalistische denken is zich het identiteitsdenken gaan opstellen, maar ook dat biedt geen perspectief. De rechtse, populistische gestalten met hun nadruk op de eigenheid van het volk of de boreale cultuur, maar ook de linkse neo-marxistisch wokecultuur, zijn eenzijdig op zichzelf gericht. Rationele argumentatie heeft er geen vat op. Het gaat enkel om de beleving. Aan Maria is te zien dat materialiteit een ziel nodig heeft. Met techniek alleen valt niet leven: “… Bezinning op Maria helpt om vlees en geest, materie en ziel, bij elkaar te houden…”.

 

Het ontoegankelijke licht dat God bewoont

Huijgen bespreekt de Mariaverschijningen van Fatima, Lourdes en Guadalupe. Het brengt de schrijver Henri Nouwen bij zijn innerlijke kern die vol is van goedheid, wat absoluut niet past bij de augustijnse zondeleer: “… Spiritueel klinkt het misschien aantrekkelijk dat Jezus in ons diepste innerlijk, in onze kern van goedheid, te vinden zou zijn, maar die innerlijke Jezus gaat ten koste van de echte mens Jezus Christus…” (eerlijk gezegd  zie ik niet waarom, en ervaar ik een en ander precies zoals Nouwen – waarom kan het niet gewoon en-en zijn?). Gelukkig schrijft Huijgen daarna dat door het streven naar dogmatische zuiverheid de kerk steeds orthodoxer wordt en brede lagen van de bevolking compleet uit het zicht raken. De kerk heeft ‘marginalen’ als mij nodig om zich te kunnen ontplooien. Als alleen ‘de goeden’ dan wel ‘rechtzinnigen’ overblijven, gaat de kerk kwalitatief achteruit. Tot er niemand meer overblijft: “… Mensen aan de rand helpen om breed te blijven kijken en om het evangelie niet te verburgerlijken…”. En even verder: “… Als alles begrepen moet worden voordat het geloofd kan worden, verlies je de lager opgeleiden gemakkelijk…”. Mensen zoals ik hebben behoefte aan rituelen en mystiek: “… Mariadevotie past bij mensen die de wereld niet beheersen en niet begrijpen kunnen…”. Zolang die Maria maar niet het suikerzoete, griezelig seksloze wezen is, waar ik herhaaldelijk op stuit, denk ik dan. Opmerkelijk genoeg beschrijft Huijgen tegen het eind van zijn verhaal echter ook weer dat het werk van de Geest zich laat ‘visualiseren’ als een ‘beweging van concentrische cirkels’: “… Van buiten naar binnen gaat het van universeel naar particulier. De kern is het ontoegankelijke licht dat God bewoont (1 Tim. 6:16)…”.

 

De crisis van de Europese ziel

Huijgen pleit ook voor een theologie van ‘plaats’ en ‘tijd’: om te waarderen wat God ‘ergens’ heeft gedaan en te waarderen wat God ‘ooit’ heeft gedaan. Wij zijn misschien wereldburgers, maar we hebben ook een plek nodig om ‘thuis te komen’ (zie “Waarheidszoekers” van filosoof Cees Zweistra): “… Mensen geven een plaats een ziel, maar na verloop van tijd bezielt de plaats mensen ook…”. Een Mariabeeld roept een wereld op. Over de grote brand van de Notre-Dame in Parijs: “… Als de brand de crisis van de Europese ziel symboliseerde, toonde de geschokte reactie dat Europa niet verloren is…”. Maria biedt vernieuwing. Haar kracht ligt in zwakheid: “… Wie Maria zegt moet ook Moria zeggen…”. Om cultuuroorlogen van links en rechts te boven te komen helpt een blik op Maria: “… Maria’s identiteit ontstaat niet door zelfidentificatie, maar door gehoorzaam te luisteren naar Gods Woord, dat haar een nieuw leven geeft…”. Als bonus geeft Huijgen aan het slot nog een interpretatie van het gedicht “De moeder de vrouw” van Martinus Nijhoff, waarbij hij de psalmzingende schippersvrouw vergelijkt met Maria, die ook aarde en hemel verbindt.

 

Uitgave: KokBoekencentrum – 2021, 384 blz., ISBN 978 904 353 489 5, 27,99

Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten