Subtitel: Deel 2 . Erbij horen (1492-1900)
Wat is dat toch met die Joden? Ze zijn niet alleen bovengemiddeld intelligent, ze hebben ook altijd als zondebok gefunctioneerd . Professor dr. Willem Ouweneel in “Het Jobslijden van Israël”: “… Er zit in het lijden van Israël iets unieks; geen volk lijdt zoveel als Israël en geen volk lijdt zó als Israël…”. En tegelijk zit er in het Joodse lijden iets universeels. Het is ook een lijden waaraan iedereen kan refereren: het lijden van ‘Elckerlyc’, van ieder mens afzonderlijk. Ouweneel: “… Elk mens ontvangt zijn deel van het lijden en krijgt daarbij met dezelfde vragen te worstelen: Wat overkomt me? Waarom ik? Waaraan heb ik dit verdiend? Wat heb ik misdaan? Waar is God? Waarom merk ik zo weinig van Hem nu ik Hem juist zo nodig heb? Wéét Hij wel dat ik lijd? Waarom doet Hij er niets aan? Waar is zijn barmhartigheid? Waar is zijn gerechtigheid?...”. Vorige maand kwam het tweede deel uit van de trilogie over de Joodse geschiedenis van Simon Schama, zélf van Joodse origine. Een veel te dikke (en dan te bedenken dat hij oorspronkelijk van plan was alles in één werk te proppen), bijna hallucinerende studie. Oh, wat een stijl! Het bestaat uit zestien hoofdstukken, die ieder voor zich een boek waard zijn. Ik loop ze allemaal even langs…
1) Zou het nu kunnen zijn?
Schama begint met een verhaal over de mythische rivier de Sambation die zo Joods is dat ze de sabbat houdt. Aan de overkant moeten de verloren stammen van Israël wonen. En volgens de Joodse traditie luidt de ontdekking van deze stammen de komst van de Messias in. Rond 1500 kijken ook veel christenen uit naar een mogelijke hereniging van de stammen Israëls. Als ze zich ergens achter de islamitische wereld hebben gevestigd en christenen contact met ze kunnen leggen zullen ze met z’n allen de vermaledijde Turk aan kunnen vallen. De Laatste Dagen! Meevechten in de lang voorspelde titanenstrijd tussen Gog en Magog! Is de antichrist eenmaal verslagen dan zullen de Joden zich massaal bekeren en breekt eindelijk het christelijke gouden tijdperk aan. De koning van Portugal heeft al een stel onderdanen weggestuurd om het rijk van Pape Jan - een machtige christelijke koning - te zoeken, dat zich in de omgeving van de verloren stammen moet ophouden. Groot is dan ook de consternatie als in 1523 een exotische ambassadeur uit deze geheimzinnige contreien opduikt. In het getto van Venetië. Ene David Haroeveni. Volgens eigen zeggen niet de Messias, maar dan toch wel zijn boodschapper. Zijn ambitie is de paus te bewegen de zaken te regelen die nodig zijn om Jeruzalem te ontzetten. Hij weet zich een weg te verschaffen naar Rome, waar progressieve humanistische kardinalen af en toe aanpappen met Joodse rabbijnen, maar tegelijk - soms al bejaarde - Joden dwingen met carnaval naakt door de modderige straten te rennen, waarbij ze met rotte sinaasappels worden bekogeld. De paus stuurt David Haroeveni door naar de koning van Portugal die volgens hem meer voor Haroeveni kan doen. In Portugal dringt een ongewenste proseliet zich aan hem op die zichzelf extatisch besnijdt: Sjlomo Molcho. De koning die bang is dat alle marranen, oftewel ‘nieuwe christenen’ (gedwongen bekeerlingen), weer Joods worden, wijst beiden het land uit. Davids ster daalt, Sjlomo’s ster rijst. Is Sjlomo misschien de ware Messias en David zijn profetische voorloper? Sjlomo heeft de gave van het woord. Hij voorspelt het jaar waarin Rome geplunderd zal worden: 1527. Terwijl hij met bedelaars onder een brug over de Tiber bivakkeert, kondigt hij aan dat de rivier buiten haar oevers zal treden, wat ze in oktober 1530 braaf doet. In een synagoge zegt hij dat er een aardbeving aan zit te komen. Ook dat geschiedt. Op 26 januari 1531. De paus, die een zwak voor hem heeft, kan niet verhoeden dat de inquisitie de ex-katholieke ziener veroordeelt tot de brandstapel. Stiekem verwisselt hij Sjlomo met een arme plaatsvervanger. Na lange omzwervingen, waarin David Haroeveni onder andere de gevangenis van binnen ziet, komt hij zijn leerling Sjlomo Molcho weer tegen. Samen vatten ze het onzalige plan op de Heilige Roomse keizer Karel V in Regensburg met een bezoek te vereren. Volgens de adviseurs van de keizer zijn de twee Joden niet alleen knotsgek maar ook nog eens levensgevaarlijk. Beiden worden uiteindelijk op verschillende plaatsen levend verbrand. In de Maiselsynagoge in Praag, tegenwoordig een Joods museum, valt nog steeds een van Sjlomo’s geborduurde gewaden en vaandel te bewonderen: relieken die klaar liggen voor de Messias waar nog altijd op wordt gewacht…
2) Onderweg
In het tweede hoofdstuk vertelt Schama hoe het ongelukkige lot van de Joden verstrooid te zijn tijdens de beginnende Renaissance verandert in ongekende handelsmogelijkheden. In Lissabon en Antwerpen weten ze grootse wereldimperiums in peper en andere specerijen op poten te zetten. De Indiaanse handelaren willen klaar goud zien – en daar beschikken ze als enigen over. Ze houden de Europese vorsten in de tang door leningen aan hen te verstrekken. Tegelijk zit overal de inquisitie achter hun broek. Het is één groot kat- en muisspel. Als de koninklijke armoedzaaiers op zwart zaad zitten pakken ze Joden op vanwege judaïserende ketterij, om ze pas weer los te laten als het nodige losgeld is betaald. Karel V, druk in de weer met zijn strijd tegen aan de ene kant de schokkend antisemitische Maarten Luther en zijn protestanten en aan de andere kant de islamitische Turken, beseft maar al te goed dat als hij de Joodse geldkraan dichtdraait dat de onttakeling van zijn keizerrijk betekent. Er komt een enorm ondergronds vluchtelingennetwerk van marranen op gang, die weg willen zijn uit Portugal voor de kaken van de inquisitie dichtklappen. Net als nu worden de ontheemden leeggeschud en afgeperst. Via Londen gaat het naar Antwerpen, en over de Zwitserse Alpen soms zelfs naar Constantinopel, waar de sultan van het Oosten zich over hen ontfermt. Het is een vertelling over massale executies, volkswoede en verbanning, aan de hand van het levensverhaal van een van de destijds rijkste vrouwen van Europa, de Joodse matriarch Doña Gracia Nasi, een ‘messias in rokken’, die de ontwortelden helpt zoveel ze kan.
3) De theatermaker
Het derde hoofdstuk is opgehangen aan Leone de’Sommi, oftewel Leone Ebreo, oftewel Leone de Jood uit Mantua: de eerste theatermaker van wie we iets afweten. En dat ondanks het feit dat het rabbijnse Jodendom sinds jaar en dag fel gekant is tegen toneelspel. Behalve als het de poerimspelen betreft. Het Joodse carnaval. Een viering naar aanleiding van koningin Esther die de Joden in Perzië redt van uitroeïng. Wraak wordt genomen op de schurk Haman. Fascinerend vertelt Schama over de persoonlijke huistovenaar van keizer Rudolf II in Praag: Abraham Colorni – kunstenaar, uitvinder, wapensmid, goochelaar, alchemist, kabbalist, occultist en vrome Jood. Ondertussen gaat de pauselijke-keizerlijke bekeringsdrang gewoon door. Verdrijving en vervolging zijn in de zestiende eeuw aan de orde van de dag. Het getto van Rome wordt geboren. Joden mogen geen eten aan christenen verkopen of hen als min in dienst nemen. Joodse artsen mogen geen christelijke patiënten helpen. Landbezit en elke andere vorm van onroerend goed zijn voor hen verboden. Alleen met pandjeshuizen, leningen uitgeven en de lompenhandel valt nog wat te verdienen.
4) De tijd van de nachtegaal
Dit hoofdstuk vertelt hoe het de Joden vergaat onder de gastvrije sultans. Joden houden zich bezig met de catering waar het hele Ottomaanse rijk om draait. De verhalen die Schama vertelt zijn duizelingwekkend. Bestrating van halfedelstenen. De als standbeelden opgestelde cavalerie met tulbanden op paarden met sjabrak. Jonge page-slaven met kaalgeschoren hoofden op een ‘eekhoornstaartje’ in hun nek na. Honderd doofstommen met haviken op hun gehandschoende vuist. Honderd potige dwergen met kromzwaarden zo groot als zijzelf. Een volkomen stil, goudkleurig leger: als er iets gecommuniceerd moet worden gebeurt dat in gebarentaal. De harems waar Joodse vrouwen het contact verzorgen tussen de concubines en de buitenwereld. Suleiman de Grote verovert Jeruzalem op de mammelukken en begint in 1530 met de herbouw van wat we tegenwoordig ‘de Oude Stad’ noemen: de tijd van de nachtegaal. De mogelijkheid dat er een nieuw Joods tijdperk zal aanbreken trekt veel nieuwe Joden aan. Tevens wordt Safed in Galilea het centrum van jonge, vurige kabbalisten.
5) Muziek en rouw
Als de zeventiende eeuw aanbreekt worden de Joden in Venetië geleidelijk en gedeeltelijk ontdekt als medemensen. Al een paar generaties lang heeft de republiek de hoogste autoriteiten van de contrareformatorische pausen afgewezen, en vooral hun geïnstitutionaliseerde ontmenselijking van de Joden. Prachtig schrijft Schama over de autobiografie van rabbi Leone Modena, “Het leven van Jehoeda Arjee”, naar wiens populaire preken net zoveel christenen van buiten het getto komen luisteren als Joden. En over de briefwisseling tussen een gigantisch verliefde, jonge, mooie, slimme Jodin en een christelijke, gestreelde, literaire vijftiger, die elkaar nooit zien maar ‘de liefde bedrijven met elkaars ziel’. Eigenlijk is het één groot bekeringstheater. En over de verbouwing van de Poninte-synagoge van de Sefardim, waarvan de marmeren vloeren zó mooi zijn dat er expres een fout in het patroon wordt gelegd. Want alleen de hand van God kan perfectie creëren.
6) Joden zonder lijden?
“… Geen angst (behalve op Jom Kipoer, wanneer je verantwoording moest afleggen tegenover de Schepper). Geen schuldgevoelens. Geen moordlustige meutes om de hoek. Geen bagage die klaarstaat. Geen dienstregelingen die je in de gaten moet houden. Geen tandenknarsen, handenwringen, gejammer, gescheur of gebrul. Geen Joden, dus, want er was nog nooit een tijd geweest dat rampspoed niet aan hen kleefde als een schaduw. Waar zou zo’n plek bestaan? In je dromen…”. En in China. En ook in India en langs de Afrikaanse kust, voordat de Spaanse en Portugese imperialisten er neerstrijken.
7) Samenleven
Het zevende hoofdstuk behandelt de vestigingsmythe van de joden in Amsterdam, het ‘Nieuwe Jeruzalem’, die er in de Gouden Eeuw hun religie openlijker kunnen uitoefenen dan de katholieken: de laatsten zijn aangewezen op schuilkerken. De christenen en Joden delen de rijkste stad van de wereld op een manier die ergens anders ondenkbaar is. De gilden houden de Joden buiten de deur, daarom vind je ze voornamelijk in de diamantslijperijen, de tabaksdrogerijen, de apotheken, de drukkerijen en natuurlijk op de beurs. De keiharde geldwolven die Mokum regeren hebben goed in de gaten dat vriendschap met de Joden de economie - vanwege hun wereldwijde kennis van de handel - een boost geeft. Het Joodse stadseiland Vlooienburg wordt uit de grond gestampt. Er is een schaalmodel van de Tempel van Salomo te bewonderen dat op een gegeven moment zelfs leden van het Engelse koningshuis - die op zoek zijn naar Joodse ‘diamantmensen’ - trekt. De royals zijn, evenals de vrijmetselaars, geobsedeerd door koning Salomo. Als er bezoek langs komt bij koning James I laat hij bij voorkeur één van zijn favoriete maskerades, “Salomo’s tempel en de komst van de koningin van Seba”, opvoeren (bij een ongelukkige performance in 1606 is de koningin van Seba zo dronken dat ze overgeeft in de schoot van de koning van Denemarken). Buiten de Amsterdamse stadsmuren, in Ouderkerk, krijgen de Joden hun eigen begraafplaats: “Beth Haim”. Uitgebreid vertelt Schama hoe hotemetoten als Rembrandt van Rijn, Jacob van Ruysdael, Constantijn Huygens, P.C. Hooft, Antoon van Dyck, Hugo de Groot, Peter Paul Rubens, Hendrick Goltzius en Ferdinand Bol tegen de Joden aankijken. De uitdagingen die de Hollandse vrijheid met zich meebrengt vormt tevens de kweekvijver, en daarna het laboratorium, van de seculiere Jood, waarvan de bekendste wellicht de met de cherem - banvloek - getroffen filosoof annex lenzenslijper Baruch d’Espinoza is (zie ook mijn blog over “Het raadsel Spinoza” van Irvin D. Yalom). Hetzelfde hoofdstuk vertelt over de ontdekking van Indiaanse Joden in Amerika. En de langzame acceptatie van Joden onder de puriteinse protestant ‘lord protector’ Cromwell in Engeland. Hoe moet Londen anders concurreren met Amsterdam…
8) De kroon
Na de verschrikkelijke zeventiende eeuwse massaslachtingen in Polen en Oekraïne, waarbij naar schatting 90 procent van de Joden wordt gedood dan wel verdreven, breekt er een extatische messiasgekte uit rond de pseudo-verlosser Sjabtai Zvi. Aanhangers gaan over tot zelfkastijding door zich onder te dompelen onder ijs. Sommigen rollen een half uur naakt door de sneeuw. Het meest gewilde instrument tot boetedoening zijn brandnetels die om borst en rug worden gebonden en waarover de boetelingen vervolgens strakke kleding trekken. Het resultaat van al het enthousiasme is een tekort aan dit onkruid dat ver in velden en bossen gezocht moeten worden als je er geen hoge prijs voor wilt of kunt betalen. En passant gaat het over de bouw van de Grote Sjoel van de Asjkenazim en de concurrerende Snoge van de Sefardim in Amsterdam.
9) Ontmoeting der geesten
De achttiende eeuw. Terwijl de Beteljuden worden gezien als ongedierte dat ook nog eens enge ziekten overbrengt, functioneren de Hofjoden als geldkanonnen voor de Europese monarchen. Geldzakken die ze maar al te hard nodig hebben. Als de judeofobe Habsburgse keizerin Maria Theresa alle Joden uit Praag zet dreigt een economische ineenstorting. De belangrijkste vertegenwoordiger van de Hakala - Joodse Verlichting - is Moses Mendelssohn, wiens argumenten voor tolerantie nog steeds onthutsend actueel zijn in de wereld van nu. Waar Voltaires opmerkingen over religie voortkomen uit pure minachting (Voltaire is diep allergisch voor de Hebreeën), getuigen die van Mendelssohn van een hoogstaand respect .
10) Joden zonder baard
De volgende verteller van het verhaal van de Joden is de bokser Dan Mendosa, uit het van antisemitisme vergeven Londen, die er een geheel nieuw hoofdstuk aan toevoegt: dat van de Jood die terugslaat. De nationale obsessie voor de sportheld is zo groot dat er nauwelijks aandacht is voor de Franse Revolutie. Hij publiceert de eerste memoires van een sportman ooit. Opent een boksacademie waarin je opgeleid kunt worden in de edele kunst der zelfverdediging. Terwijl op Rag Fair, de lompenmarkt, Joodse schooiers hun tweedehands spullen proberen te slijten (de enige handel die hen in feite is toegestaan) opent het grote geld langzaamaan de deuren voor menige Jood. Men vindt ze bij broederschappen als de Society of Antiquaries, de Royal Society, het Royal College of Physicans, de universiteiten van Oxford, in vrijmetselaarsloges (de belangrijkste plaats om contacten op te doen), alsmede onder geheimraden voor de regering van Ierland, beëdigde advocaten en hoge marineofficieren.
11) Joden als burgers
Frankrijk. De Revolutie geeft en de Revolutie neemt. De Joden krijgen burgerrechten maar na twee jaar ontaardt alle vrijheid weer in de nachtmerrie van de Terreur, die op een terugval in de middeleeuwen lijkt. Alles wat Joods is gaat ten onder in een chaotische, onmenselijke en traumatiserende ontkerstening. Napoleon helpt de emancipatie weer (enigszins) op gang, en wordt dan ook op handen gedragen.
12) Po-lin
Schama uit zijn verbazing over het feit dat er, na de nazi’s, de moordende goelag en de veldslagen van het Rode Leger, nog steeds talloze generaties Joden aanwezig zijn in Oost-Europa. Prachtig vertelt hij over de sprookjesachtige wereld van de chassidim met hun geschreeuw, geroep en extatische radslagen. De goddelijke vonken die bevrijdt worden uit de bolsters van het kwaad. Naarmate de Talmoedstudie steeds formalistischer en muggenziftiger wordt wint de mystiek rond de Magied, geheel gehuld in het wit, de kleur van genade, steeds meer terrein. De synagogen waarin de heilige ark is beschilderd met griffioenen die hun leerachtige vleugels uitstrekken tegen een azuurblauwe achtergrond. De opbeurende levendigheid van de ooit vrolijk beschilderde graven. Beren die grijpen naar druiventrossen. Herten met fraaie geweien die met hun hoef in de aarde krabben terwijl ze dreigend naar indringers kijken. Een opgerolde leviathan die zijn eigen staart opeet. Een eenhoorn die zijn hoorn in de muil van een verraste leeuw ramt. Drie hazen, gevangen in het rad van de tijd, die achter elkaars staart aan jagen. Er is iets vreemds aan, maar je kunt er zo een-twee-drie niet je vinger opleggen. Tot je het ineens ziet: ze hebben maar drie oren, terwijl het toch wis en waarachtig lijkt dat ze er elk twee hebben. Soms verwijzen dieren naar mensen, die niet mogen worden afgebeeld in de begrafeniskunst. En daartussendoor ineens van die door je ziel snijdende mededelingen als: "… Dat er een klein aantal (synagogen) is blijven staan, komt doordat de Duitsers er plezier in hadden ze te gebruiken als openbare latrine, stal of bordeel. In de synagoge van Częstochowa werden jonge Joodse meisjes dag in, dag uit verkracht en gemarteld… ". In feite zijn er maar heel weinig armetierige sjetls zoals in “Fiddler on the Roof”. De meeste Joden wonen in de grotere stadjes. Met z’n duizenden. Vaak vormen de Polen zelf een minderheid. Po-lin betekent: vestig je hier. Dat is precies wat de Poolse magnaten willen. Zet ergens Joden neer en er ontstaat vanzelf handel en cultuur. De Joden regelen de hele infrastructuur van Polen. Natuurlijk worden ze regelmatig afgeslacht door hordes rovende Kozakken. Dat is niet meer dan normaal. Het feit dat de tsaar van Rusland een dienstplicht instelt voor jonge Joodse kinderen (sommige opgepakte jongetjes zijn nog aan het tandjes wisselen) en tieners, gaat de geschiedenis in als één van de grootste wreedheden hen ooit aangedaan.
13) Amerikanen
Dit hoofdstuk is opgehangen aan het levensverhaal van kapitein Uriah Levi die het als Jood voor elkaar krijgt bevel te voeren op een Amerikaans oorlogsschip. De wandelende Jood schiet in de negentiende eeuw even diep wortel als alle anderen in het land waar hij wettelijk als gelijke moet worden behandeld, al heeft dat hier en daar zo zijn haken en ogen. Ook de Joden maken Amerika groot: denk bijvoorbeeld aan de ‘jeans’ van Levi Strauss. Of aan het eerste Joodse sekssymbool, actrice Adah Isaacs Menken, die welbeschouwd helemaal niet van Joodse bloede was.
14) De moderniteit en haar sores
Eeuwenlang zijn de Joden zwartgemaakt en vervolgd vanwege hun obscurantisme. In de negentiende eeuw worden ze aangevallen vanwege het tegenovergestelde: de moderniteit die de voortvarende Europese Joden aan de man proberen te brengen. De wereld gaat naar de haaien en dat is natuurlijk de schuld van de Joden. Hun vulgaire, commerciële opera’s (Meyerbeer, Mendelssohn- Bartholdy: in de verwrongen geest van Richard Wagner hebben de Joden de muziek die eeuwenlang was voorbehouden aan opdrachtgevende vorstenhoven en kerken veranderd in een soort geldautomaat van jan en alleman). De opzichtige prullen in hun warenhuizen. Hun tegennatuurlijke spoorwegen die zich niets aantrekken van eeuwenoude, nobele grenzen tussen talen, gebieden en volken. Als er spoorwegongelukken gebeuren komt dat doordat de Rothchilds zich niets aantrekken van de veiligheid en alleen maar denken aan eigen gewin. Alles wat heilig is bezoedelen de Joden met hun vuige hebzucht. Hier en daar laait het geloof in het bloedsprookje weer op, met alle afschuwelijke gevolgen (zelfs in 1983 publiceert de Syrische minister van Defensie, Mustafa Tlass, nog een boek waarin wordt verondersteld dat het bloedsprookje een algemeen aanvaarde waarheid behelst). En dan komt Karl Marx met “Das Kapital”.
15) Keerpunt
Tegen het eind van de negentiende eeuw puilen de Europese steden uit van Joden op de vlucht voor pogroms. Het opkomend modernisme houdt gelijke tred met een massaal en virulent antisemitisme. Eeuwenlang is de Joden verweten dat ze zich niet aanpasten, nu zouden ze zich te diep in het maatschappelijke verkeer hebben gewurmd. Komplottheorieën zijn schering en inslag: de Joden willen de samenleving overnemen. Eindelijk dringt het besef door dat ze hoe dan ook een uitgekotst volk zijn dat een eigen identiteit en plek nodig heeft, om een vuist te maken en mee te tellen in de wereld. Zo zijn de dromen over ‘Zion’ werkelijkheid geworden.
16) Zou het nu moeten zijn?
In het laatste hoofdstuk behandelt Schama de Dreyfus-affaire en het zionisme van Theodor Herzl: “… Er stonden twee visies op hoe een Joods bestaan in Palestina kon worden geleid tegenover elkaar, twee visies op hoe Joden en Arabieren in één land konden of zouden leven. Jeruzalem of Tel Aviv, geestelijk of werelds. De twee visies weigerden zich te verenigen, het eens te worden over wat een waarlijk Joods bestaan uitmaakt. Dat is nog altijd zo…”. Hoe waar dat is blijkt maar weer eens uit de reacties die president Trump heden ten dag oproept na zijn aankondiging de ambassade van de Verenigde Staten te verplaatsen naar Israëls’ hoofdstad Jeruzalem. Schama’s epos eindigt waar mijn eerdere blog over “Mijn beloofde land” van Ari Shavit begint. Rest mij nog er even op te wijzen dat als je in staat bent dit hele boek door te worstelen, je de op het laatst toegevoegde woordenlijst niet moet laten voor wat het is, want het is de leukste vocabulaire die ik ooit heb gelezen.
Uitgave: Atlas Contact – 2017, vertaling Sylvie Hoyinck; Maarten van der Werf; Paul Heijman; Josephine Ruitenberg; Huub Stegeman, 963 blz., ISBN 978 904 502 544, € 49, 99
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten