Minstens zo bizar als “De stenen getuigen” - zie mijn vorige blog - maar zo'n duister verhaal dat ik er beroerd van werd, is “Ik zal je altijd vinden” van John Ajvide Lindqvist (1968, literatuurwetenschapper, illusionist, stand-upcomedian en inmiddels één van de grootste Zweedse auteurs van romans, toneel- en tv-scripts, die zijn bekroond met verschillende prijzen en in meer dan 25 talen uitgegeven). Lindqvist schrijft in de ik-vorm, dus de hoofdpersoon is hijzelf, die met zijn buren middels een bad gevuld met zwarte smurrie in een doucheruimte van een naargeestig pand, in een volmaakte wereld belandt: mits hij een paar druppels bloed offert. Het klinkt bezopen, maar er zit zeker een serieuze ondertoon in het verhaal. Pakt ons verlangen naar ultieme verbondenheid, naar heelheid, in werkelijkheid wel zo goed uit? Wat is het wat ons ‘ontbreekt’? Het boek deed me aan Griet Op de Beeck denken, die in “Zomergasten” gloedvol betoogde, dat de mens zichzelf kan genezen van alles wat hem of haar dwars zit: ‘iedereen in therapie’. Afgezien van dat de ziektekostenverzekeraars ons al aan zien komen, en er zelfs voor de schrijnendste gevallen een maandenlange wachtlijst bestaat, en je haar dus van hopeloze naïviteit kunt betichten, vind ik dat haar geloof in de mens toch iets ontzettend ontroerends heeft. Je moet maar durven in deze cynische tijden. Je zou kunnen zeggen dat “Ik zal je altijd vinden” begint waar Griet Op de Beeck ophoudt en uitmondt in het tegenovergestelde.
Project volwassen-worden
John Ajvide Lindqvist is negentien jaar als hij voor het eerst op zichzelf gaat wonen in een donker en verwaarloosd appartement in een Stockholm’s achterhuis. Waarschijnlijk mag het niet eens verhuurd worden. Er zijn geen contracten om te tekenen. Hij wil zijn kost gaan verdienen als goochelaar, een ‘vak’ waar hij bezeten van is, en waar hij dag en nacht op oefent. Lindqvist schrijft er ongelooflijk boeiend over. Het licht een tipje van de sluier op die bijvoorbeeld ook over het televisieprogramma Mindf*ck hangt, waarin Victor Mids zijn verbijsterende goocheltrucs toont – zie hier. En voor wie dat leuk vindt, op de site van ene R.J. van Bekkum houdt men zich bezig met de ontmaskering. Lindqvist wordt gekweld door eenzaamheid: “… Er zat een slot in mij, iets wat me belette werkelijk contact te maken met andere mensen en wat me tot een isolement veroordeelde…”. Evenals Griet Op de Beeck beseft hij dat hij zijn trauma’s niet uit de weg moet gaan: “… Wilde ik het project volwassen-worden met succes afronden, dan moest ik aan de slag met de demonen van mijn jeugd, of ze in elk geval benoemen…” (Vlamingen zijn volgens Griet Op de Beeck - veel meer dan Nederlanders - geneigd tot ‘wegkijken’; zie bijvoorbeeld ook Ann De Craemer in “Vurige tong”: “… Ze zag haar vent doodgraag, dus ze zweeg, en ze groeide op in mijn dorp, dus zwijgen was niet eens een keuze maar een evidentie – om de lieve vrede de waarheid onder de mat schuiven is hier en in vele andere Tielten van Vlaanderen een nationale sport. Als dat om de liefde die er soms uit spreekt, ook niet zo ongelooflijk schoon zou kunnen zijn, zou ik het alleen maar heel erg lelijk vinden…”). Lindqvist besluit zijn nachtmerries op te schrijven, maar omdat dat niet lukt in de ik-vorm, maakt hij er een freakshow van. Jung zou er wel raad mee weten: onbewuste, archetypen, schaduw, enzovoorts…
Kwek, spuug, sis, joehoe!
Zijn verhaal begint wondermooi, en zou zo maar gelieerd kunnen worden aan de kinderen in de door Griet Op de Beeck gekozen filmfragmenten in “Zomergasten”: “… Jaren geleden, in een plaats die Blackeberg heette, was er eens een jongen die het liefst in het bos was. De andere kinderen plaagden hem altijd en noemden hem Varken en zeiden dat hij vies en lelijk was. Dat ging de jongen uiteindelijk zelf geloven en daarom trok hij zich terug in het bos. Het bos tussen de Ibsengatan en het Råckstamoeras was maar een bosje. Daar had de jongen een hut gebouwd met planken en takken, hoog in een boom. Elke middag na schooltijd zat de jongen in zijn hut te fantaseren over werelden die op de onze leken, maar toch heel anders waren. Werelden waarin hij populair was en een belangrijke rol speelde. Hij droomde van superkrachten en vampiervrienden, speelde scènes af waarin hij terugsloeg en zijn plaaggeesten de kop aftrok, of hen door vuur liet verteren…”. Lindqvist peinst over wat Griet Op de Beeck had kunnen schrijven: “… Waardoor word je wie je wordt? Het simpele antwoord is dat je de som bent van de keuzes die je hebt gemaakt en de daden die je hebt verricht. Maar waarom heb je juist dat gekozen en gedaan? Je moet steeds verder teruggaan, als een kind dat almaar ‘Waarom?’ vraagt, totdat je uitkomt bij wat er in de kraamkliniek gebeurd is…”. Soms zijn zijn opmerkingen over kinderen zelfs uitermate grappig: “… Als kind ben je, net als Donald Duck, in staat binnen een minuut van verdriet naar vrolijkheid te gaan en van blijheid naar boosheid. Kwek, spuug, sis, joehoe! De stemmingswisselingen worden zwakker naarmate je ouder wordt, aangezien de processor meer dingen in de gaten moet houden en langzamer werkt. De indrukken worden opgenomen en bewerkt, totdat ze resulteren in een afgewogen reactie. Hoe ouder je wordt, des te minder lijk je op Donald Duck…”.
Tekenduider
Lindqvist gaat verder: “… Maar ook al zou je een gedetailleerde beschrijving krijgen van je eerste levensdagen, dan nog zou je niet al je beslissingen daartoe kunnen herleiden. Er zijn onzekere momenten, er zijn sprongen, en misschien is het juist de sprong die ons creëert, wanneer we buiten onszelf treden en handelen zonder rekening te houden met eerdere ervaringen…”, waarop hem allerlei rare situaties overkomen die nog het meest aan de opkomende ‘Wahnstimmung’ van een schizofreen doen denken (zie Iris Sommer in “Stemmen horen”). Hij krijgt telefoontjes van een onbekende. De naald van de pick-up wil niet op zijn platen zakken, zodat hij geen muziek kan afspelen. Er vallen dode vogels uit de lucht. In een tunnel zegt een begrijpend glimlachende straatzanger: ‘De druk neemt toe, hè?’. In zijn verhaal over de boomhut verschuilt zich een vervuild en verminkt jongetje, dat op de een of andere manier zomaar hijzelf zou kunnen zijn: “… Achteraf vind ik het wel vreemd dat ik de tekenen niet zag, dat ik een en een niet bij elkaar op kon tellen. En tegelijkertijd volkomen vanzelfsprekend. Wat heb je eraan om de ene waarheid bij de andere op te tellen als het eindresultaat iets is waar je eerder nooit aandacht aan hebt geschonken, iets abnormaals?...”. In zijn verhaal komt een politieagent voor die hem toevoegt dat hij nooit mag praten over de afschuwelijke gebeurtenissen die zich afspelen, want “… ik zal je altijd vinden…”. En over de daaropvolgende ‘Wahnruhe’: “… Eenzaamheid heeft de neiging van een mens een tekenduider te maken. Je ziet sporen en symmetrieën, leest een betekenis in onbeduidende overeenkomstigheden…”, en even verder: “… Intuïtie is iets merkwaardigs. Een bliksemsnelle koppeling van indrukken die in het onderbewuste zijn opgeslagen creëert zonder tussenkomst van de rede een overtuiging…”.
Transcendentie
Temidden van alle gekte zet John Ajvide Lindqvist de prachtigste observaties neer: “… Transcendentie. Ik streef er al mijn hele leven naar, op verschillende manieren. Ik ben niet goed onderlegd in de filosofie om te begrijpen wat Kant, Kierkegaard of de Beauvoir in het begrip leggen, maar ik weet wat het voor mij betekent. Ik geloof dat de meeste mensen naar transcendentie streven, of ze het nu zo noemen of niet. De wereld en ons bestaan zijn enerzijds fantastisch en een wonder. Anderzijds een belediging. Alsof je een buffet is beloofd en je alleen een paar koude aardappelen krijgt. Natuurlijk belooft niemand ons iets en niemand spiegelt ons iets voor wat niet zo is, dat doen we allemaal zelf. Het bestaan is ontoereikend omdat we dat er zelf van maken en we een teleurstelling zijn voor onszelf. Op die manier draait het in een kringetje rond en in het ergste geval wordt het na verloop van tijd een spiraal. Een neerwaartse. De enige manier om uit dat psychische velodroom te komen is transcendentie…”. Ik denk dat dat waar is. Viktor Frankl zegt in “De zin van het bestaan”: “… Het gaat niet zozeer om ‘zelfverwezenlijking’, maar om ‘zelf-transcendentie’…”. In het christendom gaat het om ‘bekering’. Het is de tijd waarin de socialisten de verkiezingen winnen en Olaf Palme premier van Zweden wordt. Lindqvist gaat de straat op om te kijken of hij al iets van de beloofde nieuwe verbondenheid tussen mensen kan voelen, maar het enige wat hij ervaart is isolement en de cocon waar iedereen in zit. Hij heeft het over zijn ‘bankschroef van eenzaamheid’ en dat hij eigenlijk de aansluiting op de ‘reguliere werkelijkheid’ is kwijtgeraakt: “… Aan de andere kant bevond ik me al sinds mijn twaalfde zo’n beetje continu in die toestand. Af en toe een bezoekje, korte perioden van intimiteit met het bestaan – net als een varken dat opkijkt van de trog en zijn omgeving in zich opneemt – en dan weer terug naar het vormeloze, naar de slobber…”. Hij ziet allerlei vreemde dingen, maar “… Toen ik naar de rustig wiegende Vaxholmboten stond te kijken en de geur van het Mälarmeer opzoog, leek het wel alsof het allemaal weer een streek was geweest van de afgesloten en oververhitte snelkookpan van mijn hersenen…”.
Moet je dat zien!
Lindqvist komt een nacht in een cel te zitten als hij spullen in een warenhuis steelt; waardoor hij niet kan deelnemen aan het kampioenschap goochelen in Kopenhagen. Als hij thuis komt ‘zijn er dingen veranderd’. De graad aan luguberheid stijgt. De wegens werkzaamheden gesloten gezamenlijke doucheruimte in zijn flat oefent een toenemende zuigkracht op Lindqvist uit. Buren doen er enge zaken waarvan hij buitengesloten is. Er wordt aan zijn deur geklopt, maar hij durft niet open te doen. Toch gaat lang niet alles mis in zijn leven. Hij krijgt het voor elkaar te mogen optreden in een restaurant. Meesterlijk vertelt Lindqvist hoe hij het publiek bespeelt: “… Uit de reactie van de gasten maakte ik op dat ze het bordje niet hadden gezien en het blaadje in de menukaart evenmin. Ze keken elkaar aan alsof ze wilden afstemmen of dit wel oké was. Als ik iets had geleerd tijdens het optreden op straat, dan was het wel om niet om toestemming te vragen, niet te aarzelen…”, en “… Ik dacht dat hij me een visitekaartje wilde geven, maar hij haalde zijn portemonnee tevoorschijn. ‘Je leeft van fooien zeker?’ ‘ Heel graag’, zei ik, en daar moest Hasse om lachen. Ik begreep dat hij indruk wilde maken op het gezelschap met zijn wereldwijsheid en zijn vrijgevigheid, maar dat ondersteunde ik graag…”. En, vertrouwt hij de lezer toe, “… Voor een leek is het misschien erg ambitieus om in slechts twee dagen meerdere nummers in te studeren maar, om eerlijk te zijn, het leeuwendeel van de goocheltrucs is op dezelfde beweging gebaseerd. Als je een stuk of vijf, zes kaartgrepen beheerst en twee of drie muntgrepen, dan kun je zo’n beetje alles uitvoeren. Het gaat om de combinatie van de grepen en om de presentatie, het verhaal eromheen…”. Lindqvist heeft een hekel aan drinkebroers: “… Je zou denken dat het gemakkelijker is om voor beschonken personen te goochelen, aangezien hun waarnemingsvermogen beperkt is. Het omgekeerde is waar. Veel trucs zijn gebaseerd op wat ‘misdirection’ wordt genoemd, het met woorden en/of gebaren afleiden van de aandacht van iets wat het publiek niet mag zien. De aandacht van beschonken mensen is onvoorspelbaar. De blik gaat alle kanten op en kan in het ergste geval precies daar landen waar je hem bij weg wilt lokken. Bovendien heeft alcohol de neiging sociale conventies en normale beleefdheid weg te schuren. Als een nuchter persoon iets verdachts ziet, zegt hij uit consideratie of onzekerheid meestal niets. Met een dronken persoon is dat anders. De blik gaat alle kanten op, blijft haken en meteen daarna wijst de vinger en roept de mond: ‘Moet je dat zien!’…”.
Isolement versus verbondenheid
Het boek bestaat uit drie delen. Het laatste deel bestaat uit dermate gruwelijke, enge scenes - ik zal niet in detail treden - dat ik niet eens ga probéren ze te beschrijven. In ieder geval kan ik zeggen dat ik tenminste één keer in mijn leven een horror-verhaal heb gelezen. Het is mij NIET bevallen: wat mensen er aan vinden gaat mijn pet te boven… Toch blijft Lindqvist tussendoor indringend schrijven over isolement versus verbondenheid: “… Het is moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk, om een ander mens echt te kennen. Hoe openhartig iemand ook is over zijn meningen en voorkeuren, zijn geschiedenis en angsten, hoeveel tijd je ook met die ander doorbrengt, je blijft zitten met het vermoeden dat de essentie niet wordt overgebracht: wat die ander is, meer dan de som van zijn eigenschappen. Knappere koppen dan ik hebben met die vraag geworsteld, die even ingewikkeld als banaal is…”. Hij wordt uitgenodigd door zijn medeflatbewoners - “… We leden allemaal, ieder op zijn eigen manier, aan het ontbreken van een gevoel van saamhorigheid in de maatschappij…” - om mee te doen aan een ritueel waardoor ze in een andere wereld terecht komen, waar ze helemaal mogen zijn die ze zijn en waar iedereen elkaar volkomen begrijpt: “… Essentieel is dat ik deze mensen en hun veldlichaam niet alleen zag, maar ik kende ze ook en ik wist instinctief wat ze betekenden en wilden overbrengen, en dat dit allemaal simultaan plaatsvond…”. Het is het fijnste wat je je voor kunt stellen: “… Voor wie het niet heeft meegemaakt, is het moeilijk te begrijpen wat het kan betekenen wanneer deze barrières wegvallen en je dichter bij een groep mensen komt dan je voor mogelijk had gehouden. In de gewone wereld, waar we ons masker dragen en ons gedrag bewust of onbewust aanpassen, kan dat niet…”. Echter, de mens is een vat vol goede en kwade neigingen: “… Maar het veld gaat niet over wensen, maar over waarheden…”. Moet je een ander wel echt willen kennen? “… Ik wist dat ze vreetbuien had. Ze kocht af en toe een hele taart en at die huilend op, terwijl ze in modetijdschriften bladerde. Zelfs als ik het had gewild, had ik haar niet kunnen veroordelen, aangezien ik haar emoties begreep, haar geschiedenis kende en wist dat het niet anders kon. Ik had niet eens medelijden met haar, aangezien medelijden een oordeel inhoudt. Op dezelfde manier kenden de anderen mij ook, dat wist ik. Mijn eenzame jeugd, het pesten en mijn onlogische fantasieën over succes. Ook het pikken, de nacht in de cel, de gebeurtenis met de sneeuwschep, en Dekorima. Toch keken ze me met vriendelijke ogen aan. Als je alles weet en begrijpt van iemand, dan is het moeilijk om die persoon te veroordelen. Of dat vervolgens goed of slecht is, is een ander verhaal…”. Lindqvist - en misschien wij allemaal wel - bergen een monster in ons waarmee wij moeten leren dealen.
Maatschappijkritiek
Verder nog een staaltje onvervalste maatschappijkritiek: “… Misschien is het niet onbelangrijk dat dit uitgerekend in het midden van de jaren tachtig gebeurde. Tien jaar eerder was die ervaring niet zo revolutionair geweest, maar nu was het individualisme bezig de norm te worden. Met sportscholen, zonnebanken en een in pastelkleurig pakje rondhuppelende Susanne Lanefelt. Je moest je opsluiten in je bruine, afgeslankte lijf en alles uit jezelf halen wat erin zat. Je potentieel verwezenlijken. Investeren in jezelf! Rond het Stureplan waren de yuppen opgedoken, die hun Rolex showden, en de kredietmarkt was gedereguleerd, zodat je kon lenen tot je erbij neerviel. Gelukkig werden huurwoningen in een versneld tempo in koopwoningen veranderd, zodat je iets kon kopen voor je geleende geld. Het ledental van de socialistische partij daalde dramatisch. Liedteksten gingen niet meer over het veranderen van de maatschappij en over wat we samen kunnen opbouwen, ze gingen nu nèrgens over. Er werd zonder achterliggende gedachte met symbolen gesmeten en met la-la-la, oh-oh-oh. De literatuur op haar beurt ging vooral over het fundamentele isolement van de mens in een harteloze wereld en het gevoel van verbondenheid in de bioscoop werd vervangen door de eenzaamheid voor de videorecorder…”. Uiteindelijk beoordeelt Lindqvist met zijn blik van nu alles wat er meer dan dertig jaar geleden is gebeurd als een ‘koortsdroom’, met als topic de moord op Olaf Palme (uit wraak omdat Palme de belofte aangaande solidariteit niet waar maakte), die nooit is opgelost: “… Op dat moment voelde het alsof ik persoonlijk Palme had vermoord en in zekere zin was dat natuurlijk ook zo…”. Nou, dat weten we dan ook weer. Wat een walgelijk goed geschreven rotboek...
Uitgave: Signatuur – 2016, vertaling Edith Sybesma, 288 blz., ISBN 978 905 672 564 8, € 19,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten