Subtitel: De betekenis van het gebed in de joodse gedachtewereld
Terwijl iedereen de adem inhield vanwege de ontwikkelingen rond de verschrikkelijke Hamas-aanval in Israël hoorde ik menigeen zeggen: we kunnen alleen nog maar bidden. Dat tekent de overweldigende machteloosheid die we voelen. Wat ís bidden eigenlijk. ‘Bidden is ernaar streven ons leven met God in verband te brengen’, schrijft één van de grote Joodse denkers: Abraham Heschel (1907 – 1972). Als er iemand leert vanuit de ogen van slachtoffers - aan welke kant dan ook - te kijken, is dat Heschel wel. Hij zette zich, als medestander van Martin Luther King, in het bijzonder in voor de rechten van Afro-Amerikanen in de Verenigde Staten. Zijn spiritualiteit wijst een weg uit de sfeer van verbaal en fysiek geweld. Ben je nog in staat tot tomeloze agressie als je leeft ‘in het licht van Zijn aangezicht’? Eerder besprak ik van hem: “God zoekt de mens”.
De stilte die de wereld omvat
We moeten leren zien dat ons ‘zelf’ meer omvat dan onszelf, aldus Heschel. We moeten leren boven onszelf uit te stijgen. Tot God bidden is onszelf vergeten. Het enige wat ons kan redden is dat we Gods geest in ons leven toelaten. Religie is wat de mens doet met Gods aanwezigheid. Gebed is de wereld zien in Gods licht. De taal van Heschel is de taal van een dichter en een mysticus: “… Wij bespelen de holle vaten van de zelfzucht in plaats van ons open te stellen voor de stilte die de wereld omvat, die zweeft boven alle rusteloosheid en levensangst – de verborgen stilte die aan onze geboorte voorafgaat en volgt op de dood…”. Waarom probéren we het niet gewoon een keertje? “… Zou het niet de moeite waard zijn onze geldingsdrang even te beteugelen en stil te zijn, om te kunnen luisteren naar de hartslag van het wonder? Waarom wijden we niet een moment van ons dagelijks leven aan God door ons open te stellen voor de stilte? We staan op de drempel van het mysterie en keren het de rug toe…”. Wat kan ons gebeuren? “… Wij laten ons innerlijk licht steeds van Hem af schijnen, hangen een dik gordijn van zelfzucht tussen Hem en ons en maken de duisternis die al zweeft tussen Hem en onze eigenzinnigheid, steeds zwarter…”. Wij kunnen God niet zichtbaar maken voor ons, maar we kunnen ons wel zichtbaar maken voor God. Bewustzijn van God groeit langzaam. Stap voor stap.
Alleen
Heschel zegt dat onze ziel verdort als wij worden afgesneden van Gods licht. Zoals een boom die uit de aarde wordt gerukt. Of een rivier die afgesneden is van zijn bron. Door het gebed zien we de wereld in een ander perspectief: “… We ontdekken dat we niet de as zijn van het wiel, maar de spaken…”. Even verder: “… Soms is het gebed meer dan een licht op onze weg. Soms is het een licht binnenin ons…”. Hij vertelt over een Rabbi die droomde over de hemel waarin tot zijn verbazing de tannaïem ‘gewoon’ rond een tafel de Talmoed zaten te bestuderen, wat hem nogal teleurstelde: “… plotseling hoorde hij een stem die zei: ‘Je ziet het verkeerd. De tannaïem zijn niet in het paradijs. Het paradijs is in de tannaïem…”. Dat doet me denken aan een christelijke leermeester die zei: het ultieme doel van het geloof is niet dat jij straks naar de hemel gaat, maar dat de hemel in jou komt. Hier. Nu. Ik moest denken aan de kreet: ‘Veronica komt naar je toe deze zomer’. Het gebed brengt onszelf onder de aandacht van de Eeuwige: “… We spreken niet met God; we maken ons voor Hem aanspreekbaar…”. We zijn Zijn landingsplaats. Contact met Hem is niet een prestatie van ons: “… Het is als een neerdalende meteoor en niet als een opstijgende raket…”. Wanneer wij God in de steek laten, de banden met Hem aan flarden scheuren, is Híj niet alleen. Dan zijn wíj alleen.
Het verborgene
In het gebed nadert de mens het transcendente, wat veel verder gaat dan emotie. Het gebed voert je het verborgene binnen: “… Met de regels van de wetenschap gaan we rationeel en kritisch om, maar het erbarmen en de grootheid van de Oneindige komen op ons af als een mysterie. Het gebed is een aparte bron van inzicht…”. Het gebed is vóór alles ‘kawwana’, een zich volledig richten op één doel, een samenbundeling van krachten in één brandpunt. Wij staan niet zelf in het centrum van het gebed: “… Gebed ontstaat wanneer de mens zijn hart volledig op God richt, op Zijn goedheid en macht. Gebed ontstaat wanneer we dat wat ons persoonlijk bezighoudt, een ogenblik vergeten, en ons bewust worden van God…”. Even verder: “… Vol ontzag voor Zijn aandeel in ons leven strekken we ons naar Hem uit, stellen onze wensen en bedoelingen open voor Zijn goedheid en verruilen onze wil voor Zijn wijsheid…”. Gebed is een uitnodiging aan God in ons leven tussenbeide te komen: “… Zijn wil de doorslag te laten geven in onze aangelegenheden. Het is het openen van een venster om Hem binnen te laten in onze wil, een poging Hem Heer te maken van onze ziel. We maken onze belangen ondergeschikt aan wat Hem ter harte gaat, we trachten ons in te stellen op wat wezenlijk van ons wordt gevraagd…”.
In volle vaart door de bocht
De intense eenzaamheid waaronder wij lijden brengt ons ertoe Gods gezelschap te zoeken, aldus Heschel. “… Zelfs met vrienden zijn we alleen. Het vleugje begrip dat een medemens ons kan bieden is niet voldoende om onze behoefte aan medeleven te bevredigen. Menselijke ogen zien het schuim aan de oppervlakte, maar niet het kolken in de diepte. Op het moment van uiterste nood zijn we alleen…”. Alleen God doorziet de motieven achter ons handelen. Alleen Hij is werkelijk te vertrouwen. Bij Hem kunnen we ons hart luchten. “… Wanneer wij de trouw aan wat heilig is opzeggen, verliezen wij onze waardigheid en schrompelt ons leven ineen tot een reeks onbenulligheden…”. Via gebed proberen we onze dromen te zien in Zijn licht, ons leven te voelen als Zijn zaak. “… In het gebed – en dat geldt ook voor het gedicht – gebruiken wij de woorden niet als tekens voor de dingen, maar zien we de dingen in het licht van de woorden…”. De woorden zijn zo belangrijk dat ze niet van onze lippen moeten “… vallen als bladeren in de herfst. Ze moeten als vogels opstijgen uit ons hart, de wijde uitgestrektheid van de eeuwigheid tegemoet…”. Woorden blijken een inspirerende kracht te kunnen hebben. Uit een arsenaal aan woorden putten wij de kracht om te zorgen dat ons geloof en onze gevoeligheid voor het eeuwige niet verloren gaan: “… In een crisis, in ogenblikken van wanhoop en vertwijfeling, is een woord van gebed als de lus waaraan we ons vastklampen, wanneer de tram waarin we zitten in volle vaart door de bocht gaat…”.
Een lijn die naar God loopt
Heschel: “… We dragen allemaal een lading onuitgesproken verdriet, schuldgevoelens, verwachtingen en verlangens met ons mee, vastgevroren in de sprakeloosheid van onze ziel. In het gebed breekt het ijs en beginnen onze gevoelens onze gedachten te beroeren, op zoek naar een uitlaat…”. Even verder: “… Bidden betekent zich vastgrijpen aan een woord, dat als het ware het begin vormt van een lijn die naar God loopt…”. Ook al vinden we bidden moeilijk, we moeten ons niet laten ontmoedigen: “… Als we niet kunnen springen, moeten we leren kruipen…”. Een waarachtig gebed kan een hele wereld in beweging brengen: “… Het is alsof iemand in alle onschuld op een knop drukt en er opeens een reusachtige machine op volle toeren begint te draaien…”. Gebed opent een ‘heilige werkelijkheid’: “… Centraal staat niet begrip, maar verbazing; niet logisch redeneren, maar ontzag…”. We dalen af in een intuïtieve wereld: “… Nog niet gerijpte inzichten, sluimerende emoties, de ingehouden stem van een dieper weten breekt door in onze geest…”. Het ‘zelf’ wordt rijker als het zich richt op het ‘niet-zelf’: “… Gedachten stijgen boven zichzelf uit, ervaringen uit het verleden lichten op, verlangens worden gevormd. Een gedachte wordt een wens, een wens een verlangen, een verlangen een eis, een eis verwachting, een verwachting een visioen…”.
Gebedenboek
Er zijn spontane en liturgische gebeden. Lang niet iedereen bezit de gave om uiting te geven aan wat in het hart verborgen ligt. Een liturgisch gebed stelt ons in staat onze gevoelens en gedachten te vervlechten met het vaste patroon van de tekst, ons hart open te stellen voor de woorden die ons meenemen: “… Slechts weinigen van ons weten een antwoord op de fundamentele vraag wat ons ten diepste beweegt. We weten niet waarvoor we moeten bidden. Het is de liturgie die ons dat leert. De woorden van het gebed helpen ons te ontdekken wat ons, zonder dat we het weten, bezighoudt, waar het in het leven op aankomt, wat ons verbindt met het onzegbare…”. Een ontdekkingsreis door het gebedenboek is als een tocht langs een reusachtige collectie kostbare kunstwerken. Via de liturgie treed je als het ware in gesprek met Israëls profeten en wijzen: “… Het is goed dat er woorden zijn die zijn geheiligd door eeuwen van gebed, door de eerlijkheid en liefde van vele generaties…”. Een gebed van louter woorden is echter een lege huls. Het gaat om de bezieling: “… Of ons gebed leeft, wordt niet bepaald door onze trouw aan de gebruiken, maar door onze innerlijke betrokkenheid; niet door de lengte, maar door de diepte van ons gebed…”. Even verder: “… De woorden die onze lippen bereiken, zijn vaak niet meer dan het topje van de ijsberg, niet meer dan een zwakke afschaduwing van wat zich afspeelt in het hart…”. De wereld van het onzegbare is de bakermat van onze ziel, de wieg van al onze ideeën. Gebed is geen vlucht, maar een terugkeer naar onze wortels. Het is fijn dat er vaste gebeden bestaan als woorden tekortschieten. Net zoals het fijn is dat er muziek bestaat waar we ons aan kunnen overgeven: “… Op de golfslag van het lied worden we uitgetild boven het niveau van wat uitspreekbaar en zegbaar is…”.
Samen
Misschien bereiken we God wel eerder met wat we niet kunnen zeggen dan met wat we onder woorden brengen: zie Jesaja 65:24. Heschel noemt ‘stilte’ de hoogste vorm van gebed. Zie de asjkenasische sabbatsliturgie: “… Door de mond van de oprechten wordt Gij geprezen, door de woorden van de rechtvaardigen wordt Gij gezegend, door de tong van de getrouwen wordt Gij verheven, en binnenin de heiligen wordt Gij geheiligd…”. Hoe dieper ons inzicht, hoe meer we geneigd zijn te zwijgen: Psalm 65:2, Habakuk 2:20, Zefanja 1:7, Zacharia 2:13, Psalm 139:4, Psalm 65:2, Job 37:20. “… Hoe meer je een kostbare parel prijst, des te meer ontluister je hem…”. Even verder: “… Onze gebeden zijn in zekere zin een hogere vorm van stilte. Ze zijn doortrokken van het huiverend besef van Gods grootheid, die elke beschrijving tart en alle woorden te boven gaat…”. Noch ons spreken nog ons zwijgen is toereikend: “… Maar er is iets dat boven beide uitgaat: het lied. Er zijn drie manieren waarop de mens zijn smart kan uiten: op het eerste niveau schreeuwt hij het uit; op het tweede niveau is hij stil; op het derde en hoogste niveau weet de mens zijn smart om te zetten in een lied. Werkelijk gebed is een lied…”. In het Jodendom is, anders dan in het individualistische Westen, de gemeenschap belangrijk: “… Onze relatie tot Hem is niet als een Ik tot een Gij, maar als een Wij tot een Gij…”. Ons vermogen om te bidden danken we aan de gemeenschap en aan de traditie: “… De weg van de kluizenaar, de uitsluitende zorg voor het persoonlijke heil, vroomheid in afzondering, los van gemeenschap, is onvroomheid…”. We verkrijgen ons aandeel aan heiligheid door te leven in de Joodse gemeenschap: “… En toch mogen we nooit vergeten dat gebed in de eerste plaats een gebeurtenis is in de ziel van de enkeling, iets dat van hem uitstraalt en niet alleen iets waaraan hij deelneemt. De waarde van het gemeenschapsgebed hangt af van de diepte van het individuele gebed, van het individuele gebed van hen die samen bidden. De Talmoed leert ons dat het lot van de gehele mensheid afhangt van het gedrag van één enkel individu, van jou…”.
Overgave
In Heschels tijd lijkt de synagogedienst net zo te tanen als de kerkgang onder christenen. De ziel ontbreekt, zegt hij, “… synagogebezoek is dienst aan de gemeente geworden in plaats van dienst aan God…”. Even verder: “… In onze bedehuizen hangt een geur van gezapigheid en zelfvoldaanheid. Wat kan er in zo’n atmosfeer nog gedijen?...”. De diensten stralen niets meer uit. Ons hart klopt niet meer in onze stem. Ons gezicht weerspiegelt niet meer onze dromen: “… We zeggen het gebedenboek op alsof het de krant van vorige week is…”. Het is alsof we lijden aan geestelijke versuffing: “… mensen die in het dagelijks leven gevoelig, energiek en boeiend zijn, zitten er in de synagoge lusteloos, lui en afwezig bij…”. Via allerlei technieken uit de reclamepsychologie wordt geprobeerd de synagogedienst te moderniseren, maar “… Geestelijke problemen los je niet op met technische ingrepen…”. Op persoonlijk vlak is religie vaak een weerspiegeling van een zeer gangbare theologie, waarin eerbied voor de traditie het eerste en hoogste geloofsartikel is. Maar het strikt in acht nemen van alle voorschriften is niet hetzelfde als vroomheid. Als moralisme de boventoon voert, kan het hart hermetisch gesloten blijven en elk gevoel voor het onmeetbare, het innerlijk en het bovennatuurlijke ontberen. Religie heeft niet alleen te maken met uiterlijk gedrag, maar met innerlijk leven. We richten ons in onze gebeden niet ‘tot het goede in onszelf’, maar tot God die ‘onze gebeden en smekingen hoort’: “… Het gebed dient om het zwaartepunt van het leven te verschuiven van zelf-bewustzijn naar zelf-overgave…”.
God terugbrengen in de wereld
Ons gebed krijgt betekenis doordat God erop wacht: “… Er is iets dat veel groter is dan mijn verlangen om te bidden, en dat is Gods verlangen dat ik bid. Er is iets dat veel groter is dan mijn wil om te geloven, en dat is Gods wil dat ik geloof…”. Gebed komt voort uit inzicht: “… Weet voor Wie je staat…”. Heschel: “… Ons bewust zijn van God, Zijn aanwezigheid in ons dagelijks leven bespeuren is een kunst die we niet in een handomdraai leren…”. God is niet thuis in een wereld waar Zijn wil veronachtzaamd wordt. Bidden betekent God terugbrengen in de wereld: “… Groot is de kracht van het gebed. Want bidden is Gods aanwezigheid in de wereld vergroten…”. Wat ons in staat stelt te bidden is inzicht in het onzegbare: “… Zolang we geen oog hebben voor wat buiten ons gezichtsveld ligt; zolang we blind zijn voor het mysterie van het zijn, is de weg van het gebed voor ons gesloten…”. Bidden is “… Zijn glorie laten oplichten…”. De weg van het gebed loopt via ‘verwondering’ en ‘fundamentele verbazing’. In de Joodse liturgie neemt de ‘lofprijzing’ een hogere plaats in dan de ‘smeekbede’: “… We branden van verlangen om uit te drukken wat Zijn aanwezigheid betekent…”. Hierdoor bereiken we een hoger niveau van leven. Polariteit is een wezenskenmerk van alles wat bestaat. Zo ook het gebed dat altijd een wisselwerking is tussen voorschrift en vrijheid, regelmaat en spontaniteit. De tekst staat in een boek - ‘kawwana’, bezieling, innerlijke toewijding, moet uit ons hart komen. ‘Kawwana’ is “… beseffen wat het betekent voor Gods aangezicht te staan…”. We moeten leren tot een zekere graad van innerlijke reinheid te komen, voordat we het wagen de Koning der koningen aan te spreken. ‘Kawwana’ “… ontstaat doordat we onweerstaanbaar worden aangetrokken door de glans van dat wat op ons af komt…”. We staan voor het aangezicht van de Sjechina. Gebed zonder ‘kawwana’ is als een lichaam zonder ziel. Echter, “… als ik zwak ben, geven de wetten mij kracht. Als mijn blik vertroebeld is, verschaft de plicht mij inzicht…”.
Kosmisch gebed
Gebed is een weg tot geloof. Gebed verschaft ons vaak perspectieven die we via filosofische beschouwingen niet kunnen bereiken. De chassidiem hebben het inzicht bereikt dat ‘alles God is’, aldus Heschel. Bedoelt hij een soort ‘eenheidservaring’? Hij vertelt over de leerlingen van Rabbi Nachum van Tsjernobyl die in heftige extase raakten. Hij heeft het over ‘flitsen van inzicht’, waarbij elk besef van tijd en ruimte verdwijnt. Heschel noemt dit een ‘hoger geloof’, dat niet geworteld is in de rede, maar in de ‘goddelijke ziel’. Over de Psalmen waarin de ganse aarde, de ziel van al wat leeft, de zon en de maan, de sterren en de bergen Gods naam loven: “… De wereld staat op het punt één te worden in aanbidding…”. Het gaat om een ‘kosmisch gebed’. Gebed mag nooit een sleur of routinehandeling worden: “… Woorden die worden gezegd zonder vrees en zonder liefde, stijgen niet op naar de hemel…”. Heschel pleit als geen ander voor ‘geestelijke fijngevoeligheid’. Voor ‘een sfeer van gebed’: “… Je schept die sfeer niet rondom je, maar binnenin je…”. Gebed moet mensen dichter bij hun Vader in de hemel brengen. Wie nooit gebeden heeft, is niet volledig mens, stelt hij.
Dadensprong
Heschel vertelt hoe hij in Berlijn filosofie ging studeren. Hij bleef iets missen: “… Voor de filosofen is het idee van het goede het hoogste en meest verheven idee. Voor het jodendom is het idee van het goede het op één na hoogste. Het goede kan niet bestaan zonder het heilige. Het goede is de basis, het heilige de top. De mens kan niet goed zijn als hij niet streeft naar het heilige…”. Het christendom is vooral een ‘leer’; het Jodendom is een godsdienst van de ‘daad’: “… geestelijke betekenis wordt zichtbaar in ‘daden’ en niet in filosofische beschouwingen…”. Het vervullen van de Joodse wet is een doorsteek naar het geheim van Gods wil. De fundamentele theologische uitgangspunten van het Jodendom zijn niet in termen van de menselijke rede te vangen. De eisen van vroomheid behelzen een mysterie waartegenover de mens alleen maar eerbiedig zwijgen kan. De Joodse levensorde is een geestelijke orde. In het houden van de Joodse geboden schuilt een goddelijke betekenis, die ver boven het menselijk vernuft uitstijgt. De weg tot kennis loopt via de ‘mitswa’ – religieuze handeling: “… We leren als joden te geloven door als joden te leven. We geloven niet in daden; daden brengen ons tot geloof…”. Even verder: “… Door te doen, leren we horen en begrijpen…”. Het gedrag komt eerst, de rest (gedachten, gevoelens) komt later. Van een jood wordt geen ‘gedachtesprong’ gevraagd, maar een ‘dadensprong’. De daad sleept de gelovige mee: “… Door ons leven voor God open te stellen ontdekken we het goddelijke in onszelf en hoe dat samenklinkt met het goddelijke buiten ons…”. Routine en continuïteit leiden tot aandacht, roepen een antwoord in ons wakker dat anders op de bodem van onze ziel zou blijven liggen. Een ‘mitswa’ doen is de geest ontmoeten. Maar de geest kunnen we niet in bezit nemen. Daarom bestaat de Joodse levenswijze uit eindeloze herhaling, om keer op keer de geest in onszelf en de geest die boven al het bestaande zweeft te ontmoeten. De ‘mitswot’ zijn de instrumenten waarop het heilige ten gehore wordt gebracht. “… Een brede stroom van ongevoeligheid scheidt ons van het gebied van het heilige. Geen mens of generatie is in staat alleen en op eigen kracht naar dat gebied een brug te slaan. Eeuwen lang hebben onze vaders gezwoegd om zo’n gewijde brug te bouwen…”. Ik denk dat voor christenen Jezus de functie van deze ‘gewijde brug’ vervult.
Lege stoel
Niets staat zo ver van het Jodendom af als het vereren van beelden: “… Volgens een oud geloof is de profeet Elia, 'de boodschapper van het verbond', aanwezig bij de besnijdenis. Om dat geloof concreet gestalte te geven wordt naast de stoel van de ‘sandek’ (de peetvader) een lege stoel neergezet, de ‘stoel van Elia’ genaamd. Dit is de grens waartoe we op het gebied van het uitbeelden kunnen gaan: een lege stoel…”. God openbaart zich niet in ‘dingen’, maar in ‘gebeurtenissen’. Een ‘beeld’ of ‘symbool’ van God is een surrogaat: “… Als God een symbool is, dan is religie een spelletje…”. Fictie. Het gaat om kennis van ‘de levende God’. Protestanten hebben/hadden ook de nodige moeite met de rooms-katholieke beeldenwereld: “… Toen in het middeleeuwse christendom de directheid van het geloof ten onder dreigde te gaan in symboliek, kwam de reformatie daartegen in opstand…”. Ik vermoed dat een en ander heel erg te maken heeft met de visie dat er niets of niemand tussen jou en God in kan staan: “… Wat we nodig hebben is een ‘directe’ benadering…”.
Een oefening in vreemdheid
Prachtig schrijft Heschel over ‘het gevoel voor het onzegbare’ dat beschouwd kan worden als de wortel van de menselijke creativiteit op het gebied van kunst, denken en leven: “… Het bewustzijn van het onbekende gaat vooraf aan het bewustzijn van het bekende. Zo liggen dan ook niet namen, woorden of symbolen het dichtst bij onze geest, maar het naamloze en onuitsprekelijke. In al onze ervaringen ontmoeten we eerst het andere, het vreemde, het ver verwijderde…”. Zie de Poolse schrijfster Olga Tokarczuk die lezen/schrijven in “De tedere verteller” definieert als ‘een oefening in vreemdheid’. “… Ons zoeken moet beginnen bij het besef van het onzegbare…”. Heschel over het verschil tussen religie en filosofie: “… Religie begínt met het gevoel voor het onzegbare; filosofie éindigt met het gevoel voor het onzegbare. Religie begint waar filosofie eindigt…”.
Wie ben ik echt?
Heschel eindigt zijn boek met een beschouwing over de Shoah:
“… Wat ging er door onze broeders heen in
de laatste uren voor zij de marteldood stierven? Ze stierven met een gevoel van
diepe verachting voor een beschaving waarin het doden van burgers een uitbundig
feest kon worden, een beschaving die ons heerschappij gaf over de krachten van
de natuur, maar waarin we de controle over de krachten in onszelf verloren…”.
Medemensen bleken boze geesten te zijn, monsterlijk en angstaanjagend: “… Beschaamd en ontsteld vragen wij ons af:
Wie is hiervoor verantwoordelijk?...”. Even verder: “… We wilden niet vechten vóór
wat goed, wat rechtvaardig en wat juist is, en daarom moeten we vechten tégen wat kwaad, wat onrechtvaardig en
wat verkeerd is. We wilden geen offers brengen op het altaar van de vrede; dus
brachten we offers op het altaar van de oorlog…”. Alsof het over nu gaat.
Heschel: “… Natuurlijk is het belangrijk
een gevoel voor humor te ontwikkelen, maar is het niet minstens zo belangrijk
een gevoel van eerbied te bezitten? Waar kunnen we de eeuwige wijsheid van het
mede-lijden leren? De afkeer van wreedheid? De huiver voor harteloosheid? Waar
kunnen we leren dat in berouw de diepste waarheid verborgen ligt? Wie opent
onze ogen voor de gebrekkigheid van al onze berekeningen? Wie laat ons zien dat
vragen naar het nut niet het toppunt van wijsheid is?...”. Even verder: “… Zo dikwijls blijkt de mens gedreven te worden door externe krachten,
door ijdele hoop en irrationele angsten. Het leven wordt een doelloos zwalken…”.
Heschel houdt een hartstochtelijk pleidooi voor het gebed waarin we onszelf
overgeven aan Gods onpeilbare zorg: “…
Bidden betekent: stilstaan, ons niet langer laten afleiden, niet afdwalen,
wachten op tekenen die ons de weg wijzen. Dan scheurt de innerlijke camouflage
uiteen, waan en zelfbedrog breken open, en in ons denken licht een vraag op:
Was ik ooit waarachtig wie ik ben? Word ik ooit wie ik bedoeld ben te zijn? Wat
is waardevol genoeg om mijn hart op te zetten?...” (zie ook mijn vorige blog).
Uitgave: Erven J. Bijleveld – 2021 (oorspronkelijke uitgave 1954), Collectie Labyrint, vertaling Dodo van Uden, 191 blz., ISBN 978 906 131 724 1, € 22,50
Rechtstreeks bestellen bij bol.com: klik hier
Geen opmerkingen :
Een reactie posten