Menu

dinsdag 5 november 2013

Geschiedenis van de moderne Nederlandse literatuur – Thomas Vaessens


Literatuur gaat over identiteit. Daarom lees ik. Ik wil weten wie ik ben en ik wil weten waarom ik hier ben en ik wil weten hoe het met de wereld om mij heen zit. Sommige mensen liggen daar niet wakker van, maar ík wel.
Je moet altijd iets lezen wat nét een beetje te moeilijk voor je is, zei ooit een wijze meneer tegen me. Ik denk dat hij gelijk heeft: op die manier ontwikkel je je. Toen ik dit boek doorbladerde en alleen al alle gespecialiseerde vaktaal in de index zag, dacht ik dat het veel te hoog gegrepen was, maar dat viel alleszins mee. Vaessens leest als een trein; en wat er boven je pet gaat kun je natuurlijk gewoon laten liggen. Het verrassende is dat hij de literatuurgeschiedenis niet chronologisch behandelt - zoals gebruikelijk - maar bekijkt vanuit vijf verschillende perspectieven, oftewel interpretatiekaders, oftewel kritische standpunten, oftewel mindsets, oftewel transhistorische frames; te weten het romantische, het realistische, het avant-gardistische (voor de troepen uit lopende), het modernistische en het postmodernistische. Hij behandelt ze allemaal in afzonderlijke hoofdstukken. Daarmee overstijgt hij de lineaire traditie. Je kunt best met een romantisch frame naar een postmodernistisch verhaal kijken. Vaessens vertelt hier uitgebreid over in de TROS Nieuwsshow van zaterdag 22 juni 2013, zie hier (hij doet zijn verhaal helder uit de doeken – ik ga dat dus niet overdoen).


Heft in eigen hand
Omdat dit boek de moderne literatuurgeschiedenis onder de loep neemt, die ongeveer start rond 1800, begint Vaessens met uit te leggen wat ‘moderniteit’ behelst. Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat dat de periode is waarin de mens het heft in eigen hand neemt. Hij voelt zich niet langer overgeleverd aan de goden, maar beschikt door middel van de rede over zijn eigen lot (Descartes, Newton).
De moderniteit is in het hele wereldgebeuren piepjong: “… De sociologen Hans van der Loo en Willem van Reijen hebben dat mooi aanschouwelijk gemaakt door de hele menselijke geschiedenis als een etmaal voor te stellen. Gedurende meer dan 23 uur van die dag, schrijven zij, is er sprake geweest van een premoderne jacht- en verzamelsamenleving. Landbouw en veeteelt doen om vier minuten voor middernacht hun intrede. Stedelijke samenlevingen zien we pas om drie minuten voor middernacht ontstaan. De geboorte van de moderne samenleving zou in deze samengebalde geschiedenis pas dertig seconden voor het sluiten van de dag plaatsvinden…”. Bioloog Richard Dawkins doet er nog een schepje bovenop: “… Stellen we ons onze gespreide armen voor als de tijdlijn van de hele evolutie. Voor het grootste stuk, van onze verste vingertop aan de linkerhand tot voorbij onze rechterschouder, bestaat het leven uit bacteriën. De dinosauriërs ontstaan halverwege de rechterhandpalm. Het verhaal van de homo sapiens en onze voorloper, de homo erectus, ligt besloten in de lengte van een nagelrand, en de hele moderniteit zou verstuiven door één lichte streek van een nagelvijl…”.

Blijde boodschap
De kunst en de literatuur staan heel ambivalent in deze moderniteit. De Europese verlichting heeft ons veel gebracht, maar niet alles. Veel romans beschrijven de troosteloosheid, de hardheid, de duisternis en kilte van de gecontroleerde, geadministreerde, gebureaucratiseerde, verwetenschappelijkte en vertechniseerde wereld. De mens is nu eenmaal geen machine. Nietzsche, waar ik eerder over schreef (zie hier) verkondigde ‘de dood van God’ absoluut niet als een ‘blijde boodschap’, zoals vaak wordt beweerd: “… Maar in dat enthousiasme over onze ontworsteling aan de kluisters van de geïnstitutionaliseerde religie vergeten we maar al te gemakkelijk dat Nietzsches uitzinnige spreker (de ‘dolle mensch’ uit "De vrolijke wetenschap"), nadat hij heeft vastgesteld dat we God hebben gedood, een reeks buitengewoon confronterende vragen stelt. Dwalen wij, nu we God gedood hebben, niet als door een oneindig niets, vraagt hij. En hijgt de leegte ons niet in de nek? Nietzsche vertelt niet alleen het verhaal van de vooruitgang en de bevrijding, hij wijst er ook op dat secularisatie een sprong in het diepe is, die nieuwe problemen en nieuwe verantwoordelijkheden met zich meebrengt…”.

Zolang ik bij mijn volle verstand ben
Zijn wij de weg kwijt? Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat de moderniteit ons nogal heeft ontworteld. “… De goden mogen in de onttoverde moderniteit dan zijn verdwenen, de gebeden zijn gebleven…”, schrijft Vaessens plastisch.
Ik moest denken aan C.S. Lewis, de christelijke schrijver van “Narnia”, die stelt dat je geen werkelijk ik hebt, zolang je je niet aan God overgeeft: “… Zoek jezelf en je vindt op den duur niets dan haat, eenzaamheid, wanhoop, woede, verval, en verwoesting…”. Ik denk dat dat waar is omdat ik dat in alles wat ik lees tegenkom: van Paul Verhaegens’s “Identiteit” (zie hier) waarin hij eveneens stelt dat wij helemaal niet zo iets als een echt of waar ‘ik’ hebben - wij ontlenen onze identiteit aan onze omgeving - tot de dichter Pim te Bokkel die in “Dit is hoe een storm ontstaat (zie hier) klaagt dat hij zichzelf maar niet kan vinden. Psychiater Dirk De Wachter weidt er zelfs een heel boek aan: “Borderline Times. Het einde van de normaliteit” (zie hier). Lewis: “… Wij zijn als eieren; we moeten worden uitgebroed (door God) of anders bederven we…”.
Leo Tolstoj schreef eveneens heel rigoureus over de decadentie en het heilloze rationalisme van zijn tijdgenoten. Tjerk de Reus in “De Nieuwe Koers” van november 2013: “… Tolstoj begrijpt van invloedrijke filosofen dat het leven zinloos is, de waarheid onkenbaar en het leven een kwelling. Dat gedachtegoed overtuigde hem in rationeel opzicht lange tijd. Maar het moet wel leugenachtig zijn, want je kunt er toch niet mee leven? Hij walgt ervan als hij dit moderne levensbesef tegenkomt. Natuurlijk staat het iedereen vrij ‘om het leven te ontkennen’, schrijft hij. ‘Maar pleeg dan zelfmoord, zodat je verder niet meer hoeft te zeuren. Als je leeft en je kunt de zin van je leven niet begrijpen, beëindig het dan, maar wentel je er niet in rond, terwijl je ondertussen iedereen in geuren en kleuren vertelt dat je het leven niet begrijpt.’ …” (Albert Camus stelde ook al dat het enige werkelijke probleem in de filosofie het probleem van ‘zelfmoord’ was: zie de klaar-met-leven-discussie), en even verder: “… Stel je een krankzinnige voor, schrijft Tolstoj, die zichzelf opsluit in een donker hol, omdat hij meent dat hij buiten zal sterven. Vraag eens aan deze krankzinnige: hoe bevalt het bestaan jou? Je krijgt een somber antwoord. Maar wat ‘indien wij rijke, geleerde mensen allemaal zulke krankzinnigen zijn?’ Het rationalistische wereldbeeld, waarin geen plek is voor God en voor de goddelijke bestemming van ons bestaan, is een zelfgekozen gevangenis, vindt hij. ‘Rationele kennis, in de persoon van geleerden en wijzen, verwerpt de zin van het leven’, noteert hij. ‘Maar de volksmassa’s, de gehele mensheid, ziet deze in irrationele kennis. Deze irrationele kennis is het geloof, datzelfde geloof dat ik had moeten verwerpen. Dat is God, één in drie, dat is de schepping in zes dagen, duivels, engelen en nog veel meer, dat ik niet kan accepteren, zolang ik bij mijn volle verstand ben…”. Het ironische is dat de Bijbel leert dat het geloof niet is weggelegd voor ‘wijzen en verstandigen’, maar voor ‘dwazen’

Ontdekkingsreis

Vaessens legt zijn ideeën veelvuldig uit aan de hand van z.g. ‘woordwolken’ waaruit je in een oogopslag kunt zien wat met een bepaalde tag bedoeld wordt. In het ‘romantische frame’ duiken bijvoorbeeld woorden op als ‘verbeelding’, ‘genie’, ‘scheppende’, ‘dromen’ met daartegenover als ‘metaforische oppositie:’ woorden als: ‘ongevoelig’, ‘bedaard’, ‘stijfheid’, ‘regelen’, ‘koud’, ‘braaf’, ‘verstand’, enzovoort.
Het verrassendst komt Vaessens uit de hoek als hij zijn betoog verlevendigt met originele voorbeelden uit de literatuur waardoor zijn boek een ware ontdekkingsreis wordt. Bijvoorbeeld over het ‘realisme’: “… De smerigheid van de realiteit wordt in deze boeken ongefilterd getoond en de vertellers weigeren hun ogen te sluiten voor wat de lezers wellicht onwelvoeglijk of onbetamelijk vinden. Een van de meest aanstootgevende scènes in de (bij eerste verschijning ervan in de Parijse intellectuele kringen een golf van geëmotioneerde reacties veroorzakende) roman van Zola is het beruchte hoofdstuk over de Morgue. Dit was in de negentiende eeuw een mortuarium in Parijs waar, in de vitrine, de niet-geïndentificeerde lijken werden getoond die in de Seine of op de openbare weg gevonden waren, zodat ze door het publiek mogelijk herkend konden worden. In "Thérèse Raquin" (1867) worden de verminkte en half verrotte lijken met meticuleuze precisie beschreven. Ook beschrijft Zola hoe voorbijgangers zich aan de vertoonde gruwelijkheden verlustigen…”.
Hij heeft het over “Majoor Frans” (1875) van Geertruida Bosboom-Toussant die helemaal geen majoor is, maar een vrouw die strijdt voor haar zelfbeschikkingsrecht, over het 'autistisch gedruppel van Pollock' in de moderne kunst en over de dichter Mustafa Stitou die in “Varkensroze ansichten” (2006) de draak steekt met Darwin, door hem spottend aan te duiden als 'Onze Vader': ziehier uw nieuwe god.

Kom maar van je troon
Vaessens schrijft prachtige teksten over het postmodernistische frame waarin vooral ‘het einde van de grote verhalen’ en het fragmentarische de boventoon voeren. Volgens het postmodernisme zijn we de weg niet alleen kwijt, maar bestaat er helemaal geen weg. Ieder individu baant zijn eigen pad door de jungle die het leven is. Er bestaat niet zoiets als waarheid. Ik kan mij daar heel goed in vinden. Als Christus claimt ‘de weg, de waarheid en het leven’ ( Joh. 14:6) te zijn, maar Hij achter onze horizon is verdwenen, dan is er inderdaad geen waarheid, en is het postmodernisme precies de toestand die Nietzsche beschrijft in zijn “Vrolijke wetenschap”: “… Waarheen bewegen wij ons? Weg van alle zonnen? Vallen we voortdurend? Zowel naar achter, opzij, als naar voren, naar alle kanten? Is er nog een boven en onder? Dwalen we niet als door een oneindig niets?...”.
En toch. Het postmodernisme is het pretentieuze modernisme, dat aan zichzelf genoeg heeft, voorbij. Het relativeert. Kom maar van je troon, jij hebt de waarheid niet in pacht. En dat hoeft ook niet: wij weten het net zomin. Het heeft iets tolerants en vriendelijks, iets eerlijks en voorlopigs. Het staat open: misschien geloof je niet - maar wat niet is kan komen. Als literatuur mij iets geleerd heeft, is het dat ik een ‘postmoderne gelovige’ ben. Ik gedij daar wel bij. Natuurlijk is het christendom mij aangereikt door mijn omgeving – maar ik kies voor dat verhaal, omdat ik (nog) geen beter verhaal ben tegengekomen. Dat is dus mijn ‘mindset’. De bril waardoor ik lees. Vaessens: “… De lezer kiest het perspectief van waaruit hij leest, onafhankelijk van de schijnbare bedoelingen van de schrijver. Dát is het mandaat van de lezer…”. Ik zou bijna zeggen: nou, bedankt meneer Vaessens - voor de mij vergunde vrijheid!

Uitgave: Vantilt - 2013, 384 blz., ISBN 978 946 004 133 4, €24,95
Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten