Subtitel: Op weg naar Santiago de Compostela
Umberto Eco laat in “De slinger van Foucault” een personage zeggen dat als iemand met de tempeliers aan komt zetten je hoogstwaarschijnlijk met een gek van doen hebt. Daar heeft Willem Ouweneel zich geen bal van aangetrokken. In zijn filosofieboek "De zesde kanteling. Christus en 5000 jaar denkgeschiedenis" bespreekt hij “De slinger van Foucault” naar aanleiding van het postmodernisme. Hij lijkt er nogal van onder de indruk te zijn geweest want in “De vrouwe van de Camino” doet hij deze spirituele carambole nog eens dunnetjes over. Met tempeliers en al. Je kunt dan wel professor doctor zijn, dat betekent nog niet dat je een getalenteerd schrijver bent. Het literaire gehalte van zijn roman is af en toe tenenkrommend. De inhoud daarentegen fascinerend. Ouweneel legde in 2005 zélf zo’n achthonderd kilometer van de bekende pelgrimsroute naar Santiago de Compostela af en baseerde daar zijn verhaal op. Je zou het boek bijna als reisgids kunnen gebruiken, want etappe na etappe bespreekt hij allerlei bezienswaardigheden die de hoofdpersoon Theo passeert, inclusief het eten, de herbergen, de dorpen en bovenal de streeklegenden. Theo is een evangelische pastor die op aandringen van een vriend annex psychiater al lopend met zichzelf in het reine tracht te komen. Zijn vrouw heeft hem verlaten en zijn gemeente kijkt hem met de nek aan. Een medegelovige geeft hem drie ‘profetieën’ mee: hij zal tijdens zijn pelgrimstocht vier ‘leraren’ ontmoeten, hij zal niet alleen zichzelf maar ook ‘een vrouw’ vinden en het woord ‘Sangreal’ zal belangrijk voor hem worden. Aangezien zo’n beetje iedereen die kan lezen bekend is met “De Da Vinci Code”, is het eigenlijk overbodig uit te leggen dat ‘Sangreal’ opgevat kan worden als de 'heilige graal' dan wel 'koninklijk bloed'. Wijlen Umberto Eco zou zijn wijze hoofd schudden en hebben gemompeld dat als de heilige graal opduikt we de poppen helemáál aan het dansen hebben. En dat allemaal onder het mom van een bekend woord uit de Talmoed: ‘Wie is wijs? Hij die van ieder mens wil leren.’
Een geest op weg naar zijn eigen botten
Al op de tweede bladzijde ploft er een vrouw neer op de bank aan de andere kant van het gangpad waar Theo zit, die in een treintje op weg is naar het dorpje Saint-Jean-Pied-de-Port, op tweehonderd meter hoogte in de Pyreneeën, waar zijn wandeltocht begint. Een snelle blik in haar dromerige ogen en Theo zwijmelt weg: “… Ze hadden een grijsblauwe tint. Haar wangen, voorhoofd, neus en mond schenen om die ogen heen gebeeldhouwd te zijn. Er schoot hem een tekst uit het Hooglied te binnen: ‘Gij hebt mij betoverd, mijn zuster, bruid, betoverd met één blik van uw ogen.’…”. Wel een beetje erg flauw voor een opa die als voorganger toch wel vaker schone jonkvrouwen zal hebben ontmoet. Denken evangelische ouwe snoepers in Bijbelteksten of wilde Willem Ouweneel misschien zo snel mogelijk van het geval ‘vrouw’ af? Dan gaat het verder over ‘dit Franse, oude, lieve, ommuurde stadje’ gevolgd door uitroepen als ‘wat een schattig plaatsje’, en zal er nog heel veel ‘liefs’ en ‘schattigs’ volgen. Als je je over dergelijke ergernissen heen kunt zetten, heb je het vervelendste wel gehad, voorwaar. Later zal de desbetreffende vrouw vaak Theo’s pad kruisen, blijkt ze Therese te heten en een vurige katholieke non te zijn. De eerste ‘leraar’. Na een misstap bezint ze zich op de vraag of ze in het klooster moet blijven dan wel zal uittreden. Volgens haar is niet de heilige Jakobus maar de heilige Maagd de bewaarder van de Camino: er staan tien tot twintig keer zoveel Mariakerken en -kapellen als Santiagokerken langs de route. Maria is maar liefst drie keer aan Jakobus verschenen om zijn zendingswerk in Spanje aan te moedigen, wat van geen enkele andere apostel kan worden gezegd. En dat allemaal omdat Jakobus ervoor gezorgd heeft dat Maria in het oudste credo van het christendom, de Apostolische Geloofsbelijdenis, wordt genoemd: “… Die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de maagd Maria…”. Therese is er voor de volle honderd procent van overtuigd dat in de kathedraal van Santiago zich werkelijk de beenderen van de apostel Jakobus bevinden. Tijdens de Spaanse veldslag tegen de Moren werd Jacobus als schutspatroon zichtbaar aan de hemel om zich hoogstpersoonlijk in het strijdgewoel te storten. Vandaar zijn bijnaam ‘Matamoros’, de Morendoder. Overal langs de Camino wordt Jakobus uitgebeeld als pelgrim, wat een vreemd gezicht is: een geest op weg naar zijn eigen botten.
Op zoek naar de heilige graal
Daarna ontmoet Theo op de Camino zijn tweede ‘leraar’: Alberto, een Italiaan. Hij stelt zich voor als een ‘nieuwe heiden’, een ‘pagan’, op zoek naar de graal. De tijd zal leren of hij de joker onder Theo’s nieuwe kennissen is (volgens hem trouwens de enige figuur uit het tarotspel die in het hedendaagse kaartspel terecht is gekomen). Hij vertelt over pastoor Bérenger Saunière die rond 1900 in het mysterieuze plaatsje Rennes-le-Château woonde en ook in “De Da Vinci Code” een rol speelt. Saunière begon de kerk die aan Maria Magdalena was gewijd te restaureren, waarbij hij allerlei bijzondere dingen moet hebben ontdekt, waaronder een houten koker met enkele perkamenten. Hij werd er blijkbaar schatrijk van, want hij gaf enorme bedragen uit aan het herstel van de kerk en kocht hele lappen grond om een park aan te leggen. Samen met zijn huishoudster was hij af en toe midden in de nacht aan het spitten op de kleine begraafplaats bij de kerk. Zijn geheimen nam hij mee in zijn graf. Later verschenen er boeken waarin werd beweerd dat de Visigoten in de vroege Middeleeuwen belangrijke schatten zouden hebben verborgen in Rennes-le-Château. Een van de kinderen van de vermoorde laatste koning van de Merovingers, Dagobert II, zou in Rennes-le-Château zijn ondergedoken en de pastoor zou zijn grafsteen hebben teruggevonden. Zijn nakomelingen, waaronder prinses Diane (sic!), leven nog steeds. Verder zou Saunière de schat van de ketterse Katharen gevonden hebben. Zij staan vanouds bekend als de hoeders van de graal. Hoe kwamen ze daar aan? Wel, ze onderhielden nauwe banden met de tempeliers. Daar zijn ze weer. De tempeliers zouden onder de fundamenten van de tempel van Salomo in Jeruzalem de ark van het verbond, die Mozes liet maken, hebben teruggevonden. Sommige mensen denken dat de ark de graal is. Volgens Alberto is dat allemaal niet waar: de christenheid heeft de graal geannexeerd. De graal komt uit veel oudere tijden en is verbonden met de toverketel van de Kelten, zoals die voorkomt in de strips van Asterix en Obeliks. Zeker weten. Maar het kan net zo goed een magische kei, of een stenen plaat, of een hoorn des overvloed zijn geweest – daar zijn de oude bronnen niet duidelijk over. Veel later hebben de christenen er de beker van gemaakt waar Jezus tijdens het Laatste Avondmaal uit dronk en waarin tijdens de kruisiging zijn bloed zou zijn opgevangen.
Salâm
De derde ‘leraar’ is een sympathieke geschiedenisdocent en halfslachtige moslim: Samir. Hij vertelt Theo dat het land waar ze door lopen een goede honderd jaar na het begin van de islamitische tijdrekening, dus in de achtste eeuw, in bezit werd genomen door de Moren. Tijdens de ‘Reconquista’ werd het weliswaar terug veroverd door de christenen, maar eens land van Allah, altijd land van Allah. Zo zien moslims dat: “… ‘Vrede’ is in het Arabisch ‘salâm’, dat inderdaad verwant is met ‘sjalôm’. Maar het woord ‘islam’ betekent ‘onderwerping’ of ‘overgave’, en ik vind dat moslims daar openlijk voor uit moeten komen…”. Spanje heeft eens aan Allah toebehoord, en dat kan nooit meer ongedaan worden gemaakt. Samir vertelt dat volgens zijn godsdienst de wereld verdeeld is in twee gebieden: de ‘dar al-islâm’, het ‘huis van de islam’ en de ‘dar al-harb’, het 'huis van oorlog'. Het eerste huis moet het tweede huis islamiseren. Zo nodig met geweld als het niet anders kan. Pas dan zal het volgens islamitische opvattingen ‘vrede’ zijn, en een echte moslim mag niet rusten voor het zover is. Dat is ook de reden van het voortdurende gedoe rond de staat Israël, dat zich met hulp van het christelijke Westen in een wereld heeft genesteld die dertienhonderd jaar tot de ‘dar al-islâm’ heeft behoord. Volgens hem vallen de Westerse landen vanzelf wel een keertje als rijpe appels in de schoot van islam: bij voldoende infiltratie van moslims (zie "Onderworpen" van Michel Houellebecq). Van de kruisvaarders, de johannieters en de tempeliers in de Middeleeuwen naar de Golfoorlogen in onze tijd, is het maar een kleine stap. Later zal iemand beargumenteren dat de tempeliers waarschijnlijk dichter bij Samir staan dat hij denkt, omdat ze zijn terechtgesteld vanwege vermeende banden met bepaalde islamitische groepen en er bovendien occulte praktijken op na hielden. Waarom is Sinterklaas ánders verbonden met Zwarte Piet? Vanwege de geheime verbintenis tussen de tempeliers en de Moren, natuurlijk. Samir kent zijn lesjes, gezien zijn betoog over Roeland, de held van Karel de Grote uit het Roelandslied, die langs de Camino is gestorven terwijl hij tegen de moslims streed, al is hij dan omgebracht door de heidense Basken. Samir geeft een totaal ander beeld van vrouwen binnen de islam dan gebruikelijk. Volgens hem heeft niemand zoveel voor de bevrijding van de vrouw gedaan als Mohammed in zijn tijd. Hij heeft zich verzet tegen het doden van dochtertjes dat in de heidens-Arabische tijd heel gewoon was. Hij verstelde zijn eigen kleren, melkte zijn eigen geiten en voederde zijn eigen kamelen: nooit heeft hij zijn vrouwen uitgebuit. En verder staat Maria, de moeder van Jezus, zo hoog in de Koran dat je wel lofprijzingen op haar vindt en niet op Animah, de moeder van Mohammed, wat de christenen wel eens aan het denken mag zetten.
De graal als idee
De vierde ‘leraar’ is Frits, een zogeheten ‘gnosticus’, die Maria Magdalena vereert in plaats van de heilige Maagd. Volgens de teruggevonden Nag Hammadi-geschriften zou zij de feitelijke opvolger van Jezus zijn, en niet Petrus zoals de katholieken beweren, ook al vindt Frits het belachelijk dat veel mensen denken dat ze wat had met Jezus. Frits gelooft niet in de ‘Sang Real’, de heilige bloedlijn, maar wél in de ‘San Greal’, de heilige graal, die in handen van de Magdaleense traditie is. Volgens Frits is de heilige graal een idee. En wel van volstrekte zuiverheid. Het hele leven is een zoektocht naar (herwonnen) maagdelijkheid: Paradise Lost – Paradise Regained. Zie de zuivere, maagdelijke ridders van koning Arthur. Parcifal. Zie de ‘reinen van hart’ uit Jezus’ Bergrede. Zie de vruchtbaarheidsgodinnen die steeds weer geheel vernieuwd terug keren uit het dodenrijk. De tempeliers zijn uitgemoord omdat ze gnostische graalideeën aanhingen – daar was de officiële Kerk op zijn zachtst gezegd niet blij mee. Later bediscussiëren Frits en Theo het feit dat het nieuwtestamentische christendom wortelt in het oudtestamentische Jodendom, terwijl het gnostische ‘christendom’ bij van alles en nog wat aansluit, maar zeker niet bij het oudtestamentische Jodendom. Volgens Frits gaat in het aanstaande New Age-tijdperk van de Waterman het vrouwelijke de boventoon voeren. Dat wordt ook wel eens tijd na de lange patriarchale Vissen-periode.
Leylijnen
Alberto weet alles af van zogeheten ‘leylijnen’: energiebanen die kaarsrecht in de aardkost door het landschap lopen. Op de punten waar ze elkaar kruisen bevonden zich vroeger steevast heidense altaren, tempels of begraafplaatsen. De christenen bouwden er later hun inmiddels oude dorps- en stadskerken op. Dat dat allemaal waar is kun je zien doordat een wichelroede er heftig uitslaat. Deze mystieke centra zijn zo helend dat ze mensen gezond en helderziend maken. De Camino loopt maar liefst langs de krachtigste leylijn van Europa. De Kelten en Germanen wandelden er al hun medicijnmannen op achterna; en dus is de pelgrimsroute honderden, zo niet duizenden jaren ouder dan de er aan verbonden legende van de heilige Jakobus. Het wordt nog veel gekker. Volgens Alberto is de Camino verbonden met de Melkweg wiens sterren de heidense pelgrims ooit naar Santiago leidden. Zo boven, zo beneden. En op deze sterrenweg is dan ook de Europese vlag gebaseerd. Compostela betekent ‘Campus stellae’ oftewel ‘Veld van de ster’, en dat heeft niets met christendom te maken, maar alles met heidense astrologie en het occulte, waarbij het occulte opgevat moet worden als ‘verborgen, geheimzinnig’ en niet als ‘duivels’, zoals christenen altijd doen. De christelijke naam- en heiligendagen hebben dan ook een astrologische betekenis die veel ouder is. Voilà.
Moedergodin
Onderweg onderbouwt Alberto zijn stelling dat alle moedergodinnen teruggaan op één Oermoeder. De Vrouwe, de Madonna’s. Ze staan allemaal voor Cybele, de Frygische godin die in Rome tot zo’n hoog aanzien kwam dat ze als de ‘Grote Moeder van de goden’ werd gezien. Ook het christendom schafte haar niet af, maar veranderde eenvoudig haar naam. De Oermoeder is een echte ‘mater dolorosa’. Zie de parallel tussen de christelijke Jezus en de beweende godenzonen Osiris bij de Egyptenaren, Bel bij de Babyloniërs, Balder bij de Germanen, Bacchus bij de Grieken en Tammoez uit het bijbelboek Ezechiël, die allemaal na hun dood weer verrezen. En dat sterven en herrijzen slaat uiteindelijk op de wisseling van de seizoenen. Zie Tammoez die elk jaar terugkeert uit de onderwereld, de Germaanse Freya die elk najaar in de macht van de reuzen valt en Persephone, de dochter van Demeter, godin van de tarwe en andere veldvruchten – bij de Romeinen Core en Ceres genaamd. Vandaar dat Maria ook wel de ‘arenmoeder’ of ‘korenmoeder’ wordt genoemd. Het enige vrouwelijke sterrenbeeld in de zodiac is de Maagd, en de helderste ster in dat sterrenbeeld is ‘Spica’, het Latijnse woord voor ‘aar’. Wat allemaal weer terug te voeren is op de morgenster: Venus – alias de ‘hemelse Maagd’. De Notre Dame is georiënteerd op het sterrenbeeld Maagd en de kathedraal van Chartres staat op een plek waar de Keltische druïden iets hadden met de ‘barende Maagd’ Belisama. Vandaar dat overal in Europa op 1 mei nog steeds de ‘meikoningin’ wordt gekroond – de aloude vruchtbaarheids- en lentekoningin, oftewel 'Stella Maris', 'Sterre der Zee'. Ook al roeptoeteren de katholieken dat het om de maagd Maria gaat. Vandaar de achthoekige vorm van sommige kerken. Net een ster: het symbool voor Isjtar en Isis. Op de tarotkaart ‘de ster’ prijkt niet voor niets de godin van de wellust, alhoewel de katholieken moeder Gaia, alias de heilige Maagd, zo’n beetje steriel hebben gemaakt door haar van alle seks te ontdoen. De energie die opwelt uit haar leylenen beschut iedereen die daarvoor open staat op een manier zoals alleen een moeder kan troosten. Het getal acht staat in het voorchristelijke denken voor het vrouwelijke en ook nog voor de tempeliers. Jawel! De Almoeder is de bron van de eeuwige wijsheid, de eeuwige liefde, en het eeuwige licht. Als aardgodin geeft zij, draagt zij vrucht, maar neemt de gestorvenen ook weer in zich op. Materie ben jij en tot materie zul je weerkeren. Uit de moeder ben jij en tot de moeder zul je terugkeren. In de Bijbel heeft God zijn volk niet alleen ‘verwekt’ als een vader, maar ook ‘gebaard’ als een moeder. Volgens de profeet Hosea waakt Hij over zijn volk als een ‘leeuwin’ en David vindt rust bij God als ‘een gespeend kind’. Het Hebreeuwse woord voor goddelijke ontferming duidt op baarmoeder, en 'El Sjaddai' slaat op de borsten Gods. In Openbaringen veegt God de tranen van het gezicht van zijn kinderen af als een moeder en de Psalmist zegt in het verborgene gemaakt te zijn, geweven in de diepten van ‘de aarde’. Veel christenen hebben de Heilige Geest dan ook als vrouwelijk beschouwd (in 2002 schreef Ouweneel trouwens een cultureel-historische studie over het ‘eeuwig vrouwelijke’: "De zevende koningin").
Heilige Gans
Ik kan nog eindeloos doorgaan over alle mystierieën die in “De vrouwe van de Camino” aan bod komen. Dat ga ik niet doen. Ik ga het alleen nog over de opwindende ‘Heilige Gans’ hebben: “… Er is een theorie die zegt dat de Camino naar Santiago oorspronkelijk de weg van de wilde ganzen was. De vereerders van de Heilige Gans woonden vooral in de Languedoc. Dat is de naam van de franse regio, maar ook de naam van een taal, de taal van de Katharen, die weer verband houden met de tempeliers. ‘Languedoc’ betekent misschien ‘taal van de gans’. Men vermoedt dat deze mensen langs de Camino naar Galicië trokken, het land van de Kelten. Allerlei plaatsnamen herinneren daar nog aan, zoals El Ganso (dat is een Gernaamse naam!) tussen Astorga en Rabanal…”. Julius Caesar vermeldt in zijn “Gallische oorlog” dat de gans het gewijde dier van de Kelten was en dat dat verband hield met het zonne-ei. En wat meer zegt: Aphrodite reed op een gans. De gans was de gewijde vogel van Wodan en Geb, de vader van de godin Isis. Zij was dan ook het ‘ei van de gans’. In Egypte waren heilige meren waar de gans goed verzorgd werd. Ze was ook de favoriete vogel van Juno, de Oermoeder van de Romeinen. Dan heb je nog de sprookjes van moeder de gans en natuurlijk het ganzenbord, dat in feite een inwijdingsspel is, ontworpen voor de Spaanse koning Filips II. Zie de begrippen doolhof, gevangenis, dood en de talloze getalssymbolen. Net als de Camino is het ganzenbord een levenspad.
Ik ben de Camino
In “De vrouwe van de Camino” ontstaat er een diepe verbondenheid tussen verschillende denkers, ook al zijn ze het niet met elkaar eens. Theo wordt zelfs gevraagd lid te worden van het geheime genootschap van de "Nieuwe Tempeliers", die wis en waarachtig nog steeds bestaan, maar hij bedankt voor de eer. Hij haalt gelouterd de finish en weet wat hem te doen staat. Uiteindelijk is zijn conclusie dat de mens geen behoefte heeft aan geheimen maar aan verlossing, die hij vindt in Jezus die ooit gezegd heeft: ‘Ik ben de Camino’. Daar is het dan ook een christelijk boek voor.
Uitgave: Barnabas – 2006, 447 blz., ISBN 978 908 520 069 7, € 6,99
Rechtstreeks bestellen: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten