Tot mijn verrassing duikt in “De schok van de val”, het debuut van Nathan Filer, het fenomeen ‘automatisch tekenen’ - waar ik het in mijn vorige blog even over had - ook op. In het verhaal probeert een negentienjarige schizofrene jongen, Matthew, de dood van zijn overleden broertje te verwerken: “… Het zou nog heel lang duren voordat ik het weer een beetje kon bevatten. Ik kan er ook nog niet over praten. Dit is mijn enige kans om te vertellen hoe het precies zat. Dat moet ik met zorg doen. Alles heel zorgvuldig ontvouwen, zodat ik weet hoe ik het weer moet opvouwen en wegbergen als het me allemaal te veel wordt. En iedereen weet dat je iets het makkelijkst netjes kunt opvouwen door de vouwen te volgen die er al in zitten…”.
Je leven vorm geven in een verhaal om er grip op te krijgen: een item wat de laatste tijd wel erg vaak in mijn blogs opduikt (zie “Blauwe maandag” van Nicci French en “Donderdagmiddagdochter” van Stevo Akkerman). Het lijkt wel of ik het erom doe, maar dat is niet zo.
Ik ben echt een watje
Het boek heeft een zeldzaam mooi begin: “… Ik moet even zeggen dat ik niet zo aardig ben. Ik probeer wel aardig te doen, maar meestal ben ik het niet…”. Matthew is dan negen jaar en ziet een huilend meisje dat haar pop begraaft. Hij wil haar troosten, verliest zijn evenwicht als hij naast haar knielt, en samen rollen ze op het pas gedolven graf. Het puntje van hun neuzen bijna tegen elkaar, haar hoofd dat ze schuin houdt om beter naar hem te kunnen kijken, een haarlok die langs de zijkant van zijn tong strijkt en weer via zijn mondhoek naar buiten glipt: zie je het voor je?
“… Ze heette Annabelle. Het meisje met het rode haar en een gezicht bespikkeld met honderden sproeten heette Annabelle. Probeer dat te onthouden. Hou dat vast, ondanks alles wat er verder in je leven mag gebeuren, ondanks alles waardoor je het zou willen vergeten – berg het ergens veilig op…” (de cadans doet me in een flits aan “Agaat” van Marlene van Niekerk denken; helaas houdt Filer deze manier van schrijven niet vol). Het meisje zegt dat hij op moet rotten. Als hij wegrent en valt, laat hij zich blèrend door zijn drie jaar oudere broer Simon - een jongen met het syndroom van down - naar huis dragen: “… Ik ben echt een watje…”.
Kort daarna overlijdt Simon.
Matthew: “… Eerst wil ik zeggen dat alles heel stil werd. Dat was het eerste wat me opviel. Het was alsof er iemand was langsgekomen die het volume bijna weg had gedraaid, waarna iedereen het gevoel had dat hij op fluistertoon moest praten. Niet alleen mama en papa, maar ook de mensen die op bezoek kwamen – alsof er in een hoek van de kamer iets verschrikkelijks lag te slapen en niemand het wakker durfde te maken…”. Langzaamaan wordt duidelijk dat hij een rol heeft gespeeld in het tragische ongeluk dat zijn broer is overkomen, en overweldigd wordt door schuldgevoel.
Achterlijk gedoe
Over het tekenen vertelt hij het volgende: ”… Ik rook nu niet meer zoveel, maar in die tijd joeg ik er met gemak zo’n vijftien gram per week doorheen (wiet). Volgens Denise Lovell (zorgcoördinator) was dat een belangrijk deel van het probleem. Toen ik haar vertelde van de patronen die ik tekende, dat ik het gevoel had dat mijn hand uit zichzelf bewoog, zei ze dat ik toen waarschijnlijk al hartstikke gek was, maar dat gewoon nog niemand het doorhad. Jacob (kamergenoot) was niet meer dan geroezemoes op de achtergrond. Iets over zijn (gehandicapte) moeder, hoe ze haar haar hadden gedaan. Hij had mijn kussen gepakt, drukte het tegen zich aan. Ik had mijn schetsboek geopend voor me liggen en zag de pen over het papier krassen. Het ging zo snel, ik had geen idee wat ik tekende. Ik wist alleen dat het precies zo op papier kwam als het moest zijn. In het midden stond een doos, geen plat vlak, maar driedimensionaal, zoals een kaart die ik jaren eerder voor Simon had getekend. ‘Hou’s op, man.’ Er kwamen een heleboel slangetjes uit, als tentakels, die allemaal met kleinere dozen waren verbonden. Geen dozen, cilinders. ‘Jezus man, wat ben je aan het doen?’ Ze vormden een cirkel om het midden. Er waren nog meer slangetjes die de cilinders op hun beurt weer met andere cilinders verbonden, en toen nog een keer, in een tweede en derde cirkel van cilinders. Hij rukte het schetsboek uit mijn handen. ‘Hou op met dat achterlijke gedoe.’ Het was niet alleen dat ene vel papier. Ik had het keer op keer getekend. Ik sluit niet uit dat ik het al dagen zat te tekenen. Jacob verscheurde de vellen een voor een, totdat er alleen snippers over waren. ‘Dat waren mijn tekeningen,’ zei ik. ‘Je bent helemaal aan het doordraaien, man.’ ‘Dat was mijn laatste schetsboek.’ ‘Ga dan wat anders doen. Laten we op de Xbox gaan.’ Ik kwam overeind en liep naar de verste muur. Het was net alsof ik de pen niet zelf bewoog, het was alsof ik alleen maar toekeek…”.
Speciaal project
De stoppen slaan pas echt door als Matthew zijn tekeningen gaat omzetten in een ‘speciaal project’ waarmee hij zijn overleden broer weer tot leven hoopt te wekken. Hij weet achteraf niet eens meer waar hij alle afval vandaan heeft gehaald, maar in ieder geval bouwt hij gigantische moleculaire installaties in zijn kamer, met allemaal smerige potjes en flesjes en pvc slangentjes waardoor hij mieren laat lopen, omdat zijn broer zo graag een mierenkolonie had gewild.
Jacob vindt zijn vreemde gedrag zo beangstigend dat hij zijn vriend in de steek laat. Om in zijn eentje de huur te kunnen betalen werkt Matthew dag en nacht als verpleeghulp in een bejaardentehuis, waar hij voor mijn gevoel wordt uitgebuit van hier tot ginder. De rest van de tijd is hij zo in de ban van zijn tomeloze obsessie dat hij vergeet te eten en te slapen, steeds gekker wordt, in anderen zijn overleden broer meent te herkennen, zijn stem hoort die vraagt of hij met hem komt spelen, en uiteindelijk volkomen in de war door de politie van straat wordt geplukt en op de psychiatrische afdeling van een ziekenhuis terecht komt: “… 14.00 In de tv-kamer. Horen hoe twee patiënten ruziemaken omdat ze ieder naar iets anders willen kijken. Me afvragen of ik mijn keel zal doorsnijden. Naar Simon luisteren. Me afvragen of de televisie misschien met Simon in contact staat. Me afvragen of Simon via de televisie gedachten kan overbrengen. Me afvragen waarmee ik mijn keel zou kunnen doorsnijden. Me afvragen of ik een mok kapot zal smijten. Naar Simon luisteren. Wat voor me uitstaren. Luisteren hoe de twee patiënten ruziemaken. Me dingen afvragen over lappenpoppen. Luisteren naar Simon. Me dingen afvragen over atomen. Luisteren naar Simon. Naar een mok op de leestafel staren. Naar Simon luisteren. Simon is eenzaam. Me dingen afvragen. Me dingen afvragen. Me dingen afvragen…”.
Schrijfgedrag
De verhaallijnen lopen een beetje door elkaar. Als zijn zeer geliefde oma ontdekt wat Matthew allemaal sjouwt in zijn flatje valt ze bijna flauw. Er wordt gesuggereerd dat ook zij hulp inschakelt, maar het is mij niet helemaal duidelijk wat dat voor gevolg heeft. Er zijn hoofdstukken dat Matthew slaapt op de PAAZ, maar ook gedeelten waarin hij alleen naar dagbehandeling gaat. Af en toe vertelt hij heel technisch over de medicijnen die hij krijgt en de bijwerkingen die ze hebben. Hij doet vrij afstandelijk verslag over het verloop van zijn ziekte en beschrijft minutieus de dagindeling in het ziekenhuis. Hij vraagt zich af wie er bepaalt wat gek of niet-gek is: “… WAAR HET OM GING - In de jaren zeventig liet een groep wetenschappers zich opzettelijk opnemen in psychiatrische inrichtingen verspreid over Amerika. Dat wisten ze voor elkaar te krijgen door te doen of ze stemmen hoorden. Ze deden alsof ze een stem hoorden die Dof, Hol en Dreun zei. Zodra ze waren opgenomen staakten ze hun toneelstukje en repten met geen woord meer over de stem.
EN WAT WAS HET GEKKE - Het verplegend personeel weigerde domweg te geloven dat ze beter waren en liet hen niet gaan – sommigen bleven nog maanden opgesloten zitten. Ze werden allemaal gedwongen te erkennen dat ze geestesziek waren en uiteindelijk kwamen ze alleen vrij op voorwaarde dat ze hun medicijnen namen. Zo gaat dat met etiketten. Je krijgt ze er niet meer af. Als mensen eenmaal denken dat je GEK bent, draagt alles wat je doet het stempel GEK.
Een van de wetenschappers maakte aantekeningen – hij noteerde hoe hij zich staande wist te houden, wat ze te eten kregen, dat soort dingen. Na afloop van het experiment kreeg hij ook de andere aantekeningen onder ogen, de aantekeningen die de artsen en verpleegkundigen hadden gemaakt. Men had geconstateerd dat hij geregeld in een notitieblokje zat te krabbelen, en dat was als volgt genoteerd: Patiënt geeft zich over aan schrijfgedrag (tsja: hier ga ik mij ook wel even van achter mijn oren krabben, natuurlijk…).
Wat betekent dat überhaupt? Ik doe me niet dommer voor dan ik ben. Ik heb echt geen flauw idee wat het betekent. Is dat wat ik doe? Geef ik me over aan schrijfgedrag? Ik maak ook tekeningen. Is dat tekengedrag? Even tussen ons gezegd en gezwegen: ik denk dat ik zo moet poepen. Geef ik me dan over aan poepgedrag?...”.
Daar moeten we het van hebben
Het boek zit qua vorm buitengewoon verrassend in elkaar. Matthew typt zijn verhaal afwisselend op een computer op de afdeling, maar ook op een oude typemachine bij hem thuis die hij van zijn oma heeft gekregen. Het grappige is dat dat dan in het ouderwetse lettertype van de typemachine is gedrukt. Halverwege het verhaal raakt de inkt zelfs op, zodat de woorden langzaam vervagen. Kleine tekeningetjes verlevendigen het geheel. Als mensen schreeuwen, gebeurt dat in hoofdletters. Soms staan woorden een heel eind uit elkaar (als Matthew lang moet nadenken), of door elkaar (als Matthew erg verward is).
De schrijver vertelt tijdens een interview met Wim Brands op het Crossing Border Festival 2013 dat hij zelf ggz-verpleegkundige is - de andere schrijver in dit programma is trouwens ook fenomenaal, maar daar hoop ik het een andere keer over te hebben. Filer legt zijn vinger bij de verschraling in de zorg, die in Engeland minstens zo sterk is als in Nederland. Okay; ik ga niet zeggen dat “De schok van de val” het meest imponerende debuut aller tijde is, maar… De empathie die sommige betrokken jonge mensen weten op te brengen voor kwetsbare hulpvragers raakt mij altijd weer. Daar moeten we het van hebben in onze kille, koude wereld.
Trailer: http://www.youtube.com/watch?v=a_dw4Uci-mg
Uitgave: Anthos – 2014, vertaling Nicolette Hoekmeijer, ISBN 978 904 142 640 6, €10,-
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten