Menu

donderdag 22 december 2022

Was Eva overal de schuld van? – Pinchas Lapide

 


Subtitel: Gesprekken over de schepping

 

Ik heb het boekje van Pinchas Lapide gevonden dat de Leidse rabbi aan Magda geeft in “Het Evacomplex” van Jeroen Windmeijer (zie twee blogs eerder)! Het leuke is dat “Was Eva overal de schuld van?” een bewerkte uitgave vormt van twee gesprekken met de Joodse exegeet Lapide, die de Duitse radio-omroep op de avonden voor kerst in 1983 en 1984 uitzond: “… Volgens de katholieke traditie wordt op deze dag het naamfeest van Adam en Eva gevierd – een diepzinnige verwijzing naar het nauwe verband tussen schepping en verlossing en naar de relatie tussen Adam en Jezus, volgens christelijke opvattingen de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ Adam…”. Het is natuurlijk een hartstikke ouderwets verslag, maar het gaat zoveel verder dan de vraag of God wel of niet bestaat, de relevantie van de kerk, of het tot in den treure uitgekauwde levensverhaal van Jezus waarin wij op religieus niveau tegenwoordig meestal blijven steken. 

 

De Grote Onbekende

Het scheppingsverhaal is ontstaan uit het ‘drievoudig kijken’ van de mens, aldus Lapide: hij kijkt om zich heen, hij kijkt naar beneden en hij kijkt in zichzelf. Het is een oeroude tekst, die je volgens hem niet ‘woordelijk’ moet nemen, maar wel ‘au sérieux’. De taal van de mens bestaat uit het ‘ervaarbare’ en ‘beleefde’. God kun je echter niet ervaren zoals je bijvoorbeeld de natuur ervaart. Daarom spreekt de Bijbel in beeldtaal. Er is geen definitie van God. De Joden hebben overal en altijd pertinent geweigerd God in wetenschappelijke termen te vangen: “… Wij kennen wel een zoeken naar God, een tasten naar wat God doet. Wij kennen ook pogingen om stamelend over hem te spreken, hoewel dat eigenlijk haast onmogelijk is…”. Hoe zouden wij degene die het heelal geschapen heeft kunnen vastpinnen op woorden? In het Jodendom zijn alle theoretische godsbeelden en theologieën een vergrijp tegen het gebod uit Exodus 20 vers 4 om geen ‘gesneden beeld noch enige gestalte’ van God te maken. Wat bevrijdend! Alleen dat al…  Niemand die zegt: zo en zo móet je God denken. De profeten van het oude Israël spreken zich in de ‘gloeihitte van hun godservaringen’ in allerhande beelden en gelijkenissen uit, zodat het onmogelijk is de openbaring voor eens en altijd vast te leggen. “… Men kan alleen nog maar met diepe eerbied Gods werkelijkheid van alle kanten trachten te benaderen, zonder dat de mens die op zwart-witte wijze laat verstarren tot een levenloze afbeelding…”.  Lapide: “… De mens heeft wel een flauw besef van God, maar hij weet maar heel weinig van God af…”. God is en blijft de Grote Onbekende.

 

Het werk van Zijn handen

De Bijbel reserveert het unieke woord ‘bara’ voor het ‘scheppen’ van God, wat duidt op uit ‘niets’ ‘iets’ maken. Het scheppen van een volledig nieuwe werkelijkheid. Dat is het monopolie van God. Als de mens iets maakt, produceert of bederft, gaat het altijd over het veranderen van de ene stof in de andere. Uniek is ook dat alles wat leeft en beweegt ‘het werk van zijn handen’ is en dat ‘de HEER zich verheugt over wat hij heeft gemaakt’ (Ps.104:31). Arbeid was in het voor-Bijbelse Oosten iets vernederends dat gedaan werd door 'tot slaaf gemaakten' – hoe ‘heidens’ actueel! In het Babylonische scheppingsepos laten de oppergoden de ondergoden het werk verrichten, wat tot een staking leidt. Daarop wordt besloten mensen te scheppen die de zware arbeid op het veld moeten verrichten. Ook bij de oude Grieken was werken vernederend voor de vrije burger; daar had je de ‘barbaren’ voor. In de Bijbel wordt de arbeid echter geadeld en de mens bevorderd tot ‘medewerker van God’. Volgens het Joodse geloof is God nooit opgehouden met scheppen. Het is zinloos na te denken over wat er was vóórdat God begon te werken. Dat leidt volgens de rabbijnen óf tot waanzin óf tot godslastering.

 

Eenheid in verscheidenheid

Lapide wijst er op dat God altijd ‘paarsgewijs’ schept, in contrasterende harmonieën – dualiteiten, die aan de ene kant elkaar bestrijden en aan de andere kant streven naar eenheid. Hemel en aarde, zon en maan, licht en duisternis, het droge en de zee, flora en fauna: “… Tegenstellingen die elkaar aanvullen, die te begrijpen zijn als men het ene deel betrekt op het andere, en die op elkaar inwerken, dat wil zeggen dat ze elkaar nodig hebben zoals man en vrouw…”.  De schepping is nog niet voltooid: pas in de twee-eenheid kan ze tot volledige identiteit komen. We zouden niet weten van licht, als er geen duisternis was:  “… De Heer schiep arm en rijk, wijs en dwaas, leven en dood. Anders zou men geen onderscheid zien tussen orde en chaos…”. Even verder: “… Op deze wereld heeft alles zijn tegenhanger; maar slechts  één is alleen, en dit moeten allen weten: de Heer is al-enig, er is geen tweede naast hem…”. Lapide vertelt over het schijnbaar onzinnige debat tussen twee rabbijnse scholen over de vraag of de hemel dan wel de aarde het eerst geschapen is. Maar daaruit vloeide wel voort dat de ‘Theocentri’ vonden dat alle geboden van de Tora letterlijk vervuld moesten worden – zonder uitzondering of verzachtende omstandigheden – omdat de ‘hemel’ alle prioriteit heeft. Terwijl de ‘Antropocentri’, die de voorrang aan de ‘aarde’ gaven, bedisselden dat geen enkel verbod verplichtend is als het de kracht van het volk te boven gaat. Overigens kwamen ze uiteindelijk overeen dat hemel en aarde tegelijkertijd geschapen zijn.

 

Meervoudig

God is meervoudig. Enig en al-één. Hij is noch man noch vrouw: “… ‘Elohim’, de oeraanduiding van God, betekent eigenlijk de ‘goddelijkheden’, wat verwijst naar het feit, dat de vormen waarin hij zich openbaart en de manieren waarop hij werkzaam is, oneindig zijn…”. Jezus aanbidt Hem dan ook als ‘onze Vader’ en Jesaja als ‘troostende moeder” (Jes. 66:13). Zie de uitdrukking ‘De God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jacob’. Nooit staat er kort en eenvoudig ‘De God van Abraham, Isaäk en Jacob’. Want alle drie ervoeren ze God op een andere manier. Wij weten vier dingen over God, zegt Lapide, die al op de allereerste bladzijde van de Bijbel beschreven staan. Ten eerste dat hij een ‘levende’ God is die een ‘levende’ wereld wil. Ten tweede dat God ‘vol liefde’ is, want alleen liefde heeft een ‘tegenover’ nodig, dat op haar lijkt en toch anders is. Ten derde is God ‘een wezen dat wegschenkt’: zie alles wat er voor je geschapen is. Ten vierde wil God ‘vrijheid’: Hij heeft ons niet als marionetten geschapen. Hij blijft vrij en soeverein en buigt niet voor onze spelregels en voorschriften. Hij gunt ons het - vaak verschrikkelijke - geschenk van de volle vrijheid om zonder leiband het leven in deze wereld te beheersen. 

 

Wonderlicht

Het lidwoord ontbreekt bij de eerste scheppingsdaad: ‘het worde licht’. Het gaat om ‘oerlicht’ zondermeer. Om het ‘wonderlicht’ van de eerste dag: het wezenlijke van het begrijpen, het verstand, van de kennis. ‘Er is mij een licht op gegaan’. “… Donkerte en duisternis – dat is daarentegen altijd de dood, het niet-begrijpen, de afwezigheid van leven…”. Voordat God orde bracht was er chaos, de vormeloze verwarring, het ‘tohu-wa-bohu’. “… Het leven op aarde kreeg zin: het werd licht…”. Met het goddelijk ‘bereschit’ kwam er een einde aan de benauwende dromen van alle duistere tijden: “… De drie Hebreeuwse woorden waarmee de Schrift begint zijn de grote waterscheiding tussen enerzijds de grenzeloze wirwar van de voorgeschiedenis, waarin meedogenloze priesters kinderoffers, zelfverminking en tempelprostitutie eisten, om tot onderwerping gebracht menselijk vee een zinloos bestaan te laten rekken – en anderzijds de heilsgeschiedenis, waarin God scheppend bezig is. Sinds het godswoord omtrent het allereerste begin is onze wereld niet meer het toevallige produkt van platvloerse kosmogonieën, maar wordt zij uitgeroepen tot een geordende natuur, geschapen en gevormd door één enkele macht, die in één ogenblik de absurde goden-in-diergestalte en de vergoddelijkte hemellichamen uit de heidense wereld ontdoet van alle magie, om aan dit universum en alle bewoners daarvan een eigen waardigheid te verlenen…”.

 

Lineair denken

Lapide wijst er op hoe de wetenschap de Bijbel bevestigt wat betreft de scheiding tussen water en land: “… de oerwateren waren hoogstwaarschijnlijk het oudste element van de oerelementen die op onze planeet, de aarde aanwezig waren. Uit deze oerchaos – de wateren – ontstaat het droge, doordat het opduikt, en zo scheidt God het water boven van dat beneden, en het water van rechts van dat van links, en komen de continenten omhoog…”. Nadat de geologie voltooid is, komt het tot het begin van de flora. Vanaf de derde dag is God niet meer alleen, maar heeft medearbeiders. ‘De aarde brengt voort’: zaad, de planten, de kruiden elk naar hun aard en tenslotte de bomen. Vanaf dan klinkt het twéévoudig: ‘En God zag dat het goed was’. Daarom werd de dinsdag als derde dag in het Jodendom de traditionele trouwdag: er is een ‘goed’ voor de bruid en een ‘goed’ voor de bruidegom. Vandaar ook dat duizenden jaren later de bruiloft te Kana plaatsvindt op ‘de derde dag’. Uit de nadruk op het feit dat alles ‘groen’ werd, kun je afleiden dat een en ander is verteld en beschreven door woestijnbewoners en steppenomaden. God dekte voor mensen de tafel; nog vóór ze er waren. Op de vierde dag draagt God zijn verlichtende kracht over op de hemellichamen. Zij zetten de schepping voort. God schiep ook de duisternis, die eerder was dan het licht: daarom beginnen alle Joodse feesten aan de vooravond, zoals ook ons kerstfeest begint met de kerstnacht. Op de vijfde dag zijn we bij de fauna aangeland. “… De dieren die uit het water gekomen zijn vermeerderen zich door het leggen van eieren; die welke uit de  aarde afkomstig zijn werpen jongen…”. Vruchtbaarheid, seksualiteit, is een zegen, geen vloek, zoals het christendom vaak heeft verkondigd. Als er een begin is, moet er ook een einde zijn: “… het kringloopdenken van het vóórbijbelse Oosten, dat zich doelloos en zinloos eeuwig herhaalt, is hiermee doorbroken. Het wordt tot een doelgerichte rechte lijn die de grondslag geworden is van het hele Avondland en van de westerse beschaving. Een lineair denken, dat ook de dood als element van het bestaan gewillig aanvaardt…”.

 

Radicaal risico

Op de zesde dag ontstaat de verdergaande ontwikkeling van de fauna die culmineert in de mens. Lapide (spannend): “… Het is helemaal niet zo zeker dat wij het laatste woord van de schepping zijn. Maar in de momentopname zijn wij tot nu toe het laatste stuk…”. De mens ontvangt de heerschappij over de aarde en de hele schepping, maar wel als onderkoning en niet als zelfstandig regent. Naar het beeld van God is de mens geschapen. Iedereen. “… Hier ligt de kiem van democratie onder mensen…”. Het koningschap van het oude Oosten met zijn farao’s en satrapen wordt erdoor onttroond: “… Een mens, die zijn naaste haat, haat de goddelijke vonk in de naaste…”. Het verschil met de dieren is dat wij kunnen lachen en kunnen liefhebben. We zijn creatief en vrij, dus geen slaaf van onze instincten. De mens kan ja zeggen tegen God en in overeenstemming met Gods wil de wereld beheersen. Hij kan ook nee zeggen en een wereldvernietiger worden… De kroon der schepping is de Sabbat, de zevende, ‘heilige’ dag: de eerste keer dat het woord ‘heilig’ voorkomt in de Bijbel. Ook de aarde is een schepping van God en mag in het sabbatsjaar rusten. Lapide wijst er op dat God met het scheppen van zijn evenbeeld, de mens, een radicaal risico heeft genomen. Het kan totaal verkeerd uitpakken. Hoe lijkt dat er niet op in onze dagen…

 

Een spanningsveld op twee benen

Over de schepping van de mens: “… We zijn aarde, het meest bescheiden van alle materialen onder de zon, en we hebben de goddelijke adem in ons, het hoogste wat God kan geven…”. Daarom is de mens zo’n geagiteerd wezen. Hij moet tegen veel stress bestand zijn. Lapide heeft het over "... een spanningsveld op twee benen, dat aan een vuurproef wordt blootgesteld. De mens is een bundel tegengestelde krachten, die ieder een kant uit willen, en hij is bestemd om die tot innerlijke harmonie te brengen…". Even verder: “… de mens is en blijft een drievoudig spanningsveld tussen wat hij is, wat hij zijn wil en wat hij worden kan…”. Adam, de aardman is eveneens met een drievoudige navelstreng aan moeder aarde verbonden: “… Uit haar zijn wij gekomen, naar haar keren wij terug, en van haar voeden wij ons allen…”. Adam wil eigenlijk zoveel zeggen als ‘iedereen’ of ‘iemand als wij’. Adam is de ‘gewone mens’. Het paradijs is geen Luilekkerland. Adam is aangesteld om de hof van God te bewerken. Het paradijs verwijst zowel naar kritiek als hoop: “… zó zou onze wereld zijn zonder de tweestrijd van de mens met zichzelf en zonder zijn vervreemding van God. Het is een beeld van de ongestoorde relatie tussen God en mens, een wereld van mogelijke harmonie en liefde. Als contrastbeeld met onze wereld duidt het aan, dat God de mensheid niet wil zoals zij helaas geworden is. Omdat het echter eens veel beter was, kan het weer tot volle harmonie komen – indien we daar met heel ons wezen naar streven…”.

 

De verboden vrucht

Lapide ziet de ‘boom van kennis van goed en kwaad’ als een toetssteen van menselijke zelfdiscipline. Het geoorloofde verveelt, het verbodene lokt. Het goede is het leven, het kwade is de dood. Hier lijkt de vrijheid van de mens te beginnen. Het verbod om te eten ging alleen tot Adam uit, omdat Eva nog niet geschapen was: “… Hij is dus de enige die het verbod ontving, en dat is belangrijk als we over de zondeval gaan spreken…”. Alleen de mens kan ja of nee zeggen tegen God: “… De engelen kunnen ten overstaan van God alleen maar ja zeggen en hem lof toebrengen. De satan is door zijn afval van God beperkt tot afwijzing, tot nee zeggen…”. De slang in het paradijs staat voor het dier in ons, aldus Lapide. Hij denkt dat Eva veel intelligenter was dan Adam die in het verhaal over de zondeval een passieve, erbarmelijke rol speelt: “… Dat Eva hem als ‘hulp’ gegeven werd, betekent immers, dat hij vanaf het begin op hulp aangewezen was…”. De appel is wel de meest onwaarschijnlijke vrucht die in aanmerking komt als verboden fruit, omdat ze pas in de 20e eeuw uit Europa in het Nabije Oosten werd geïmporteerd. “… Eva voert een goed theologisch debat, de slang is haar te slim af, en dan bijt zij, nadat ze pro en contra tegen elkaar heeft afgewogen, in de appel…”. Maar Adam, de onnozele hals, onze oervader, zegt helemaal niets: “… Hij denkt niet na, hij overlegt niet, hij schijnt ook geen innerlijke strijd uit te vechten – en van overwegingen zijnerzijds is hoegenaamd geen sprake…”. Lapide noemt hem een ‘passieve meeloper’ en ‘woordeloze mee-eter’, die zijn vrouw blindelings volgt, zonder vragen te stellen. Naar Joodse opvatting is de schuld van Adam daarom veel groter. Bij de kerkvaders is dat omgekeerd. Daar is Eva de invalspoort van de zonde, de vrouw die hem verleid heeft. Bij Augustinus gold ze als ‘hulp van satan’. Bij Thomas van Aquino is ze een ‘met gebreken behepte man’. Het summum van zondigheid, zinnelijkheid en minderwaardigheid (wederom: hoe actueel!). Ja, heeft ze eigenlijk wel een ziel?

 

Zondebok

De rabbijnen zien het totaal anders. Het ge- en verbod ging in de eerste plaats naar Adam uit. Hij had tussenbeide moeten komen. Hij had zijn vrouw, en vooral zichzelf, moeten verbieden van de boom te eten. De stem van zijn geweten knaagt: ‘Adam, waar ben je?’. “… Wij verdringen onze schuld en zadelen er anderen ermee op…”. Adam zoekt een zondebok, zoals wij allemaal geneigd zijn te doen. Hij vindt er zelfs twee: de ‘vrouw’ die ‘gij’ mij gegeven hebt. Hij is dus tweemaal onschuldig en faalt twee keer: “… Hij is laf én hij onttrekt zich aan zijn verantwoordelijkheid…”. Door de schuld van de mens heeft de hele schepping een barst opgelopen: “… De man, de vrouw, de aardbodem, de slang en tenslotte de doornen en distelen, die de aardbodem onvruchtbaar of moeilijk te ontginnen maken…”. Even verder: “… Een barst, maar geen ongeneeslijk euvel, dat nooit meer goedgemaakt kan worden, anders zou de kerk toch Adam en Eva niet maken tot beschermheiligen van het kerstfeest. Er is herstel mogelijk…”. ‘Chawwa’, de Hebreeuwse naam voor Eva, heeft drie betekenissen: ‘moeder van al het levende’ - zij bracht niet de dood in de wereld maar het leven, ‘spreekster’ – en wel tegen de slang dus, en ‘zingeefster’ – de vrouwelijke intuïtie bespeurt in veel zaken een diepere zin, iets wat Adam niet kan volgen.

 

Advent

We zijn niet gelijk aan God, maar we moeten wel ons leven lang proberen op God te gaan lijken, zegt Lapide: “… We hebben allen kiemen van God in ons…”. Zie Leviticus, het derde boek van Mozes, waarin staat: “… Weest heilig, want Ik, uw Heer, ben heilig…”. Hij wijst erop dat we zonder de wegzending uit het paradijs nooit tegen de vele uitdagingen waarmee het lot ons als mensen in deze wereld vol onheil tegemoet treedt, hadden kunnen optornen. God heeft ons geschapen als een verbindingsschakel tussen boven en beneden: “… we hebben de opdracht naar God te luisteren en te gehoorzamen. Maar de mogelijkheid duivelser, dierlijker te worden en meer te gaan lijken op onze medeschepselen, de dieren, blijft open…” (zie ook “Compassie” van Karen Armstrong). Adam en Eva worden volgens het christendom als verloren kinderen weer ‘thuisgehaald’ door de verzoeningsdaad van Christus aan het kruis: het summum van gehoorzaamheid. Dat is op Kerstmis begonnen. Advent wil in het Latijn zeggen ‘aankomst’, wat ook een goede Joodse zin heeft. Kerk en synagoge bidden al duizenden jaren om de aankomst of de wederkomst van de Verlosser: daarin vinden zij elkaar. 

Fijn kerstfeest!

 

Uitgave: Kok Kampen - 1986, 74 blz., ISBN 978 902 425 314 2, alleen nog tweedehands verkrijgbaar

Rechtstreeks bestellen: klik hier

Geen opmerkingen :

Een reactie posten