Bovenstaande titel is een nogal pontificale vertaling van het heel wat minder stellige “100 Works of Art That Will Define Our Age”, een ongelooflijk mooi uitgevoerd kunstboek van de jonge dichter, historicus en criticus (voor o.a. The Observer en Times Literary Supplement) Kelly Grovier, die het jaar 1989 als vertrekpunt neemt voor het bespreken van kunst van nu. Wil je wat begrijpen van de wereld om je heen, dan kun je niet om kunst heen – denk ik. Kunst wijst naar het verleden, maar ook naar de toekomst. Kunst confronteert, evoceert, shockeert. Kunst wil wat vertellen. Iets wat nog nooit is gehoord. Of gezien. Kunst is heftig, bevreemdend en soms onverdraaglijk. Haalt je uit je gewone doen. Bekritiseerd en bevraagd. Wie ben je? Wat zou jij doen als? Waar ligt je grens? Dat soort vragen…
Het einde van alles
De keus om ‘kunst van nu’ te laten beginnen rond het eind van de jaren tachtig heeft te maken met de conclusie van de gerespecteerde kunstcriticus en filosoof Arthur Danto, die indertijd ‘het einde van de kunst’ aankondigde. Dat betekent niet dat hij dacht dat er een tijdperk was aangebroken waarin geen kunst meer zou worden gemaakt, maar dat we in een vrije val terecht waren gekomen waarin ‘alles was toegestaan’: er viel geen touw meer aan vast te knopen. Tot dan toe was de ontwikkeling van de kunstgeschiedenis altijd een soort kettingreactie geweest. De ene beweging ging over in de andere: romantiek in realisme, het expressionisme in het abstract expressionisme, enz. Elke nieuwe generatie ging provocatief op de schouders van de vorige staan, of pleegde heel freudiaans ‘vadermoord’, zou je kunnen zeggen - het is maar hoe je het bekijkt. Trouwens; Thomas Vaessens breekt in “Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur” ook al met de chronologische, lineaire traditie van de literatuur (zie mijn blog van 05.11.2013).
Dat ‘einde van alles’-idee vind ik enorm fascinerend omdat het destijds ook in allerlei andere disciplines opdook. Politiek filosoof Francis Fukuyama kondigde ‘het einde van de geschiedenis’ aan: door de ineenstorting van het communisme was er geen ideologische strijd meer nodig. Wetenschapsjournalist John Horgan kwam met een studie die ‘het einde van de wetenschap’ aankondigde, waarbij het niet ging om de ondergang, maar om de voltooiing van de wetenschap. De joodse bioloog Gunther Stent was van mening dat de biologie in hoofdzaak ‘klaar’ was, en volgens fysicus Leo Kadanoff was de natuurkunde ook al bijna ‘af’. Filosoof Willem J. Ouweneel noemt het jaar 1989 in "De zesde kanteling" dan ook niets minder dan een ‘kanteljaar’. Vanaf dan zouden wij een nieuw tijdperk zijn ingegaan - want elk einde is een nieuw begin. Hoe de contouren van deze nieuwe periode eruit zien? Ik heb nog steeds geen idee. In ieder geval wordt het beheerst door de digitale revolutie (op een wandkleed van Grayson Perry – ‘The Vanity of Small Differences’; 2012 - een moderne versie van de ‘Bewening’ van Christus van de vijftiende-eeuwse Vlaamse Primitief Rogier van der Weyden, neemt het conventionele memento mori, de schedel van Adam onderaan in het midden, de vorm aan van een frivole iPhone: “… de digitaal programmeerbare schedel van een tijdperk dat door het materiële is geobsedeerd…”) en postmoderne versnippering (zie b.v. “Vater” van Neo Rauch; 2007 – een groot zelfportret van de kunstenaar in kleren uit de Franse revolutie, en met enorme mickeymousehanden, die een proportioneel veels te kleine oude besnorde man in kunstenaarskiel in zijn armen wiegt; in een hoek staat een man met een fotocamera, alsof ze in een fotostudio zijn – e.e.a. zal te maken hebben met het feit dat de ouders van Rauch, die allebei kunst studeerden, enkele maanden na zijn geboorte omkwamen bij een treinongeluk).
Groot, groter, grootst
Een opvallend kenmerk van kunst anno nu is volgens Grovier de enorme omvang van de objecten. Veel hedendaagse werken zijn zo groot dat ze niet eens meer in normale expositieruimtes en traditionele galeries passen. Joost Zwagerman heeft het in “Kennis is geluk” over de ‘onstuimige schilderijen van reuzenformaat’ van Julian Schnabel, oftewel ‘Mr. Big’, die in de jaren tachtig in het Stedelijk werden tentoongesteld, en waarvan sommigen rond de 700 kilo (!) wogen: “… Schnabel had, in navolging van kunstenaars als Robert Rauschenberg en Anselm Kiefer, de gewoonte om van alles op de doeken te bevestigen. Serviesgoed. Boomtakken. Geweien. Een enkele keer een compleet meubelstuk, of delen van een kast…”.
In “Honderd meesterwerken” staat een foto van een reusachtige stalen doos - dertien meter hoog, tien meter breed, dertig meter lang - op fragiele pootjes, waarin je wordt opgeslokt door een totale, verbijsterende, Egyptische duisternis (‘How it is’, 2009, Miroslow BaŁka). Panic room.
Olafur Eliasson maakte in 2003 ‘The Weather Project’, een enorme amberkleurige zon van natriumlampen die spectaculair was opgehangen in de canyonachtige ruimte van Tate Modern. Het straalde een langzaam dovend apocalyptisch licht uit waardoor het publiek als het ware werd ‘betoverd’.
Zelfs de spaarzame naakten in “Honderd meesterwerken” zijn van gigantische proporties. Rubensvrouwen in het kwadraat. Dat kan ook haast niet anders als je het op moet nemen tegen het heersende schoonheidsideaal van dun, dunner, dunst. Merkwaardig genoeg is er in het hele boek geen spoortje preoccupatie met seks te bekennen. Misschien zijn alle taboes geslecht en is seks inmiddels een gepasseerd station?
Citaten
Het boek is onderverdeeld in een aantal hoofdstukken die steeds de titel van een vraag hebben op een tussen twee zwarte pagina’s gevatte grijze pagina, met als antwoord op de achterkant een citaat van een kunstenaar: “… V. Kan kunst te ver gaan? A. De vijand van de kunst is de afwezigheid van grenzen. Orson Welles…”, “… V. Kan kunst de wereld veranderen? A. Wat verkiest men? Kunst die de strijd aanbindt om de sociale normen te doorbreken, maar daarin faalt? Of kunst die louter wil behagen en plezieren, en daarin slaagt. Robert Hughes…”, en “… V. Waar gaan we naartoe? A. Een vorm vinden die onderdak biedt aan de chaos. Dat is de taak van de hedendaagse kunstenaar. Samuel Beckett…”.
Bij elke afbeelding geeft de schrijver een duidelijke uitleg, waarin hij het kunstwerk in zijn context plaatst, associaties met ander werk legt, en tot mijn verrassing veel fragmenten uit de literatuur aanhaalt om wat over hedendaagse kunst te zeggen. Daardoor is het boek tevens een hele goede introductie voor degenen die, wat moderne kunst betreft, van toeten nog blazen weten.
Take Care of Yourself
Ik kan moeilijk over elk ‘meesterwerk’ wat zeggen; ik pik er gewoon een paar treffende uit. Heel bijzonder vond ik de installatie van de dan 51-jarige Franse kunstenares Sophie Calle, ‘Take Care of Yourself’ uit 2007, die ze maakte nadat haar vriend via een e-mail totaal onvoorzien hun relatie beëindigde met de luchthartige afscheidswoorden ‘Prenez soin de vous’ (Zorg goed voor uzelf). Ze was in shock: “… Zijn e-mail bracht bij haar het verwarrende gevoel teweeg dat we allemaal wel kennen, wanneer vertrouwde woorden plotseling vreemd, wanstaltig en zonder betekenis lijken…”. Het trauma inspireerde haar tot het maken van een multi-media spektakel met 107 vrouwen die ze uitnodigde om het onthutsende mailtje te lezen: “… Ze koos de vrouwen op basis van hun beroep: een bijbelgeleerde, een clown, een expert in maatschappelijke omgangsvormen, een gerechtspsychiater, een schaakmeesteres, een seksuologe, een operazangeres, een poppenkastspeelster… Sophie Calle fotografeerde of filmde hen terwijl ze de harteloze e-mail lazen. In die opnamen komt zowel het temperament als de professionele invalshoek van de deelneemsters duidelijk tot uiting, maar ook de gedeelde verbijstering en pijn. De installatie bevat tevens bewijzen van de meedogenloze tests waaraan Calle de e-mail onderwierp: van scrupuleuze zinsontleding tot karikaturale animatie, van interpretatie met tarotkaarten tot beschieting door een (vrouwelijke) scherpschutter wier kogels drie gaten hebben geboord in een geprinte versie van de e-mail. Er is er ook een vertaling in brailleschrift te zien, waarvan de gebobbelde witheid contrasteert met de kille lineariteit van de omzetting tot barcode, of met het mozaïek van een kruiswoordraadsel. Calles voortdurende ingespannen pogingen om met de hardvochtige betekenis van de woorden en zinnen in het reine te komen, krijgen een pijnlijke intensiteit. Het werk wordt een metafoor voor de ontreddering die we allen voelen tegenover het leed dat onverschilligheid en verwaarlozing teweegbrengen…”.
Zo werd ‘Take Care of Yourself’ een reusachtig dossier van tekstanalyses, films en foto’s waarin de boodschap telkens opnieuw werd ontleed. “… ‘De herhaling maakt ons ziek maar geneest ons ook; zij ketent en vernietigt ons maar bevrijdt ons ook,’ schreef ooit de Franse filosoof Gilles Deleuze…”. Ik kan me zo voorstellen dat Sophie Calle er uiteindelijk helemaal ‘klaar’ mee was. Hoe genees je jezelf…
Calle deed wel meer aparte dingen. Zo maakte ze een fotoreportage van een nietsvermoedende man die ze schaduwde van Parijs tot in Venetië, en liet ze haar moeder een privédetective inhuren die háár moest volgen en fotograferen. Ze ging als kamermeisje werken in een hotel, om de persoonlijke bezittingen van nietsvermoedende gasten te fotograferen, en toen ze op straat een adresboekje vond, belde ze naar alle telefoonnummers die er in stonden om een profiel te maken van de eigenaar – die van niets wist.
The Artist is Present
Nog zo’n spraakmakende artiest is de performancekunstenares Matina Abramović, die haar publiek al veertig jaar uitdaagt om recht in de ogen van het fenomeen ‘onverschilligheid’ te kijken. Over ‘The Artist is Present’ – 2010: “… Gedurende twee en een halve maand, van midden maart tot einde mei, zat Abramović op een stoel aan een tafel in het Museum of Modern Art in New York, terwijl participanten om de beurt en zolang ze het volhielden, in haar ogen mochten kijken. De kunstenares staarde gedurende 736,5 uren onbewogen voor zich uit. Intussen beantwoorden golven onbekenden één na één haar onpeilbare blik over de lage tafel heen. Door het museum bewaarde foto’s van vrijwilligers onthullen het hele gamma van uitdrukkingen die door de statische houding van Abramović werden uitgelokt, van geamuseerd tot angstig, van verveeld tot vertwijfeld…”. Dat is niets vergeleken met haar vroege werk “Lips of Thomas”- 1975, waarmee zij “… de schuldige passiviteit van het toekijkend publiek op de korrel nam door op haar eigen naakte lichaam een reeks verontrustende mishandelingen uit te voeren, die schijnbaar getriggerd werden door de blik van de toeschouwers. Zij verorberde ontstellende hoeveelheden honing en wijn, kerfde met een scherp lemmet de vorm van een Sovjet-Russisch pentagram in het vel van haar buik, geselde zichzelf heftig op de rug met een zweep. De hele tijd werden de toeschouwers uitgedaagd om haar tegen te houden, maar slechts weinigen deden dat…”.
L.O.V.E.
En dan deze. Tijdens de bankencrisis werd midden in het hart van het financiële centrum in Milaan – bij het beursgebouw - een enorme stenen hand met opgestoken middelvinger (11 meter hoog) onthuld van de kunstenaar Maurizo Cattelan: L.O.V.E. – 2010. “… Invloedrijke financiers, beledigd door wat ze beschouwden als een onterend gebaar van collectieve sociale afkeer, verplaatsten hun meetings naar elders. Handelsscholen annuleerden lezingen die in aanpalende gebouwen zouden worden georganiseerd. Kaderleden met een luxueus kantoor dat op het plein uitkeek, eisten een nieuwe werkplek, ver van de grove belediging…”. Is dit de hand van het volk dat symbolisch uithaalt naar de bankiers die de wereld aan de rand van de afgrond brachten, of is het omgekeerd? Cattelan was zich van geen kwaad bewust; hij wilde volgens eigen zeggen alleen maar de groet van Mussolini misvormen. Als je goed kijkt zie je dat de vingers niet naar binnen zijn gebogen om de nadruk te leggen op die ene corrumperende middelvinger, maar zijn afgebroken.
I'm desperate
Indrukwekkend is ook een fotoreportage van Gillian Wearing die aan willekeurige vreemden op straat vroeg of ze op een stuk karton wilde schrijven hoe ze zich van binnen voelden. Daar maakte ze dan een foto van: “… Het resultaat was een vijftigtal foto’s van een ogenschijnlijk verrassende eerlijkheid, als een kaartspel van persoonlijk lijden. Een politieagent in uniform toont één enkel woord dat de hele kaart vult: ‘HELP’. Een meisje met een spottend lachje heeft ‘MY GRIP ON LIFE IS RATHER LOOSE!’ (mijn greep op het leven is nogal los!) geschreven. Een man wiens gezicht half bedekt is met de tatoeage van een slang, toont een kaart met daarop ‘I HAVE BEEN CERTIFIELD AS MIDLY INSANE!’ (ik ben goedaardig krankzinnig verklaard!). De meeste toeschouwers waren vooral onder de indruk van de spanning tussen de verrassende emotionele openheid van de geschreven verzuchtingen die Wearing kon losweken, en de non-verbale informatie die uit het uiterlijk van de deelnemers sprak. Dat geldt vooral voor de bekendste foto uit de reeks, waarop een ogenschijnlijk gegoede jonge zakenman wat vreemd toegeeft ‘ I’M DESPERATE’ (ik ben wanhopig)…”.
Monsters
Nogmaals: kan kunst te ver gaan? Ja, dat kan zij zeker. Misschien gaat kunst die wat voorstelt wel altijd te ver: “… In 1877 kreeg criticus John Ruskin een proces wegens smaad aangesmeerd toen hij de schilder Whistler ervan beschuldigde op een antisociale manier ‘een pot verf’ in het gezicht van het publiek te gooien’ met zijn ‘Nocturne in Black and Gold: The Falling Rocket’ (1875)…”. Van de avant-garde van elke generatie wordt verwacht dat ze de grenzen verlegd van wat de samenleving slikt.
In het boek staat een afbeelding van de meest gehate vrouw van Engeland, de beruchte moordenares Myra Hindley, die tussen 1963 en 1965 met haar handlanger Ian Brady vijf kinderen folterde en doodde. Het portret is opgebouwd uit honderden kinderhandjes, zoals wel eens met vingerverf op kleuterschooltjes worden gemaakt. Het riep hevige verontwaardiging op onder het publiek: het overheersende gevoel was blijkbaar dat het een eer is om in een kunstwerk te worden vereeuwigd.
Er staat een afbeelding in van een kunstenaar die om de zoveel tijd een afgietsel maakt van zijn eigen hoofd, gevuld met eigen afgetapt bloed, om zijn eigen verouderingsproces gade te slaan.
Het blasfemische ‘The Holy Virgin Mory’ van Chris Ofili – 1996 – werd door de burgemeester van New York, Rudy Giuliani, betiteld als ‘walgelijk’. Hij dreigde het Brooklyn Museum of Art aan te pakken als het dit werk zou tonen. De National Gallery of Australia in Canberra wilde de tentoonstelling na de heisa in New York niet eens meer hebben.
Zo staan er meer voorbeelden van ontregelende kunst in dit boek, waarvan Santiago Sierra misschien wel de kroon spant. Hij werd in 2006 gesommeerd zijn tentoonstelling in een voormalige synagoge waar hij een operationele gaskamer had ingebouwd na één dag te sluiten. Via een systeem van plastic vacuümslangen liet hij de dodelijke uitlaatgassen van zes auto’s de kamer binnenstromen. De bezoekers moesten gasmaskers dragen om het te overleven. “… Doet het lot van het werk vermoeden dat we de grenzen van de toelaatbare artistieke expressie hebben bereikt, en dat er zich van af hier monsters bevinden, zoals oude wereldkaarten aangeven?...”, vraagt Grovier zich af.
Vaak wordt gezegd dat kunst ‘bevrijdend’ werkt. In zoverre is het misschien wel waar, dat als je de overweldigende imaginaire reis langs de besproken creaties in “Honderd meesterwerken” - die volgens mij net zo goed geduid kunnen worden als de krankzinnige obsessies van hun makers – hebt voltooid, je in ieder geval weer heel blij kunt zijn met je ‘normale’ leven. Ik tenminste wel. Ik heb deze documentaire ervaren als een louteringsberg. Kunst doet wat met je. ‘Geen boek voor kunstwatjes’, kopte het Nederlands Dagblad in een artikel over “Honderd meesterwerken die onze tijd markeren” (14.02.2014). Daar sluit ik mij bij aan.
Uitgave: Ludion – 2013, 320 blz., ISBN 978 946 130 127 7, €28,50
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten